Samenvatting tekst 3

advertisement
Tekst 3: Three worlds of welfare capitalism or more?
Korte inhoud
De paper bekijkt het debat over Esping-andersen's typologie van welvaartstaten en de alternatieven die
hieruit zijn ontsprongen.
Drie grote punten van kritiek op zijn typologie:
1. De foute specificatie van de Mediteraanse welvaartstaten als onvolwassen continentale
welvaartstaten
2. De " Antipodean" (Australië en Nieuw-Zeeland) welvaartstaten bestempelen als deel van het
liberale regime type.
3. Het negeren van de gender dimensie in sociaal beleid
Conclusie: welvaartstaten in de realiteit zijn bijna nooit pure ideaal types maar meer een mengeling, er
is ook te weinig theorie en vergelijkend onderzoek om het topic van de ideale welvaartstaten te
beantwoorden.
Inleiding
Esping-Andersen heeft te weinig aandacht gegeven aan cross-nationale verschillen in
welvaartstaatstructuren, maar heeft wel de best gekende typologie gevormt van verschillende types
welvaartstaten en test empirisch of de verschillende ideaaltypes in praktijk kunnen worden
onderscheiden.
Kritiek op zijn werkwijze:
1. Typologie is niet exhaustief (volledig) of exclusief, heeft herziening nodig
2. Theoretische en methodologische tekortkomingen
3. Typologie heeft geen verklarende waarde over de welvaartstaten an sich
In artikel: debat bekijken over de typologie en bekijken hoe welvaartstaten worden ingedeeld. Verder
behandelt het 3 centrale vragen:
1. Hoe en waarom zijn de welvaartstaten ontwikkeld?
2. Hoe en waarom zijn welvaartstaten verschillend van/gelijk aan elkaar?
3. Clusteren welvaartstaten in verschillende regime types, als dit gebeurt hoe en waarom?
Doel auteurs: belangrijkse punten discussie bekijken door belangrijkste argumenten ervan aan te halen.
Ideaaltypes
Hebben deze enige theoretische en empirische waarde?
→ Niet als ze een doel op zich zijn, alleen als ze middelen tot een doel zijn, namelijk de representatie
van de realiteit (die nog niet beschreven kan worden door wetten)
→ Typologiën hier zijn bruikbaar omdat de empirie hieromtrent nog in de kinderschoenen staat.
Esping-Andersen over methodische status van zijn typologie:
Is de welvaartstaat een som van sociaal beleid of een hogere institutionele kracht?
→ Volgens hem meer dan een optelling, welvaartstaten zijn complex waarin staat en economie
verweven zijn. Hij stelt verder dat als we naar de principes kijken in de verschillende welvaartstaten,
variaties zich niet stellen omtrent één centraal punt maar drie sterk diverse regime-types: conservatief,
liberaal en sociaal-democratisch.
In de realiteit zijn er echter meer mengvormen van deze systemen, doch kunnen deze idealtypes
volgens Esping-Andersen handig zijn voor de economie.
Theoretische status van deze typologiën en ideaaltypes: holistisch, kleine kijk op een sociale situatie.
→ Idealiteit ligt in simplificatie en negeren van detail
→ Door idealtypes te vergelijken met impure vormen in de realiteit kan men variatie en deviatie
onderscheiden.
Welvaartstaat: label voor een specifieke klasse van democratische geïndustrialiseerde kapitalisme
samenlevingen.
→ Resultaat van complexe processen/opvolgende stappen van sociale en politieke constructie , geen
revolutie maar evolutie.
1
Esping-Andersen negeert de uniciteit van de welvaartstaten, houdt vast aan zijn typologie. Zijn drie
types hebben een diepe traditie in politeke mobilisatie en filosofie, linkt dit met hedendaags sociaal
beleid in welvaartstaten. Twee indicatoren om vanuit karakteristieken drie subtypes te onderscheiden
staan centraal:
1. Graad van decommodificatie: de mate waarin een sociale dienst een recht is en een persoon
afhankelijk van de markt kan leven.
2. Soort sociale straficatie en solidariteit: welke sociale stratificatie is gepromoot door beleid, zijn
er brede of nauwe solidariteiten.
→ door impuriteit van de realiteit zijn de welvaartstaten niet gemakkelijk onder te brengen in
categorieën, dus moeten we kijken naar de benadering en de deviate van het ideaaltype.
Ideaaltypes moeten uiteraard niet alleen gebruikt worden voor ordening maar ook voor theoretische
verklaring → voor interpretatie.
Volgens auteurs is kritiek op de typologie niet gelegitimeerd als 3 condities vervuld zijn:
1. Als een typologie een valide en betrouwbaar meetinstrument voor het classificeren
welvaartstaten is.
2. Als typologie middel tot doel is( verklaring), niet doel op zich.
3. Als theorie over welvaartstaten nog in zijn kinderschoenen staat ( weinig theorie)
Drie werelden van "welvaart kapitalisme"...
Centrale verklarende vragen van Esping-Andersen:
 Waarom zijn er drie kwalitatief verschillende welvaart logica's in de wereld?
 Waarom troepen naties samen in die onderscheidbare regime-clusters?
Grootste determinant: historische en politieke krachten, hierbij zijn er drie factoren:
1. De aard van de klassenmobilisatie (vooral arbeidsklasse)
2. Structuren van de klasse-politieke acties
3. Historische erfenis van het geïnstitutionaliseerd regime
→ staan in interactie met elkaar
Antwoord op de centrale vraagstelling: kijk naar geschiedenis en je vindt de drie ideaaltypes. We moeten
niet persé naar geschiedenis kijken, we kunnen de huidige welvaartstaten ook categoriseren door de
fundamentele dimensies van decommodificatie en stratificatie.
Wat zijn de karakteristieken van de drie verschillende regime-types gevormd door geschiedenis?
→ Esping-Andersen slaagt erin de drie modellen empirisch te onderscheiden volgens stratificatie en
decommodificatie:
1. Scandinavisch sociaal-democratisch: hoge decommodificatie, hoog universalisme
 Principe van stratificatie gericht op bekomen syseem met hoge uitkeringen of bijdragen,
onafhankelijk van persoonlijke contributies.
 Inferioriteit van de markt
 Universele solidariteit
 Maximaliseren van de capaciteit voor individuele onafhankelijkheid
 Hoge solidariteit gegenereerd door hoge arbeidsgraad
2. Anglo-saxisch, liberaal regime: lage decommodificatie, hoog individualisme
 Individualisme
 Zorgsuperioriteit van de markt (gesteund door de staat)
 Lage redistributie van inkomens
 Sociaal recht is gelimiteerd
 Verdeling populatie (minderheid armen)
 Vrouwen worden aangemoedigd om te werken
3. Europees continentaal corporatistisch: matige decommodificatie
→ gevormd door katholiek sociaal beleid en coporatisme/etatisme, drie gevolgen in termen van
stratificatie:
1. Directe rol van de staat is beperkt tot inkomensbehoud gerelateerd aan de job
→ kleine solidariteit
2. Ontmoediging van de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt
→ vanuit kerk om traditionele familiestructuur te behouden
3. Principe van subsidiariteit
→ alleen staatstussenkomst als de familie niet meer kan voorzien
2
... Of meer?
Vele alternatieven en aanvullingen na de typologie van Esping-Andersen in nood voor hogere
empirische verfijning. Zes alternatieve typologiën staan in kernpunten beschreven in tabel 1 (p143-144),
gekozen door auteurs omdat zij een antwoord geven op de drie belangrijke kritieken op de originele
typologie (zie korte inhoud).
Het Mediterrane gebied
 Niet systematisch geïncorpereerd door Esping-Andersen
 Behoort volgens Esping-Andersen tot het corporatistische regime.
o Sommigen zijn het men hem eens en stellen dat het slechts een onvolwassen
subcategorie is van dit corporatistisch regime.
o Anderen stellen dat er wel degelijk een apart zuiders model is:
 Leibfreid (tabel 1): Latijnse landen
o Afwezigheid van duidelijk sociaal minimum en recht op zorg.
 Ferrera (tabel 1): Zuidelijk model
o Sterk gefragmenteerde sociale beschermingssystemen en geen
gearticuleerd minimum van sociale bescherming, kan wel zéér genereus
zijn.
o Recht op gezondheidszorg door burgerschap
o Weinig staatsinterventie in welvaartssfeer in de praktijk
o Hoog niveau van particularisme (hoog niveau van cliëntisme: ze zijn ‘in
behandeling’)
 Bonoli (tabel 1): Zuidelijk model
o Verwerpt decommodificatiedimensie omdat deze geen duidelijk
onderscheid kan maken
 Door empirisch bewijs tonen deze auteurs aan dat het zuidelijk model een prototype is van
corporatistisch model, geen subcategorie ervan.
" The Antipodes"
Volgens Esping-Andersen is dit een deel van het liberale model, door hun lage toewijding aan publieke
welvaart en sterke focus op middelentoetsing. Anderen stellen dat zij een apart model zijn:
 Castles en Mitchell (tabel 1): Radicaal
o Meer inclusieve aanpak in sociale bescherming dan liberaal model
o Hoge drempels, groot deel populatie ontvangt op basis van middelentoets
o Herverdeling via inkomenscontrole en werkzekerheid, dus niet op basis van sociale
programma’s
 Hill (niet tabel 1): Esping-Andersen negeert de potentie van gelijkheid in dit pre-belasting/pretransfer model door sociaal beleid.
 Korpi en Palme: Gericht op (targeted)
 Model van Esping-Andersen blijft overreind, alleen nu aantal landen in een ander protoype.
Gender, familiecentrisme (familialisme) en late vrouwelijke mobilisatie
Sommige auteurs zijn van mening dat het incorporeren van deze onderwerpen in de typologie
belangrijke inzichten zou kunnen opleveren over hun plaats in welvaartstaten.
Gender analyses tonen aan dat Esping-Andersen hele delen van sociaal beleid negeert
 Ontbreken van een systematische discussie plaatst familie in aanbod zorg
 Geen serieuze behandeling van de mate van inclusie/exclusie van vrouwen in de arbeidsmarkt
Notie van partieel burgerschap: vrouwen hebben volledige burgerlijke en politeke rechten, maar
ontbreken nog (meestal informeel) in sociale rechten.
 Verschillende arbeidsmarktposities gelinkt aan genderrollen
Feministische auteurs: seksuele verdeling in (on)betaald werk
 Dale en Lewis (niet tabel 1): handelen over sociale zorg: een ander sociaal beleid leidt tot een
andere incorporatie van de sociale zorg
o Vb.: zorg in de Scandinavische landen is geïnstitutionaliseerd >< in de Zuid-Europese
landen is zorg geprivatiseerd en beperkt tot familiezorg.
3

Siaroff (tabel 1): Late vrouwelijke mobilisatie:
o Te weinig aandacht in de bestaande literatuur voor hoe genderongelijkheid verwikkeld
zit in het sociaal beleid en in welvaartstaten.
o Gebruikt indicatoren van gender(on)gelijkheid in werk en zorg voor typologie
Ideaal en realiteits types
Verschillende typologiëen houden onderling sterk verband en met het origineel van Esping-Andersen,
is dit ook zo in een clustering van landen in deze modellen?
 Vrij grote overlap, waar te nemen in tabel 2 (p149-150). Toont aan hoe alternatieve ideaaltypes
overeenkomen met het origineel.
 Resulteert in vijf ideaaltypes, in plaats van drie
 Landen worden vervolgens op basis van de realiteit onder de ideaaltypes geplaatst: sommige
landen zijn zéér gemakkelijk te plaatsen als benaderende ideaal-types, andere moeilijker, maar
ook daar is de consensus groter dan gedacht.
Discussies: vooral over het feit of een bepaald type welvaartstaat een aparte categorie is of een
subgroep van een groter type.
Hybride modellen vormen een groter probleem: deze classificatie hangt af van de keuze van
belangrijkste karakteristieken.
Empirische robuustheid van de drie types classificatie
→ Empirische fit van de classificatie van Esping-Anderen wordt in vraag gesteld
Tabel 3 (p.152) geeft voorbeelden van auteurs die andere analysemethoden hebben toegepast op de
originele en nieuwe data en hun bevindingen en aanpassingen op het originele model.
Algemeen: Typologie slaagt niet geweldig, maar faalt ook niet hard in de empirische testen.
Conclusie:
1. Typologie heeft wel beschrijvende waarde, maar er kan ook voor gekozen worden om het
originele model uit te breiden.
2. Een significant nummer van welvaartstaten moet als hybride worden beschouwd, geen enkele
case kan ooit een perfect ideaaltype zijn.
3. Als men kijkt naar andere sociale programma's dan degene die gebruikt zijn door EspingAndersen, is het duidelijk dat die minder gemakkelijk hun plaats vinden in zijn patronen.
Conclusie en discussie
Esping-Andersen afkerig tegen uitbreding regime-clusters:
→ Tegenover voordelen van een grotere verfijning, meer nuance en precisie, plaatst hij het argument
van analytische spaarzaamheid (variaties in één logica, geen aparte logica an sich)
Uitbreiding model: hangt af van of dit theoretisch bevredigender en empirisch nuttiger is bij het maken
van comparatieve analyses van welvaartstaatregimes.
Waarom verandert een regime niet snel?
→ Nationale staat kan moeilijk ontsnappen aan zijn historische erfenis
→ Notie van padafhankelijkheid (path dependency): keuzes van het verleden bepalen de
mogelijke keuzes in toekomst.
Theoretisch alternatief voor institutionele overlevering/padafhankelijkheid Esping-Andersen (machtmiddelen mobilisatie paradigma)?
Andere oorzaken voor de vorm van een specifieke welvaartstaat kunnen zijn:
1. Functionele moeilijkheden
 Het gegeven antwoord op verschillende uitdagingen
 Zelfde uitdaging voor welvaartstaten leidt tot vergelijkbare welvaartstaten (door hun
antwoorden)
2. Diffusie van innovaties
 Leereffecten in beleid maken
 Nieuwe ideeën en oplossingen zijn deel van een diffusieproces
 Problemen zorgen voor ontwikkeling, veel kan geleerd worden van welvaarstaat (door politiek)
Empirische nuttigheid van de typologie
4




Robuust maar overtuigend
Natuur van de welvaartstaat bepaalt grotendeels de steun voor een bepaalde vorm van sociaal
beleid
Bewijs t.o.v bovenstaande stelling is echter niet altijd duidelijk en bemoedigend
Wel een significant verband tussen welvaartstaten en de attitude van mensen tegenover
inkomensredistributie.
 Moelijk om een conclusie te formuleren over de invloed van welvaartstaten op sociaal gedrag en
hun effecten. Welvaartstaten hebben ook niet altijd bedoelde resultaten, soms ook niet voorziene
gevolgen en zelfs perverse effecten.
Ten slotte: werk omtrent welvaartstaat typologie moet worden voortgezet, en een betere formulering
van de theorie waarop het is gebaseerd verdient prioriteit. Alleen dan kunnen voorspellingen logisch
worden afgeleid van de theorie, kan de theorie getest worden en wordt de verklarende waarde van de
typologie duidelijk.
5
Download