Aanvulling bij hoofdstuk 5: celdeling – mitose en meiose Voortplanting of vermenigvuldiging is het voortbrengen van nakomelingen zodat het voortbestaan van de soort gewaarborgd is. Dit gebeurt bij bacteriën, planten, dieren, mensen, … Een essentiële voorwaarde om een soort in stand te houden is dat het eigen DNA wordt doorgegeven aan de nakomelingen: op die manier worden de erfelijke eigenschappen van de soort doorgegeven aan de nakomelingen (bijvoorbeeld: de eigenschap ‘rode bloemen’ wordt doorgegeven, de eigenschap: scherpe tanden wordt doorgegeven bij honden, de eigenschap blauwe ogen wordt doorgegeven bij mensen, …). Het doorgeven van DNA aan nakomelingen kan gebeuren op een ongeslachtelijke of op een geslachtelijke wijze. Bij ongeslachtelijke voortplanting ontstaat uit één of meer cellen een nieuw individu met identieke chromosomen als de ouder. Het nieuwe individu is altijd identiek aan het moederorganisme. We zeggen dat de nakomelingen klonen zijn van de ouder: klonen zijn organismen die genetisch identiek zijn (waarvan het DNA volledig gelijk is). Eéncelligen (bijv. bacteriën) planten zich ongeslachtelijk voort. Bij geslachtelijke voortplanting zullen twee organismen ieder de helft van hun chromosomen doorgeven. Het doel is nakomelingen te verkrijgen die genetisch niet identiek zijn. We zullen verder zien dat tijdens de geslachtelijke voortplanting kleine veranderingen ontstaan in het DNA zodat de nakomelingen een verschillend DNA hebben dan hun ouders. Deze veranderingen van het DNA zijn belangrijk omdat op die manier veranderingen in het nageslacht mogelijk is. Dit maakt evolutie mogelijk! a) chromosomen De vorming van een chromosoom uit een DNA-draad is het resultaat van het herhaaldelijk oprollen en opvouwen van het DNA (dit betekent een verkorting van 10 000 keer). Het aantal chromosomen is in elke lichaamscel van een bepaald soort organisme hetzelfde maar varieert van soort tot soort. Bijvoorbeeld: een bananenvliegje bezit 8 chromosomen, een erwt 14, een kat 38, een konijn 44, een mens 46, een rivierkreeft 200. Figuur: Chromosomen in cellen van een bananenvliegje Deze chromosomen vormen paren: per twee hebben de chromosomen een overeenkomstige structuur. Een uitzondering hierop zijn de X- en Y-chromosomen (= de geslachtschromosomen: XX=man, XY=vrouw) die als paar (XY bij de man) toch een verschillende structuur hebben. b) De celdeling bij de mens Bij elke celdeling moet het DNA van de oorspronkelijke cel (moedercel) eerst verdubbelen (replicatie). Op die manier krijgt elke dochtercel hetzelfde DNA als de moedercel. Bij het begin van een celdeling deelt elk chromosoom zich door zich te splitsen in twee helften (=chromatiden) die aan elkaar blijven vastzitten in één punt, het centromeer. Een menselijke cel heeft 46 DNA-draden, die in paren voorkomen. We zeggen: er zijn 23 x 2 DNA-draden bij de mens. Na deling ontstaan er twee dochtercellen met opnieuw elk 46 DNA-draden. Dus moeten de DNA-draden eerst verdubbelen om daarna gelijk verdeeld te worden over de twee nieuwe dochtercellen. Een DNAdraad in zijn verdubbelde toestand, noemen we een chromsoom (je merkt op de tekeningen van chromosomen telkens twee ‘benen’!) De celdeling verloopt in verschillende fasen. 1. De eerste groeifase (G1-fase): vooraleer de draden verdubbelen en verdeeld worden moet de cel eerst groeien 2. Synthesefase (= S-fase): het DNA wordt verdubbeld (=DNA-replicatie) 3. De tweede groeifase (G2-fase): de cel groeit verder aan 4. De eigenlijke celdeling (M-fase; M = mitose): de cel wordt gedeeld in twee dochtercellen Er zijn twee mogelijke celdelingen: een mitose of meiose Een celdeling waarbij twee (genetisch) identieke dochtercellen ontstaan met evenveel DNAdraden als de oorspronkelijke cel (moedercel) noemen we een mitose of normale celdeling. Een celdeling waarbij dochtercellen ontstaan met de helft van het aantal DNA-draden van de oorspronkelijke cel noemen we een meiose of reductiedeling (reductie = vermindering van het aantal DNA-draden). Een duidelijke animatie vind je op internet: http://www.bioplek.org/animaties/cel/celcyclus.html mitose: meiose: de dochtercel heeft evenveel DNAdraden als de moedercel (hier: 4 DNA-draden) de dochtercel heeft de helft van het aantal DNAdraden van de moedercel (hier: moedercel heeft 4 DNA-draden, dochtercel heeft 2 DNA-draden) c) de mitose bij de mens Bij de mens gebeurt de mitose bij de aanmaak van cellen om te groeien en/of om afgestorven cellen te vervangen. Wij verliezen elke dag miljoenen cellen (bijv. huidcellen en darmcellen) en we maken er ook elke dag zoveel bij. Bij elke mitosedeling zijn de dochtercellen identiek aan de moedercel. Een delende huidcel geeft twee identieke huidcellen. Een delende maagcel geeft twee identieke maagcellen. Als de 46 DNA-draden verdubbeld zijn en chromosomen zijn geworden, dan verplaatsen de 46 chromosomen zich naar het midden van de cel. Daar gaan ze allemaal naast elkaar liggen in één vlak. Van elk chromosoom (= 2 identieke DNA-draden) wordt nu één DNA-draad naar de ene kant van de cel getrokken en de andere DNA-draad naar de andere kant van de cel. De cel wordt ondertussen groter. Als de DNA-draden verdeeld zijn zal de cel zich insnoeren in het midden en ontstaan er twee nieuwe celmembranen. We krijgen dan twee cellen met elk 46 DNA-draden. Na een mitosedeling bevatten de twee dochtercellen dus identiek dezelfde en evenveel DNA-draden als de moedercel. Opdracht 1: surf op het internet naar deze pagina: http:// www.bioplek.org/animaties/cel/mitose.html en schets de verschillende fasen van de mitose. d) de meiose bij de mens Bij de geslachtelijke voortplanting bij de mens ontstaat een nieuw individu door versmelting van twee rijpe voortplantingscellen: de gameten. De mannelijke gameten zijn de zaadcellen of spermacellen; de vrouwelijke gameten zijn de eicellen. Als de celkern van de gameten evenveel chromosomen zou bevatten als een normale lichaamscel dan zou de bevruchte menselijke eicel 92 chromosomen tellen. Omdat het aantal chromosomen voor een bepaalde soort constant is (bij de mens: 46 chromosomen per cel), zal in de voortplantingscellen het aantal chromosomen eerst gehalveerd moeten worden (bij de mens: een halvering tot er 23 chromosomen in een zaadcel of eicel overlbijven). We zeggen dat de voortplantingscellen een reductiedeling of meiose ondergaan. Een meisoe bestaat uit twee opeenvolgende delingen: meiose 1 en meiose 2. Meiose komt dus voor bij de vorming van de voortplantingscellen (zaadcellen en eicellen). De 46 chromosomen (of 23 paren van chromosomen, want chromosomen komen in paren voor) van de onrijpe cellen in de teelballen of eierstokken, dan verplaatsen de chromosomenparen zich naar het midden van de cel. Daar gaan ze per paar naast elkaar liggen in één vlak. Tijdens de eerste deling (meiose 1) worden de 23 chromosomenparen verdeeld over twee cellen: elke cel heeft dan 23 chromosomen, één chromosoom van elk paar. In een tweede deling (meiose 2) worden de 23 chromosomen overlangs uiteen getrokken en ontstaan door een mitose twee cellen met 23 kerndraden. Opdracht: surf op het internet naar deze pagina: http:// www.bioplek.org/animaties/cel/meiose.html; en teken daarna op onderstaande figuur de verschillende fasen van de meiose. meiose 1: Beginsituatie: moedercel met 2 chromosomenparen = 4 chromosomen 1. cel bevat verdubbeld DNA onder de vorm van chromosomenparen 3. 2. 4. resultaat: ……… dochtercellen met elk ……… chromosomen meiose 2: Beginsituatie: ……… cellen met elk……… chromosomen. We tekenen slechts 1 cel! 5. 7. 6. 8. resultaat na meiose 1 en meiose 2: ……… dochtercellen met elk ……… chromosomen e) haploïde en diploïde cellen Cellen die maar beschikken over een enkele set chromosomen (één exemplaar van elke soort chromosoom) noemt men haploïd. Cellen die beschikken over een dubbele set chromosomen (twee overeenkomstige exemplaren van elke soort chromosoom = een chromosomenpaar) noemt men diploïd. Bij de mens zijn de rijpe voortplantingscellen met 23 chromosomen haploïd. De andere cellen bezitten 23 paar chromosomen (46 chromosomen) en zijn diploïd. Na bevruchting, de versmelting van een haploïde zaadcel met een haploïde eicel, ontstaat een cel met 46 kerndraden. Deze cel noemen we de zygote of kiemcel. Door opeenvolgende mitosedelingen groeit deze zygote uit tot een baby.