Preek Bethelkerk 1 juni 2014 Schriftlezing: Romeinen 8, 18 - 26; Johannes 14, 15 – 31 Tekst: Johannes 14, 18 Thema: Zondag Weeskind Gemeente van de Heer Jezus Christus, De zondag van vandaag wordt in de traditie zondag Weeskind genoemd Het is de zondag na Hemelvaart. Van Pasen naar Pinksteren komt de kerk langzamerhand op eigen benen te staan. Jezus neemt afscheid van zijn leerlingen, dat is het evangelie van vanmorgen. Na Hemelvaart is er sprake van een vacuüm: de Heer is naar de hemel gevaren, de Geest nog niet uitgestort. Na Hemelvaart houden we helemaal niets meer in handen. Wie met het kerkelijk jaar mee Jezus leven op aarde volgt, realiseert zich hoe zwaar het afscheid daar op die berg bij Jeruzalem voor de discipelen geweest moet zijn. Voor de tweede maal moeten ze Hem loslaten. Nadat ze zich neer hadden gelegd bij zijn sterven, werden ze verrast door de opwekking uit het graf. Maar slechts voor korte tijd mogen ze Hem in hun midden hebben. Jezus gaat naar de Vader en laat zijn leerlingen verweesd, verlaten achter. De Geest is nog niet gekomen, het is nog geen Pinksteren. Daar staan de leerlingen van Jezus, beteuterd en gespannen, nu Hij die hun hoop was hen heeft verlaten. Voor de discipelen betekende dat moment een reikhalzend uitzien naar het teken dat beloofd was. Onzeker, hoopvol, verward... Voor de kerk, die straks Pinksteren viert betekent het een moment van bezinning over hoe zij getuige van God in deze wereld is. Zondag Weeskind is, zou je kunnen zeggen een vacuüm in de tijd, een lege plaats. Tussen verlatenheid en verlangen. Dat is een goede illustratie voor de kerk in de wereld. Wat ons verbindt met de kerk van alle tijden is dat we kerk zijn tussen het reeds en het nog niet. 1 Er is het rééds van het volbrachte heil, van Pasen, het Licht van de opwekking dat is gaan schijnen. De apostel Paulus schrijft daarover aan de gemeente van Korinthe: "Daarom ook is iemand die één met Christus is, een nieuwe schepping: het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen." 2 Korinthe 5, 17 Dat gaat ook over ons, mensen van vandaag, die door Gods verzoening mogen leven als bevrijde mensen voor zijn aangezicht. Bevrijd van zonde, schuld en dood. Dat is het rééds van het heil in Christus; het evangelie dat ons geschonken is. God heeft zich in Jezus Christus met ons verbonden. Christenen zijn mensen die mogen leven vanuit Gods liefde, die zich gedragen mogen weten door Gods genade. Dat evangelie kan niet luid genoeg klinken: een evangelie van hoop voor mensen die zichzelf of deze wereld verloren achten, mensen die gebukt gaan onder de last van het leven. Er is een God die je bij name kent, die je koestert als zijn meest geliefde mens en die niets liever wil dan heel je bestaan te dragen in zijn liefde. Dáárover spreekt Jezus in zijn afscheidsrede, het evangelie van vanmorgen, wanneer hij zegt: “Mijn vrede geef ik jullie.(…) Maak je niet ongerust en verlies de moed niet.” Maar het is reeds, én, nog niet. We zijn kerk tussen het reeds en het nog niet. Want nog is alle verdriet niet opgeheven, zijn alle tranen niet gedroogd, nog wordt er geleden en is alle onrecht niet uitgeboet. "De schepping ziet er reikhalzend naar uit dat openbaar wordt wie Gods kinderen zijn", zegt de apostel Paulus in de Romeinenbrief. Er is een afstand tussen Pasen, de morgen van het nieuwe begin, en Gods laatste komst op aarde. Er is een tussentijd waarin wij leven, ook als bevrijde christenen, waarin we onder het juk van de gebrokenheid van het bestaan door moeten. Paulus spreekt van de barensweeën van de schepping, die tot nieuw leven moeten leiden, maar die zuchten en steunen, pijn en verdriet met zich meebrengen. We weten daar allemaal van, ieder in zijn of haar eigen situatie, eigen leven. Hoe het geweld van het bestaan je kan overmeesteren, zodat je onder dreigt te gaan. 2 Hoe je bestormd kunt worden met vragen, gedachten, twijfel, aanvechting. Hoe ver lijkt Gods openbaring in de bijbel en zijn omgang met mensen dan af te staan van ons geloof. Maar ook de wereld waarin we bestaan, waarin zo dikwijls weinig te herkennen valt van Gods wereld, Gods goede schepping. Jezus spreekt in het evangelie over de heerser van de wereld die onderweg is, die geen macht heeft over hem, maar wel, zoals we uit ervaring weten, over ons. Het kwaad in de wereld en in ons eigen hart, dat ons voert op wegen bij God vandaan. Zondag Weeskind is een zondag van verlatenheid en verlangen. Verlatenheid, als de kerk zich realiseert dat Christus van ons is heengegaan. Verlangen, naar God, naar dat het allemaal goed zal zijn, dat het leed geleden zal zijn, verdriet geborgen en vrede alom zal zijn. "U, die als Heer der heerlijkheid / verrees tot heil der volken / verwachten wij in majesteit / eens weder op de wolken", zingt een lied. Gezang 231 oude liedboek. En in die tussentijd, hoe staat de kerk in de wereld tussen de tijden? Hoe draagt zij haar lot, hoe bewaart ze haar hoop, hoe verwoordt ze haar geloof? Verweesd zijn wij op aarde, vreemdelingen in verstrooiing worden de eerste christenen verschillende malen door de briefschrijvers genoemd. Dat is onze positie, onderweg naar Gods Koninkrijk, nu de aarde en de schepping door de zonde van de mensen is verstoord. Wij leven in een tijd waarin de schaduwen van het christendom inkorten. Waarin het geloof in God en de gang naar de kerk niet meer vanzelf spreekt. En dat terwijl we voortkomen uit een traditie waarin het christendom algemeen geldend was. Het is vreemd hoe dat verleden zich tegen je keren kan. Want daaruit komt steeds de gedachte naar voren dat we met de kerk op haar retour zijn. Dat het slecht gaat met de kerk. We tellen de aantallen, we zien naar het verleden en neigen er dan als vanzelf toe negatieve gevoelens over de ontwikkeling van de kerk te hebben. Dat is een weinig inspirerende benadering. 3 Want het gaat er niet om met hoeveel mensen we naar de kerk gaan, en of we er meer bij weten te trekken; het gaat er om dat we met elkaar, met de mensen die hier uit vrije wil samenkomen vorm geven aan gemeente zijn vandaag. Dat we samen horen naar het woord van God, en zoeken naar gemeenschap, ontmoeting, vertaling van Gods woorden naar ons bestaan vandaag. Want het verlangen blijft; het verlangen bij ieder mens naar heelheid boven gebrokenheid, naar liefde boven haat, naar betrokkenheid boven onverschilligheid. Daar liggen voor de kerk kansen om het evangelie van liefde en genade van onze God opnieuw te vertalen, vorm te geven in deze tijd: ‘Jullie zullen mijn getuigen zijn,’ zegt Jezus tegen zijn leerlingen. Dat blijft. Jezus spreekt in zijn afscheidsrede aan zijn leerlingen bemoedigende woorden. Hij spreekt over zijn vrede die hij zijn leerlingen in handen geeft – dat wij de vrede van Christus met elkaar mogen delen, leeft dat wel onder ons? Dat we elkaar mogen aanzien, aanspreken met die oude woorden van broeder en zuster in Christus, niet als cliché, maar gemeend, en elkaar de vrede van Christus toewensen? “Maak je niet ongerust en verlies de moed niet”. Het klinkt zo gewoon, alledaags, maar is dat niet juist wat er vaak wél met ons gebeurt? Dat we ons ongerust maken en de moed verliezen? Christus roept ons op om op hem en op zijn Vader te vertrouwen. “Blijf in mij, dan blijf ik in jullie.” De gelijkenis van de wijnbouwer, wijnstok en ranken die volgt op het evangelie van vanmorgen, is helder. Heel eenvoudig roept Jezus ons op om dicht bij hem te blijven. Wie alleen maar dat dagelijks bidt, leeft met God. Volgende week vieren we Pinksteren, de komst van Gods Geest onder de mensen die naar Hem uitzien. Met die belofte bemoedigen wij elkaar vandaag. Onze gang door de tijden gebeurt niet in Godverlatenheid. De belofte van de Trooster aan ons gegeven draagt ons door ons leven heen. Van Hem wordt gezegd dat Hij tot in eeuwigheid bij ons zal zijn. Zo woont God zelf in ons midden, zo leren wij ons leven in zijn naam. Met Pinksteren ontstaat de kerk: de generatie van het 'niet zien en toch geloven'. 4 Geruggensteund door Gods Geest zoekt de kerk haar weg tussen de tijden, schrijft zij met woorden en daden haar 'Handelingen.' Zo is onze verlatenheid van God overwonnen, en blijft slechts ons verlangen om eens met God samen zijn Rijk van vrede op deze aarde te bewonen. Amen. 5