De renaissance Politiek De feodale koninkrijken verdwijnen om plaats te maken voor de centraal geregeerd staten. Dit is wezenlijk anders dan het feodale stelsel van de middeleeuwen. De macht van de kerk wordt aangetast door godsdienstige twisten. Luther en Calvijn. Veel landen kregen de absolute monarchie: ‘l’etat c’est moi’. De koning hoefde alleen aan God verantwoording af te leggen. Rond 1500 heeft Karel de Ve de Nederlandse gewesten in bezit. Filips de IIe wilde de gewestelijke autonomie aan banden leggen en hij trad fel op tegen de ketters (protestanten). Zijn legermacht onder leiding van Alva was het begin van de Tachtigjarige oorlog: 1568 – 1648. In 1587 riepen de noordelijke gewesten De Republiek der Verenigde Nederlanden uit. Tot 1795. Cultuur Renaissance: wedergeboorte van het glorierijke verleden van de Griekse en Romeinse tijd. De eerste onderzoekers van de klassieke cultuur waren de humanisten. Zij kwamen op grond van de klassieke teksten tot een nieuwe visie op de rol van de mens in de wereld. (ME: mens was ondergeschikt aan God. Renaissance: mens en aarde even belangrijk als het goddelijke en het hiernamaals: antropocentrisme.) Wat de mens presteerde was zijn verdienste: niet langer een gave door God. Geleerden en kunstenaars werden genieen. Individualisme: de mens was niet langer ondergeschikt aan het geheel (gilde, dorp, stand, kerk), maar was een unieke en individuele persoonlijkheid. De mens streefde ernaar homo universalis te worden. Een persoon die net als Leonarde Da Vinci het vermogen had in alle disciplines uit te blinken. De men wordt zich dus steeds beter bewust van zichzelf, hetgeen zich ook laat zien door de opkomst van zelfportretten. De mens ging zelf onderzoeken (empirisme) en deed dat op het gebied van wetenschap, maar ook op het gebied van godsdienst. De wetenschap bloeide dus. Men ging natuurwetenschappelijk onderzoek doen en eigenlijk kwamen langzaam alle disciplines tot bloei. De aarde draait om de zon. Sterrenhemel, zwaartekracht, wiskunde, etc. De moderne natuurwetenschap komt op. Maar ook de geografie, geschiedenis, en dergelijke. De ontdekkingsreizen (Columbus: 1492) hebben plaats, de boekdrukkunst is net uitgevonden 1450. De boekdrukkunst verspreidde de kennis sneller, maar heksen werden nog verbrand. Door het empirisme op het gebied van de godsdienst kwamen mensen tot de conclusie dat er iets fundamenteel mis was. Dat de kerk meer een wereldlijke macht was geworden dan een geestelijke. Men zag de onchristelijke praktijken van de bisschoppen in en begon zich langzaamaan bewust te worden van de noodzaak ook op dit gebied zelf onderzoek te gaan doen. Renaissancisten bestudeerden de bijbel en wilden de kerk van binnenuit hervormen. Dit leidde tot de Reformatie, Hervorming, ofwel het Protestantisme. Literatuur De drie hoofdkenmerken van de renaissancistische literatuur: classicistisch, esthetisch en realistisch. In de literatuur ging men eveneens terug op de klassieken. Er ontstond opnieuw grote interesse voor de Griekse en Romeinse literatuur. Los van het feit dat de Nederlandse taal feitelijk nog niet bestond, was men zich wel meer en meer bewust geworden van de eigen taal. Dat is natuurlijk ook logisch: men werd zich meer en meer bewust van zichzelf (dat past bij het antropocentrisme) en dus ook van zijn taal. Men ging langzaamaan in het Nederlands schrijven, maar deed dat op basis van de Latijnse grammatica. Maar de renaissancist volgde de klassieken niet slaafs. Hij deed er iets extra’s mee. Eigenlijk herbruikte hij de klassieke inzichten om nieuwe literatuur te creeëren. Literatuur die dus modern was, maar nagebootst van de klassieken. Liefst beter zelfs. Men vertaalde de klassieken, imiteerde ze en verbeterde ze. Translatio, imitatio en aemulatio. Doel was de literatuur van de klassieken dus te overtreffen. - De literatuur moest esthetisch zijn. Het esthetische zat hem vooral in de grote nadruk op regelgeving. Een literair werk moest tot een genre behoren en moest de regels van genre nauwkeurig volgen. Door het vertalen van de teksten werd men zich bewust van de eigen taal en werden de teksten toegankelijker - De literatuur moest realistisch zijn. Wat verteld werd moest geloofwaardig zijn. Door het nabootsen schreef men (ondanks de opkomst van de eigen taal) zelf weer in het Latijn en herleefden klassieke genres. Latijn werd zo de internationale taal van de wetenschap. De schrijvers die in de volkstaal schreven gebruikten de Latijnse grammatica en namen soms letterlijk dingen over. Purisme: men bedacht eigen woorden in de landstaal voor Latijnse uitdrukkingen. Dit waren eigenlijk de eerste neologismen. Purisme is: taalzuivering. Nieuwe genres: epigram/puntdicht. Door het verbeteren ontstonden aforismen/spreuken, essays, sonnetten. Aan het einde van de zestiende eeuw komt het maniërisme en de barok op. Deze stromingen maken komaf met het rationele van de renaissancistische tijd en wijken dus af. Door verrassende vormen en perspectieven in de schilderkunst en voor een ingewikkelde taal vol woordspelingen in de literatuur. Het verschil tussen de barok en het maniërisme is dat het maniërisme een verfijnde en doordachte stroming is, terwijl de barok vooral emotioneel en indrukwekkend is.