Hoofdstuk IX. Tussenvorderingen in het sociaal recht Wilfried RAUWS Hoofddocent Vrije Universiteit Brussel – Universiteit Maastricht Inhoud AFDELING 1. INLEIDING ........................................................................................................... 2 AFDELING 2. DIVERSE CATEGORIEËN TUSSENVORDERINGEN ................................. 2 § 1. § 2. § 3. § 4. TEGENVORDERINGEN ............................................................................................................. 3 BIJKOMENDE VORDERINGEN .................................................................................................. 5 VORDERINGEN TOT TUSSENKOMST ........................................................................................ 5 NIEUWE VORDERINGEN .......................................................................................................... 7 AFDELING 3. § 1. § 2. 1. 2. 3. 4. § 3. 1. 2. 3. 4. 5. § 4. 1. 2. 3. 4. § 5. 1. 2. § 6. 1. 2. NIEUWE, WIJZIGENDE OF UITBREIDENDE VORDERINGEN ............... 7 BEGRIP, WETTELIJKE GRONDSLAG EN JURIDISCHE AARD ........................................................ 7 SOEPELE STREKKING VAN ARTIKEL 807 VAN HET GERECHTELIJK WETBOEK ......................... 9 Voorwerp van de vordering ................................................................................................... 9 Oorzaak van de vordering ................................................................................................... 10 Rechtsgrond van de vordering ............................................................................................. 12 Specialiteit van het ‘beschikkingsbeginsel’ in socialezekerheidsgeschillen ........................ 14 ENIGE TOEPASSINGSVOORWAARDEN.................................................................................... 16 Berusten op een feit of akte (oorzaak) aangevoerd in “de dagvaarding” ........................... 16 Vereiste van tegenspraak ..................................................................................................... 18 Hoedanigheid van ‘oorspronkelijke eiser’ .......................................................................... 19 Algemene toelaatbaarheidsvereisten van de artikelen 17 en 18 Ger. W. ............................ 20 Onbevoegdheid van de oorspronkelijk bevoegde rechter .................................................... 20 ENIGE TOEPASSINGEN IN SOCIALEZEKERHEIDSZAKEN .......................................................... 20 Werkloosheid ....................................................................................................................... 21 Personen met een handicap ................................................................................................. 21 Beroepsziekten ..................................................................................................................... 22 Socialezekerheidsbijdragen voor werknemers .................................................................... 23 ENIGE TOEPASSINGEN IN HET ARBEIDSRECHT ...................................................................... 23 Vermengde werkgevers ........................................................................................................ 23 Vrij onderwijs ...................................................................................................................... 24 NIEUWE VORDERINGEN NIET TOEGELATEN .......................................................................... 24 Versnelde specifieke gerechtelijke procedure ten aanzien van beschermde werknemers.... 24 Virtueel inbegrepen vorderingen ......................................................................................... 25 AFDELING 4. ACHTERSTALLIG LOON EN DE TOEKENNING VAN LOON ALS SCHADEVERGOEDING .................................................................................................................... 26 § 1. § 2. § 3. LOON ALS GELDSCHULD ....................................................................................................... 27 ENIGE GEVOLGEN ................................................................................................................. 30 DOORWERKING VAN DE CRIMINALISERING VAN HET GEBREK AAN BETALING: INTRESTEN EN SOCIALE ZEKERHEIDSBIJDRAGEN ........................................................................................................ 33 § 4. HERSTEL IN NATURA ............................................................................................................ 34 § 5. AMBTSHALVE AANVULLING VAN RECHTSGRONDEN: EEN RECHTSPLICHT? ........................... 37 § 6. EI VAN COLUMBUS: HERKWALIFICATIE VAN DE VORDERING (IURA NOVIT CURIA) ............... 38 AFDELING 5. CONCLUSIE ....................................................................................................... 42 1 “Imagine-t-on un médecin refusant de soigner un patient qui qualifierait inexactement ses symptômes” (G. De Leval) “Men schiet geen vliegtuig neer voor een navigatiefout” (R. De Corte) Afdeling 1. Inleiding 1. In dit hoofdstuk overloop ik eerst de diverse categorieën van tussenvorderingen en bespreek ik dan vanuit een sociaalrechtelijke invalshoek de categorie van de nieuwe, hetzij wijzigende, hetzij uitbreidende (tussen)vorderingen. Ik stel vervolgens het klassieke onderscheid dat onder meer het Hof van Cassatie maakt tussen het loon en de schadevergoeding gelijk aan het loon, in vraag en ga na welke weerslag mijn stelling heeft op de problematiek van de tussenvorderingen in het kader van geschillen over aanspraken op achterstallig loon. Afdeling 2. Diverse categorieën tussenvorderingen 2. Zoals andere gedingen worden ook sociaalrechtelijke gedingen ingeleid door een rechtsvordering. Terzake onderscheidt het Gerechtelijk Wetboek een inleidende vordering en een tussenvordering. De inleidende vordering opent het rechtsgeding, terwijl een tussenvordering in de loop van het geding wordt ingesteld en ertoe strekt, hetzij de oorspronkelijke vordering te wijzigen of nieuwe vorderingen tussen de partijen in te stellen, hetzij nog niet in het geding geroepen personen te betrekken in het geding.1 Het belang van het onderscheid tussen inleidende vordering en tussenvordering is o.m. te vinden in afwijkende bevoegdheidsregels. Zo neemt de arbeidsrechtbank met toepassing van artikel 563 van het Gerechtelijk Wetboek kennis van alle tegenvorderingen die, ongeacht het bedrag van de vordering, tot de materiële bevoegdheid van de arbeidsgerechten behoren of die ontstaan uit de overeenkomst hetzij uit het feit dat ten grondslag ligt aan de oorspronkelijke vordering.2 Met “overeenkomst” wordt ten deze dikwijls de “arbeidsovereenkomst” bedoeld.3 De uitbreiding van de materiële bevoegdheid impliceert in een aantal gevallen ook een afwijking van de regels van de territoriale bevoegdheid. Artikel 634 van het Gerechtelijk Wetboek maakt het mogelijk de tegenvordering te brengen voor een 1 2 3 Art. 12 en 13 Ger. W.; CH. VAN REEPINGHEN, “Verslag van de Gerechtelijke Hervorming”, I, B.S. 1964, 35-37. J. MATTIJS, “Tussenvordering, tegenvordering en tussenkomst voor het arbeidsgerecht”, R.W. 1972-73, 543-544; J. PETIT, Sociaal procesrecht, ICA-reeks, Brugge, Die Keure, 2000, nr. 330. Overigens zijn de arbeidsrechtbanken ook bevoegd om kennis te nemen van tegenvorderingen gegrond op het tergend en roekeloos karakter van de hoofdvordering (art. 563 derde lid Ger. W.). J. MATTIJS, “Tussenvordering, tegenvordering en tussenkomst voor het arbeidsgerecht”, R.W. 1972-73, 543-544. 2 arbeidsrechtbank die territoriaal onbevoegd zou zijn, ingeval de tegenvordering zou zijn ingesteld als hoofdvordering.4 3. § 1. Het Gerechtelijk Wetboek regelt een aantal categorieën tussenvorderingen. Tegenvorderingen 4. Vooreerst geeft artikel 14 van het Gerechtelijk Wetboek aan de tegenvordering het karakter van een tussenvordering. Een tegenvordering is incidenteel. Dit betekent dat zij kan worden ingesteld hetzij in een aan de gang zijnde procedure, hetzij in een aparte procedure. Een tegenvordering is niet louter een verdedigingsmiddel dat strekt tot afwijzing van de eiser met kosten. De verweerder streeft zelf ook de veroordeling van de eiser na.5 5. De tegeneis heeft in beginsel een autonoom karakter. Dit heeft tot gevolg dat de toelaatbaarheid ervan niet afhankelijk is van de voorwaarden bedoeld bij artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek. Zij moet dus niet steunen op een feit of een akte vermeld in de dagvaarding.6 De tegenvordering moet slechts voldoen aan de algemene toelaatbaarheidsvereisten van de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek. Artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek is wel van toepassing, als de verweerder zijn tegenvordering uitbreidt of wijzigt.7 De rechtspractici weten wel dat de verjaring van de tegenvordering die niet gewoon een verweer is tegen de hoofdvordering, niet beïnvloed wordt door de tijdig ingestelde hoofdvordering.8 Het is dus zaak om de tegenvordering tijdig in te stellen, m.n. binnen de eenjarige verjaringstermijn van artikel 15 van de Arbeidsovereenkomstenwet.9 Uit de artikelen 807 tot 810 en 1042 van het Gerechtelijk Wetboek volgt dat tegenvorderingen, mits is voldaan aan de wettelijke voorwaarden, voor het eerst kunnen worden ingesteld in hoger beroep, met name als zij berusten op een feit of een handeling aangevoerd in de dagvaarding of als zij een verweer tegen de hoofdvordering uitmaken of strekken tot compensatie, althans volgens het Hof van 4 5 6 7 8 9 A. FETTWEIS, Handboek van Gerechtelijk recht, II, Bevoegdheid, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, nr. 599; J. MATTIJS, “Tussenvordering, tegenvordering en tussenkomst voor het arbeidsgerecht”, R.W. 1972-73, 547. Ch. VAN REEPINGHEN, “Verslag van de Gerechtelijke Hervorming”, I, B.S. 1964, 36; K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, nr. 35; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 90. Cass. 26 mei 1976, Arr. Cass. 1976, 1067 en R.W. 1976-77, 858; Cass. 30 maart 1979, Arr. Cass. 1979, 901; J. LAENENS, K. BROECKX en D. SCHEERS, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2004, nr. 948. J. LAENENS, K. BROECKX en D. SCHEERS, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2004, nr. 948. Cass. 17 september 1990, J.T.T. 1991, 7 en R.W. 1990-91, 682; Arbh. Antwerpen Limb. Rechtsl. 2003, 128. Arbh. Brussel 18 januari 1991, Soc. Kron. 1991, 314. 3 Cassatie.10 Aldus vertoont de tegeneis een zeker autonoom karakter ten opzichte van de hoofdeis.11 Het verband tussen hoofdvordering en tegenvordering is een soepel verband in die zin dat de tegenvordering niet moet samenhangen met de hoofdvordering.12 Bovendien kan zij vrij eenvoudig worden ingesteld, namelijk bij conclusie, hoewel er niets op tegen is om de tegenvordering in te stellen bij dagvaardingsexploot.13 Aldus beïnvloedt de niet-ontvankelijkheid van de hoofdvordering of het wegvallen ervan op zichzelf niet de ontvankelijkheid van de tegenvordering. De tegenvordering ent zich dus niet op de hoofdvordering maar ze moet op zichzelf natuurlijk wel ontvankelijk zijn14. 6. Enige voorbeelden uit de jurisprudentie van de arbeidsgerechten kunnen de autonomie van de tegenvordering illustreren. Wanneer een werknemer dagvaardt tot betaling van een opzeggingsvergoeding, kan de werkgever een tegenvordering instellen tot het verkrijgen van een schadevergoeding wegens een diefstal van de werknemer tijdens de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst15 of wegens het beschadigen van eigendom van de werkgever.16 Stelt een tot betaling van een opzeggingsvergoeding aangesproken werkgever een tegenvordering in tot terugbetaling van een lening van particuliere aard die geen verband houdt met de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, dan is de arbeidsrechtbank echter niet bevoegd om daarvan kennis te nemen.17 10 11 12 13 14 15 16 17 Cass. 10 september 1982, R.W. 1982-83, 524, met noot en Pas. 1983, I, nr. 29, met noot; Cass. 4 december 1989, R.W. 1990-91, 305, Pas. 1990, I, 414; Ch. VAN REEPINGHEN, , “Verslag van de Gerechtelijke Hervorming”, I, B.S. 1964, 326; J. LAENENS, K. BROECKX en D. SCHEERS, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2004, nr. 949; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen”, in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Kluwer, s.d., art. 807, nrs. 50-52. K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, nr. 646; J. PETIT, Sociaal procesrecht, ICA-reeks, Brugge, Die Keure, 2000, nr. 331. Voor een krachtige autonomie kan worden verwezen naar Arbh. Luik 27 april 2001, R.R.D. 2001, 193. A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 556; A. FETTWEIS, Handboek van Gerechtelijk recht, II, Bevoegdheid, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1971, nr. 136; J. PETIT, Sociaal procesrecht, ICA-reeks, Brugge, Die Keure, 2000, nr. 327. Voor bijvoorbeeld kan worden verwezen naar Cass. 27 juni 1988, Pas. I, nr. 665 en R.W. 1989-90, 162 (vordering tot aanstelling van een deskundige wegens huurschade, terugvordering wegens teveel betaalde huur in verzetsakte). Art. 809 Ger. Wet. inzake alle tussenvorderingen; J. MATTIJS, “Tussenvordering, tegenvordering en tussenkomst voor het arbeidsgerecht”, R.W. 1972-73, 543. A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 560; J. PETIT, Sociaal procesrecht, ICA-reeks, Brugge, Die Keure, 2000, nr. 329; J. MATTIJS, “Tussenvordering, tegenvordering en tussenkomst voor het arbeidsgerecht”, R.W. 1972-73, 546-547. Arbh. Brussel 30 juni 1971, Pas. 1972, II, 354. Arbh. Brussel 14 april 1981, J.T.T. 1981, 230. Arrondrb. Gent 29 september 1992, R.W. 1992-93, 1409. 4 Ook een socialezekerheidsinstelling kan een tegeneis formuleren,18 maar opdat daarvan sprake zou zijn, moet zij de veroordeling van de oorspronkelijke eiser nastreven en mag het niet gaan om een louter verweermiddel ter verbetering van haar eigen beslissing.19 Een tegenvordering kan, althans volgens gezaghebbende rechtsleer, ook niet worden gesteld door een socialezekerheidsinstelling teneinde een sanctieverzwaring aan de zijde van de sociaal verzekerde te bewerkstelligen.20 § 2. Bijkomende vorderingen 7. Een tweede categorie van tussenvorderingen zijn de bijkomende vorderingen bedoeld bij artikel 808 van het Gerechtelijk Wetboek. Deze tot de ‘accessoria’ uitbreidende vordering is toegelaten in elke stand van het geding, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, ‘zelfs bij verstek’. 8. Artikel 808 van het Gerechtelijk Wetboek geeft een exemplatieve opsomming van de accessoria. Het gaat voornamelijk om intresten, rentetermijnen, huurgelden en vergoedingen voor toegenomen schade die ten tijde van het instellen van de initiële vordering nog niet konden worden geëist, omdat zij nog niet eisbaar of verschuldigd waren. “De aanvullende vorderingen liggen echter in de onmiddellijke lijn van de oorspronkelijke vordering”.21 Zo kunnen een opzeggingsvergoeding en een uitwinningsvergoeding niet worden beschouwd als een uitvloeisel van de vordering inzake achterstallig loon, vakantiegeld en feestdagenvergoeding.22 § 3. Vorderingen tot tussenkomst 9. Een derde belangrijke soort van tussenvorderingen zijn de vorderingen tot tussenkomst. Door de tussenkomst wordt een derde persoon, die initieel buiten het geding stond, procespartij.23 10. Deze tussenkomst kan vrijwillig of gedwongen zijn.24 18 Zie J. PETIT, Sociaal procesrecht, ICA-reeks, Brugge, Die Keure, 2000, nr. 336. Zie art. 14 Ger. W.; Arbrb. Gent 22 november 1973, R.W. 1974-75, 176, met kritische noot O. DE LEYE; Arbh. Brussel 9 mei 1975, J.T.T. 1975, 201. J.R. RAUWS, “De rechtspraak van de arbeidsgerechten inzake sociale zekerheid” in De ontwikkeling van de Belgische wetgeving van de sociale zekerheid 1970-1976, Larcier, Brussel, 1977, 423. Contra: Arbrb. Gent 17 maart 1977, R.W. 1977-78, 1774, met noot J. LAENENS; Arbh. Bergen 24 november 1976, J.T.T. 1977, 82. J. PETIT, Sociaal procesrecht, ICA-reeks, Brugge, Die Keure, 2000, nr. 336; J. PUT, Administratieve sancties in het socialezekerheidsrecht, Brugge, Die Keure, 1998, nr. 556. S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., Art. 807 Ger. W., nr. 3. Cass. 21 februari 1994, R.W. 1994-95, 742; infra afdeling 3 § 3, 1. 1. Berusten op een feit of akte (oorzaak) aangevoerd in “de dagvaarding”. Zie art. 13 en 15 Ger. W. Art. 16 Ger. W. 19 20 21 22 23 24 5 De tussenkomst is vrijwillig, als de derde opkomt om zijn belangen te verdedigen, bijvoorbeeld een ziekenfonds dat terugbetaling van uitkeringen wil verkrijgen van de arbeidsongevallenverzekeraar.25 De vrijwillige tussenkomst geschiedt bij verzoekschrift.26 In de vrijwillige tussenkomst onderscheidt men nog steeds de tussenkomst tot bewaring van recht en de aanvallende tussenkomst.27 De vrijwillige agressieve tussenkomst strekt tot veroordeling van een partij.28 De vrijwillige tussenkomst tot bewaring van recht heeft tot doel één van de litigerende partijen te ondersteunen, bijvoorbeeld indien het verlies van het geding van een procespartij ertoe zou leiden dat de eigen belangen van de tussenkomende partij zouden worden geschaad. Zo kan een gerechtsdeurwaarder in een geding tussenkomen omdat een door hem betekende dagvaarding nietig zou kunnen worden verklaard.29 De tussenkomst kan ook gedwongen zijn, maar dient dan te geschieden bij dagvaarding.30 Een derde tot vrijwaring in het geding roepen is, zoals Koninklijk Commissaris VAN REEPINGHEN opmerkt, in werkelijkheid een rechtspleging van aanvallende gedwongen tussenkomst.31 Een andere vorm van gedwongen tussenkomst maar tot bewaring van recht is de vordering tot tussenkomst tot gemeenverklaring van het vonnis teneinde het vonnis aan die partij te kunnen tegenwerpen. Een voorbeeld hiervan is de dagvaarding van de arbeidsongevallenverzekeraar die de WAM-verzekeraar tot tussenkomst dwingt teneinde het vonnis waarbij de rechten van de getroffene bepaald worden, te kunnen tegenwerpen aan de WAM-verzekeraar.32 11. De eiser in vrijwillige tussenkomst aanvaardt het gerechtelijke debat in de staat waarin het zich bevindt, maar dat is niet het geval bij gedwongen tussenkomst. De partij in gedwongen tussenkomst kan het integendeel afwijzen, wanneer haar rechten niet meer zijn gevrijwaard. Dit is o.m. het geval wanneer de rechter al een onderzoeksmaatregel heeft gelast.33 Voor de gevallen van aanvallende tussenkomst geldt de regel dat deze niet voor de eerste maal kan geschieden in hoger beroep.34 De wetgever hecht immers veel belang 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 Art. 16 eerste lid Ger. W.; J. PETIT, Sociaal procesrecht, ICA-reeks, Brugge, Die Keure, 2000, nr. 318. Art. 813, eerste lid Ger. W. Art. 16 tweede lid Ger. W.; Ch. VAN REEPINGHEN, “Verslag van de Gerechtelijke Hervorming”, I, B.S. 1964, 36; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 91. Art. 15 Ger. W. J. PETIT, Sociaal procesrecht, ICA-reeks, Brugge, Die Keure, 2000, nr. 320. Art. 813 tweede lid Ger. W. Ch. VAN REEPINGHEN, , “Verslag van de Gerechtelijke Hervorming”, I, B.S. 1964, 37; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 597. Zie A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 592; J. PETIT, Sociaal procesrecht, ICA-reeks, Brugge, Die Keure, 2000, nr. 324. Art. 812 eerste lid Ger. W.; Ch. VAN REEPINGHEN, “Verslag van de Gerechtelijke Hervorming”, I, B.S. 1964, 336; J. PETIT, Sociaal procesrecht, ICA-reeks, Brugge, Die Keure, 2000, nr. 322. Art. 812 tweede lid Ger. W. 6 aan het beginsel van de dubbele aanleg.35 Deze wettelijke regel is echter niet van openbare orde en zelfs niet van dwingend recht36 en kan bijgevolg niet voor het eerst worden opgeworpen voor het Hof van Cassatie. Een gedwongen tussenkomst met bewarend karakter kan wel voor het eerst in hoger beroep worden gevorderd.37 § 4. Nieuwe vorderingen 12. Een vierde, en wel de belangrijkste categorie van tussenvorderingen zijn de zogenaamde nieuwe vorderingen, dit zijn de door artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek toegelaten uitbreidende of wijzigende vorderingen. Aan deze categorie van tussenvorderingen wordt, gelet op het belang ervan, een afzonderlijke analyse gewijd. Afdeling 3. Nieuwe, wijzigende of uitbreidende vorderingen § 1. Begrip, wettelijke grondslag en juridische aard 13. Bedoeld wordt hier de uitbreiding of wijziging van een tussen partijen aanhangige vordering, die berust op een feit of akte aangevoerd in de gedinginleidende akte, zelfs ingeval de juridische kwalificatie van het feit of handeling verschillend is.38 Men noemt dit ook wel een toegelaten ‘nieuwe’ vordering, te onderscheiden van volledig nieuwe eisen of zgn. nieuwe vorderingen sensu stricto. Volledig nieuwe eisen, die geen uitbreiding of wijziging inhouden van de oorspronkelijke eis in de zin van artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek en daarom geen verband houden met de oorspronkelijke vordering, zijn niet toegelaten.39 Het is echter niet vereist dat de nieuwe vordering uitsluitend zou berusten op het feit of de handeling die wordt aangevoerd in de dagvaarding. De rechter moet uitspraak doen 35 36 37 38 39 A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 582; K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, nr. 701. Cass. 2 december 1982, R.W. 1982-83, 2811 en Pas. 1983, I, 413. K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, nrs. 697-699; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 582. K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, nr. 618; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., art. 807 Ger. W., nr. 2. Ch. VAN REEPINGHEN, “Verslag van de Gerechtelijke Hervorming”, I, B.S. 1964, 326; K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, nr. 618; vgl. J. MATTIJS, “Tussenvordering, tegenvordering en tussenkomst voor het arbeidsgerecht”, R.W. 1972-73, 542; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., art. 807 Ger. W., nr. 2. 7 over de vordering, overeenkomstig de artikelen 807 en 808 van het Gerechtelijk Wetboek, met inachtneming van de feiten die zich hebben voorgedaan in de loop van het geding en een weerslag hebben op het geschil, zelfs al was de oorspronkelijke vordering ontvankelijk maar niet gegrond.40 14. De mogelijkheid tot uitbreiding of wijziging binnen de grenzen van artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek bestaat thans overeenkomstig artikel 1042 van het Gerechtelijk Wetboek ook in hoger beroep of bij verzet binnen dezelfde grenzen. Dit is eveneens het geval na verwijzing door het Hof van Cassatie.41 De bedoeling van de artikelen 807 en 1042 van het Gerechtelijk Wetboek is te bereiken dat gedingen tussen partijen zoveel mogelijk volledig en ineens zouden worden afgehandeld en te voorkomen dat om zuiver processuele redenen telkens nieuwe vorderingen zouden moeten worden ingesteld, met alle tijdverlies en kosten vandien, evenwel met vrijwaring van de wederzijdse rechten, en met name zonder afbreuk te doen aan het recht van verdediging.42 Als de rechter in het raam van het recht van verdediging het debat heropent, is een nieuwe vordering niet ontvankelijk, als zij buiten het onderwerp valt van de heropening, zoals dit door de rechter werd bepaald.43 De artikelen 807 en 1042 van het Gerechtelijk Wetboek zijn ook van toepassing op de burgerlijke vordering voor de strafrechter. De burgerlijke partij kan, zelfs in hoger beroep, haar vordering voor de strafrechter wijzigen of uitbreiden, mits die wijziging of uitbreiding berust op het aan de beklaagde ten laste gelegde misdrijf.44 15. De bepalingen van artikel 807 en 1042 van het Gerechtelijk Wetboek zijn echter niet van openbare orde of van dwingend recht.45 Dit impliceert dat een 40 41 42 43 44 45 Cass. 11 mei 1990, Arr. Cass. 1989-1990, 1172, nr. 536 en Pas. 1990, nr. 536. Cass. 3 mei 1978, Pas. 1978, 1006, Arr. Cass. 1978, 1031 (een vordering tot vernietiging van de schorsingsbeslissing van de RVA wegens onjuistheid van de overlegde documenten wordt in hoger beroep uitgebreid tot de vernietiging van de terugvordering van de onrechtmatig ontvangen werkloosheidsuitkeringen); A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 77; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., art. 807. Ch. VAN REEPINGHEN, “Verslag van de Gerechtelijke Hervorming”, I, B.S. 1964, 327; K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, nr. 620; concl. proc.-gen. E. KRINGS bij Cass. 5 mei 1988, Arr. Cass. 1987-88, nr. 548, 1134; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., art. 807 Ger. W., nr. 4. Cass. 29 juni 1995, Pas. 1995, I, 713, met noot en Arr. Cass. 1995, 693, nr. 341. Cass. 13 december 1989, Pas. 1990, I, 466 en Arr. Cass. 1989-90, 521. Cass. 23 mei 1985, Arr. Cass. 1984-85, 1318; Cass. 17 juni 2002, J.T.T. 2002, 417: de arbeidsrechtbank mag niet ambtshalve de verjaring van de in hoger beroep gestelde nieuwe vorderingen opwerpen. 8 schending van artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek niet voor het eerst kan worden opgeworpen voor het Hof van Cassatie.46 Bovendien volgt uit artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek en het beschikkingsbeginsel dat de rechter niet ambtshalve mag opwerpen dat de tussenvordering niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden. Mede gelet op artikel 2223 van het Burgerlijk Wetboek mag hij niet ambtshalve de verjaring van de nieuwe vordering opwerpen.47 16. Een correcte toepassing van de voorgaande beginselen vindt men in een arrest van het Arbeidshof te Luik inzake het recht op maatschappelijke dienstverlening.48 Het arbeidshof achtte de uitbreiding van de vordering bij conclusie voor de appèlrechters ontvankelijk, al werd de uitbreiding evident gevraagd buiten de vervaltermijn van artikel 71 van de O.C.M.W.-wet om een beslissing van het O.C.M.W. te betwisten voor de arbeidsrechtbank. § 2. Soepele strekking van artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek 17. In de hedendaagse doctrine wordt terecht erop gewezen dat artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek een soepele toepassing verdient.49 Die wetsbepaling laat een procespartij toe het voorwerp van de vordering uit te breiden of te wijzigen, mits de oorzaak van de vordering niet wordt gewijzigd. In dit verband moeten de begrippen ‘voorwerp’ en ‘oorzaak’ van de vordering worden gepreciseerd en moet ingegaan worden op het verband met het zogenaamde ‘beschikkingsbeginsel’ of het algemeen rechtsbeginsel van de autonomie der procespartijen bij het burgerlijk geding.50 1. Voorwerp van de vordering 18. Het voorwerp of onderwerp van de eis is datgene waarop een partij aanspraak 51 maakt. Het voorwerp van de vordering is met andere woorden wat door de eiser wordt gevorderd, het economische, sociaal of morele voordeel dat hij nastreeft: de 46 47 48 49 50 51 Cass. 31 januari 2002, R.W.; 2003-2004, 994; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 29. Cass. 17 juni 2002, J.T.T. 2002, 417 en Pas. 2002, I, 1376. Arbh. Luik 3 september 2003, Soc. Kron. 2004, 257. K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, nr. 620; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 69; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 4. Dit algemeen rechtsbeginsel vindt o.m. zijn uitdrukking in art. 1138, 2° Ger. W. (Cass. 16 mei 1986, Arr. Cass. 1985-86, 1252; Cass. 16 juni 1994, R.W. 1994-95, 985; Cass. 17 juni 2002, J.T.T. 417). E. KRINGS, “Het ambt van de rechter bij de leiding van het rechtsgeding”, R.W. 1983-84, 345, nr. 12; concl. adv.-gen. H. LENAERTS bij Cass. 18 juni 1984, R.W. 1984-85, 1022, Arr. Cass. 1983-84, nr. 596 en W. VAN EECKHOUTTE (ed.), De grote arresten van het Hof van Cassatie in sociale zaken, Antwerpen, Maklu, 1996, 813. 9 betaling van een som geld, de ontbinding of nietigverklaring van een overeenkomst, de echtscheiding.52 De volledigste formulering vindt men bij de Luikse hoogleraar FETTWEIS: “L’objet de la demande est la prétention de celui qui l’introduit, ce qu’il souhaite voir décider par le juge (…). C’est l’avantage moral, social ou économique que le magistrat doit qualifier juridiquement si les parties ne l’ont pas fait ou requalifier si elles ont proposé une qualification inexacte”.53 Deze formulering heeft het voordeel reeds een licht te werpen op de taak van de rechter bij de leiding van het geding. Het kan geen kwaad in dit verband te preciseren dat in socialezekerheidsgeschillen het werkelijke voorwerp van de vordering niet de vernietiging is van een administratieve socialezekerheidsbeslissing, maar wel de uitbetaling van een geldsom d.m.v. een verzoek tot erkenning van het recht op een socialezekerheidsuitkering.54 19. Nu al kan worden aangestipt dat de autonomie der procespartijen bij het burgerlijk geding impliceert dat een gedingvoerende partij wel, maar de rechter zelf niet het voorwerp van de vordering mag uitbreiden of wijzigen, zelfs niet indien de toe te passen wetgeving van openbare orde is.55 Een klassiek voorbeeld van die beperking bestaat erin dat de rechter niet ambtshalve een schadevergoeding mag toekennen, wanneer een werknemer uitdrukkelijk achterstallig loon vordert wegens een misdrijf.56 De rechter mag niet ultra petita uitspraak doen.57 Hierna zal o.m. worden nagegaan of deze cassatierechtspraak te handhaven is, dan wel behoort te sneuvelen, onder meer in het raam van de verplichting van de rechter het voorwerp van de vordering juist te kwalificeren. 2. Oorzaak van de vordering 20. Hoewel vroeger de oorzaak van de vordering wel werd omschreven als de rechtstitel waaruit de vordering ontstaat of als de grondslag van de 52 53 54 55 56 57 K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, nr. 622; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 7. A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 54, infra, afdeling 4 § 6. Ei van Columbus: herkwalificatie van de vordering (iura novit curia). Cass. 17 maart 1980, Arr. Cass. 1979-80, 879 (wanneer een zelfstandige een beroep heeft ingesteld tegen een beslissing van het R.S.V.Z. tot weigering van een pensioen, strekt zijn eis noodzakelijk tot betaling van een geldsom); zie terzake de concl. van adv.-gen. H. LENAERTS bij Cass. 18 juni 1984, R.W. 1984-85, 1022; anders J. PUT, Administratieve sancties in het socialezekerheidsrecht, Brugge, Die Keure, 1998, nr. 552 die de stelling van een dubbel voorwerp voorstaat. Arbh. Bergen 21 mei 1975, T.S.R. 1975, 376 (sociale verkiezingen); A. VAN REGENMORTEL, “Enkele bedenkingen bij de betekenis en de draagwijdte van het begrip openbare orde in het sociaal recht, T.S.R. 1997, 24. Cass. 13 juni 1994, J.T.T. 1994, 406 en R.W. 1994-95, 985; Cass. 19 juni 2000, R.W. 20012002, 375. J. DU JARDIN, “Het recht van verdediging in de rechtspraak van het Hof van Cassatie (19902003)”, B.S. 2003, 63-64. 10 rechtsverhouding,58 is er thans vrijwel eensgezindheid in de rechtspraak en de rechtsleer om de oorzaak op feitelijke wijze te omschrijven als de (rechts)feiten of (rechts)handelingen die aan de grondslag liggen van het geding en die de eiser stelt tot onderbouwing van zijn aanspraken of de gevraagde veroordeling.59 Blote feiten of handelingen volstaan niet; het moet gaan om feiten of handelingen die een juridische betekenis hebben, hoewel de eiser niet per se gebonden is die feiten of handelingen juridisch te kwalificeren.60 Deze opvatting werd overigens krachtig bepleit door FETTWEIS en VAN COMPERNOLLE in navolging van MOTULSKY.61 De oorzaak van de vordering is niet gelegen in een door partijen aangewezen wetsbepaling, noch in de juridische kwalificatie.62 21. Reeds vooruit lopend op de taak van de rechter inzake het ambtshalve aanvullen van de rechtsgronden zij erop gewezen dat het de rechter strikt verboden is de feitelijke grondslag van de vordering, d.i. de oorzaak, te wijzigen. Dit volgt uit het beschikkingsbeginsel: de rechter mag geen feiten toevoegen die hem niet regelmatig door partijen zijn kenbaar gemaakt. Hetzelfde geldt voor een kwalificatiewijziging, 58 59 60 61 62 E. KRINGS en B. DE CONINCK, “Het ambtshalve aanvullen van rechtsgronden”, T.P.R. 1982, 663 en 670; C. PERSYN, “Uitspraak en uitvoering van de rechterlijke beslissing in geschillen van sociale zekerheid” in G. VAN LIMBERGHEN (ed.), Sociaal procesrecht, Antwerpen, Maklu, 1995, 268. Cass. 24 november 1978, Arr. Cass. 1978-79, 341 en R.W. 1978-79, 2877; zie Cass. 25 juni 1990, R.W. 1990-91, 1124; K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, nrs. 624, 630 en 631; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, 60-83; E. KRINGS, “Het ambt van de rechter bij de leiding van het rechtsgeding”, R.W. 1983-84, 348350, nr. 16; concl. adv.-gen. H. LENAERTS bij Cass. 27 juni 1988, R.W. 1988-89, 226; J. PUT, Administratieve sancties in het socialezekerheidsrecht, Brugge, Die Keure, 1998, nr. 545; W. RAUWS, “Het ambtshalve aanvullen van de rechtsgrond en de autonomie van de partijen”, noot onder Cass. 10 mei 1985, R.W. 1985-86, 2222; concl. adv.-gen. J. SPREUTELS bij Cass. 5 december 1997, Pas. 1997, 1351, nr. 4; P. THION, “Kwalificatie van oorzaak en voorwerp van de vordering”, N.j.W., 2003, 726; V. VANNES, “Le rôle du juge dans le contentieux social” in G. DE LEVAL en J. HUBIN (ed.), Espace judiciaire et social européen, Brussel, Larcier, 2003, 367 e.v.; J. VAN COMPERNOLLE, “L’office du juge et le fondement du litige” (noot onder Cass. 9 oktober 1980), R.C.J.B., 1982, 5 e.v.; M. VAN QUICKENBORNE, Feit en recht of de rechter en de procespartijen, Prolegomena, Brussel, Swinnen, 1987, nr. 10; A. VAN REGENMORTEL, “Enkele bedenkingen bij de betekenis en de draagwijdte van het begrip openbare orde in het sociaal recht”, T.S.R. 1997, 24. Contra V. DOOMS, De verhouding tussen de vordering ex contractu en ex delicto in het kader van de arbeidsovereenkomst, Larcier, 2003, nr. 426. Cass. 24 november 1978, Arr. Cass. 1978-79, 341, met concl. adv.-gen. KRINGS en R.W. 197879, 2877; Cass. 23 februari 1984, R.W. 1984-85, 2387; K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, nr. 625; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 10; M. VAN QUICKENBORNE, Feit en recht of de rechter en de procespartijen, Prolegomena, Brussel, Swinnen, 1987, nr. 15. A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 55 ; J. VAN COMPERNOLLE, “L’office du juge et le fondement du litige” (noot onder Cass. 24 november 1978 en 9 oktober 1980), R.C.J.B., 1982, 31. K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, nr. 627; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 55; J. PUT, Administratieve sancties in het socialezekerheidsrecht, Brugge, Die Keure, 1998, nr. 545; concl. adv.-gen. J. SPREUTELS bij Cass. 5 december 1997, Pas. 1997, 1351. 11 die trouwens vaak gepaard gaat met de toepassing van een andere rechtsregel.63 Het verbod de feitelijke grondslag te wijzigen geldt, zelfs ingeval het geschil beheerst wordt door rechtsregels van openbare orde.64 3. Rechtsgrond van de vordering 22. De oorzaak van de vordering mag niet verward worden met de rechtsgrond ervan. De rechtsgrond van de vordering is de op de feiten toe te passen wetsbepaling of, algemener, rechtsregel, waarbij het de taak van de rechter is die rechtsgrond te bepalen.65 De taak van de rechter wordt door het Hof van Cassatie als volgt omschreven: het komt de rechter toe (“hij vermag”), onder eerbiediging van het recht van verdediging, op de regelmatig aan zijn beoordeling voorgelegde feiten, en zonder het voorwerp of de oorzaak van de vordering te wijzigen, de rechtsregels te bepalen en toe te passen op grond waarvan hij uitspraak doet over de vordering.66 De rechter moet de hem voorgelegde feiten juridisch juist kwalificeren. De rechter is niet gebonden door de kwalificatie of rechtsnorm die partijen hebben ingeroepen, tenzij zij, eventueel impliciet, overeenkomen dat een bepaalde kwalificatie of rechtsnorm door de rechter moet worden toegepast. Dan alleen geldt immers het beschikkingsbeginsel.67 Dergelijke overeenkomst moet duidelijk kunnen worden vastgesteld, wordt niet vermoed, gelet op de belangentegenstelling van de procespartijen, en is enkel geldig in aangelegenheden die niet de openbare orde 63 64 65 66 67 E. KRINGS, “Het ambt van de rechter bij de leiding van het rechtsgeding”, R.W. 1983-84, 357358, nr. 30 en 359, nr. 34; M. VAN QUICKENBORNE, Feit en recht of de rechter en de procespartijen, Prolegomena, Brussel, Swinnen, 1987, 35; J. DU JARDIN, “Het recht van verdediging in de rechtspraak van het Hof van Cassatie (1990-2003)”, B.S. 2003, 64; concl. adv.-gen. J. SPREUTELS bij Cass. 5 december 1997, Pas. 1997, 1351. A. VAN REGENMORTEL, “Enkele bedenkingen bij de betekenis en de draagwijdte van het begrip openbare orde in het sociaal recht”, T.S.R. 1997, 24-25, met terechte verwijzing naar Cass. 8 december 1967, Arr. Cass. 1968, 507; concl. adv.-gen. J. SPREUTELS bij Cass. 5 december 1997, Pas. 1997, 1351. E. KRINGS en B. DE CONINCK, “Het ambtshalve aanvullen van rechtsgronden”, T.P.R. 1982, 671-672; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 11; W. RAUWS, “Uitspraak en uitvoering van de rechterlijke beslissing bij arbeidsrechtelijke geschillen”, in Sociaal procesrecht, G. VAN LIMBERGHEN (ed.), Antwerpen, Maklu, 1995, 232233. Cass. 24 november 1978, Arr. Cass. 1978-79, 341; Cass. 10 mei 1985, R.W. 1985-86, 2213, noot W. RAUWS, Cass. 22 mei 1998, Arr. Cass. 1998, nr. 266 (“Jura novit curia”); Cass. 21 december 2001, Pas. 2001-2201; Cass. A.R. nr. C.00.203N; 9 mei 2003, cass.be; K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, nr. 626; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 9. Cass. 29 november 1967, Arr. Cass. 1968, 460; Cass. 9 mei 1968, Arr. Cass. 1114; Cass. 10 maart 1997, Arr. Cass. 1997, nr. 132 (overeenkomst voor beroepsopleiding); Cass. A.R. nr. C.00.203 N, 9 mei 2003, cass.be; E. KRINGS, “Het ambt van de rechter bij de leiding van het rechtsgeding”, R.W. 1983-84, 356-357, nr. 28; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 626. 12 raken.68 Het beschikkingsbeginsel impliceert dat de rechter geen betwisting mag opwerpen die partijen in hun conclusie hebben uitgesloten.69 Daarentegen kan de rechter op het enkele feit dat de eisende partij slechts één rechtsnorm heeft ingeroepen en de verweerder zich hiertegen niet heeft verzet, niet het vermoeden bouwen dat de eiser afstand heeft gedaan van de toepassing van andere rechtsregels die hem meer kansen op slagen geven.70 Wel is het zo dat, als de rechter de kwalificatie of de rechtsgrond die partijen hebben ingeroepen, (buiten het geval van de terzake bestaande overeenkomst) ambtshalve wil wijzigen, hij steeds het recht van verdediging moet respecteren, en partijen moet uitnodigen hun zienswijze te laten kennen, hetzij door na de terechtzitting de zaak daartoe in voortzetting te fixeren op een latere datum, hetzij door de heropening van de debatten te bevelen als de rechter tot zijn oordeel komt nadat hij de zaak in beraad heeft genomen.71 Het recht van verdediging moet ook worden geëerbiedigd wanneer de rechter een betwisting wil opwerpen die tussen partijen niet als dusdanig is gerezen.72 Het recht van verdediging noch het beschikkingsbeginsel wordt daarentegen miskend door de rechter wanneer hij, aan de hand van de door de partijen aangevoerde feiten of feitelijke gegevens, waarover zij tegenspraak hebben kunnen voeren, beslist over de aan de wet ontleende gronden, al waren deze door partijen niet ingeroepen.73 Het ambtshalve aanvullen van de rechtsgronden is dan niet alleen toegelaten, maar volgens sommige arresten zelfs verplicht.74 68 69 70 71 72 73 74 K. BROECKX, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, nr. 626; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 62. Dergelijk akkoord over de toe te passen rechtsnorm is daarentegen wel bindend bij dwingend recht of als de regels van imperatieve aard zijn (E. KRINGS, “Het ambt van de rechter bij de leiding van het rechtsgeding”, R.W. 1983-84, 360-361, nr. 36). S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 10; J. PUT, Administratieve sancties in het socialezekerheidsrecht, Brugge, Die Keure, 1998, nr. 546; concl. adv.-gen. J. SPREUTELS bij Cass. 5 december 1997, Pas. 1997, 1351. S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 10; W. RAUWS, “Het ambtshalve aanvullen van de rechtsgrond en de autonomie van de partijen”, R.W. 1985-86, 2218-2219. Zie bijvoorbeeld Cass. 22 oktober 1980, Arr. Cass. 1982-83, 282; Cass. 22 mei 1998, Arr. Cass. nr. 226; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 10; J. VAN COMPERNOLLE, “L’office du juge et le fondement du litige” (noot onder Cass. 24 november 1978 en 9 oktober 1980), R.C.J.B., 1982, 34-37. S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 10. Partijen hebben de betwisting in conclusies evenwel niet uitgesloten. Cass. 16 juni 1980, Pas. I, 1980, 1265; Cass. 18 juni 1984, Arr. Cass. 1983-84, nr. 596, R.W. 1984-85, 1022, telkens met concl. adv.-gen. H. LENAERTS (werkloosheidszaak); Cass. 15 januari 1996, R.W. 1995-96, 1234 en Pas. 1996, I, nr. 29 (werkloosheidszaak). Cass. 10 maart 1997, Arr. Cass. 1997, nr. 132. 13 4. Specialiteit van het ‘beschikkingsbeginsel’ in socialezekerheidsgeschillen 23. In beginsel sluiten “het voorwerp en de oorzaak” van de vordering in socialezekerheidsgeschillen goed aan bij het gemene recht. Het voorwerp van de vordering van de sociaal verzekerde is de erkenning van zijn recht op en de uitbetaling van zijn uitkering. In socialezekerheidszaken is de feitelijke situatie van de sociaal verzekerde die aanvoert de wettelijke voorwaarden te vervullen, de oorzaak van de sociale zekerheidsvordering.75 24. Het socialezekerheidsrecht behoort echter, meer dan het arbeidsrecht, veeleer tot het publiekrecht en minder tot het burgerlijk recht, zodat het meer bestaat uit rechtsregels die de openbare orde raken. In tegenstelling tot geschillen tussen werkgever en werknemer die wezenlijk burgerlijke gedingen zijn, betreft het socialezekerheidsgeschil de toekenning van een zuiver wettelijk voordeel waarmee een openbare dienst is belast.76 Dit heeft zijn consequenties voor het beschikkingsbeginsel of ‘principio dispositivo’. De beschikkingsmacht van de partij, als attribuut van het materiële recht waarop zij aanspraak maakt, is slechts een gevolg van de accusatoire aard van de rechtspleging. Zo beschikt een particulier in een burgerlijk geding in beginsel vrij over zijn rechten. Maar dit is anders voor het socialezekerheidsbestuur dat niet over zijn rechten beschikt, maar ermee belast is aan de gerechtigden de voordelen toe te kennen die de wet hun verleent.77 Het bestuur is integraal aan de wet gebonden. Dit impliceert dat de arbeidsrechtbank de vordering van de sociaal verzekerde niet mag inwilligen, wanneer deze niet aan de wettelijke voorwaarden voldoet, zelfs al blijft het bestuur in gebreke.78 Maar het beschikkingsbeginsel in socialezekerheidszaken lijkt ook specifieke gevolgen te hebben m.b.t. het ambtshalve verminderen van administratieve sancties. De arbeidsrechtbank mag niet ambtshalve administratieve sancties verminderen. De sociaal verzekerde dient de omvang van de administratieve sanctie specifiek te betwisten en niet alleen de principiële gegrondheid van de administratieve sanctie.79 Voorts blijkt het beschikkingsbeginsel, met de eruit voortvloeiende beperking voor de rechter inzake de ambtshalve wijziging van het voorwerp en de oorzaak van de 75 76 77 78 79 Cass. 17 maart 1980, Arr. Cass, 1979-80, 879; concl. adv.-gen. H. LENAERTS bij Cass. 18 juni 1984, R.W. 1984-85, 1022. Zie concl. adv.-gen. H. LENAERTS bij Cass. 18 juni 1984, R.W. 1984-85, 1022; zie, over het openbare orde-karakter, J. PUT, Administratieve sancties in het socialezekerheidsrecht, Brugge, Die Keure, 1998, nr. 534. Zie concl. adv.-gen. H. LENAERTS bij Cass. 18 juni 1984, R.W. 1984-85, 1022 e.v., m.n. 1026. Cass. 26 februari 1975, R.W. 1974-75, 2457, met noot O. DE LEYE en Arr. Cass. 1975, 734; Cass. 18 juni 1984, R.W. 1984-85, 1022 e.v.; zie de kritische commentaar van M. VAN QUICKENBORNE, Feit en recht of de rechter en de procespartijen, Prolegomena, Brussel, Swinnen, 1987, 108 en 109 en van A. VAN REGENMORTEL, “Enkele bedenkingen bij de betekenis en de draagwijdte van het begrip openbare orde in het sociaal recht”, T.S.R. 1997, 26. Cass. 15 mei 1995, Soc. Kron. 1996, 411, J.T.T. 1995, 307, met noot en R.W. 1995-96, 581, met noot; zie de kritische bespreking in J. PUT, Administratieve sancties in het socialezekerheidsrecht, Brugge, Die Keure, 1998, nr. 554. 14 vordering, ook zijn rol te spelen met betrekking tot de vraag of de rechter de administratieve socialezekerheidssanctie van de eisende sociaal verzekerde mag verzwaren. Vrij algemeen lijkt men met name op grond van het beschikkingsbeginsel van oordeel te zijn dat de administratieve sanctie niet mag worden verzwaard.80 Op dit punt lijkt het socialezekerheidsrecht beter aan te sluiten bij het gemene procesrecht in civiele zaken.81 Maar in dit verband werd door J. PUT terecht gewezen op de ruime mogelijkheden die het Handvest van de Sociaal Verzekerde biedt voor het bestuur om materiële of juridische vergissingen te neutraliseren door het nemen van een nieuwe beslissing.82 Als de fout aan de socialezekerheidsinstelling is toe te schrijven en de nieuwe beslissing leidt tot toekenning van kleinere prestaties, kan de beslissing niet terugwerken, tenzij de nieuwe beslissing werd genomen vóór het sluiten van de debatten.83 Als de toepasselijke reglementering er zich niet tegen verzet, kan de beslissing met terugwerkende kracht worden genomen. Voor de volledigheid kan nog worden aangestipt dat men over het algemeen aanneemt dat een verzwaring van de toestand van de sociaal verzekerde niet mogelijk is bij wijze van tegenvordering. Afgezien dat nog valt te bezien of de tegenvordering ertoe strekt de oorspronkelijke eiser te zien veroordelen, wordt die onmogelijkheid vaak verantwoord door erop te wijzen dat het bestuur door zijn eigen beslissing gebonden is en het beroep bij de rechter is voorbehouden voor de sociaal verzekerde.84 25. Een uitzondering op de niet-verzwarende gevolgen van de tegenvordering moet, in de lijn van de hoger geschetste beperking van het beschikkingsbeginsel in socialezekerheidszaken en het beginsel dat de rechter geen socialezekerheidsaanspraken kan toekennen wanneer niet voldaan is aan de wettelijke voorwaarden, mijns inziens worden gemaakt wanneer bijvoorbeeld de socialezekerheidsinstelling een op zich gerechtvaardigde sanctie oplegt, maar de hoogte ervan bepaalt beneden het wettelijke minimum.85 26. In sommige gevallen schakelt de wetgever het beschikkingsbeginsel uit in socialezekerheidsaangelegenheden. 80 81 82 83 84 85 Arbh. Luik 7 mei 1984, T.S.R. 1985, 151; J. PUT, Administratieve sancties in het socialezekerheidsrecht, Brugge, Die Keure, 1998, nr. 555; W. VANDERMEERSCH, “Het voorwerp van de vordering in de geschillen van de sociale zekerheid”, R.W. 1973-74, 521; T. WERQUIN, “Etendue et limites des pouvoirs du juge dans le contentieux de la sécurité sociale”, J.T.T. 1993, 341. vgl. evenwel Cass. 18 juni 1984, R.W. 1984-85, 1022 en de (terechte) kritiek van M. VAN QUICKENBORNE, Feit en recht of de rechter en de procespartijen, Prolegomena, Brussel, Swinnen, 1987, 108 en 109 en van A. VAN REGENMORTEL, “Enkele bedenkingen bij de betekenis en de draagwijdte van het begrip openbare orde in het sociaal recht”, T.S.R. 1997, 26. W. VANDERMEERSCH, “Het voorwerp van de vordering in de geschillen van de sociale zekerheid”, R.W. 1973-74, 522. Art. 17 Wet Handvest Sociaal Verzekerde. Zie Cass. 6 mei 2002, Soc. Kron. 2002, 518; J. PUT, Administratieve sancties in het socialezekerheidsrecht, Brugge, Die Keure, 1998, nr. 556. Zie O. DE LEYE, “Het beroep tegen een administratieve rechtshandeling en de lijdelijkheid van de rechter”, R.W. 1974-75, 2646-2647. Zie Cass. 18 juni 1984, R.W. 1984-1985, 1022, met belangwekkende concl. O.M. De werkloosheidszaak betrof het optrekken van de periode van het niet toelaten tot de werkloosheidsuitkering van dertien tot zesentwintig weken. 15 Artikel 6, § 3 van de Arbeidsongevallenwet bepaalt dat de rechter ambtshalve naziet of de wettelijke bepalingen ten aanzien van de rechten van de getroffene of zijn nabestaanden werden nageleefd. De rechter moet uitspraak doen over niet gevorderde zaken. De rechter dient het juiste basisloon te berekenen en toe te kennen, evenals de wettelijke intresten, gevorderd of niet.86 Overigens staan ook de ambtshalve uit te spreken veroordelingen, bijvoorbeeld bedoeld bij artikel 35 van de RSZ-Wet, op gespannen voet met het beschikkingsbeginsel. Bij bedrieglijke aansluiting of verzuim daarvan wordt de werkgever ambtshalve veroordeeld tot betaling aan de RSZ van een vergoeding gelijk aan driemaal het bedrag van de bedrieglijk aangegeven of ontdoken socialezekerheidsbijdragen. Maar deze afwijking van het algemeen rechtsbeginsel van de autonomie der procespartijen bij het burgerlijk geding is te verklaren, ondanks de jurisprudentie van het Hof van Cassatie, door het feit dat deze ambtshalve veroordeling wel degelijk het karakter vertoont van een strafrechtelijke sanctie.87 En in het strafrecht is minder sprake van een accusatoire dan van een inquisitoriale procedure, zij het dat ook de strafrechtspleging accusatoire kenmerken heeft. Het gaat dus om een gemengd stelsel.88 Zo mag de strafrechter enkel binnen de perken van de door het openbaar ministerie ingestelde strafvordering uitspraak doen.89 Het komt echter meer verantwoord voor dat er meer afwijkingen zijn van het beschikkingsbeginsel in de strafrechtspleging dan in de civiele rechtspleging. § 3. Enige toepassingsvoorwaarden 1. Berusten op een feit of akte (oorzaak) aangevoerd in “de dagvaarding” 27. Artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek is niet alleen van toepassing op bij dagvaarding ingeleide procedures, maar op elke procedure, ongeacht bij welke 86 87 88 89 A. VAN DE VELDE en H. SCHAMP, Arbeidsongevallen privé-sector, Reeks sociaal recht, nr. 11, Antwerpen, Kluwer, 1981, 39; M. VAN QUICKENBORNE, Feit en recht of de rechter en de procespartijen, Prolegomena, Brussel, Swinnen, 1987, 111; A. VAN REGENMORTEL, “Enkele bedenkingen bij de betekenis en de draagwijdte van het begrip openbare orde in het sociaal recht”, T.S.R. 1997, 27. Arbitragehof nr. 98/99, 15 september 1999, B.S., 27 november 1999 en R.W. 2000-2001, 121; Arbitragehof nr. 80/2001, 13 juni 2001, B.S., 11 oktober 2001; J. PUT, Administratieve sancties in het socialezekerheidsrecht, Brugge, Die Keure, 1998, nr. 73; J. PUT en S. RENETTE, “Toepassingsgebied RSZ-Wet en bijdrageregeling in de rechtspraak van het Arbitragehof” in Het Arbitragehof en de sociale zekerheid, Brugge, Die Keure, 45 en 46. Ten onrechte contra: Cass. 18 januari 1982, Arr. Cass. 1981-82, 621; Cass. 30 mei 2000, Rev. dr. pén., 2001, 328, T. Strafr. 2001, 27; Cass. 21 februari 2000, R.W. 2000-2001, 165, met noot J.R. RAUWS. J. D’HAENENS, Belgisch strafprocesrecht, Story Scientia, I/A, 1980, 7-9; R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 1994, nrs. 3 en 17. Zie E. KRINGS, “Het ambt van de rechter bij de leiding van het rechtsgeding”, R.W. 1983-84, 339-340, nr. 5. 16 gedinginleidende akte, zoals een verzoekschrift op tegenspraak in de zin van artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek voor socialezekerheidsgeschillen of een procesverbaal van vrijwillige verschijning bedoeld bij artikel 706 van het Gerechtelijk Wetboek, zij is aangevat.90 28. Daarenboven kan de nieuwe vordering berusten op feiten of handelingen die niet zijn vermeld in de gedinginleidende akte. Dit blijkt met name het geval te zijn voor feiten die geschied of ontdekt zijn na de inleidende akte en die van invloed zijn op het geding.91 Relevante cassatiearresten betroffen onder meer gevallen van verergering van de arbeidsongeschiktheid van werknemers getroffen door een beroepsziekte.92 Niettemin moet een waarschuwing worden geformuleerd zoals blijkt uit de casus die leidde tot het cassatiearrest van 21 februari 1994.93 Een werknemer dagvaardde tot betaling van achterstallig loon, vakantiegeld en feestdagenvergoeding. Na de dagvaarding werd de werknemer ontslagen en vorderde hij als tussenvordering bij conclusie de betaling van een opzeggingsvergoeding. Het Arbeidshof te Gent wees deze tussenvordering af, enerzijds, op de grond dat zij geen aanvullende vordering is in de zin van artikel 808 van het Gerechtelijk Wetboek en, anderzijds, op de grond dat zij geen nieuwe vordering is die beantwoordt aan artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek, vermits zij niet berust op een feit of een akte aangevoerd in de dagvaarding. Het cassatieberoep tegen dat arrest wordt verworpen. Wat artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek betreft, oordeelt het Hof van Cassatie dat de vermelding van de arbeidsovereenkomst in de dagvaarding waarin de nakoming van bepaalde uitvoeringsverplichtingen wordt gevorderd, niet volstaat als de aanvoering van een feit of akte waarop een vergoeding wegens onrechtmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst kan worden gevorderd. Hieruit blijkt toch dat de tussenvordering op grond van artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek maar kan steunen op niet in de gedinginleidende akte ingeroepen feiten indien zij, wat betreft de eruit voortvloeiende rechtsvordering, een nauw verband vertonen met de in de oorspronkelijke gedinginleidende akte wel vermelde feiten. Dit is te verklaren door het feit dat de later ingeroepen feiten eigenlijk geen invloed kunnen uitoefenen op het oorspronkelijke geding. Inderdaad beïnvloedt een later onrechtmatig ontslag niet het oorspronkelijke geschil over de nakoming van contractuele verbintenissen inzake loon en vakantiegeld.94 Met andere woorden de wettelijke eis inzake het aanvoeren van een 90 91 92 93 94 Cass. 3 mei 1978, Arr. Cass. 1978, 1031 en R.W. 1978-79, 1378 (verzoekschrift in een werkloosheidsgeschil); A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 78; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 24. Cass. 11 mei 1990, Pas. nr. 536, Arr. Cass. 1989-90, nr.536; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nrs. 73 en 74; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 27; J. PETIT, Sociaal procesrecht, ICA-reeks, Brugge, Die Keure, 2000, 173. Cass. 8 december 1980, Pas. 1981, I, 399 en J.T.T. 1981, 164; Cass. 15 juni 1981, Pas. 1981, I, 1175 en R.W. 1981-82, 2161. Cass. 21 februari 1994, J.T.T. 1994, 206, R.W. 1994-95, 742 en Arr. Cass. 1994, 182. Vgl. Cass. 11 mei 1990, Pas. 1990, I, nr. 536. 17 feit of akte in de initiële dagvaarding is relatief streng te interpreteren, en dit ondanks de ook door het Hof van Cassatie onderschreven zienswijze dat de nieuwe vordering ex artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek niet uitsluitend moet berusten op een feit of een akte in de inleidende gedingakte.95 29. Van groot belang, en in overeenstemming met de heersende leer, is dat de notie ‘feit vermeld in de dagvaarding’, zoals overigens ook de begrippen ‘voorwerp en oorzaak van de vordering’, feitelijk moeten worden benaderd, dit wil zeggen abstractie makend van de initiële juridische kwalificatie van de feiten.96 In een zaak van strafbare niet-betaling van loon beslist het Hof van Cassatie blijkens de samenvatting dat de partij die in conclusie de in de dagvaarding niet-vermelde rechtsgrond van de vordering verduidelijkt, zonder andere dan de in de dagvaarding aangevoerde feitelijke gegevens aan te wijzen, geen nieuwe vordering instelt in de zin van artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek.97 In één van de sleuteloverwegingen leest men dat “verweerster niet steunt op andere feitelijke gegevens dan die welke zij in de dagvaarding aanvoert en het voorwerp van haar vordering niet wijzigt. In casu had de werknemer pas in conclusie geopteerd voor de actio ex delicto. 2. Vereiste van tegenspraak 30. Het uitbreiden of wijzigen van de vordering moet in beginsel geschieden door middel van een op tegenspraak genomen conclusie. Niettemin volstaat het dat deze tussenvordering gesteld wordt in een contradictoire procedure, zodat de uitbreiding of wijziging ook kan geschieden in de verzetsakte of het verzoekschrift tot hoger beroep.98 De nieuwe vordering kan dus niet gesteld worden in een verstekprocedure, noch in een procedure die geacht wordt op tegenspraak te zijn bij toepassing van artikel 751 van het Gerechtelijk Wetboek.99 95 96 97 98 In de zaak vernietigde het Hof het bestreden arrest, omdat de nieuwe vordering wel berustte op een feit dat een voldoende nauw verband vertoonde met de feiten en de vordering vermeld in de oorspronkelijke dagvaarding. Initieel vorderde de pachter een schadevergoeding wegens verkoop door de verpachter met miskenning van het voorkooprecht van alle verpachte goederen. De eerste rechter wees de eis af omdat de verpachter maar een deel van zijn eigendom had verkocht aan een derde. De eiser tekende beroep aan en voerde in conclusie aan dat met een tweede notariële verkoop daterend van na de oorspronkelijke dagvaarding de verpachter wel zijn volledige eigendom had verkocht en breidde zijn schadevergoedingseis dan ook uit. Dit feit daterend van na de oorspronkelijke dagvaarding beïnvloedde wel de initiële procedure tot bekomen van een schadevergoeding. Cass. 11 mei 1990, Pas. nr. 536; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 27; J. PETIT, Sociaal procesrecht, ICA-reeks, Brugge, Die Keure, 2000, nr. 127. J.F. VAN DROOGHENBROECK, Cassation et juridiction. Iura dicit curia, Bruylant, 2004, nrs. 55-57. Cass. 8 september 1986, Arr. Cass. 1986-87, nr. 13, Soc. Kron. 1987, 5 en Pas. 1987, I, nr. 13. Zie art. 1042 Ger. W.; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 13. 18 3. Hoedanigheid van ‘oorspronkelijke eiser’ 31. De nieuwe vordering moet overeenkomstig artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek uitgaan van de oorspronkelijke eisende partij, eventueel als verzetdoende partij of gedaagde op verzet, dan wel als appellant of geïntimeerde.100 Zoals al opgemerkt moet de tegenvordering niet voldoen aan de eisen van artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek, en dit gelet op de autonome aard van de tegenvordering.101 32. Volgens vaststaande cassatierechtspraak en in navolging van VAN REEPINGHEN moet de tegeneis in hoger beroep wel voldoen, voor de toelaatbaarheid ervan, aan de regels van artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek en dit ondanks de kritiek die in de doctrine te vinden is.102 Een voorbeeld van een tegeneis in hoger beroep is te vinden in het cassatiearrest van 4 december 1989 waarbij een arrest van het Arbeidshof te Brussel van 18 november 1988 wordt vernietigd.103 Het betrof een procedure onder de gelding van de voorloper van de huidige wet van 19 maart 1991, namelijk het koninklijk besluit nr. 4 van 11 oktober 1978. Een werkgever had op 2 februari 1979, nog onwetend over de nieuwe wetgeving, een beschermd werknemer op staande voet ontslagen wegens dringende reden. Op 7 februari 1979 dagvaardde de werkgever tot voorafgaande erkenning van de dringende reden met het motief dat het eerdere ontslag niet rechtsgeldig was. De werknemer stelde op 15 februari 1979 een tegeneis in tot betaling van 1,9 miljoen BEF bij ontstentenis van reïntegratie van de beschermde werknemer vóór 9 maart 1979. Op 23 februari 1979 wees de arbeidsrechtbank deze vordering af als een actio ad futurum. Na hoger beroep van de werknemer stelde deze blijkens de vermeldingen van de appèlrechters voor het eerst in hoger beroep een andere tegenvordering in, met name omdat voormeld ontslag gegeven was voordat de dringende reden door het arbeidsgerecht was aangenomen. Het arbeidshof wees deze voor het eerst in hoger beroep gestelde tegenvordering af, omdat zij niet zou berusten op een feit of akte aangevoerd in de dagvaarding. Het Hof van Cassatie vernietigt het arrest, omdat de voor het eerst in hoger beroep gestelde tegenvordering berustte op een feit dat in de dagvaarding van de werkgever was aangevoerd, te weten de ontijdigheid van het ontslag. 99 100 101 102 103 Zie S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 13, met een diepgaande bespreking; J. PETIT, Sociaal procesrecht, ICA-reeks, Brugge, Die Keure, 2000, nr. 127; J. VAN BOEKCHOUT, “Uitbreiding of wijziging van de aanhangige vordering: een wondermiddel?”, R.W. 1978-79, 2357-2358. Arbh. Antwerpen 2 februari 1998, J.T.T. 1998, 450; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 14; J. VAN BOEKCHOUT, o.c., R.W. 1978-79, 2355-2356. Bijvoorbeeld Cass. 26 mei 1976, T.S.R. 1976, 427 en R.W. 1976-77, 858; Cass. 14 april 1978, R.W. 1978-79, 1399; Cass. 10 april 1989, R.W. 1990-91, 305. Cass. 10 april 1978, R.W. 1978-79, 1377, Cass. 4 december 1989, J.T.T. 1990, 90, noot, R.W. 1990-91, 305; Ch. VAN REEPINGHEN, , “Verslag van de Gerechtelijke Hervorming”, I, B.S. 1964, 335. Cass. 4 december 1989, Pas. 1990, I, nr. 216 en R.W. 1990-91, 305. 19 Het is twijfelachtig of dergelijke tegenvordering onder de gelding van de nieuwe Wet Ontslagregeling Personeelsafgevaardigden nog wel toelaatbaar zou zijn, nu het Hof van Cassatie op 10 april 1995 naar aanleiding van een verzoek tot erkenning van technische of economische redenen oordeelde dat omwille van de strikt beperkte opdracht van de arbeidsgerechten, de toepassing van de uitzonderlijke procedure in de wet bepaald niet verenigbaar is met de artikelen 807 tot 810 van het Gerechtelijk Wetboek. 4. Algemene toelaatbaarheidsvereisten van de artikelen 17 en 18 Ger. W. 33. De uitbreidende of wijzigende tussenvordering moet, op het ogenblik waarop zij wordt ingesteld, voldoen aan de algemene toelaatbaarheidsvoorwaarden van de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek.104 Aldus moet de oorspronkelijke eiser op dat moment beschikken over een persoonlijk, al verkregen en dadelijk belang. Een en ander impliceert ook dat de tussenvordering op het ogenblik van het instellen ervan nog niet verjaard mag zijn. 5. Onbevoegdheid van de oorspronkelijk bevoegde rechter 34. De uitbreidende of wijzigende vordering kan resulteren in de onbevoegdheid van de oorspronkelijk wel materieel bevoegde rechter.105 Wanneer het Hof van Cassatie het oordeel van het arbeidshof over oorspronkelijk op een arbeidsovereenkomst gestoelde vorderingen niet vernietigt, voor zover de appèlrechters het bestaan van een arbeidsovereenkomst verwerpen, kan het arbeidshof, op verwijzing na een beperkte cassatie, kennis nemen van een onbevoegdheidsexceptie ten aanzien van de gewijzigde vorderingen gesteund op een overeenkomst van zelfstandige agentuur om aldus de zaak te verwijzen naar de bevoegde appèlrechters.106 § 4. 104 105 106 Enige toepassingen in socialezekerheidszaken Cass. 7 januari 1980, J.T.T. 1981, 71 en Pas. 1980, I, 522S; MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nrs. 17 en 18; J. VAN BOEKCHOUT, “Uitbreiding of wijziging van de aanhangige vordering: een wondermiddel?”, R.W. 1978-79, 2358. S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 32. Art. 643 Ger. W.; Cass. 10 oktober 1988, Arr. Cass. 1988-89, nr. 80. 20 1. Werkloosheid 35. Wanneer de oorspronkelijke vordering van de werkloze strekt tot nietigverklaring van de administratieve beslissing van de RVA-directeur tot schorsing van de werkloze voor 13 weken, terwijl die beslissing ook een beslissing tot terugbetaling van teveel ontvangen werkloosheidsuitkeringen bevat, kan de werkloze in een voor het eerst in hoger beroep ingestelde uitbreidende vordering de vernietiging vragen van de beslissing tot terugvordering.107 2. Personen met een handicap 36. Oorspronkelijk was het Hof van Cassatie van oordeel dat na de aanvraag van een gehandicaptenuitkering rekening kon worden gehouden met de feitelijke evolutie van de handicap sinds de datum van de administratieve beslissing.108 Vanaf 1992 heroriënteerde het Hof van Cassatie zijn rechtspraak echter in geheel andere zin, onder meer op grond van het toenmalige artikel 582, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek en de artikelen 19 van de Wet Tegemoetkomingen Personen met een Handicap en 8 en 9 van het uitvoeringsbesluit van 6 juli 1987.109 De arbeidsrechtbank kon volgens het Hof enkel oordelen of de minister had beslist in overeenstemming met de wettelijke regels over het recht op tegemoetkomingen. De rechter kon enkel die feiten in aanmerking nemen op grond waarvan de minister had beslist of had moeten beslissen. Met feiten van na die beslissing waarover de administratie niet had kunnen oordelen, mocht de arbeidsrechtbank volgens het Hof van Cassatie geen rekening houden. Hierdoor was er geen plaats meer voor toepassing van artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek en kon de persoon met een handicap zijn vordering niet wijzigen of uitbreiden.110 Deze jurisprudentie week af van de rechtspraak van het Hof van Cassatie in andere socialezekerheidssectoren en was onder meer gesteund op een (weinig gelukkige) exegetische interpretatie van artikel 582, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek dat, toegegeven, ook anders is geformuleerd dan m.b.t. andere socialezekerheidssectoren. Eén van de effecten van de cassatierechtspraak was een sterke toename van het aantal herzieningsaanvragen bij de administratie. Maar nadat het Arbitragehof geen discriminatie had gezien in artikel 582, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek waarop het Hof van Cassatie zich steunde, greep de wetgever in om de cassatierechtspraak in een andere richting te sturen.111 107 108 109 110 111 Cass. 3 mei 1978, Pas. 1006; vgl. J. PETIT, Sociaal procesrecht, ICA-reeks, Brugge, Die Keure, 2000, nr. 127, 175 met verwijzing naar Arbh. Antwerpen 13 november 1981, J.T.T. 1982, 137. Cass. 22 mei 1978, Arr. Cass. 1978, 1113. KB 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming, B.S. 8 juli 1987. Cass. 14 december 1992, R.W. 1992-93, 1188, met noot; Cass. 14 december 1992, R.W. 199293, 1266, met belangrijke concl. adv.-gen. H. LENAERTS; Cass. 26 juni 1995, R.W. 1995-96, 822, met noot W. RAUWS; Cass. 9 oktober 1995, Arr. Cass. 1995, 860, Pas. 1995, I, 887 en J.T.T. 1995, 461, Cass. 17 mei 1999, Arr. Cass. 286 en J.T.T. 1999, 386; Arbitragehof nr. 89/97, 17 december 1997, arbitrage.be; zie Parl. Hand., Senaat, 26 november 1998, 6482 J. PETIT, Sociaal procesrecht, ICA-reeks, Brugge, Die Keure, 2000, nr. 45, 45. 21 Na enige aarzeling in de lagere rechtspraak,112 is het Hof van Cassatie thans de mening toegedaan dat het bij wet van 19 april 1999 gewijzigde artikel 582, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek de arbeidsgerechten de mogelijkheid geeft om kennis te nemen van nieuwe feiten die zich hebben voorgedaan na de administratieve beslissing, zoals de wijziging van de gezondheidstoestand van de persoon met een handicap, en dat de persoon met een handicap zijn vordering kan uitbreiden of wijzigen met toepassing van artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek.113 Volgens commentatoren betekent de kleine wetgevende stap van 19 april 1999 een grote sprong naar een rechtvaardiger gehandicaptenrecht.114 3. Beroepsziekten 37. In de sector van de beroepsziekten zijn er minder problemen geweest met de tussenvorderingen op grond van artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek. In deze socialezekerheidssector mag de arbeidsrechtbank wel rekening houden met bijvoorbeeld de verergering van de toestand van de getroffene na de administratieve beslissing.115 In de literatuur wordt opgemerkt dat het niet nodig is om de omweg van de artikelen 807 en 808 van het Gerechtelijk Wetboek te maken om rekening te houden met feiten en evoluties die zich na het instellen van de vordering hebben voorgedaan, indien men aanneemt dat het voorwerp van de oorspronkelijke vordering dat reeds toelaat.116 Het Arbeidshof te Gent maakte toepassing van artikel 807 met betrekking tot een verzoek tot erkenning van een beroepsziekte, ingediend nadat artikel 30bis in de Beroepsziektewet werd ingevoegd. De toepassing van het ‘nieuwe feit’ van artikel 30bis kan volgens het arbeidshof in de loop van de rechtspleging worden gevorderd.117 In werkelijkheid lijkt het hier niet om een gewijzigde of uitgebreide vordering te gaan – de werknemer vorderde erkenning van een beroepsziekte en schadeloosstelling – maar om een loutere wijziging van de rechtsgrond.118 112 113 114 115 116 117 118 Arbh. Brussel 17 januari 2000, R.W. 1999-2000, 1197, noot. Arbh. Gent 17 november 1999, R.W. 1999-2000, 1195, met noot W. VAN NIEUWENHOVE; Cass. 30 oktober 2000, R.W. 2000-2001, 1240, met noot en Soc. Kron. 2001, 69; zie voor een bijzonder geval Cass. 15 november 2004, J.T.T. 2005, 82. Zie bijvoorbeeld G. LOOSVELDT, “Tegemoetkoming aan gehandicapten: wetgeving en rechtspraak”, in D. SIMOENS en J. PUT (ed.), Ontwikkelingen van de sociale zekerheid 19962001, Brugge, Die Keure, 2001, 1118. Cass. 15 juni 1981, R.W. 1981-82, 2161, met noot en Pas. 1175; zie C. PERSYN, “Uitspraak en uitvoering van de rechterlijke beslissing in geschillen van sociale zekerheid” in G. VAN LIMBERGHEN (ed.), Sociaal procesrecht, Antwerpen, Maklu, 1995, 275. A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 68, 87 ; P. GOSSERIES: “Contentieux de la securité sociale: compétence d’attribution et saisine des juridictions du travail”, J.T.T. 1981, 292, nr. 43; J. HERMAN, “Behandeling van de zaak”, in G. VAN LIMBERGHEN (ed.), Sociaal procesrecht, Antwerpen, Maklu, 1995, 219. Arbh. Gent 17 november 1994, A.J.T., 1994-95, 262, met noot J. PUT, R.W. 1995-96, 546, B.T.S.Z., 1995, 773, met noot SISCOT en J.T.T. 1995, 242, met noot. Zie ook Cass. 8 september 1986, Arr. Cass. 1986-87, nr. 13 en Pas. 1987, I, nr. 13; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 85. 22 4. Socialezekerheidsbijdragen voor werknemers 38. Het Hof van Cassatie heeft recent de principes van de autonomie van de tegenvordering toegepast in een geschil omtrent socialezekerheidsbijdragen voor werknemers. De RSZ vorderde bijdragen voor het tweede kwartaal van 1989 tot en met het vierde kwartaal van 1990. Nadien vorderde de werkgever die de vordering van de R.S.Z. betwistte, bij conclusie van 10 september 1993, terugbetaling van ongeveer 0,5 miljoen BEF die de werkgever op 19 september 1990 had betaald. In tegenstelling tot de eerste rechter die de tegenvordering inwilligde, verklaarden de appèlrechters de tegenvordering onontvankelijk omdat zij, wat het vierde kwartaal 1988 betrof, niet kon worden beschouwd als een verweer op de hoofdvordering m.b.t. sociale bijdragen voor het tweede kwartaal 1989 tot en met het vierde kwartaal 1990. Omwille van dit onjuiste motief, in strijd met de draagwijdte van artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek inzake tegenvorderingen, vernietigt het Hof van Cassatie het bestreden arrest.119 39. Stippen we aan dat artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek ook vaak wordt ingeroepen ten einde de RSZ of het RSVZ toe te laten betaling te vorderen van socialezekerheidsbijdragen voor andere, vroegere of latere kwartalen.120 Anderen zien evenwel terzake artikel 808 van het Gerechtelijk Wetboek inzake de additionele of accessoire vorderingen als de toepasselijke wetsbepaling.121 De R.S.Z. kan voor de gevorderde bijdragen met toepassing van artikel 808 van het Gerechtelijk Wetboek in ieder geval wel bijdrageverhogingen vorderen.122 § 5. Enige toepassingen in het arbeidsrecht 1. Vermengde werkgevers 40. De oorspronkelijke vordering van de werknemer strekt tot betaling van een opzeggingsvergoeding wegens onregelmatige beëindiging van een arbeidsovereenkomst met twee vennootschappen. Hij vordert dat de tweede vennootschap wordt veroordeeld tot betaling van de verschuldigde opzeggingsvergoeding wegens hoofdelijke gebondenheid met de eerste vennootschap. Nadien krijgt de eiser een uitdrukkelijke opzeggingsbrief van de tweede vennootschap met een ontoereikende opzeggingstermijn. Stoelend op de vermelde beëindiging van de arbeidsovereenkomst 119 120 121 122 Cass. 31 maart 2003, J.T.T. 2004, 19 en R.W. 2003-2004, 1378. Arbrb. Luik 6 december 1988, Soc. Kron. 1989, 307; Arbh. Luik 23 maart 1990, Soc. Kron. 1993, 120; J. HERMAN, “Behandeling van de zaak”, in G. VAN LIMBERGHEN (ed.), Sociaal procesrecht, Antwerpen, Maklu, 1995, 217, noot 120; J. PETIT, Sociaal procesrecht, ICAreeks, Brugge, Die Keure, 2000, nr. 129, voetnoot 279. A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 68, 87, voetnoot 2; anders Arbh. Bergen 12 december 1981, T.S.R. 1982, 220. J. PETIT, Sociaal procesrecht, ICA-reeks, Brugge, Die Keure, 2000, nr. 129. 23 kan de werknemer zijn vordering tegen de tweede vennootschap uitbreiden met het oog op een rechtstreekse veroordeling tot betaling van een aanvullende opzeggingsvergoeding.123 2. Vrij onderwijs 41. Oorspronkelijk vorderde de leerkracht van een vrij gesubsidieerde school vergoeding van de materiële schade als gevolg van de opheffing van de functie van klastitularis en de daaruit voortvloeiende beperking van haar opdracht, waarbij zij steunde op een benoeming in een voltijdse onderwijsopdracht. In een latere conclusie formuleerde eiseres een uitbreidende vordering tot schadevergoeding voor het verlies van een uur bijbetrekking. In het arrest van de appèlrechters wordt deze tussenvordering onontvankelijk verklaard, maar het arrest wordt door het Hof van Cassatie vernietigd aangezien dat uur voor de berekening van het loon werd aangezien als een aanvulling op het lessenrooster van de voornoemde voltijdse opdracht.124 § 6. Nieuwe vorderingen niet toegelaten 1. Versnelde specifieke gerechtelijke procedure ten aanzien van beschermde werknemers 42. In het raam van een versnelde procedure tot erkenning van technische of economische redenen voor het ontslag van een personeelsafgevaardigde als bepaald in de Wet Ontslagregeling Personeelsafgevaardigden kwam het Hof van Cassatie tot het oordeel dat, gezien de strikt beperkte opdracht van de arbeidsgerechten in deze, de uitzonderlijke procedure zonder meer onverenigbaar is met de toepassing van de artikelen 807 tot 810 van het Gerechtelijk Wetboek, zodat tegenvorderingen onontvankelijk zijn.125 De verwerende werknemer had bij wijze van een tegenvordering het verbod voor de werkgever gevraagd om vervoeropdrachten uit te besteden aan derden, gekoppeld aan een dwangsom. Het Arbeidshof te Antwerpen126 had deze tegenvordering onontvankelijk verklaard, omdat zij niet steunde op een feit of handeling aangevoerd in de dagvaarding. Het cassatiemiddel wordt door substitutie van motieven als onontvankelijk afgewezen. De beslissing van de appèlrechters was immers wettig, nu tussenvorderingen in het raam van deze uitzonderlijke erkenningsprocedure zonder meer uitgesloten zijn. 123 124 125 126 Cass. 10 november 1980, Arr. Cass. 1980-81, 277 en R.W. 1981-82, 620; zie S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 34. Cass. 13 oktober 1997, Arr. Cass. 1997, 962 en R.W. 1998-99, 502. Cass. 10 april 1995, R.W. 1995-96, 17, Arr. Cass. 1995, 395, P en B 1996, 77 en Soc. Kron. 1995, 511, noot. Arbh. Antwerpen 12 juli 1994, Soc. Kron. 1994, 408. 24 43. Uit de verwijzing naar de artikelen 3, 8, 10 en 11 van de Wet Ontslagregeling Personeelsafgevaardigden in het cassatiearrest zou men kunnen afleiden dat ook in het raam van een bijzondere procedure tot erkenning van een dringende reden ten laste van een personeelsafgevaardigde tegenvorderingen niet-ontvankelijk zijn. Maar de vraag is of deze conclusie terecht is.127 2. Virtueel inbegrepen vorderingen 44. De verjaring van de uitbreidende of wijzigende vordering wordt niet gestuit door de gedinginleidende akte, zelfs al berust zij op een feit of handeling vermeld in de dagvaarding; zij moet worden ingesteld binnen de verjaringstermijn geldend voor de tussenvordering.128 Of er een verjaring is of niet, wordt dus bepaald op het ogenblik dat de uitbreidende of wijzigende vordering wordt ingesteld. Dit wordt bevestigd door het Hof van Cassatie bij arrest van 19 juni 2000. De oorspronkelijke vordering werd (binnen de bij artikel 26 van de V.T.Sv., thans artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek, bepaalde verjaringstermijn) ingesteld op grond van een misdrijf, maar had de uitvoering van een contractuele verbintenis tot voorwerp, met name de betaling van het loon. Vervolgens wijzigde, volgens het Hof van Cassatie, de eisende werknemer buiten de vermelde verjaringstermijn het voorwerp van die vordering in een eis tot schadevergoeding ex delicto. Welnu, oordeelt het Hof, de wijzigende vordering is verjaard.129 Bij dit arrest kunnen kritische kanttekeningen worden geformuleerd. In een indrukwekkend proefschrift verwijt de processualist J.F. VAN DROOGENBROECK het Hof van Cassatie dat er in de casus beslecht op 19 juni 2000 in het geheel geen sprake is van de wijziging van het voorwerp van de vordering en dat integendeel de rechter het voorwerp van de vordering moet kwalificeren of herkwalificeren, ingeval de voorgestelde juridische kwalificatie van het gevorderde onjuist is.130 In dezelfde lijn verwijt hij het Hof van Cassatie met de arresten van 13 juni 1994 en 19 juni 2000 voorwerp en oorzaak te verwarren131 en in strijd met de heersende leer de juridische kwalificatie formalistisch te integreren in het voorwerp van de vordering.132 127 128 129 130 131 132 Cass. 4 december 1989, Pas. 1990, nr. 216. J. CLESSE en F. KÉFER, “La prescription extinctive en droit du travail”, J.T.T. 2001, 203; B. DECONINCK, “Incidentele vorderingen in hoger beroep: nieuwe eis – tegeneis – addenda”, R.W. 1986-87, 447-448; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 19; W. RAUWS, “Actualia inzake de verjaring in het arbeidsrecht”, R.W. 2002-2003, 370. Cass. 19 juni 2000, Arr. Cass. 2000, 1145, J.T.T. 2000, 443 en R.W. 2001-2002, 375: zie ook Cass. 13 juni 1994, Arr. Cass. 1994, 601; Arbh. Gent 12 december 2001, J.T.T. 2002, 91. J.F. VAN DROOGHENBROECK, Cassation et juridiction. Iura dicit curia, Bruylant, 2004, nrs. 229-232 en 238. J.F. VAN DROOGHENBROECK, Cassation et juridiction. Iura dicit curia, Bruylant, 2004, nr. 232. J.F. VAN DROOGHENBROECK, Cassation et juridiction. Iura dicit curia, Bruylant, 2004, nr. 233 die verwijst naar o.m. Cass. 31 januari 1980, Pas. 1980, I, 622 met concl. proc.-gen. F. DUMON en naar de concl. van adv.-gen. J. SPREUTELS bij Cass. 5 december 1997, Pas. 1997, I, 1351, randnummers 3 en 4. 25 45. De zaken liggen duidelijk anders voor de in de initiële vordering inbegrepen virtuele vorderingen. Volgens vaste cassatierechtspraak stuit de dagvaarding niet alleen de verjaring van de ingeleide vordering op zich, maar ook van de vorderingen die virtueel inbegrepen zijn in de inleidende dagvaarding.133 Een en ander berust op de minstens impliciet door de dagvaarding geuite wil de door de verjaring bedreigde vordering in rechte te doen erkennen.134 Maar er is meer. De virtueel inbegrepen vorderingen zijn in wezen aanvullende vorderingen in de zin van artikel 808 van het Gerechtelijk Wetboek.135 Van deze beginselen zijn er heel wat arbeidsrechtelijke toepassingsgevallen te vinden. Zo kan een eis tot betaling van lonen en een bijkomende eis tot schadevergoeding wegens schorsing zonder verloning en wegens onrechtmatig ontslag virtueel de vordering tot schadevergoeding gelijk aan de gederfde lonen tijdens de schorsing en van de schade wegens contractbreuk omvatten.136 Het voorwerp van de vordering tot verkrijging van een opzeggingsvergoeding en van een ontslagvergoeding als vakbondsafgevaardigde is virtueel inbegrepen in het voorwerp van vordering van de bijzondere ontslagvergoeding van de Wet Ontslagregeling Personeelsafgevaardigden.137 In recentere rechtspraak beklemtoont het Hof van Cassatie dat voor de stuiting van de virtueel inbegrepen vordering vereist is dat het voorwerp ervan reeds begrepen is in het voorwerp van de bij dagvaarding ingestelde vordering.138 Een vordering wegens misbruik van ontslagrecht is aldus niet virtueel begrepen in een vordering tot toekenning van een opzeggingsvergoeding. En de vergoeding wegens misbruik van ontslagrecht is ook niet virtueel begrepen in de gevorderde forfaitaire ontslagvergoeding verschuldigd bij miskenning van de ontslagbescherming van de (preventieadviseur-) arbeidsarts.139 Het is opmerkelijk dat het Hof inzake ontslagvergoedingen, om na te gaan of de desbetreffende vordering virtueel is inbegrepen, zorgvuldig onderzoekt of de virtueel inbegrepen vordering dezelfde schade dekt als de initiële vordering. Afdeling 4. 133 134 135 136 137 138 139 Achterstallig loon en de toekenning van loon als schadevergoeding Art. 2244 B.W.; Cass. 4 mei 1990, Pas. 1990, I, nr. 518; Cass. 29 november 1990, Pas. 1991, I, 321; Cass. 3 juni 1991, Pas. 1991, I, 867, met concl. adv.-gen. J.F. LECLERCQ, R.W. 199192-, 412, Cass. 17 maart 2003, R.W. 2003-2004, 895, met noot L. ELIAERTS; W. WILMS, Dagvaarding en verjaring, Antwerpen, Maklu, 1990, nr. 132. H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité élémentaire de droit civil belge, Brussel, Bruylant, 1957, VII, nrs. 1171 en 1200-1201; concl. adv.-gen. J.F. LECLERCQ voor Cass. 3 juni 1991, Pas. 867. A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 68; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., nr. 19; anders Dagvaarding en verjaring, Antwerpen, Maklu, 1990, nr. 133. Cass. 26 november 1990, R.W. 1990-91, 1302. Cass. 17 maart 2003, R.W. 2003-2004, 895, met noot L. ELIAERTS. Cass. 7 mei 2001, R.W. 2001-2002, 992; Cass. 17 maart 2003, R.W. 2003-2004, 895, met noot L. ELIAERTS. Cass. 7 mei 2001, R.W. 2003-2004, 895, met noot L. ELIAERTS (zie thans art. 10 van de wet van 20 december 2002 betreffende de bescherming van de preventieadviseurs). 26 § 1. Loon als geldschuld 46. Een klassiek verschijnsel is dat de eisende werknemer zich in de inleidende dagvaarding weliswaar beroept op een (voortgezet) misdrijf om te ontsnappen aan de restrictievere verjaringsregels van artikel 15 van de Arbeidsovereenkomstenwet, maar niettemin als voorwerp van zijn vordering slechts betaling van achterstallig loon, vakantiegeld of feestdagenvergoeding eist. Zoals hiervoor opgemerkt blijkt uit de cassatierechtspraak dat de rechter het algemene rechtsbeginsel van de autonomie der procespartijen bij het burgerlijk geding moet eerbiedigen en niet ambtshalve het voorwerp van de vordering mag wijzigen door een schadevergoeding toe te kennen.140 Ook in de literatuur onderschrijft men over het algemeen het onderscheid tussen het voorwerp van een vordering tot loonbetaling en van een vordering tot betaling van een schadevergoeding.141 De vraag die hierbij rijst is of dit wel strookt met de wezenlijke aard van het betalen van loon, het loon in natura buiten beschouwing gelaten, namelijk de nakoming van een geldschuld of geldelijke verbintenis. Een dergelijke verbintenis vertoont een eigen aard en kenmerken.142 Een tweede (aansluitende) vraag bij de cassatierechtspraak is of er wel sprake is van het wijzigen van het voorwerp van de vordering, dan wel van het herkwalificeren van het voorwerp van de vordering. 47. In dit verband mag ten eerste worden opgemerkt dat loon slechts de juridische kwalificatie is van de geldelijke tegenprestatie verschuldigd voor de arbeid verricht krachtens een arbeidsovereenkomst.143 De onderliggende rechtsverhouding kan nopen tot andere kwalificaties van de verschuldigde geldsom, bijvoorbeeld huur, alimentatiegeld, belasting of een bepaalde socialezekerheidsuitkering. Wanneer men iets een schadevergoeding noemt, gaat het veelal om een geldsom verschuldigd wegens een vorm van civielrechtelijke aansprakelijkheid. Het werkelijke voorwerp van de vordering van de werknemer is de betaling van een geldsom of de nakoming van een geldelijke verbintenis. Ten tweede wordt in het verbintenissenrecht aangenomen dat de gedwongen uitvoering van een geldelijke verbintenis in natura steeds mogelijk is en dat een uitvoering bij equivalent als schadevergoeding ondenkbaar is.144 De uitvoering bij equivalent, d.i. schadevergoeding, geschiedt immers onder de vorm van een geldsom, maar wanneer de verbintenis op zich reeds initieel betrekking heeft op een geldsom, is 140 141 142 143 144 Cass. 13 juni 1994, Soc. Kron. 1995, 280; R.W. 1994-95, 985 en Arr. Cass. 1994, 601, nr. 299; Cass. 19 juni 2000, R.W. 2001-2002, 375, Arr. Cass. 2000, 1145, Pas. 2000, 1127 en J.T.T. 2000, 443. Bijvoorbeeld M. DE VOS, Loon naar Belgisch arbeidsovereenkomstenrecht, Antwerpen, Maklu, 2001, nrs. 884 en 885; J. HERMAN, “Behandeling van de zaak”, in G. VAN LIMBERGHEN (ed.), Sociaal procesrecht, Antwerpen, Maklu, 1995, 217; W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal Compendium arbeidsrecht 2004-2005, Mechelen, Kluwer, 2003, nr. 6255 en 6256; anders L. ELIAERTS, “Loon als schadevergoeding ex delicto”, Soc. Kron. 1995, 257-261. H. DE PAGE, Traité élémentaire, III, nr. 137 ; G. SOUSI, “La specificité juridique de l’obligation de somme d’argent”, Rev. trim. dr. civ. 1972, 514-537. G. SOUSI, “La specificité juridique de l’obligation de somme d’argent”, Rev. trim. dr. civ. 1972, 516-517. G. SOUSI, “La specificité juridique de l’obligation de somme d’argent”, Rev. trim. dr. civ. 1972, 532 en 534. 27 het duidelijk dat de niet-nakoming niet nog eens kan resulteren in de toekenning van een schadevergoeding, d.i. een geldsom.145 DE PAGE drukt het zo uit: “Rappelons d’abord les principes qui gouvernent l’exécution forcée. Le créancier a droit, en cas d’inexécution, en premier ordre à l’exécution directe, à la prestation de la chose ou du fait qui se trouve in obligatione. Ce n’est que si l’exécution directe en nature est impossible qu’il s’y substitue, à defaut d’autre et comme pis-aller, l’exécution en équivalent, exécution compensatoire qui consiste toujours en une somme d’argent. Or lorsque l’obligation porte déjà, en elle-même, sur une somme d’argent, il est clair que l’inexécution n’aura pas pour effet, comme c’est le cas pour une autre obligation, d’astreindre le créancier à recevoir une compensation sous forme “d’équivalent” (dommages – intérêts compensatoires), c'est-à-dire une somme d’argent. En d’autres termes, lorsque l’obligation initiale porte, in se, sur une somme d’argent, des dommages – intérêts compensatoires ne se conçoivent pas, il n’y a forcément, place que pour des dommages – intérêts moratoires, puisque l’exécution forcée, même directe, consistera toujours en une somme d’argent, à raison même de l’objet de l’obligation. En d’autres termes encore, le créancier d’une somme d’argent ne peut jamais souffrir que du retard dans l’exécution. Au point de vue des règles sur l’exécution forcée, l’inexécution ne donnera jamais lieu à l’exécution par compensation (dommages-intérêts compensatoires), puisque ce qui serait dû à ce titre est déjà in obligatione, en vertu de la nature même de l’obligation. Au point de vue des règles sur l’exécution forcée, ainsi que nous le disions, le créancier ne peut donc souffrir que du retard de l’exécution. Des dommages-intérêts compensatoires ne se conçoivent pas. Tel est le point de départ, la situation qui est à l’origine de la réglementation légale relative à l’exécution forcée des obligations qui se bornent au payement d’une somme d’argent; point de départ qu’il ne faut jamais perdre de vue, sous peine de ne rien comprendre de la dite réglementation”.146 En KLUYSKENS zegt hetzelfde zo: “Wanneer de verbintenis een geldsom tot voorwerp heeft, kan er geen sprake zijn van een vervangende schadevergoeding, maar enkel van moratoire of nalatigheidsintresten. Het voorwerp van de verbintenissen bestaat hier inderdaad al in een geldsom, die niet in een geldelijke schadeloosstelling hoeft omgezet te worden om het verlies dat de schuldeiser lijdt te vergoeden”.147 In Frankrijk lijkt men bij de indeling der verbintenissen meer aandacht te hebben voor het onderscheid tussen, enerzijds, de verbintenissen in natura en, anderzijds, de monetaire of pecuniaire verbintenis (of geldsom). De verbintenissen in natura betreffen de verbintenissen te geven (bepaalde zaken of soortzaken), met uitzondering 145 146 147 H. DE PAGE, Traité élémentaire, III, nr. 137 ; A. KLUYSKENS, De verbintenissen, Antwerpen, Standaard, 3de druk, 123; M. PLANIOL en G. RIPERT, Traité pratique de droit civil français, VII, nr. 876. F. TERRÉ, P. SIMLER en Y. LEQUETTE, Droit civil. Les obligations, Parijs, Dalloz, 1996, nrs. 581 en 1012; S. BERTOLASO, “Régime de la réparation”, Juris Classeur Civil, 2001, nr. 8. H. DE PAGE, Traité élémentaire, III, nr. 137. A. KLUYSKENS, De verbintenissen, Antwerpen, Standaard, 3de druk, 123. 28 van de geldsom, en de verbintenissen te doen of niet te doen.148 En het is slechts indien de nakoming van deze verbintenis in natura onmogelijk is dat er sprake kan zijn van uitvoering bij equivalent. Maar de gedwongen nakoming van een geldschuld is steeds mogelijk.149 De niet-uitvoering van een geldschuld komt noodzakelijk neer op een laattijdige uitvoering zodat zij in het toepassingsbereik van artikel 1153 Burgerlijk Wetboek valt.150 48. De onmogelijkheid van het bestaan van een schadeherstel bij equivalent of van een schadevergoeding in geval van de niet-nakoming van een echte geldschuld, d.i. van een verbintenis die initieel een geldsom tot voorwerp heeft, zoals het loon (met uitzondering van het loon in natura), kan op het eerste gezicht verstrekkende consequenties hebben met betrekking tot de gevolgen van de miskenning van een strafrechtelijke bepaling inzake niet-betalen van loon, vakantiegeld en feestdagenvergoeding. Nu er bij niet-nakoming van een geldschuld of pecuniaire verbintenis geen sprake kan zijn van een schadevergoeding of herstel bij equivalent d.m.v. een vervangende geldsom, volgt daaruit dat bij strafbare niet-betaling van loon, vakantiegeld en feestdagenvergoeding er ook geen sprake zou zijn van de toekenning van een schadevergoeding die iets anders is dan de als loon of vakantiegeld of feestdagenvergoeding gekwalificeerde geldsom. Met andere woorden, zelfs al is de niet-nakoming van een geldschuld een delict, er is geen ruimte voor een discussie over loon, vakantiegeld te onderscheiden van schadevergoeding. Het debat over het onderscheid tussen loon en het voorwerp van de vordering tot betaling van loon, vakantiegeld, feestdagenvergoeding zou zonder voorwerp zijn (ik laat de kwalificatie van de geldschuld nog even buiten beschouwing). De rechter zou zelfs ingeval van een arbeidsrechtelijk delict niet ambtshalve het voorwerp van de vordering kunnen wijzigen, omdat dit in alle gevallen bestaat in de betaling van een geldsom. Er is dan ook geen sprake van een wijzigende vordering maar hoogstens van een andere rechtsgrond voor dezelfde vordering, namelijk het arbeidsrechtelijke delict.151 En de rechter zou deze andere rechtsgrond enkel kunnen aanvoeren mits eerbiediging van het recht van verdediging, bijvoorbeeld door de debatten ambtshalve te heropenen. Ingeval van delict blijft de vordering dezelfde, namelijk de eis tot betaling van een bepaalde geldsom. Maar in plaats van de gevorderde som uitsluitend als loon te kwalificeren, kan ze ook als schadevergoeding wegens misdrijf worden gekwalificeerd, hoewel het gevorderde in wezen hetzelfde is, namelijk betaling van een bepaalde geldsom. 148 149 150 151 Zie J. CARBONNIER, Droit civil, IV, Les obligations, Parijs, P.U.F., 1991, 15e editie, nrs. 9 en 11; F. TERRÉ, Ph. SIMLER, Y. LEQUETTE, Droit civil. Les obligations, Parijs, Dalloz, 1996, nr. 8. J. CARBONNIER, o.c., IV, nr. 9; F. TERRE, Ph. SIMLER, Y. LEQUETTE, Droit civil. Les obligations, Parijs, Dalloz, 1996, nrs. 581 en 1012; S. BERTOLASO, “Régime de la réparation”, Juris Classeur Civil, 2001, nr. 8. L. Cornelis, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, nr. 451; DE PAGE, o.c., III, nrs. 139-140. Zie A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 85: de eiser die in eerste aanleg schadevergoeding vordert wegens onrechtmatige daad en in hoger beroep vergoeding eist op contractuele basis, wijzigt zijn vordering niet. 29 § 2. Enige gevolgen 49. Het Hof van Cassatie oordeelt al lang dat een werknemer geen recht heeft op de geldsom, gekwalificeerd als loon, als de werknemer zijn tegenprestatie van de bedongen arbeid niet levert, zelfs indien de ontstentenis van arbeidsprestaties veroorzaakt wordt door toedoen van de werkgever zelf.152 Volgens de heersende rechtsleer heeft de werknemer in geval van dergelijke verhindering wel recht op een geldsom, gelijk aan het bedrag van het loon, maar dan als schadevergoeding.153 Als grondslag voor deze redenering wordt meermaals teruggegrepen naar artikel 1142 van het Burgerlijk Wetboek: arbeid doen verrichten is een verbintenis om te doen en nietnakoming ervan wordt opgelost in een schadevergoeding.154 Anderen zoals DE VOS vallen terug op de regels van de contractuele aansprakelijkheid nu de gedwongen uitvoering van de verbintenis tot werkverschaffing na het voorziene tijdstip materieel niet meer mogelijk is.155 Met andere woorden doordat de werkgever zijn verbintenis om te doen, namelijk het bedongen werk te verschaffen, niet nakomt, komt de nauw verbonden verbintenis om te geven, namelijk het betalen van de overeengekomen geldsom, die in het raam van een arbeidsovereenkomst als loon wordt gekwalificeerd, te vervallen. Bij deze heersende leer moeten echter vraagtekens worden geplaatst. Dat er in beginsel geen loon verschuldigd is wanneer de werknemer niet werkt, is op zichzelf in beginsel terecht en is te verklaren doordat de arbeidsovereenkomst behoort tot de categorie van de synallagmatische overeenkomsten.156 Op deze onderlinge afhankelijkheid van de wederzijdse verbintenissen, inherent aan de aard van elke wederkerige overeenkomst, steunt de exceptie van niet-uitvoering.157 Maar geheel anders dan het Hof van Cassatie oordeelt, is het wel van belang na te gaan wat de oorzaak is van de verhindering van de uitvoering. Een voorbeeld uit het huurrecht. De huurprijs is de tegenprestatie voor het door de verhuurder verschafte woongenot. Als de verhuurder dit woongenot niet verschaft, kan de huurder weigeren, met een beroep op de exceptie non adimpletio contractus, de huurprijs te betalen. Maar de huurder die zelf zijn gehuurde pand in brand steekt, 152 153 154 155 156 157 Cass. 24 december 1979, Arr. Cass. 1979-80, nr. 260 en R.W. 1980-1981, 410, met concl. adv.-gen. H. LENAERTS; Cass. 18 januari 1993, Arr. Cass. 1993, nr. 34; zie M. DE VOS, Loon naar Belgisch arbeidsovereenkomstenrecht, Antwerpen, Maklu, 2001, nr. 638; V. VANNES, Le contrat de travail: aspects théoriques et pratiques, Bruylant, 2003, nr. 569. Cass. 26 november 1990, J.T.T. 1991, 25, met noot; zie M. DE VOS, Loon naar Belgisch arbeidsovereenkomstenrecht, Antwerpen, Maklu, 2001, nr. 638, 1023; concl. adv.-gen. H. LENAERTS bij Cass. 18 januari 1993, Arr. Cass. nr. 34. Zie M. DE VOS, Loon naar Belgisch arbeidsovereenkomstenrecht, Antwerpen, Maklu, 2001, nr. 639, 1026; concl. adv.-gen. H. LENAERTS bij Cass. 18 januari 1993, Arr. Cass. nr. 34; V. VANNES, Le contrat de travail: aspects théoriques et pratiques, Bruylant, 2003, nr. 570. M. DE VOS, Loon naar Belgisch arbeidsovereenkomstenrecht, Antwerpen, Maklu, 2001, nr. 639, nr. 639. Art. 7: 627 Nederlands Burgerlijk Wetboek: “Geen loon is verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht”; A. BRUN, La jurisprudence en droit de travail, Bibliothèque de droit du travail et de la sécurité sociale nr. 1, Paris, Sirey, 1967, 74; J. RIVERO en J. SAVATIER, Droit du travail, Parijs, PUF, 1981, 6e uitgave, 82; J.M. VAN SLOOTEN, Arbeidsrecht. Tekst en commentaar, Deventer, Kluwer, 2000, 32. R. KRUITHOF, “Overzicht van rechtspraak, (1974-1980) Verbintenissen”, T.P.R. 1983, 635; P. VAN OMMESLAGHE, “La sanction de l’inexécution des obligations contractuelles”, T.P.R. 1984, 208. 30 waardoor het woongenot niet kan worden verschaft door de verhuurder, is niet te goeder trouw, kan zich niet beroepen op de exceptie van niet-uitvoering en zal gehouden zijn, conform het principe van de uitvoering in natura, de huurprijs te betalen, en niet een schadevergoeding gelijk aan het bedrag van de huurprijs.158 Nog anders geformuleerd, een partij mag zich in beginsel niet beroepen op de onderlinge afhankelijkheid van de verbintenissen of op de exceptie van niet-uitvoering als zij zelf aan de oorsprong ligt van de wanprestatie van de wederpartij.159 Met andere woorden, in tegenstelling tot wat het Hof van Cassatie oordeelt, is het in het raam van de contractuele aansprakelijkheid, wat de vraag betreft of de werkgever loon moet betalen, van eminent belang of het door toedoen van de werkgever zelf is dat de werknemer verhinderd was de arbeid te presteren. Ingeval het door toedoen van de werkgever is (zonder dat deze overmacht kan inroepen) dat de werknemer de bedongen arbeid niet kan presteren, blijft de werkgever op grond van zijn contractuele aansprakelijkheid gehouden tot uitvoering in natura, dit is het loon te betalen. Overigens is er nog een aanverwante reden waarom de werkgever gehouden blijft tot uitvoering van de verbintenis om het loon te betalen. Het opschorten van de nakoming van de tegenprestatie is slechts mogelijk indien de wederpartij zich schuldig maakt aan een foutieve wanprestatie.160 Welnu, indien het door toedoen van de werkgever is dat de werknemer niet kan presteren, kan de werkgever de werknemer uiteraard geen fout in de wanprestatie aanwrijven. Nu, zoals hierboven beschreven, bij de nietnakoming van een geldelijke verbintenis uitvoering in natura steeds mogelijk is, en er geen hiervan te onderscheiden uitvoering bij wijze van equivalent denkbaar is, is die rechtspraak minstens betwistbaar. De werkgever beroept zich immers op zijn eigen foutieve wanprestatie door de weigering te werk te stellen om te ontsnappen aan de plicht het geldelijke loon te betalen. Nu de nakoming van een geldverbintenis in natura steeds mogelijk is, en ook na contractuele wanprestatie het beginsel van de nakoming, of uitvoering in natura de voorkeur heeft, voor zover mogelijk,161 is het logisch aan de werknemer die benadeeld wordt door een werkweigering vanwege de werkgever, een loonvordering toe te kennen.162 Afgezien nog van het adagium ‘Fraus 158 159 160 161 162 Zie Rb. Luik 9 mei 1977, Jur. Liège, 1979, 153 ; P. VAN OMMESLAGHE, “La sanction de l’inexécution des obligations contractuelles”, T.P.R. 1984, 210-211. Cass. 18 maart 1971, Pas. 1971, I, 669 en Arr. Cass. 1971, 697; C.A. STREEFKERK, Opschortingsrechten en schuldeisersverzuim, Monografieën nieuw Burgerlijk Wetboek, nr. 32 b, Deventer, Kluwer, 1987, 49; P. VAN OMMESLAGHE, “La sanction de l’inexécution des obligations contractuelles”, T.P.R. 1984, 210-211. Cass. 7 februari 1979, Arr. Cass. 1978-79, 661; H. DE PAGE, Traité élémentaire, II, nr. 859, W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst : nietigheid, ontbinding en overmacht, Antwerpen, Kluwer, 1987, 505. H. DE PAGE, Traité élémentaire, II, nr. 1026; I. DURANT, “Les dommages et intérêts accordés au titre de la réparation d’un dommage contractuel” in M. FONTAINE en G. VINEY (ed.), Les sanctions de l’inexécution des obligations contractuels, Brussel, Bruylant, 2001, 307-309; F. TERRE, P. SIMLER en Y. LEQUET, Droit civil. Les obligations, Paris, Dalloz, 1996, nr. 575; W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2001, 115 en 116; P. VAN OMMESLAGHE, “Examen de jurisprudence (1974à 1982) Les obligations”, R.C.J.B., 1986, 197-198. In het raam van de contractuele aansprakelijkheid zijn ‘uitvoering in natura’ en ‘herstel in natura’ synoniemen (contra P. WERY, “L’exécution en nature de l’obligation contractuelle et la réparation en nature du dommage contractuel” in M. FONTAINE en G. VINEY (ed.), Les sanctions de l’inexécution des obligations contractuels, Brussel, Bruylant, 2001, 206. In Frankrijk is het loon eveneens de tegenprestatie voor de verrichte arbeid (zie bijvoorbeeld Cass. fr. 25 maart 1966, Bull. civ., 1966, nr. 317; A. BRUN, La jurisprudence du droit du travail, Sirey, 1967, 74-75), maar die opvatting leidt niet steeds tot dezelfde nuances (zie Cass. 31 omnia corrumpit’, komt het zeker niet toe aan de werkgever-debiteur om vervangende schadevergoeding boven uitvoering in natura te verkiezen (bijvoorbeeld door miskenning van de werkverschaffingsplicht).163 Indien de werkgever de werknemer niet toelaat op de werkplaats of verzuimt hem voor de arbeid noodzakelijke aanwijzingen te geven, en daardoor de werknemer de bedongen arbeid niet kan verrichten, hebben we dan verbintenissenrechtelijk te maken met schuldeisersverzuim?164 De werkgever is naar Belgisch arbeidsovereenkomstenrecht verplicht de werknemer tewerk te stellen, d.i. verplicht hem de bedongen arbeid te laten verrichten. De werknemer heeft dus als schuldenaar van de arbeidsprestatie een op zich zelfstaand belang en recht bij het verrichten van de arbeid. Spruit de verbintenis voort uit een wederkerige overeenkomst, dan blijft de schuldeiser in verzuim, d.i. wanneer hij geen overmacht kan inroepen, gehouden tot nakoming van zijn verbintenis. Dit betekent dat de werkgever die op foutieve wijze de werknemer verhindert de bedongen arbeid te leveren, gehouden blijft het loon te betalen. In werkelijkheid hebben we hier te maken met verzuim en een fout van de werkgever-debiteur, die weigert zijn verbintenissen tewerk te stellen na te komen. In tal van gevallen kan het voorkomen dat de debiteur slechts zijn verbintenis kan nakomen met de medewerking van de schuldeiser, met name bij wederkerige overeenkomsten. De figuur van het schuldeisersverzuim wordt niet systematisch behandeld in het Belgische verbintenissenrecht. Terecht is erop gewezen dat schuldeisersverzuim bij wederkerige overeenkomsten vaak in werkelijkheid gewoon een geval van schuldenaarsverzuim uitmaakt,165 dat is wanprestatie van de werkgever. 163 164 165 fr. 28 februari 1962, D., 1962, 605 : “Mais attendu que des lors que Vanel s’était tenu à la disposition de son employeur il devait recevoir les salaires convenus en contrepartie et qu’il n’était pas contesté que la Société M. n’avait pas exécuté ses obligations dans le delai stipulé ……… la Cour d’appel a légalement justifié sa décision de comdamner la Société M. à payer l’intégralité des salaires convenues”; A. BRUN, La jurisprudence du droit du travail, Sirey, 1967, 77: “Le salaire peut être maintenu à titre de sanction d’une faute commise par l’employeur …… Si par exemple, il ne met pas le salarié en mesure d’exécuter sa prestation de travail parce qu’il néglige de s’approvisionner en matières premières, le salaire restera dû (Cass. Frankrijk, 6 maart 1963, Bull. civ., nr. 215) ; G. COUTURIER, “Les techniques civilistes et le droit du travail”, D., 1975, chronique XXIV, 155 : “on admet généralement qu’un salarié a droit à sa rémunération non seulement lorsqu’il a travaillé effectivement, mais encore lorsqu’il s’est tenu à la disposition de son employeur, ou lorsque c’est par la faute de celui-ci qu’il n’a pas pu travailler”;” Cass. 23 december 1977, Arr. Cass. 1978, 505; P. VAN OMMESLAGHE, “Examen de jurisprudence (1974à 1982) Les obligations”, R.C.J.B., 1986, 194 en 197. Zie terzake in het algemeen: H. DE PAGE, Traité élémentaire, II, 3e editie, 1964, nr. 469 (toepassing van het leerstuk van de goede trouw) vgl. III, 1967, nr. 86; K. LARENZ, Lehrbuch des Schuldrechts, I, Allgemeiner Teil, Munchen, Beck, 1987; M. STORME, “Het schuldeisersverzuim. Proeve van rechtsvinding naar Belgisch recht”, in Op de grenzen van komend recht. Opstellen aangeboden aan Prof. dr. J.H. Beekhuis, Deventer, Kluwer, 1969, 231 e.v., meer bepaald 232, 236, 248-249. M. STORME, “Het schuldeisersverzuim. Proeve van rechtsvinding naar Belgisch recht”, in Op de grenzen van komend recht. Opstellen aangeboden aan Prof. dr. J.H. Beekhuis, Deventer, Kluwer, 1969, 232; C. ASSER en A.S. HARTKAMP, Verbintenissenrecht, I, De verbintenis in het algemeen, Zwolle, Tjeenk Willink, 1996, nr. 281, 204-205. 32 § 3. Doorwerking van de criminalisering van het gebrek aan betaling: intresten en sociale zekerheidsbijdragen 50. Voorgaande analyse botst frontaal met de cassatierechtspraak. Vermits er bij niet-nakoming van geldschulden geen ruimte is voor een schadeloosstelling of schadeherstel bij equivalent moet, anders dan gezaghebbende rechtsleer en het Hof van Cassatie voorhouden, worden aangenomen dat er geen onderscheid kan bestaan tussen de verschuldigde geldsom, gekwalificeerd als loon, en een schadevergoeding (bij equivalent) ex delicto en dat het dus niet kan gaan om vorderingen met een verschillend voorwerp.166 Kan de cassatierechtspraak niettemin stand houden door te kijken naar de specifieke gevolgen van het bestaan van een arbeidsrechtelijk delict? Men gaat er meestal vanuit dat de eis tot vergoeding van de schade veroorzaakt door een misdrijf steunt op de buitencontractuele aansprakelijkheid krachtens de artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek en niet op de bepalingen van de artikelen 1151 e.v. van het Burgerlijk Wetboek.167 Hiermede correspondeert dat artikel 1153 van het Burgerlijk Wetboek ook niet van toepassing is op de schadevergoeding als gevolg van een onrechtmatige daad.168 Bij schade veroorzaakt door onrechtmatige daad zijn overeenkomstig artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek compensatoire of vergoedende intresten verschuldigd, terwijl voor de vertraging in de nakoming van een contractuele geldschuld de moratoire forfaitaire wettelijke intrest verschuldigd is. Ingeval van buitencontractuele aansprakelijkheid heeft de benadeelde recht op volledige schadevergoeding.169 Bij onrechtmatige daad bepaalt de feitenrechter onaantastbaar de omvang van de schadevergoeding of de verschuldigde intresten, strekkend tot passend herstel van de door de onrechtmatige daad veroorzaakte schade. Met andere woorden de schade veroorzaakt door een onrechtmatige daad, zelfs wanneer het misdrijf bestaat uit nietbetalen van de geldsom “loon” en dergelijke, is gedeeltelijk qua intresten te onderscheiden van de schade veroorzaakt door de contractuele wanprestatie. Of nog, het herstel van de contractuele wanprestatie die erin bestaat de geldsom loon niet te betalen, geschiedt door de latere gedwongen betaling van de geldsom gekwalificeerd 166 167 168 169 Contra Cass. 13 juni 1994, J.T.T. 1994, 406 en R.W. 1994-95, 985; Cass. 9 september 2002, J.T.T. 2002, 457; F. KÉFER, Le droit pénal du travail, La Charte, 1997, 466 en 467 ; W. VAN EECKHOUTTE, “Het begrip loon in de bijdragenregeling van het sociale-zekerheidsstelsel voor werknemers”, in Het loonbegrip, Brugge, Die Keure, 1985, 62;; zie ook V. DOOMS, De verhouding tussen de vordering ex contractu en ex delicto in het kader van de arbeidsovereenkomst, Brussel, Larcier, 2003, 73-75. Cass. 17 januari 1929, Pas. 1929, I, 63; Cass. 23 januari 1933, Pas. 1933, I, 81; Cass. 8 februari 1961, Pas. 1961, 613; J. D’HAENENS, Belgisch strafprocesrecht, Story Scientia, I/A, 1980, 146-148; G. SCHUIND en A. VANDEPLAS, Traité pratique de droit criminel, Brussel, Swinnen, 1981, art. 3 wet 17 april 1878, 26 en 35; C. VAN DEN WIJNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht, Antwerpen, Maklu, 1991, 552 en 559; C.J. VANHOUDT en W. CALEWAERT, Belgisch Strafrecht, III, Story Scientia, 1976, nr. 1887. B. DE TEMMERMAN, “Intrest bij schadevergoeding uit wanprestatie en onrechtmatige daad. Tevens aanleiding tot een kritische beschouwing over de grondslagen van het Belgische schadevergoedingsrecht”, T.P.R. 1999, 1282 en 1297. De heersende leer kan hier niet grondig worden geanalyseerd. J. CARBONNIER, Droit civil IV. Les obligations, Parijs, PUF, 1991, 311-312; E. DIRIX, Het begrip schade, Antwerpen, Maklu, 1984, nr. 56; L. SCHUERMANS, A. VAN OEVELEN, C. PERSYN, P. ERNST en J.L. SCHUERMANS, “Overzicht van rechtspraak. Onrechtmatige daad. Schade en schadeloosstelling (1983-1992)”, T.P.R. 1994, 1065-1066;. 33 als loon te vermeerderen met de moratoire intresten en het herstel van de schade van het delict de geldsom loon niet te betalen bestaat in de als schadevergoeding gekwalificeerde geldsom, te vermeerderen met de vergoedende intresten. Het nadeel van de toekenning van een als equivalente schadeloosstelling gekwalificeerde geldsom is dat de eisende werknemer de omvang van zijn schade moet bewijzen. Die schade stemt toch overeen met het brutobedrag van zijn loon, althans voor wat betreft het sinds 1 juli 2005 te betalen loon.170 Maar de kwalificatie als equivalente schadevergoeding, te onderscheiden van de kwalificatie als loon, impliceert, volgens de meeste auteurs, dat er geen socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn.171 Hoe gaat de werknemer dan de omvang van zijn schade bewijzen op het vlak van de gemiste socialezekerheidsbijdragen? Op dit punt heeft de werknemer dan gewis belang het gevorderde te kwalificeren als loon.172 § 4. Herstel in natura 51. Ten aanzien van het toekennen van een schadevergoeding bij een arbeidsrechtelijk delict denkt het Hof van Cassatie aan herstel bij equivalent, wanneer men stelt dat het om een andere loonvordering gaat dan bij een loonvordering, d.w.z. aan een equivalent schadeherstel en niet aan herstel in natura. Maar kan de rechter (ambtshalve) loon ex delicto als herstel in natura toekennen wanneer de werknemer zich in de dagvaarding beroepen heeft op het arbeidsrechtelijke delict? Men kan hier bezwaarlijk tegen inbrengen dat dan het voorwerp van de vordering zou worden gewijzigd, zoals hierna wordt geargumenteerd m.b.t. herkwalificatie van de vordering.173 Het probleem ligt echter anders bij de cassatiearresten van 2 april 2001 en 9 september 2002.174 Hieruit wordt vaak afgeleid dat een vordering ex delicto alleen een schadevergoeding bij equivalent of in natura kan beogen en dat het eigenlijke loon niet meer kan worden gevorderd als schadeherstel ex delicto omdat dit de uitvoering van de arbeidsovereenkomst behelst.175 In de beide zaken die aanleiding hebben gegeven tot de bedoelde cassatiearresten had de werknemer zich weliswaar op een misdrijf kunnen beroepen, maar heeft hij niettemin achterstallig loon en vakantiegeld 170 171 172 173 174 175 K.B. 3 juli 2005 betreffende de inwerkingtreding van de artikelen 81 en 82 van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen, B.S. 12 juli 2005; zie o.m. J. PETIT, Sociaal procesrecht, Brugge, Die Keure, 2000, nrs. 132-142. J. CLESSE en F. KÉFER, “Examen de jurisprudence (1995 à 2001) Contrat de travail”, R.C.J.B., 2003, 259; M. DE VOS, Loon naar Belgisch arbeidsovereenkomstenrecht, Antwerpen, Maklu, 2001, nr. 639, nr. 885; V. DOOMS, De verhouding tussen de vordering ex contractu en ex delicto in het kader van de arbeidsovereenkomst, Brussel, Larcier, 2003, nr. 513; L. ELIAERTS, “Loon als schadevergoeding ex delicto”, Soc. Kron. 1995, 195; W. VAN EECKHOUTTE, “Het begrip loon in de bijdragenregeling van het socialezekerheidsstelsel voor werknemers” in J. VAN STEENBERGE en Y. JORENS (ed.), Het Loonbegrip, Brugge, Die Keure, 1995, 62. Art. 23 Algemene Beginselenwet Sociale Zekerheid; art. 14 R.S.Z.-Wet . Infra, afdeling 4 § 6. Ei van Columbus: de herkwalificatie van de vordering (iura novit curia). Cass. 2 april 2001, R.W. 2001-2002, 1321, met noot; Cass. 9 september 2002, J.T.T. 2002, 457; Arbh. Gent 7 februari 2001, J.T.T. 2001, 242, met noot; M. DE VOS, “Schadeherstel ex delicto of loon ex contractu”, R.W. 2001-2002, 1321-1323. M. DE VOS, “Schadeherstel ex delicto of loon ex contractu”, R.W. 2001-2002, 1321; V. DOOMS, De verhouding tussen de vordering ex contractu en ex delicto in het kader van de arbeidsovereenkomst, Brussel, Larcier, 2003, nr. 504. 34 gevorderd. Het Hof van Cassatie beslist dat artikel 15 van de Arbeidsovereenkomstenwet van toepassing is op de tegen de werkgever ingestelde vordering tot uitvoering van de verbintenissen die ontstaan uit de arbeidsovereenkomst zelfs wanneer de werknemer zijn vorderingen ook heeft gegrond op het feit dat de werkgever door de niet-nakoming de strafwet heeft overtreden. Sommigen zullen in dit arrest lezen dat indien de werknemer de loonbetaling vordert, hij noodzakelijkerwijze of per definitie een contractuele vordering tot nakoming van de arbeidsovereenkomst instelt.176 Als deze zienswijze de juiste zou zijn, en het valt beslist niet uit te sluiten dat het Hof van Cassatie dat expliciet zou gaan beslissen, dan impliceert dat de onmogelijkheid, zelfs wanneer de werknemer zich ook zou beroepen op een misdrijf, om loon toe te kennen als herstel; een soort requiem voor de rechtspraak van de arbeidsgerechten die na een beroep op het misdrijf toch loon toekennen.177 Dat de rechter ervan uit gaat dat, wanneer de werknemer verwijst naar de arbeidsovereenkomst en zelfs onder verwijzing naar het delict loon vordert, er sprake is van een vordering ter uitvoering van de contractuele verbintenissen, met toepassing van artikel 15 van de Arbeidsovereenkomstenwet lijkt logisch, maar quid indien de werknemer uitdrukkelijk loon vordert als vorm van herstel in natura van de gevolgen van het misdrijf? 52. Alvorens op deze vraag in te gaan, moet nog even aangestipt worden dat men uit de twee bedoelde cassatiearresten niet noodzakelijk moet afleiden dat elke vordering van loon noodzakelijkerwijze een contractuele vordering uitmaakt, maar dat men de arresten ook kan lezen in die zin dat ze er niet toe strekken herstel in natura principieel uit te sluiten.178 Het Hof van Cassatie gaat in beide zaken ervan uit dat voor de feitenrechter een vordering tot loonbetaling ex contractu was ingesteld. In het eerste arrest stelt het Hof van Cassatie expliciet dat in casu geen “schadevergoeding”, noch in natura, noch bij equivalent was gevorderd. Men zou die arresten kunnen lezen als beslissingen waarbij toepassing werd gemaakt van het verbod het voorwerp van de vordering te wijzigen met miskenning van het beginsel van de autonomie der procespartijen in het burgerlijk geding. Volgens het Hof van Cassatie had de feitenrechter immers een schadevergoeding toegekend. 176 177 178 Zie in die zin bijvoorbeeld Arbh. Brussel A.R. nr. 39482, 10 januari 2005, cass.be; M. DE VOS, Schadeherstel ex delicto of loon ex contractu”, R.W. 2001-2002, 1321; V. DOOMS, De verhouding tussen de vordering ex contractu en ex delicto in het kader van de arbeidsovereenkomst, Brussel, Larcier, 2003, nr. 507; zie ook Arbh. Gent 7 februari 2001, J.T.T. 2001, 242, met noot;. Arbh. Gent 3 april 1998, J.T.T. 1999, 27; Arbh. Gent 8 november 1999, R.W. 2000-2001, 129; Arbh. Antwerpen AR nr. 2020536, 15 oktober 2003, onuitg.; Arbh. Antwerpen AR nr. 2010468, 23 april 2003, cass.be. Zie J. CLESSE en F. KEFER, “Examen de jurisprudence (1995 à 2001) Contrat de travail”, R.C.J.B., 2003, nr. 97, 260: “La Cour de cassation semble ne pas être opposée au principe de la réparation en nature : dans son arrêt du 2 avril 2001, elle relève en effet qu’il ne ressort pas des pièces auquelles la Cour peut avoir égard que le travalleur avait formé une demande en réparation par equivalent ou en nature du dommage résultant de l’infraction”. 35 53. Ik kom terug bij de vraag of het nog mogelijk is om expliciet in het kader van de onrechtmatige daad loon als herstel in natura te vorderen. Het Hof van Cassatie heeft rechtstreeks nog geen uitspraak hierover gedaan. Gelet op de arresten ‘Castellino’ en ‘Tiercé Franco Belge’ is het onzeker of loon als schadeherstel kan worden toegekend. Er zijn mijns inziens twee redenen die pleiten voor een dergelijk herstel in natura. Ten eerste zijn er de regels van de onrechtmatige daad zelf. In de onrechtmatige daad moet het schadeherstel in ieder geval volledig zijn.179 Analoog aan de regels inzake de contractuele aansprakelijkheid, krijgt herstel in natura de voorkeur op schadevergoeding bij equivalent.180 Het is de bedoeling de benadeelden terug te plaatsen in de toestand als ware de onrechtmatige daad niet gepleegd. De schadelijder heeft het recht te kiezen voor het herstel in natura, tenzij het herstel in natura onmogelijk is of rechtsmisbruik uitmaakt.181 Welnu, in geval van een arbeidsrechtelijk delict in verband met de loonbetaling, de betaling van feestdagen of vakantiegeld is het schadeherstel enkel volledig indien loon wordt toegekend, gelet op de zeer grote moeilijkheid om anders de door het misdrijf veroorzaakte schade op het socialezekerheidsvlak te ramen.182 Anders dan bijvoorbeeld bij een overlijden is herstel in natura in geval van een arbeidsrechtelijk delict van niet-betaling van het loon niet onmogelijk voor de aansprakelijke werkgever. En bovendien is het belangrijk op te merken dat het herstel in natura volledig strookt met de beschermende finaliteit van het sociaal recht, zeker in gevallen waarbij de ernst van de wanprestaties blijkt uit het feit dat het tevens om delicten gaat. Vanuit rechtspolitiek oogpunt, is het ongetwijfeld waar dat door de vordering ex delicto vast te haken aan het voortgezette misdrijf er de facto een soort van quasi onverjaarbaarheid van de burgerlijke vordering wordt gecreëerd, waartegen ook wel bezwaren kunnen worden geopperd. Maar deze quasi onverjaarbaarheid bestrijden met processuele hinderpalen inzake het voorwerp van de vordering en met een op zijn minst vergezocht onderscheid tussen loon in geld en een geldelijke schadevergoeding voor de niet betaling van het geldelijke loon is al evenmin aangewezen, zeker niet wanneer in het aansprakelijkheidsrecht herstel in natura voorop staat. Bescheiden remedies zijn mijns inziens wel een kritisch kijken naar de figuur van het voortgezet misdrijf, afhangende van de strafbepalingen, en soms de figuur van de rechtsverwerking. 179 180 181 182 Cass. 10 oktober 1949, R.W. 1949-50, 746; W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2001, 292. Cass. 21 april 1994, Arr. Cass. 1994, 392, nr. 189 en Pas. 388; E. DIRIX; Het begrip schade, Antwerpen, Maklu, 1984, nr. 58; concl. proc.-gen. A. Ganshof van der Meersch bij Cass. 10 september 1971, Arr. Cass. 1972, 40; L. ELIAERTS, “Loon als schadevergoeding ex delicto”, Soc. Kron. 1995, 257-258; L. SCHUERMANS, A. VAN OEVELEN, C. PERSYN, P. ERNST en J.L. SCHUERMANS, “Overzicht van rechtspraak. Onrechtmatige daad (1983-1992)”, T.P.R. 1994, 857-859. Cass. 26 juni 1980, Pas. 1980, I, 1341, met concl. adv.-gen. J. Velu; Cass. 21 april 1994, Arr. Cass. 1994, 392 en Pas. 1994, I, 388; J. RONSE, L. DE WILDE, A. CLAEYS en I. MALLENS, Schade en schadeloosstelling, in A.P.R., Gent, Story Scientia, 1984, nrs. 287en 288; L. SCHUERMANS, A. VAN OEVELEN, C. PERSYN, P. ERNST en J.L. SCHUERMANS, “Overzicht van rechtspraak. Onrechtmatige daad (1983-1992)”, T.P.R. 1994, 858-859;. Vgl. L. ELIAERTS, “Loon als schadevergoeding ex delicto”, Soc. Kron. 1995, 257-258; 258. 36 § 5. Ambtshalve aanvulling van rechtsgronden: een rechtsplicht? 54. Als men dan al wil mee marcheren in het onderscheid tussen een loonvordering ex contractu en een schadevergoeding ex delicto, in de hier verdedigde visie zijn er geen processuele bezwaren om loon toe te kennen nadat een werknemer zich heeft beroepen op een arbeidsrechtelijk misdrijf (oorzaak van de vordering). Dezelfde vordering loon kan immers steunen op twee rechtsgronden, nl. niet alleen het contract en de contractuele aansprakelijkheid, maar ook de regels van de buitencontractuele aansprakelijkheid.183 Sterker nog, indien de werknemer loon vordert ex contractu, terwijl blijkt dat hij benadeeld werd door een arbeidsrechtelijk misdrijf, mag of kan de rechter, in voorkomend geval ambtshalve, de rechtsgrond aanvullen, mits hij het recht van verdediging niet miskent.184 Er is in die hypothese ook geen wijziging van de oorzaak van de vordering. Bovendien beschouw ik met anderen het ambtshalve aanvullen van de rechtsgrond als een rechtsplicht derwijze dat de feitenrechter de rechtsgrond voor het gevorderde niet alleen mag, maar ook moet ambtshalve aanvullen, tenzij er een akkoord was over de juridische grondslag voor de vordering tussen de procespartijen en dezen terzake een betwisting hebben willen uitsluiten. Op de laatste uitzondering moet weer een uitzondering worden gemaakt indien het akkoord in strijd is met een rechtsregel van openbare orde.185 Een akkoord over de rechtsgrond mag, gelet op de belangenstelling tussen partijen, niet snel worden aanvaard.186 En wanneer het akkoord een imperatieve wetsbepaling betreft, kan een dergelijk akkoord slechts uitwerking hebben, indien voldaan is aan de voorwaarde dat de procespartij geldig afstand kan doen van de wettelijke bescherming.187 183 184 185 186 187 Art. 26 V.T.Sv.; art. 1382 B.W. “Iura novit curia” : Cass. 24 november 1978, Arr. Cass. 1978-79, 341, met concl. adv.-gen. E. KRINGS, R.C.J.B., 1982, 5, met noot J. VAN COMPERNOLLE; zie ook Cass. 10 mei 1985, Arr. Cass. 1984-1985, nr. 544 en R.W. 1985-86, 2215, met noot W. RAUWS”; het indrukwekkende proefschrift van J.F. VAN DROOGHENBROECK, Cassation et juridiction. Iura dicit curia, Bruylant, 2004, 342 e.v.; V. VANNES, “Le rôle du juge dans le contentieux social” in G. DE LEVAL en J. HUBIN (ed.), Espace judiciaire et social européen, Brussel Larcier, 2003, 374376. Cass. 10 mei 1985, Arr. Cass. 1984-85, nr. 544 en R.W. 1985-86, 2215; Cass. 27 juni 1988, Pas. I, 1308; S. MOSSELMANS, Artikel 807 Gerechtelijk Wetboek, in Commentaar gerechtelijk recht, Antwerpen, Kluwer, 2002, nr. 10; vgl. de fijnzinnige analyse van J.F. VAN DROOGHENBROECK, Cassation et juridiction. Iura dicit curia, Bruylant, 2004, 517 en 518. J.F. VAN DROOGHENBROECK, Cassation et juridiction. Iura dicit curia, Bruylant, 2004, 388 en 389. J.F. VAN DROOGHENBROECK, Cassation et juridiction. Iura dicit curia, Bruylant, 2004, 593 en 594; A. Meeus, “La notion de la impérative et son incidence sur la procédure en cassation et l’office de juge”, R.C.J.B., 1988, 498-499. 37 § 6. Ei van Columbus: herkwalificatie van de vordering (iura novit curia) 55. Bij de kwalificatie van het voorwerp van de vordering zijn een paar zeer belangrijke regels in herinnering te brengen. Vooreerst zijn partijen niet verplicht het voorwerp van hun vordering juridisch te kwalificeren,188 net zo min als partijen dat moeten doen m.b.t. de oorzaak van de vordering. Een tweede belangrijke regel is dat de rechter bevoegd en verplicht is de kwalificatie van de vordering te verbeteren, d.w.z. te herkwalificeren, wanneer de door een partij gegeven kwalificatie foutief is en botst met de strekking van haar vordering.189 Net zo min als bij de oorzaak, maakt de juridische omschrijving of kwalificatie deel uit van het voorwerp van de vordering. Het voorwerp van de vordering is afhankelijk van de feiten (oorzaak van de vordering) en van wat de eisende partij werkelijk wil, met andere woorden van wat de werkelijke strekking is van haar conclusies. Deze herkwalificatie is niet strijdig met het beschikkingsbeginsel of de autonomie der procespartijen als vervat in artikel 1138, lid 2 van het Gerechtelijk Wetboek.190 Voorgaande impliceert niet dat de rechter het principe van de tegensprekelijkheid en van het recht van de verdediging mag miskennen. Als de rechter in het raam van het recht van verdediging het debat heropent, is een nieuwe vordering niet-ontvankelijk indien zij buiten het onderwerp valt van de heropening, zoals dit door de rechter werd bepaald.191 56. In een aantal sociaalrechtelijke geschillen maakt het Hof van Cassatie een correcte toepassing van deze beginselen. Een vergaande maar correcte toepassing ervan vindt men in een cassatiearrest van 26 mei 1971.192 Een werknemer vorderde betaling van respectievelijk 8125 BF en 4875 188 189 190 191 192 A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 54; B. MAES, “De vordering in rechte of de eis” in E. BREWAEYS, (ed.), Bestendig handboek procesrecht, Antwerpen, Kluwer, 2002, nr. 4020; P. THION, “Kwalificatie van oorzaak en voorwerp van de vordering”, NjW, 2003, 732; J. VAN COMPERNOLLE, “L’office du juge et le fondement du litige” (noot onder Cass. 24 november 1978 en 9 oktober 1980), R.C.J.B., 1982, 19-20. De rechtsleer is terzake unaniem (A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 54, 58; S. MOSSELMANS, “Tussenvorderingen” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl., art. 807, nr. 7; P. THION, “Kwalificatie van oorzaak en voorwerp van de vordering”, NjW, 2003, 732-734; J. VAN COMPERNOLLE, “L’office du juge et le fondement du litige” (noot onder Cass. 24 november 1978 en 9 oktober 1980), R.C.J.B., 1982, 19-20; J. VAN COMPERNOLLE en G. CLOSSET-MARCHAL, “Examen de jurisprudence (1985 à 1996), Droit judiciaire privé”, R.C.J.B., 1997, 537; J.F. VAN DROOGHENBROECK, Cassation et juridiction. Iura dicit curia, Bruylant, 2004, nr. 238; V. VANNES, “Le rôle du juge dans le contentieux social” in G. DE LEVAL en J. HUBIN (ed.), Espace judiciaire et social européen, Larcier, 2003, 371-372, nr. 8). Zie, behoudens de verwijzingen in de vorige voetnoot, concl. adv.-gen. J. SPREUTELS bij Cass. 5 december 1997, Pas. 1997, nr. 531, 1351. Zie art. 775, eerste lid Ger. W. juncto art. 807 Ger. W.; Cass. 29 juni 1995, Pas. 1995, I, 713, met noot; Cass. 26 mei 1971, Arr. Cass. 1971, 958, met andersluidende concl. adv.-gen. A.DUCHATELET. 38 BF ‘wegens eenzijdige verbreking’ van de arbeidsovereenkomst door de werkgever. De werkrechtersraad van beroep stelde vast dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet had verbroken, maar ten onrechte had geschorst, en kende deze bedragen toe als schadevergoeding wegens die schorsing. De werkgever had tweemaal geweigerd de werknemer die het slachtoffer was geweest van een ongeval, het werk te laten hervatten. De werkgever claimt in cassatie dat de rechter uitspraak heeft gedaan over een niet-gevorderde zaak (schending van een algemeen rechtsbeginsel en van artikel 1138, 2° van het Gerechtelijk Wetboek). Het cassatiemiddel wordt verworpen. Volgens het Hof van Cassatie berust de verplichting die bedragen te betalen immers op hetzelfde feit, nl. de dubbele weigering van de werkgever de werknemer zijn werk te laten hervatten na een ongeval. Er is volgens het Hof van Cassatie geen miskenning van het beschikkingsbeginsel. Dit is enkel te verklaren doordat het Hof van Cassatie in casu accepteert dat de appèlrechters de gevorderde geldsom anders kwalificeren, nl. als schadevergoeding wegens onrechtmatige schorsing in plaats van als opzeggingsvergoeding wegens contractbreuk. 57. Maar er is meer. In het licht van de problematiek van de vordering ex contractu en ex delicto moet ongetwijfeld aandacht worden besteed aan de belangrijke cassatiearresten van 31 januari 1980 en 14 september 1995.193 In het arrest van 1980 oordeelde het Hof van Cassatie dat de verjaringsregeling voor de burgerlijke vordering tot vergoeding van de schade door een misdrijf die is vastgelegd in de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, om redenen van openbare orde die eraan ten grondslag liggen, zelfs van toepassing is in geval de vergoeding van de schade niet wordt gevorderd op grondslag van het misdrijf (en artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek), doch krachtens de regels van het contract.194 Dat eiser aanvoerde dat de gedraging van verweerder ook een contractuele tekortkoming was, kon volgens het Hof niet tot gevolg hebben dat de rechter vermocht buiten beschouwing te laten dat de vordering in werkelijkheid op het wanbedrijf was gebaseerd. Zelfs ingeval eiser zijn vordering steunde op de overeenkomst, mocht de rechter niet beslissen dat de regel van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing was.195 Zoals J.F. VAN DROOGHENBROECK terecht opmerkt in zijn proefschrift, is dit arrest nauwelijks te verzoenen met de arresten van 13 juni 1994 en 19 juni 2000, hoewel het niet rechtstreeks de noties ‘voorwerp’ en ‘oorzaak’ van de vordering aansnijdt.196 In 193 194 195 196 Cass. 31 januari 1980, Pas. 1980, I, 643, met concl. proc.-gen. F. DUMON, Arr. Cass. 1979-80, nr. 330 en R.W. 1980-81, 438; Cass. 14 september 1995, Arr. Cass. 1995, nr. 383 en R.W. 1995-96, 823. Zie R. BOES, “Bescherming van het loon” in R. BLANPAIN (ed.), Arbeidsrecht CAD, Brugge, Die Keure, 1991, nr. 327; zie inzake het openbare ordekarakter van art. 4 V.T.Sv., Cass. 23 april 1997, Arr. Cass. 1997, 481, nr. 198 en Pas. 1997, I, nr. 198. Geheel in dezelfde lijn proc.-gen. F. DUMON: “Une demande tendant à une condamnation, qui révèle nécessairement l’existence d’une infraction et qui donc se fonde sur un fait constituant celle-ci, est soumise à la prescription de l’action publique relative à cette infraction même si le demandeur invoque à l’appui de sa demande un contrat et même si tant le contrat que l’infraction peut en constituer le fondement” (Pas. 1980, I, 630). A. LINDEMANS, “De verjaring van de burgerlijke vordering op grond van een misdrijf”, in Aanwerven, Tewerkstellen, Ontslaan, Antwerpen, Kluwer 2003, O 10-653 ; J.F. VAN DROOGHENBROECK, Cassation et juridiction. Iura dicit curia, Bruylant, 2004, nr. 233; vgl.. 39 de arresten van 13 juni 1994 en 19 juni 2000 wordt immers ervan uitgegaan dat de omstandigheid dat de eis het bestaan van een delict reveleert, geen juridisch gevolg heeft.197 VAN DROOGHENBROECK stipt terecht aan dat het Hof van Cassatie met zijn arrest van 31 januari 1980 een feitelijke definitie van het voorwerp en de vordering onderschrijft, nauwelijks verenigbaar met die van de arresten van 13 juni 1994 en 19 juni 2000.198 Overigens meent dezelfde auteur dat het Hof van Cassatie in deze laatste arresten kennelijk oorzaak en voorwerp van de vordering verwart.199 Uit het voorgaande moet het volgende worden besloten. Het cassatiearrest van 31 januari 1980 impliceert dat het voorwerp van de vordering hetzelfde blijft, ongeacht of de vordering steunt op het contract of het delict, en dat de rechter in beginsel ambtshalve de verjaringsregels van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering moet toepassen. Dit is mijns inziens enkel mogelijk door, geheel conform de heersende leer, de arbeidsrechter de bevoegdheid te verlenen om, met eerbiediging van het recht van verdediging, de vordering van de eisende werknemer te herkwalificeren, (voor zover de vordering het bestaan van een misdrijf reveleert).200 Het cassatiearrest van 31 januari 1980 is bovendien niet te beschouwen als een eendagsvlieg, nu bijvoorbeeld in een arrest van 14 september 1995 opnieuw herhaald wordt, zij het met enige nuance, dat ingeval de burgerlijke vordering steunt op een contractuele tekortkoming en de contractuele tekortkoming een misdrijf is, de burgerlijke vordering in de regel verjaart in de bij artikel 26 van de wet van 17 april 1878 houdende de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering bepaalde termijn.201 In zijn proefschrift geeft VAN DROOGHENBROECK aan dat de cassatiearresten van 13 juni 1994 en 19 juni 2000 ten onrechte de juridische kwalificatie van het voorwerp van de vordering integreren in het voorwerp.202 De kwalificatie heeft te maken met de oorzaak van de vordering, d.w.z. de eraan ten grondslag liggende feiten.203 Anders 197 198 199 200 201 202 203 Vgl. Cass. 13 juni 1994, Arr. Cass. 1994, 601 en R.W. 1994-95, 985; Cass. 19 juni 2000, Arr. Cass. 2000, 1145, J.T.T. 2000, 443 en R.W. 2001-2002, 375. J.F. VAN DROOGHENBROECK, Cassation et juridiction. Iura dicit curia, Bruylant, 2004, nr. 233, 234. J.F. VAN DROOGHENBROECK, Cassation et juridiction. Iura dicit curia, Bruylant, 2004, nr. 232, 232. J.F. VAN DROOGHENBROECK, Cassation et juridiction. Iura dicit curia, Bruylant, 2004, nrs. 588-590. Ik laat het gebeurlijke akkoord van partijen over de kwalificatie van de vordering hier buiten beschouwing. De rechter mag geen geschil opwerpen waarvan partijen het bestaan door hun conclusies hebben uitgesloten (zie J. VAN COMPERNOLLE, “L’office du juge et le fondement du litige” (noot onder Cass. 24 november 1978 en 9 oktober 1980), R.C.J.B., 1982, 34). Cass. 14 september 1995, Arr. Cass. 1995, nr. 383, met noot en R.W. 1995-96, 823. In de noot wordt opnieuw uitdrukkelijk verwezen naar het belangrijke cassatiearrest van 31 januari 1980. J.F. VAN DROOGHENBROECK, Cassation et juridiction. Iura dicit curia, Bruylant, 2004, nrs. 231 en 232; in dezelfde zin, wat het cassatiearrest van 13 juni 1994 betreft, J. VAN COMPERNOLLE en G. CLOSSET-MARCHAL, “Examen de jurisprudence (1985 à 1996), Droit judiciaire privé”, R.C.J.B., 1997, 537; zie ook concl. adv.-gen. J. SPREUTELS, Pas. 1997, 1351. Zie de verwijzingen in de vorige noot. Terloops zij erop gewezen dat volgens J.F. VAN DROOGHENBROECK het openbaar ministerie zich in zijn concl. bij cassatiearrest van 5 december 1997 distancieert van het arrest van 13 juni 1994 (J.F. VAN DROOGHENBROECK, Cassation et juridiction. Iura dicit curia, Bruylant, 2004, 40 gezegd, het voorwerp is eigenlijk vaak het gevolg van de oorzaak van de eis. Daardoor wordt de aard van het voorwerp vaak bepaald door de oorzaak.204 Het is tegenstrijdig dat het Hof van Cassatie enerzijds een vrij feitelijk concept van ‘oorzaak van de vordering hanteert’, met een ruime rechterlijke bevoegdheid om de rechtsgrond ambtshalve aan te vullen, maar dan het voorwerp van de vordering, dat niet juridisch hoeft te worden gekwalificeerd en dat samenhangt met de oorzaak, inzake de vordering ex delicto of ex contractu te gaan formaliseren door de juridische kwalificatie te integreren in het voorwerp van de vordering. Het komt de rechter toe het voorwerp van de vordering desgevallend te herkwalificeren, en dit levert op zich geen strijd op met het beschikkingsbeginsel of de autonomie der procespartijen.205 De rechter mag dus niet alleen de feiten die aan de grondslag liggen van de vordering d.i. de oorzaak, desgevallend herkwalificeren, maar ook het voorwerp ervan. Het beginsel “iura novit curia” betreft dus ook het voorwerp van de vordering.206 Bij de herkwalificatie staat het algemeen beginsel van het recht van verdediging voorop, met de sleutel van de heropening van de debatten.207 De wijziging van de juridische kwalificatie van het voorwerp van de vordering creëert geen nieuwe vordering waarop artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is.208 Uiteraard moet tevens rekening gehouden worden met wat de eisende partij werkelijk wil, met andere woorden met de werkelijke strekking van haar conclusies. Het is immers mogelijk dat eisende partij (in hoofdorde) nadrukkelijk “loon” vordert als vorm van herstel in natura, o.m. met het oog op de betaling van socialezekerheidsbijdragen, hoewel zij tegelijkertijd refereert naar een misdrijf dat schade berokkent. In zo’n geval is de herkwalificatie van de vordering in “schadevergoeding” in strijd met de werkelijke wil van de eisende partij en dus met het beschikkingsbeginsel. Een recente schrijver gewaagt m.b.t. de cassatierechtspraak van 13 juni 1994, 19 juni 2000 en 9 september 2002209 van een schrijnende casus omdat de bot vangende werknemer wel degelijk zijn vordering had gesteund op een misdrijf en de daarop toepasselijke verjaringstermijn.210 Het is inderdaad navrant vast te stellen dat in een arbeidsrechtelijk geschil omtrent de vordering ex delicto waarbij in het arbeidsrecht bescherming van de werknemer een leidmotief is, het Hof van Cassatie, door 204 205 206 207 208 209 210 nr. 234; zie noot 5 van de adv.-gen. J. SPREUTELS, Pas. 1997, 1351 waarin hij schrijft “Comp. Cass. 13 juin 1994”). B. MAES, “De vordering in rechte of de eis” in E. BREWAEYS, (ed.), Bestendig handboek procesrecht, Antwerpen, Kluwer, 2002, nr. 4030. A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 54; concl. adv.-gen. J. SPREUTELS bij Cass. 5 december 1997, Pas. 1997, I, 1350 en 1351; J. VAN COMPERNOLLE, “L’office du juge et le fondement du litige” (noot onder Cass. 24 november 1978 en 9 oktober 1980), R.C.J.B., 1982, 19 en 20; vooral J.F. VAN DROOGHENBROECK, Cassation et juridiction. Iura dicit curia, Bruylant, 2004, nr. 237 en 238. J. VAN COMPERNOLLE, “L’office du juge et le fondement du litige” (noot onder Cass. 24 november 1978 en 9 oktober 1980), R.C.J.B., 1982, 20. P. THION, “Kwalificatie van oorzaak en voorwerp van de vordering”, NjW, 2003, 734. Cf. Arbh. Brussel 11 oktober 1995, Soc. Kron. 1997, 141; S. CNUDDE, “Tussengeschillen voortvloeiend uit de wijziging van de partijen en hun aanspraken” in E. BREWAEYS (ed.), Bestendig handboek burgerlijk procesrecht, Antwerpen, Kluwer, 2004, VII-3, 8; A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit de Liège, 1985, nr. 85. Cass. 9 september 2002, J.T.T. 2002, 457 en Pas. 2002, 1564, nr. 425. P. THION, “Kwalificatie van oorzaak en voorwerp van de vordering”, NjW, 2003, 733. 41 formalistisch de kwalificatie van het voorwerp in de vordering te schuiven, in strijd met de heersende doctrine niet alleen afbreuk doet aan het adagium “iura novit curia”, maar ook de werknemer zijn normale rechten bij een als vordering ex delicto geëist bedrag ontzegt, afgezien nog van het feit dat bij geldschulden het onderscheid tussen herstel in natura en bij equivalent op zichzelf al als onbegrijpelijk kan voorkomen, en dit alles terwijl een processueel volkomen verantwoorde herkwalificatie van het voorwerp mogelijk is. Een en ander wekt des te meer verwondering, nu gebleken is dat in sommige sociaalrechtelijke uitspraken het Hof van Cassatie, conform de heersende doctrine, het adagium iura novit curia wel goed toepast en het beschikkingsbeginsel tot juiste proporties reduceert. Bovendien is, in strijd met de cassatierechtspraak van het begin van de jaren tachtig, de bevoorrechte positie van de burgerlijke verjaringsregeling voor de vordering ex delicto teloor gegaan. Afdeling 5. Conclusie De materie van de tussenvorderingen is geen onschuldige nevenkwestie voor de beoefenaars van het sociaal recht. Geconstateerd werd dat rekening moet worden gehouden met een aantal specifieke gevolgen voor het socialezekerheidscontentieux. De meeste problemen doen zich wellicht toch voor in arbeidsrechtelijke geschillen. De principes van het verbintenissenrecht inzake de nakoming van geldverbintenissen en inzake het herstel in natura werpen een ander licht op de cassatierechtspraak met betrekking tot gevallen waarin de werkgever zijn hoofdverplichtingen, het overeengekomen werk verschaffen en het bedongen loon betalen, niet nakomt. Het hedendaagse procesrecht, gestoeld op het adagium ‘iura novit curia’ met inbegrip van de taak van de rechter het voorwerp van de vordering desgevallend te herkwalificeren, nopen mij tot de conclusie dat de cassatierechtspraak inzake de vordering ex delicto moeilijk te handhaven is. 42