II. Koop en het algemene verbintenissenrecht • C. Oorzaak Wet 21 maart 1804 C. Oorzaak Wet 21 maart 1804 – B.W. (uittreksel art. 1108, 1131–1133). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22 Wet 21 maart 1804 Burgerlijk Wetboek (B.S., 3 september 1807) (Uittreksel) BOEK III OP WELKE WIJZE EIGENDOM VERKREGEN WORDT TITEL III CONTRACTEN OF VERBINTENISSEN UIT OVEREENKOMST IN HET ALGEMEEN HOOFDSTUK II VOORWAARDEN DIE TOT DE GELDIGHEID VAN DE OVEREENKOMSTEN VEREIST ZIJN Haar bekwaamheid om contracten aan te gaan; Art. 1108. Tot de geldigheid van een overeenkomst zijn vier voorwaarden vereist: Een bepaald voorwerp als inhoud van de verbintenis; Een geoorloofde oorzaak van verbintenis. De toestemming van de partij die zich verbindt; Afdeling IV Oorzaak Art. 1131. Een verbintenis, aangegaan zonder oorzaak of uit een valse oorzaak of uit een ongeoorloofde oorzaak, kan geen gevolg hebben. Michiel Deweirdt 1. Algemeen De oorzaak van een overeenkomst of een rechtshandeling bestaat in de beweegredenen die voornamelijk de partijen ertoe hebben bewogen om tot de totstandbrenging daarvan over te gaan (Bergen (21e k.) 19 maart 2010, JLMB 2011, afl. 27, 1301). De oorzaak bestaat uit de determinerende motieven van de partijen. Er moet dus een subjectieve analyse worden gemaakt van de wil van de partijen teneinde vast te stellen wat ten tijde van de totstandkoming van het contract hun determinerende motieven waren die binnen de contractuele sfeer zijn getreden (Luik (3e k. B) 16 december 2013, JLMB 2014, afl. 23, 1101). Een geoorloofde oorzaak van een verbintenis is een van de vier voorwaarden die vereiste zijn voor de geldigheid van een overeenkomst (art. 1108 BW). Ongeoorloofd is de oorzaak wanneer (één van) de doorslaggevende beweegredenen tot het sluiten van het contract strijdig zijn met dwingende bepalingen of met de openbare orde of de goede zeden; Er is sprake van een valse oorzaak wanneer de bedoelde oorzaak niet met de werkelijkheid overeenkomt (R. DEKKERS en A. VERBEKE, Handboek Burgerlijk Recht, Deel III, Intersentia, Antwerpen, 2007, 48-49). De oorzaakvereiste is een autonoom geldigheidsvereiste voor iedere rechtshandeling – eenzijdig of meerzijdig, onder bezwarende titel of om niet –, tenzij in de gevallen waarin een wet aanneemt dat de rechtshandeling op zichzelf kan bestaan en losgekoppeld kan worden van haar oorzaak (Cass. 13 november 1969, Arr.Cass. 1970, 261; RW 1969-70, 1139; Cass. 5 november 1976, Arr.Cass. 1977, 268, RW 1977-78, 440; Cass. 17 mei 1991, Arr.Cass. 1990-91, 927 en RW 1991-92, 684). Aangezien de oorzaak een vereiste is voor de geldige totstandkoming van de overeenkomst, situeert het toetsingsmoment voor de oorzaak zich bij de contractsluiting. Dit neemt evenwel niet weg dat, net zoals bij de wilsgebreken, ook elementen die dateren van na het tot stand komen van de overeenkomst in ogenschouw kunnen worden genomen om duidelijkheid te scheppen over het oorzaakvereiste op het moment van de totstandkoming van de overeenkomst zelf (VAN 22 Larcier – Duiding Koop-Verkoop (1 februari 2017) – © Larcier---TREE_6692--Export:17-02-2017_14:04--- II. Koop en het algemene verbintenissenrecht • C. Oorzaak Wet 21 maart 1804 (Art. 1131) OMMESLAGHE, ‘Actualités du droit des obligations. L’objet et la cause des contrats’ in P.A. FORIERS (ed.), Actualité du droit des obligations, Brussel, Bruylant, 2005, (39), p. 72, nr. 25). Het louter bestaan van een wanverhouding tussen de prestaties van partijen impliceert niet “in se” dat de oorzaak van de overeenkomst ongeoorloofd is (Cass., 25 april 1977, RW, 1978-79, 169). Een overeenkomst met gesimuleerde oorzaak is niet verbindend wanneer niet het bewijs van de werkelijke oorzaak wordt geleverd (Cass., 16 januari 1981, Arr. Cass., 1980-81, 531; Pas., 1981, I, 521; RW, 1981-82, 1612, 2). Bij een wederkerige overeenkomst vormen de door de ene partij aangegane verbintenissen de oorzaak van de verbintenis van de andere partij (Cass., 13 maart 1981, Pas., 1981, I, 760; RW, 1982-83, 1049, noot). Een overeenkomst die tot doel heeft een bedrog tot stand te brengen, o.m. tegen de Staat, wiens rechten beschermd worden door een wetgeving van openbare orde, heeft een onwettige oorzaak en is volstrekt nietig. Het volstaat dat één van de partijen gecontracteerd heeft met een onwettig doel, zodat het niet vereist is dat die onwettige doelstelling gekend is door de wederpartij (Cass. (1e k.) AR C.99.0136.F, 12 oktober 2000, RW 2002-03, afl. 11, 416; TBBR 2001, 549;Cass. (1e k.) AR C.03.0144.F, 7 oktober 2004, TBBR 2005, afl. 1, 60). 2. Bewijs De fout over de oorzaak of van een valse oorzaak kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd (Bergen (21e k.) 19 maart 2010, JLMB 2011, afl. 27, 1301). Hij die de nietigheid van een rechtshandeling inroept wegens een valse oorzaak of een fout over de oorzaak moet die bewijzen (Luik (3e k. B) 16 december 2013, JLMB 2014, afl. 23, 1101); hij moet daarenboven niet bewijzen dat deze handeling niet op andere beweegredenen zou berusten (Bergen (21e k.) 19 maart 2010, JLMB 2011, afl. 27, 1301). Het bestaan van een oorzaak moet in beginsel worden beoordeeld op het ogenblik van de totstandkoming van de rechtshandeling waarvan zij een geldigheidsvereiste is. De latere verdwijning ervan heeft in de regel geen gevolgen voor de geldigheid van de rechtshandeling. Dit geldt ook voor schenkingen onder de levenden (Cass. AR C.06.0332.N, 12 december 2008, RW 200809 (verkort), afl. 40, 1690; TBBR 2009, afl. 5, 236). Toch kan een partij de geldigheid van een overeenkomst betwisten op grond dat ze niet op de hoogte was van de valse oorzaak die haar ertoe heeft aangezet de overeenkomst te sluiten, wanneer die valsheid na het sluiten ervan aan het licht is gekomen (Cass. (3e k.) AR C.06.0107.F, 24 september 2007, RW 2009-10, afl. 39, 1640). 3. Nietigheidssanctie De bepaling van artikel 1131 BW, heeft tot gevolg dat de rechter aan de in dit artikel omschreven verbintenis geen rechtsgevolg kan toekennen, zodat op grond hiervan geen vordering tot uitvoering van deze overeenkomst mogelijk is. Uit de art. 6 en 1131 BW volgt dat een rechtsvordering die strekt tot de uitvoering van een ongeoorloofde overeenkomst of tot de vergoeding van de schade wegens de beëindiging ervan, niet ontvankelijk is (Cass. C.12.0232.N, 14 december 2012, RABG 2013, afl. 6, 309; RW 2013-14 (samenvatting), afl. 40, 1577). De nietigheid van de overeenkomst zonder oorzaak, of uit valse oorzaak, is slechts relatief. Hetzelfde geldt voor een wegens strijdigheid met dwingende bepalingen ongeoorloofde oorzaak. Is de oorzaak in strijd met de openbare orde of goede zeden, dan is de nietigheid absoluut (R. DEKKERS en A. VERBEKE, Handboek Burgerlijk Recht, Deel III, Intersentia, Antwerpen, 2007, 49). In een wederkerige overeenkomst bestaat de oorzaak van de verbintenissen van een der partijen niet uitsluitend in het geheel van de verbintenissen van de andere partij, maar in het geheel van de beweegredenen die de schuldenaar ervan hebben beïnvloed en hem ertoe hebben aangezet te contracteren. Aangezien de beweegreden die de partijen ertoe heeft aangezet te contracteren voor hen gemeenschappelijk is, kan elk van hen de nietigheid van de overeenkomst aanvoeren indien zij daarbij belang heeft (Cass. AR C.05.0380.F, 14 maart 2008, RW 2010-11, afl. 1, 21; TBBR 2010, afl. 4, 195). Wanneer de doorslaggevende beweegreden tot de overeenkomst berust op een onvrijwillige verkeerde voorstelling van de werkelijkheid, is de verbintenis niet aangegaan zonder oorzaak of Larcier – Duiding Koop-Verkoop (1 februari 2017) – © Larcier---TREE_6692--Export:17-02-2017_14:04--- 23 II. Koop en het algemene verbintenissenrecht • C. Oorzaak Wet 21 maart 1804 (Art. 1132) uit een valse oorzaak, maar is de toestemming mogelijk behept door dwaling (Cass. C.10.0661.N, 14 januari 2013). Wanneer de simulatie tot de ontduiking van een wetsbepaling van openbare orde strekt, kan, krachtens art. 1131 en 1133 BW, geen van de partijen de uitvoering van de gesimuleerde overeenkomst afdwingen. Ieder van de medecontractanten mag zich tegen de uitvoering verzetten, mits hij de ontduiking van de wet kan bewijzen. De rechtspreuk “nemo auditur” staat een dergelijk bewijs niet in de weg (Cass., 19 mei 1961, R.W., 1961-62, 1603; Pas., 1961, I, 1008). Indien een overeenkomst of een beding strijdig is met een bepaling van openbare orde en bijgevolg nietig is, kan de rechter indien een partiële nietigheid mogelijk is, de nietigheid, behoudens de wet zulks verbiedt, beperken tot het met deze bepaling strijdig gedeelte van de overeenkomst of beding. Dit op voorwaarde dat het voortbestaan van de gedeeltelijk vernietigde overeenkomst of beding beantwoordt aan de partijbedoeling (C.13.0579.N, 23 januari 2015 http:// www.cass.be). De overeenkomst die de partijen de mogelijkheid ontzegt om op te bieden voor een goed dat in een openbare verkoop is gesteld, is strijdig met de goede zeden, heeft een ongeoorloofde oorzaak en is bijgevolg nietig (Gent 3 januari 1980, Rec.gén.enr.not. 1982, 105). 4. Teruggave Door de weigering om een vordering in teruggave van hetgeen reeds gepresteerd werd in het kader van dergelijke nietige verbintenis toe te kennen, verleent de rechter geen rechtsgevolgen aan de overeenkomst. De vrijwillige uitvoering is zaak van partijen, waaraan de rechter vreemd blijft (Cass., 4 juni 1903, Pas., 1903, I, 276; Cass., 19 januari 1953, Arr. Cass., 1953, 329; Pas., 1953, I, 356). Is wettelijk gerechtvaardigd, het arrest waardoor de vordering onontvankelijk wordt verklaard, om in rechte de sommen terug te vorderen die vrijwillig aan de medecontractant werden betaald in uitvoering van een overeenkomst die met de strafwet strijdig is en die ongeoorloofd is ten aanzien van beide partijen (Cass., 21 oktober 1942, Pas., 1942, I, 238; Cass., 31 maart 1938, Pas., 1938, I, 125). Het adagium “In pari causa turpidunis cessat repetitio” is geen afdwingbare rechtsregel: de rechter is dus niet verplicht er toepassing van te maken. Hij kan de terugvordering toestaan (Cass., 24 september 1976, Pas., 1977, I, 101; Arr. Cass., 1977, 98-100). De regel van artikel 1131 BW, die bepaalt dat overeenkomsten met een ongeoorloofde oorzaak geen gevolg kunnen hebben, verbiedt niet dat wat werd betaald of afgegeven ter uitvoering van de verbintenis, wordt teruggevorderd. Aldus verhindert die bepaling evenmin dat een schuld in het passief van het faillissement wordt opgenomen (Cass. 25 mei 1989, Arr.Cass. 1988-89, 1125, RW 1989-90, 331, TBH 1989, 775, noot en RCJB 1992, 348, noot M. VAN QUICKENBORNE). Art. 1132. De overeenkomst is niettemin geldig, hoewel de oorzaak ervan niet is uitgedrukt. Michiel Deweirdt De omstandigheid dat de oorzaak van een overeenkomst niet is uitgedrukt, maakt deze niet ongeldig. De feitenrechter moet in dat geval nagaan of er een oorzaak is en deze bepalen (Cass., 25 november 1982, Arr. Cass., 1982-83, 425; RW, 1984-85, 1437, noot DIRIX, E.). De feitenrechter moet dit onderzoek niet ambtshalve voeren, maar moet daartoe slechts overgaan wanneer het bestaan of de ongeoorloofdheid van de oorzaak wordt betwist (Cass. 17 mei 1991, Arr.Cass. 1990-91, 927; R.W. 1991-92, 684). Wanneer in een schuldbekentenis de oorzaak van de schuld niet aangegeven wordt en het bestaan van de oorzaak of van haar wettigheid betwist wordt, dan moet de rechter het bestaan van de oorzaak nagaan en bepalen. Luidens art. 1132 BW wordt vermoed dat de verbintenis een geoorloofde oorzaak heeft en dat vermoeden ontslaat de schuldeiser van de verplichting het bewijs te leveren van de oorzaak en van haar geoorloofd karakter. Het is dan ook de schuldenaar die het bestaan van de oorzaak of van haar geoorloofd karakter betwist, die zijn beweringen daaromtrent moet bewijzen (Cass. (1e k.) AR C.01.0062.N, 27 februari 2003, RW 2004-05, afl. 25, 975). 24 Larcier – Duiding Koop-Verkoop (1 februari 2017) – © Larcier---TREE_6692--Export:17-02-2017_14:04--- II. Koop en het algemene verbintenissenrecht • C. Oorzaak Wet 21 maart 1804 (Art. 1133) Art. 1133. De oorzaak is ongeoorloofd, wanneer zij door de wet verboden is, of wanneer zij strijdig is met de goede zeden of met de openbare orde. Michiel Deweirdt Een verbintenis is nietig, niet alleen wanneer zij een door de wet verboden oorzaak heeft, maar eveneens wanneer de oorzaak in strijd is met de goede zeden of met de openbare orde (Cass., 1 februari 1951, Pas., 1951, I, 359; RW, 1950-51, 1356; Arr. Cass., 1951, 303). Daar de wet niet nader omschreven en bepaald heeft wat met de goede zeden of openbare orde strijdig is, oordeelt de feitenrechter soeverein of een overeenkomst strijdig is met de openbare orde of met de goede zeden (Cass., 28 januari 1959, Pas., 1960, I, 359). Eén ongeoorloofd doorslaggevend motief volstaat om de geldigheid in het gedrang te brengen, zelfs als er (vele) andere geoorloofde motieven hebben meegespeeld (Cass. 13 november 1953, Arr.Cass. 1954, 167, JT 1954, 167, noot R. SPILMAN: RCJB 1954, 5, noot J. DABIN, T.Not. 1954, 188, noot en RW 1953-54, 1711). Het bestaan van de geëigende sanctie (het bevel tot staken) om het verbod van verkoop met verlies af te dwingen, belet niet dat de rechter een verkoop met verlies nietig kan verklaren op grond van artikel 1133 BW (Cass., 17 maart 1988, Arr. Cass., 1987-88, 939; Pas., 1988, I, 864; RW, 1988-89, 465; D.C.C.R., 1988-89, 181, noot J. Fagnart; TBH, 1988, 914, noot P. De Vroede). Een overeenkomst waardoor een “B.T.W.-carrousel” wordt georganiseerd is in strijd met een wetgeving van openbare orde en derhalve volstrekt nietig. Het is ook voldoende dat een van de betrokken partijen met een onwettig oogmerk heeft gecontracteerd; dat oogmerk moet dus niet bekend zijn aan de medecontractant (Cass. (1e k.) AR C.99.0136.F, 12 oktober 2000). Wanneer bij een verkoop van een onroerend goed de afspraak van prijsbewimpeling met het oog op de ontduiking van registratierechten, strijdig is met de openbare orde en bijgevolg nietig, kan echter om deze redenen de verkoop zelf niet nietig verklaard worden (Cass., 18 maart 1988, Arr. Cass., 1987-88, 943; R.W., 1988-89, 711, noot E. Dirix; Ann.Dr.Liège, 1989, 387, noot I. Moreau-Margreve, P. Delnoy). De bekommernis de oneerlijke koper die een deel van de koopprijs zwart wil betalen om aldus registratierechten te ontduiken, toch te verplichten de volledige werkelijke prijs te voldoen, komt tot uiting in een uitspraak van het Hof van Beroep van Luik, waarin werd geoordeeld dat de veinzing bestaande in de verzwijging van de werkelijke koopprijs in strijd is met de openbare orde, maar dit gegeven de tegenbrief waarin het verschil wordt bepaald tussen werkelijke prijs en geveinsde prijs, niet nietig maakt, zodat de koper wordt veroordeeld tot het betalen van dat verschil (Luik 30 november 2006, TBBR 2008, 103, noot M. DUPONT). Ook het Gentse Hof van Beroep oordeelde dat wanneer kopers in een schulderkentenis de verbintenis aangingen tot betalen van een zwart gedeelte van de prijs dat niet was opgenomen in de akte, noch de koopovereenkomst, noch de verbintenis door de kopers opgenomen in de schulderkentenis nietig zijn wegens een ongeoorloofde oorzaak, zodat de verkoper het zwarte gedeelte voor de rechter kon invorderen (Gent 14 juni 2007, TGR-TWVR 2008, 108). Larcier – Duiding Koop-Verkoop (1 februari 2017) – © Larcier---TREE_6692--Export:17-02-2017_14:04--- 25