Beweegprogramma Chronisch Obstructieve Longziekten november 2009 1. Inleiding Al lange tijd loopt binnen onze praktijk een Longreactivatieprogramma voor patiënten met ernstige longproblemen. Het programma is opgesteld samen met de longartsen van de maatschap uit Alysis en de deelnemers moeten ook verwezen worden door een longarts. Door onze bijdrage aan ketenzorgprogramma’s voor het nieuwe gezondheidscentrum in Velp en voor de ‘pilot functionele bekostiging COPD’ regio Arnhem is er behoefte aan een Beweegprogramma voor de lichtere groep longpatiënten, als het ware een groep die vóór de Longreactivatie valt. Dat zal ook tegemoet komen aan de opmerking die we wel eens hoorden in de reactivatie: “had ik dat maar eerder gehad…!” Als basis voor dit Beweegprogramma hanteren we de recent verschenen KNGF-standaard Beweeginterventies Chronisch Obstructieve Longziekten, de CBO-richtlijn Ketenzorg COPD. De hierin beschreven wetenschappelijk onderbouwing zal hier niet verder worden herhaald. Naast deze literatuur is uiteraard ons huidige protocol voor de Longreactivatie voor dit stuk gebruikt. Tevens is de opzet besproken in de overleggroep voor de Longreactivatie om met de andere praktijken en de longartsen op één lijn te komen. 2. Doelgroep Voor de KNGF-Beweeginterventie Chronisch Obstructieve Longziekten geldt als grove omschrijving de mensen met COPD Gold 1 en 2 en mensen met GOLD 3 en 4 na deelname aan een longrevalidatieprogramma (waarbij het dus functioneert als nazorgprogramma). Daarnaast kunnen (zoals ook binnen de Longreactivatie) mensen met astma met problemen met een actieve leefstijl deelnemen. Meer specifiek gelden de volgende inclusiecriteria: Diagnose COPD en/of astma is door een arts/specialist gesteld Noodzakelijke medische en instroomgegevens zijn beschikbaar De patiënt voldoet niet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) De patiënt is gemotiveerd voor een actieve leefstijl De volgende exclusiecriteria gelden: De patiënt voldoet niet aan de inclusiecriteria Positieve bevindingen op de PARQ-test Comorbiditeit die deelname onmogelijk maakt Virale infectie of koorts, open wonden, ulcera of algehele malaise Cognitief disfunctioneren Morbide obesitas (BMI>35) of cachexie. 3. Doelstellingen Het beweegprogramma wordt opgesteld aan de hand van de wensen van de patiënt, de individuele trainingsdoelen en eventuele comorbiditeit. De mogelijk trainingsdoelen zijn: Het ontwikkelen en onderhouden van een actieve leefstijl Het leren kennen van fysieke grenzen Het leren omgaan met fysieke beperkingen Het optimaliseren van het inspanningsvermogen Het overwinnen van de angst voor inspanning Het bestrijden van beïnvloedbare risicofactoren en het bewerkstelligen van gedragsverandering Het uiteindelijke doel is dat mensen plezier hebben in bewegen en weten wat ze kunnen, waardoor ze zelfstandig verder kunnen naar reguliere beweeg- en sportactiviteiten. Als COPD-patiënten te weinig bewegen heeft dat ongunstige effecten op bijv. aantal ziekenhuisopnames, afname van longfunctie en moment van overlijden en daarmee uiteraard ook de samenhangende kosten van zorg. 4. Aanmelding en gegevens De verwachting is dat deelnemers zich vooral zullen melden na verwijzing van huisarts. De praktijkondersteuner (POH) zal hierbij ook een belangrijke taak hebben, aangezien deze specifiek bij de gesprekken zal vragen naar het activiteitenniveau en de problemen bij inspanning (bewegingsangst, dyspneu bij inspanning, etc.). Bij die verwijzing zullen de benodigde medische gegevens worden aangeleverd. Van belang is dat hierover met de huisartsen duidelijke afspraken gemaakt worden. Dit zal in veel gevallen in de opgestelde of nog op te stellen ketenzorgprogramma’s worden opgenomen. Als een deelnemer zich uit eigen initiatief aanmeldt (Directe Toegankelijkheid Fysiotherapie) voor dit beweegprogramma zal na screening in overleg contact worden opgenomen met de huisarts / longarts voor overleg en de nodige gegevens. De medische gegevens van de arts zullen minimaal bevatten: een diagnose van het longprobleem reden van verwijzing recente spirometriegegevens (< 6 mnd oud) gegevens van Kwaliteit van Levenvragenlijst, e.d. andere relevante gegevens, bijv. comorbiditeit of afwijkend ziekteverloop zo mogelijk gegevens van een maximale ergometrietest In de regio is uitgebreid gediscussieerd over de noodzaak van deze maximale ergometrietest. In de aanbevelingen van het KNGF wordt deze test voor alle deelnemers aangegeven. Organisatorisch wordt met long- als huisartsen nog naar oplossingen hiervoor gezocht. 5. Onderbouwing De onderbouwing voor dit soort beweegprogramma’s is uitgebreid beschreven in de KNGFstandaard Beweeginterventies Chronisch Obstructieve Longziekten en de CBO-richtlijn Ketenzorg COPD. Uiteraard zijn de veelal positieve ervaringen met de zwaardere groep longpatiënten in de Longreactivatie een belangrijke motivatie voor ons om ook met de lichtere groep aan het werk te gaan. 6. Organisatie 6.1 Algemeen Oefenruimte Er wordt gewerkt in een ruime oefenzaal. Daarnaast is er ruimte aanwezig om eventueel te rusten, om te kleden of indien nodig te behandelen. Therapeut(en) De therapeuten hebben, naast de algemeen geldende beroepsvoorwaarden, kennis van de patiëntengroep, cursussen op dit vakgebied gevolgd en houden zich op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen. Groepsgrootte De groep bestaat uit 6 deelnemers met 1 therapeut. Zo blijft er voldoende overzicht en kunnen we iedereen zo veel mogelijk een programma op maat geven. 6.2 Intake De intake is vijf keer een half uur. Bij de eerste keer nemen we de anamnese af en stellen we de hulpvraag vast. Tijdens de anamnese inventariseren we klachten van het houdings- en (adem-) bewegingsapparaat en we brengen de leefstijl van de patiënt in kaart. Met vragenlijsten als MRC (dyspneu) en CCQ (COPD), ACQ (astma) en RIQ MON10 (astma en COPD) voor Kwaliteit van Leven kunnen diverse facetten gemeten worden. Met de PARQ-test wordt bekeken of er contra-indicaties zijn om lichamelijk te belasten. Bij de tweede en derde intake doen we een lichamelijk onderzoek en een aantal metingen en testen, namelijk: a. 6 minuten looptest (saturatie meten in rust en inspanning, subjectieve belasting bepaald met Borgschaal) b. krachttesten, bijv. quadriceps, handknijpkracht c. gewicht, BMI, huidplooimeting, Bode-index d. bewegingservaringstest, bijv. fietsen op 70% Wmax (als ergometrie gedaan is) In de laatste twee intakes wordt, aan de hand van de tijdens de eerder verkregen gegevens, samen met de patiënt bepaald waar de accenten van de training komen te liggen en welke doelen we stellen. Tevens is hier tijd voor eerste informatie over diverse praktische onderwerpen zoals invullen van oefenjournaal en activiteitendagboek, doornemen van hoesten huftechniek, aanleren van bewust gebruik van expiratie tijdens inspanning. Hierdoor zal de training van meet af aan effectiever kunnen zijn. 6.3 Voorlichting Inzicht in de aandoening en de gevolgen ervan kan sterk bijdragen aan een goede coping. Als men weet wat de aandoening inhoudt en wat consequenties zijn van een gezonde en ongezonde leefstijl, zal het makkelijker zijn om mensen te motiveren. Daarom is voorlichting een belangrijk onderdeel van het beweegprogramma. Voor een deel zal dit tijdens de trainingen door kunnen (bijv. inspringen op een bepaalde opmerking of probleem), maar het zal ook gestructureerd moeten gebeuren. Eerste informatie over leefstijl, ademtechniek, hoesten/huffen, e.d. wordt gecombineerd met de intakes, zodat vanaf het begin hiermee gewerkt kan worden. Daarnaast kan in enkele algemene informatiesessies voorlichting worden gegeven over ziektebeelden, effecten van gebruik van medicijnen, voeding, etc. Indien voldoende kennis aanwezig is kan dit door de fysiotherapeut gebeuren, maar ook kan hiervoor hulp van bijvoorbeeld een longverpleegkundige, praktijkondersteuner huisarts of diëtiste worden ingeroepen. 6.4 Training Frequentie en duur De training is twee keer per week een uur. De Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen gaat uit van vijf keer per week minimaal een half uur matig intensief bewegen, dus naast de training wordt van de patiënt verwacht dat hij zelf nog minimaal 3 keer per week een half uur matig intensief beweegt. Ook wordt gestimuleerd om in het dagelijks leven meer actief te worden (trap lopen in plaats van de lift, fiets in plaats van korte autoritten, etc). Deze trainingsfrequentie wordt gehandhaafd gedurende 3 maanden. 2-3 en 6 maanden na het einde is er een evaluatiemoment en –test om te controleren en stimuleren het behaalde niveau en het gewijzigde leefpatroon te handhaven. Organisatie van de training In de oefenzaal zijn een aantal specifieke trainingsmogelijkheden aanwezig (loopbanden, hometrainers, krachttrainings-apperatuur voor onderste en bovenste extremiteiten, rug- en buikmusculatuur.) Verder wordt er ook aandacht besteed aan functionele oefeningen. We beginnen met een gezamenlijke warming-up. Trainingsintensiteit Voor een gezonde leefstijl wordt geadviseerd om liefst dagelijks een half uur ‘matig intensief’ te bewegen, wat op de Borgschaal niveau 4-6 zou zijn. Voor training wordt niveau 6 aangehouden, samenvallend met een belasting van ongeveer 60-70% van maximaal. Hoewel ook training op relatief laag niveau tot verbetering van kwaliteit van leven leidt, geeft een hogere intensiteit bij patiënten met matig COPD een groter effect. Het zal ook tot een grotere inspanningstolerantie kunnen leiden, waardoor de drempel in het dagelijks leven naar meer intensieve inspanning lager zal zijn. Voor krachttraining geldt dat training op maximaal 70% van het 1RM zonder overbelasting kan worden uitgevoerd. 6.5 Afsluiting en evaluaties Aan het eind van het programma zal met een herhaling van de testen uit de intakes worden gemeten welke veranderingen zijn opgetreden. Daarnaast zal dan ook ruime aandacht moeten zijn voor welke follow-up de patiënt heeft gekozen en hoe men denkt in de toekomst een gezonde(re) leefstijl te kunnen volhouden. Om dit termijneffect te begeleiden en ondersteunen zal na stoppen tweemaal een evaluatie plaatsvinden met dezelfde testen en aandacht voor bewegingsactiviteiten en leefstijl. Dit zal na 2-3 en 6 maanden na stoppen van de training gebeuren. In overleg met de patiënt zal van alle meet- en evaluatiemomenten een verslag worden opgemaakt, dat naar huis- en longarts wordt gestuurd. Dit geeft de mogelijkheid om bij consulten bij de arts ook terug te komen op effecten van het beweegprogramma op de dagelijkse leefstijl en kan op die manier bijdragen aan een betere ketenzorg.