O V E R Z I C H T S A R T I K E L E N Hemofilie aan het begin van de 21e eeuw Auteurs I. Plug, J.G. van der Bom, M. Peters, E.P. Mauser-Bunschoten, A. de Goede-Bolder, L. Heijnen, C. Smit, J. Willemse en F.R. Rosendaal Trefwoorden behandelingsstrategieën, gewrichtsbeperkingen, hemofilie, stollingsproducten Samenvatting Sinds de introductie van stollingproducten in de vroege jaren 60 van de vorige eeuw hebben belangrijke veranderingen plaatsgevonden voor hemofiliepatiënten. In dit artikel worden de belangrijkste medische en sociale ontwikkelingen op het gebied van hemofiliebehandeling van de afgelopen 3 decennia beschreven. Tevens wordt een kort toekomstperspectief gegeven. Sinds 1972 hebben 5 crosssectionele, nationale, schriftelijke surveys plaatsgevonden onder alle Nederlandse hemofiliepatiënten, waarvan de laatste in 2001. Voor deze studie werden patiënten aangeschreven die lid waren van de Nederlandse Vereniging van Hemofilie-Patiënten, die behandeld werden in een hemofiliebehandelcentrum of bekend waren van eerdere onderzoeken. De respons in 2001 was 70%. In de groep van jonge patiënten (<16 jaar) met ernstige hemofilie nam het gebruik van profylaxe het sterkst toe, van 34% in 1972 tot 86% in 2001. Het jaarlijkse aantal bloedingen is geleidelijk afgenomen. Het percentage patiënten dat opgenomen moest worden in een ziekenhuis nam af van 47% in 1972 tot 18% in 2001. Er werd geen duidelijke verbetering in de gewrichtsstatus weergenomen. De studie laat zien dat de focus van de behandeling van patiënten met ernstige hemofilie ligt bij profylaxe, in het bijzonder bij kinderen. Dit heeft geresulteerd in een daling van de bloedingsfrequentie en een verbetering van de medische en sociale omstandigheden van patiënten. Inleiding de levensverwachting van patiënten met hemofilie bijna genormaliseerd. De profylactische behandeling, waarbij patiënten verscheidene keren per week preventief behandeld worden om bloedingen te voorkomen, werd in Nederland geïntroduceerd in de jaren 60 van de vorige eeuw. Sinds de jaren 70 is thuisbehandeling mogelijk.3 Hoewel de behandeling met stollingsfactorconcentraat mensen met hemofilie in staat heeft gesteld om deel te nemen aan het normale leven, heeft de behandeling met plasmaproducten ook belangrijke negatieve gevolgen gehad, zoals besmetting met het humaan immunodeficiëntievirus (hiv) en het hepatitis C-virus (HCV). Van de Nederlandse hemofiliepatiënten die behandeld zijn met plasmaproducten, is 17% besmet geraakt met hiv.3 Plasmaproducten zijn veilig wat betreft hiv en hepatitis B sinds 1985 en voor hepatitis C sinds 1992. Recombinant factor VIII-producten worden sinds Hemofilie is een recessief geslachtsgebonden erfelijke aandoening die veroorzaakt wordt door een deficiëntie van factor VIII (hemofilie A) of factor IX (hemofilie B) en komt vrijwel uitsluitend bij mannen voor. Ongeveer de helft van de patiënten heeft een ernstige vorm van hemofilie, dat wil zeggen dat minder dan 1% van de normale concentratie van de stollingsfactor in het bloed aanwezig is. Deze vorm wordt gekenmerkt door het optreden van spontane of door geringe traumata geïnduceerde, grote bloedingen. Deze bloedingen treden vaak op in gewrichten, wat kan leiden tot artropathie.1 Sinds de ontdekking van cryoprecipitaat door mw. dr. J. Pool en collega’s is het mogelijk om bloedingen te behandelen door de ontbrekende stollingsfactor intraveneus toe te dienen.2 Door deze behandeling zijn de medische en sociale omstandigheden van patiënten met ernstige hemofilie snel veranderd en is n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r (Ned Tijdschr Hematol 2007;4:258-64) HE M a t o l o g i e vol. 4 nr. 7 - 2007 258 23 O verzichtsartikelen Tabel 1. Aantal patiënten met ernstige en matige hemofilie die profylactisch behandeld werden, in de diverse studies tussen 1972 en 2001. De patiënten zijn ingedeeld naar leeftijd. 1972 1978 1985 1992 2001 0-16 jaar 22/65 (34%) 41/91 (45%) 69/111 (62%) 64/92 (70%) 112/130 (86%) 17-25 jaar 12/39 (31%) 27/54 (50%) 48/84 (57%) -- 38/42 (90%) >25 jaar 8/57 (14%) 28/99 (28%) 71/201 (35%) 119/232 (51%) 134/248 (54%) 0-16 jaar 6/42 (14%) 9/41 (22%) 7/59 (12%) 7/41 (17%) 7/46 (15%) 17-25 jaar 4/14 (29%) 7/26 (27%) 1/22 (5%) -- 4/23 (17%) >25 jaar 1/27 (4%) 4/39 (10%) 10/97 (10%) 11/98 (11%) 10/107 (9%) Ernstige hemofilie Matige hemofilie --=niet aanwezig. 1995 in toenemende mate voorgeschreven, vooral aan jonge, nieuw gediagnosticeerde patiënten.4 Neutraliserende antilichamen (remmers) tegen factor VIII of IX vormen tegenwoordig de belangrijkste complicatie van de behandeling met stollingsfactoren.5 De Hemofilie in Nederland (HiN)-studie bestrijkt deze gehele periode van ontwikkeling. Het HiNonderzoek bestaat uit een serie van surveys, die is gestart in 1972 en in 2001 voor de 5e keer is uitgevoerd. In dit artikel worden de belangrijkste medische en sociale ontwikkelingen op het gebied van de hemofiliebehandeling van de afgelopen 3 decennia beschreven. Tevens wordt een kort toekomstperspectief gegeven. Methode Het HiN-onderzoek werd voor het eerst uitgevoerd in 1972 door prof. dr. J. Veltkamp, met als doel het leren kennen van de hemofiliepopulatie in Nederland. Dit vragenlijstonderzoek is daarna meerdere keren herhaald, in 1978, 1985, 1992 en 2001. Voor deze studie werden patiënten aangeschreven die lid waren van de Nederlandse Vereniging van Hemofilie-Patiënten (NVHP), die behandeld werden in een hemofiliebehandelcentrum of bekend waren van eerdere onderzoeken. Hoewel sommige vragenlijsten werden ingevuld door patiënten met andere stollingsafwijkingen, worden in dit artikel uitsluitend resultaten gepresenteerd over patiënten met hemofilie A of B. De ernst van de hemofilie werd geclassificeerd naar de residuele factor VIII- of IX-activiteit: ernstig (<0,01 IU/ml, dat wil zeggen <1% van de normale concentratie), matig (0,01-0,05 IU/ml) of mild (>0,05-0,4 IU/ml). De 259 24 vol. 4 nr. 7 - 2007 ernst en het type hemofilie zoals door de patiënt in de vragenlijst vermeld, werden gecontroleerd met gegevens van de hemofiliebehandelaar van de betreffende patiënt. Data-analyse Omdat de klinische karakteristieken van hemofilie A en B niet wezenlijk verschillen, worden gecombineerde resultaten gepresenteerd. De gegevens over de behandeling, het aantal bloedingen, het gebruik van ziekenhuisfaciliteiten en afwezigheid van school of werk hebben betrekking op het jaar voorafgaand aan de vragenlijst. De door de patiënt gerapporteerde gewrichtsbeperkingen werden verkregen voor een serie van 16 gewrichten. De mogelijke scores waren: 0 (geen beperking), 1 (enige beperking zonder dagelijkse problemen), 2 (enige beperking met dagelijkse problemen), en een maximum van 3 (ernstige beperking met totaal verlies van functie). Omdat beperkingen het meest werden gerapporteerd in de enkels, ellebogen en knieën, worden deze in dit artikel weergegeven. De levensverwachting werd gedefinieerd als de mediane leeftijd, dat wil zeggen de leeftijd waarop de overleving 50% is, en deze werd bepaald over de periode 1972-1985, 1985-1992 en 1992-2001. De levensverwachting werd gestratificeerd naar ernst van de hemofilie. Via de gemeentelijke basisadministratie en gegevens van de hemofiliebehandelaar werd vastgesteld of mensen nog in leven waren. Resultaten De respons was 70% in 2001 (n=1.066), in vergelijking met 84% in 1972, 70% in 1978, 81% in 1985 en 78% in 1992.6-10 De gemiddelde leeftijd n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r HE M a t o l o g i e Tabel 2. De resultaten van de behandeling van patiënten met ernstige hemofilie, zoals gerapporteerd in de diverse studies tussen 1972 en 2001. Totaal aantal patiënten 1972 1978 1985 1992 2001 159 245 384 387 420 Bloedingen (mediane aantal per jaar en spreiding)* Kinderen (0-16 jaar) 20 (0-98) 20 (0-70) 10 (0-65) 10 (0-98) 5 (0-51) Adolescenten (17-25 jaar) 20 (0-98) 17 (0-100) 10 (0-90) 10 (0-98) 6 (0-75) Volwassenen (>25 jaar) 14 (0-97) 15 (0-100) 10 (0-90) 10 (0-82) 7 (0-75) 51 38 25 22 22 Ziekenhuisopnames* Hemofilie (%) Nederlandse mannen (%) -- -- 6 6 5 28 (2-252) 20 (1-180) 11 (1-100) 5 (0-330) 7 (0-89) Prevalentie (%) -- -- 5 7 4 Cumulatieve incidentie -- -- 31/384 51/388 52/420 Duur van verblijf en spreiding (dagen/patiënt) Remmende antistoffen** *=gerapporteerd voor het jaar voorafgaand aan de vragenlijst, **=aantal patiënten met remmende antistoffen op moment van vragenlijst (percentage), --=niet beschikbaar. van de deelnemers nam toe van 21 jaar (spreiding 0-74 jaar) in 1972 tot 35 jaar (spreiding 0-90 jaar) in 2001. Behandeling Sinds 1972 is het gebruik van profylaxe (behandeling ter voorkoming van bloedingen) vooral toegenomen bij kinderen en volwassen met ernstige hemofilie. In 1972 werd ongeveer een derde van de kinderen met ernstige hemofilie profylactisch behandeld, in 2001 was dit 86%. Bij volwassenen met ernstige hemofilie nam dit percentage toe van 14% in 1972 tot 54% in 2001 (zie Tabel 1). In 2001 werden 580 deelnemers (54%) ‘on demand’ behandeld (op het moment van een bloeding), terwijl 127 patiënten (12%) ondemandbehandeling combineerden met profylaxe tijdens risicovolle momenten. Bloedingen en ziekenhuisopname In Tabel 2 worden de uitkomsten van de behandeling gepresenteerd. Sinds 1972 is er een duidelijke afname van de frequentie van bloedingen, van 20 per jaar in 1972 tot 5 per jaar in 2001 bij kinderen met ernstige hemofilie. Bij volwassenen is het mediane aantal bloedingen sinds 1972 gehalveerd. Het percentage patiënten dat 1 of meerdere keren in een ziekenhuis is opgenomen in het jaar voorafgaand aan de enquête nam af van 51% in 1972 tot 22% in 2001. Dit is nog steeds beduidend hoger dan in n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r de Nederlandse bevolking. Van alle patiënten met ernstige hemofilie die deelnamen in 2001, had 21% geen bloedingen in het jaar voorafgaand aan het onderzoek, in vergelijking met 36% van de patiënten met matige hemofilie en 68% van de patiënten met milde hemofilie. Gewrichtsbeperkingen Ernstige gewrichtsbeperkingen werden het meest gerapporteerd in de enkel, de knie en de elleboog. Van alle patiënten met ernstige hemofilie rapporteerden in 1972 18% geen beperking in de gewrichten in vergelijking met 22% in 2001. Gewrichtsbeperkingen kwamen meer voor met het toenemen van de leeftijd: in 2001 had 59% van de patiënten van 0-16 jaar geen beperkingen in vergelijking met 3% van de patiënten van 40 jaar en ouder. In Tabel 3 op pagina 261 is het percentage patiënten met een ernstige beperking in 1 of meer gewrichten weergegeven naar leeftijdscategorie. Levensverwachting Ogenschijnlijk was de levensverwachting in 2001 hetzelfde als in 1972, namelijk 66 jaar. Bij mensen met ernstige hemofilie nam de levensverwachting echter af van 63 jaar in de periode 1972-1985 tot 59 jaar gedurende de follow-up van 1992-2001 (zie Figuur 1 op pagina 262). Indien in de analyse rekening werd gehouden met patiënten die overleden HE M a t o l o g i e vol. 4 nr. 7 - 2007 260 25 O verzichtsartikelen Tabel 3. Het voorkomen van ernstige gewrichtsbeperkingen bij patiënten met ernstige hemofilie en matige hemofilie, ingedeeld naar leeftijdscategorie. Gerapporteerd worden ernstige gewrichtsbeperkingen in 1 of meer hoofdgewrichten, te weten linker- en rechterenkel, elleboog en knie. 1972 1978 1985 1992 2001 0-16 jaar 7/65 (11%) 8/91 (9%) 4/111 (4%) 1/92 (1%) 4/130 (3%) 17-25 jaar 9/39 (23%) 12/54 (22%) 11/84 (13%) 12/64 (19%) 8/42 (19%) >40 jaar 11/16 (69%) 16/30 (53%) 44/74 (60%) 63/113 (56%) 102/159 (64%) 0-16 jaar 5/42 (12%) 2/41 (5%) 1/59 (2%) 0/41 (0%) 1/46 (2%) 17-25 jaar 1/14 (7%) 0/26 (0%) 1/22 (5%) 0/34 (0%) 1/23 (4%) >40 jaar 3/9 (33%) 3/15 (20%) 6/36 (17%) 16/53 (30%) 23/72 (32%) Ernstige hemofilie Matige hemofilie aan de gevolgen van een virusinfectie, was de levensverwachting van mensen met ernstige hemofilie tussen 1992-2001 71 jaar. Discussie In een reeks van crosssectionele surveys zijn de medische en sociale consequenties gedurende 3 decennia hemofiliebehandeling in Nederland beschreven. Hiermee biedt het HiN-project een uniek inzicht over een lange tijdsperiode. Drie decennia hemofiliebehandeling in Nederland De behandeling van hemofilie is geïntensiveerd gedurende de laatste 3 decennia. Dit komt vooral tot uiting in de toename van het gebruik van een profylactisch behandelingsregime bij kinderen. Bij volwassenen was dit minder uitgesproken. In 2001 werd 86% van de kinderen met ernstige hemofilie en meer dan de helft van de volwassen patiënten profylactisch behandeld. De effectiviteit van deze behandeling is terug te zien in een daling van het jaarlijkse aantal bloedingen en een afname van het percentage patiënten dat opgenomen moest worden. Opvallend in de studie is dat de verbetering in gewrichtsstatus die werd waargenomen tussen 1972 en 1985, zich niet voortzet. Een eerdere studie waarin de gewrichtsstatus werd vastgesteld met behulp van radiologische technieken, liet een duidelijke verbetering zien in de gewrichtsscores over dezelfde periode.11 Omdat in de HiN-5-studie de visie van de patiënt op zijn gewrichtsstatus wordt weergegeven, is het mogelijk dat door een veranderde waardering van symptomen en een hoger verwachtingspatroon er geen verbetering wordt 261 26 vol. 4 nr. 7 - 2007 gerapporteerd. Voor nieuw onderzoek is het verklaren van de discrepantie tussen de mening van de patiënt en het radiologische beeld een belangrijk onderwerp. De huidige levensverwachting van de Nederlandse patiënt met hemofilie is lager dan in 1972. Deze daling wordt veroorzaakt door een hoge sterfte aan de gevolgen van hiv en hepatitis C. Tussen 1992 en 2001 was ongeveer de helft van de sterfte het gevolg van hepatitis C of hiv. Als patiënten met hiv of hepatitis C geëxcludeerd worden, is een verbetering van de levensverwachting zichtbaar. Walker et al. lieten dezelfde ontwikkelingen zien in een Canadese populatie.12 Toekomst van hemofiliebehandeling In Nederland wordt tegenwoordig voor de behandeling van kinderen gekozen voor recombinante stollingspreparaten. Onder volwassen hemofiliepatiënten is het gebruik van recombinante stollingsproducten veelal afhankelijk van het behandelcentrum.4 In het Verenigd Koninkrijk zijn de recombinante stollingsproducten de enige producten van keuze geworden.13 De hiv-tragedie, het risico op hepatitis C, maar ook de mogelijke overdracht van de variantziekte van Creutzfeldt-Jakob (vCJD) spelen een grote rol in deze voorkeur. Hoewel door experts bevestigd wordt dat het risico op overdracht van vCJD zeer klein is voor mensen met hemofilie - over de afgelopen 20 jaar zijn geen gevallen van besmetting bekend - is het risico niet nihil.14 Tegenstanders van het gebruik van uitsluitend recombinante stollingsproducten baseren zich op een mogelijk groter risico op de ontwikkeling van remmende antistoffen bij het gebruik van recombinante stollingsproducten en leveringsproblemen. Een re- n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r HE M a t o l o g i e levensverwachting (jaar) 80 ernstig matig licht 70 60 50 40 1972-1985 1985-1992 1992-2001 Figuur 1. Levensverwachting van Nederlandse hemofiliepatiënten tussen 1972 en 2001. cente retrospectieve multicentercohortstudie heeft aangetoond dat het risico op de ontwikkeling van remmers niet kleiner is bij het gebruik van plasmaproducten bij voorheen onbehandelde patiënten met ernstige hemofilie.15 Hoewel economische overwegingen eveneens een rol spelen in de keuze tussen plasma- en recombinante stollingsproducten, zal het gebruik van de laatste waarschijnlijk in veel landen de standaard worden. De intensivering van de behandeling van hemofilie heeft ook een belangrijk financiële impact. In Nederland is het jaarlijkse gebruik van stollingsfactoren over de laatste 30 jaar met 260% toegenomen.16 De stollingsfactoren zijn zeker niet goedkoper geworden, wat een grote toename van de kosten impliceert. Deze kosten moeten wel gezien worden in het licht van de winsten die met een intensievere behandeling behaalt zijn en in de toekomst nog behaald kunnen worden. Bij patiënten die op jonge leeftijd gestart zijn met profylaxe, zullen op de langere termijn minder gewrichtsproblemen optreden, waardoor zij mogelijk minder stollingsproducten nodig hebben. In de HiN-studie is getoond dat hoewel de overall levensverwachting van patiënten met ernstige hemofilie niet is toegenomen in de laatste 30 jaar, dit wel het geval is bij patiënten die niet zijn getroffen door hiv en hepatitis C. In de toekomst zal de levensverwachting waarschijnlijk de levensverwachting van de algemene bevolking benaderen. Daarnaast is het gebruik van de gezondheidszorg afgenomen, zichtbaar in een daling van het percentage patiënten dat opgenomen moest worden. Uit een Zweedse studie uit 2003 waarin het gebruik van de gezondheidszorg werd vergeleken tussen ‘on demand’ en profylaxe, werd duidelijk dat patiënten die profylaxe kregen, minder grote n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r operaties ondergingen. Tevens werd een duidelijk verschil gevonden in arbeidsongeschiktheid tussen beide groepen.17 Gentherapie Hoewel de huidige behandeling van hemofilie veilig en effectief is, wordt veel onderzoek verricht naar de genezing van hemofilie. Voor een patiënt met hemofilie zou gentherapie een mogelijkheid bieden om een continue synthese te bewerkstelligen van een normaal eiwit, om hiermee het ontbreken hiervan in vivo te corrigeren. Hemofilie lijkt een zeer geschikte ziekte voor de ontwikkeling van gentherapie. Het is een aandoening waarbij 1 eiwit betrokken is en het bewerkstellingen van een relatief kleine toename in de stollingsfactor heeft duidelijke klinische implicaties.18 Toch heeft onderzoek naar gentherapie tot nu toe niet de verwachte resultaten gehad. Zowel in-vivo- als ex-vivobenaderingen zijn gebruikt om normale stollingsfactorgenen te introduceren in de cellen van dieren en mensen met hemofilie. In 2 kleine klinische studies die uitgevoerd werden met fibroblasten van hemofiliepatiënten, werden geen blijvende meetbare stollingsfactorniveaus bereikt. Het gebruik van virale vectoren in vivo lijkt veelbelovender. Inmiddels is de werking van 3 typen vectoren bestudeerd: het adenovirus, het adenogeassocieerde virus en 2 vormen van het retrovirus. Hoewel diermodellen in muizen en honden positieve resultaten laten zien, zijn er belangrijke uitdagingen die overwonnen moeten worden voordat deze preklinische resultaten geëvalueerd kunnen worden in klinische studies. Tot op heden zijn 5 gentherapiestudies uitgevoerd bij mensen met hemofilie. Hierbij werden slechts marginale effecten op de factor VIII-niveaus gemeten en indien er een effect op de factor VIII-expressie meetbaar was, was dit slechts van korte duur. De vorming van remmende antistoffen is een belangrijk bezwaar van gentherapie. Huidig onderzoek richt zich dan ook op de reductie van dit probleem. De zorg over mogelijke oncogenese speelt eveneens een rol in de ontwikkeling van gentherapie met behulp van vectoren. Ten slotte is de interesse in veel ontwikkelde landen beperkt door de beschikbaarheid van een effectieve en veilige behandeling. Gentherapie is dus wel een belofte voor de toekomst, maar meer studies zijn nodig om immunologische en veiligheidsaspecten te onderzoeken.19 Conclusie Uit het HiN-onderzoek kan de conclusie worden getrokken dat de huidige situatie van hemofilie- HE M a t o l o g i e vol. 4 nr. 7 - 2007 262 27 O verzichtsartikelen Aanwijzingen voor de praktijk 1. Er is een gestage afname te zien van het jaarlijkse aantal bloedingen, ziekenhuisopnames en het aantal dagen dat patiënten in het ziekenhuis verblijven. 2. Ondanks een intensieve behandeling wordt slechts een geringe verbetering gezien in de gerapporteerde gewrichtsfunctie van patiënten ouder dan 16 jaar. 3. Ook zonder virusinfecties is de levensverwachting van hemofiliepatiënten lager dan van de gemiddelde Nederlandse man. patiënten goed is, maar dat er zeker nog ruimte is voor verbeteringen. Opvallend was dat wat betreft de gewrichtsbeperkingen niet de verbetering zichtbaar was die verwacht werd. Dankwoord De Nederlandse Vereniging van Hemofilie-Patiënten en de Nederlandse Vereniging van Hemofiliebehandelaars hebben de grootschalige benadering van patiënten mogelijk gemaakt. Daarnaast gaat onze dank uit naar alle patiënten die deel hebben genomen aan dit onderzoek. Referenties 1. Ahlberg A. Haemophilia in Sweden. VII. Incidence, treatment and prophylaxis of arthropathy and other musculoskeletal manifestations of haemophilia A and B. Acta Orthop Scand 1965;(Suppl 77):3-132. 2. Pool JG, Gershgold EJ, Pappenhagen AR. High-potency antihaemophiliac factor concentrate prepared from cryoglobulin precipitate. Nature 1964;203:312. 3. Rosendaal FR, Smit C, Briët E. Hemophilia treatment in historical perspective: a review of medical and social developments. Ann Hematol 1991;62:5-15. 4. Zwart-van Rijkom JE, Plug I, Rosendaal FR, Leufkens HG, Broekmans AW. The uptake of recombinant Factor VIII in the Netherlands. Br J Haematol 2002;119:332-41. 5. Paisley S, Wight J, Currie E, Knight C. The management of inhibitors in haemophilia A: introduction and systematic review of current practice. Haemophilia 2003;9:405-17. 6. Plug I, Van der Bom JG, Peters M, Mauser-Bunschoten EP, Goede-Bolder A, Heijnen L, et al. Thirty years of hemophilia treatment in the Netherlands, 1972-2001. Blood 2004;104:3494-500. 7. Smit C, Rosendaal FR, Varekamp I, Bröcker-Vriends A, 263 28 vol. 4 nr. 7 - 2007 Van Dijck H, Suurmeijer TP, et al. Physical condition, longevity, and social performance of Dutch haemophiliacs, 197285. BMJ 1989;298:235-8. 8. Werkgroep Hemofilie Onderzoek (1979). Hemofilie in Nederland-2: resultaten van een in 1978 gehouden enquête. University Hospital Leiden, 1979. 9. Rosendaal FR, Smit C, Varekamp I, Bröcker-Vriends AH, Vandijck H, Suurmeijer TP, et al. Modern hemophilia treatment: Medical improvements and quality of life. J Intern Med 1990;228:633-40. 10. Triemstra AH, Smit C, Van der Ploeg HM, Briët E, Rosendaal FR. Two decades of haemophilia treatment in the Netherlands, 1972-92. Haemophilia 1995;1:165-71. 11. Fischer K, Van der Bom JG, Mauser-Bunschoten EP, Roosendaal G, Prejs R, De Kleijn P, et al. The effects of postponing prophylactic treatment on long-term outcome in patients with severe hemophilia. Blood 2002;99:2337-41. 12. Walker IR, Julian JA. Causes of death in Canadians with haemophilia 1980-1995. Association of Hemophilia Clinic Directors of Canada. Haemophilia 1998;4:714-20. 13. United Kingdom Haemophelia Centre Doctors’ Organisation. Guidelines on the selection and use of therapeutic products to treat haemophilia and other hereditary bleeding disorders. Haemophilia 2003;9:1-23. 14. Ironside JW. Variant Creutzfeldt-Jakob disease: risk of transmission by blood transfusion and blood therapies. Haemophilia 2006;12:8-15. 15. Gouw SC, Van der Bom JG, Auerswald G, Ettinghausen CE, Tedgard U, Van den Berg HM. Recombinant versus plasmaderived factor VIII products and the development of inhibitors in previously untreated patients with severe hemophilia A: the CANAL cohort study. Blood 2007;109:4693-7. 16. Fischer K, Van der Bom JG, Mauser-Bunschoten EP, Roosendaal G, Prejs R, Grobbee DE, et al. Changes in treatment strategies for severe haemophilia over the last 3 decades: effects on clotting factor consumption and arthropathy. Haemophilia 2001;7:446-52. n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r HE M a t o l o g i e 17. Steen Carlsson K, Hoigard S, Glomstein A, Lethagen S, Schulman S, Tengborn L, et al. On demand vs. prophylactic treatment for severe haemophilia in Norway and Sweden: differences in treatment characteristics and outcome. Haemophilia 2003;9:555-66. 18. Lillicrap D, Vandendriessche T, High K. Cellular and genet- ic therapies for haemophilia. Haemophilia 2006;12:36-41. 19. Ponder KP. Gene therapy for hemophilia. Curr Opin Hematol 2006;13:301-7. Ontvangen 15 februari 2007, geaccepteerd 31 mei 2007. Correspondentieadres Mw. dr. I. Plug, postdoc Klinische Epidemiologie Mw. dr. J.G. van der Bom, klinisch epidemioloog Prof. dr. F.R. Rosendaal, hoogleraar Klinische Epidemiologie Leids Universitair Medisch Centrum Afdeling Klinische Epidemiologie, C9-P Postbus 9600 2300 RC Leiden Tel.: 071 526 15 10 E-mailadres: [email protected] Mw. dr. L. Heijnen, revalidatiearts Revalidatiecentrum De Trappenberg Crailoseweg 116 1272 EX Huizen Dr. C. Smit, ervaringsdeskundige Graan voor Visch 15715 2132 EM Hoofddorp Mw. drs. J. Willemse, secretaris Mw. dr. M. Peters, kinderhematoloog Nederlandse Vereniging van Hemofilie-Patiënten Jan van Gentstraat 130 1171 GN Badhoevedorp Academisch Medisch Centrum Emma Kinderziekenhuis Afdeling Kinderhematologie Postbus 22660 1100 DD Amsterdam Correspondentie graag richten aan de eerste auteur. Mw. dr. E.P. Mauser-Bunschoten, arts Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: Stichting Haemophilia. Universitair Medisch Centrum Utrecht Van Creveld Kliniek Postbus 85500 3508 GA Utrecht Mw. drs. A. de Goede-Bolder, kinderarts Erasmus MC - locatie Sophia Afdeling Hematologie Postbus 2060 3000 CB Rotterdam n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r HE M a t o l o g i e vol. 4 nr. 7 - 2007 264 29