Oefenopdrachten genetica 4 VWO 1 Monohybride kruisingen 1. Men kruist een bruingele Guinese big (Cavia) met een witte. In de F2 krijgt men 134 bruingele, 265 lichtgele en 137 witte dieren. Licht deze kruising toe met een schema. 2. Een haan uit een wit kippenras wordt gekruist met een hen uit een zwart ras. De F1 -kippen zijn allen gespikkeld. Wat voor een F2 kan men verwachten als een gespikkelde hen wordt teruggekruist met de witte haan, en wat voor een F2 als een gespikkelde haan wordt teruggekruist met de zwarte hen? Geef het kruisingsschema en de verhoudingsgetallen van de F2 -fenotypen. 3. Soms blijkt het voorkomen van een homozygoot recessief allel de dood van het organisme ten gevolge te hebben. Een dergelijke zogenaamde lethale factor komt bij muizen voor. Dieren welke homozygoot zijn voor een recessief gen dat de vachtkleur bepaalt, sterven reeds in de baarmoeder. Het betreft hier het gen G dat in homozygote toestand een zwarte vachtkleur geeft, in heterozygote toestand een gele en in homozygoot recessieve toestand lethaal is. Werk uit welke muizen en in welke aantallen in het nageslacht te vinden zijn, uitgaande van een kruising van 2 gele muizen. 2 Multipele allelen 4. Een vrouw krijgt een kind met bloedgroep AB. Zelf heeft zij bloedgroep A, terwijl de vader onbekend is. Er worden 3 mannen aangewezen als mogelijke vader, deze hebben de bloedgroep AB, A en 0. a) Wie van de drie zou de echte vader kunnen zijn? b) Hoe zou de uitslag luiden als het kind bloedgroep 0 had gehad? 5. Is het mogelijk dat uit één ouderpaar een gezin met 4 kinderen ontstaat waarin alle vier de bloedgroepen vertegenwoordigd zijn? Wat zijn dan de genotypen van de ouders? 6. lemand wordt Rhesus positief genoemd (Rh+) als hij genotypisch RR of Rr is, en Rhesus negatief (Rh-) indien hij rr is. Een vrouw met bloedgroep A en Rh+ (heterozygoot voor heide kenmerken) krijgt een kind van een man met bloedgroep B en Rh+ (heterozygoot voor beide kenmerken). Geef aan welke mogelijkheden voor het fenotype van het kind bestaan en hoe groot de kans voor ieder van deze mogelijkheden is. 3 X-chromosomale overerving 7. Kleurenblindheid is het gevolg van een recessief geslachtsgebonden allel. a) Als een man kleurenblind is, hoe is dan de erfelijke aanleg van zijn vaderen hoe die van zijn moeder? b) Als een vrouw kleurenblind is, hoe is dan de erfelijke aanleg van haar ouders? 8. 4 9. Hemofilie of bloederziekte is een recessieve geslachtsgebonden eigenschap. a) Een man wiens vader leed aan hemofilie, maar die zelf normaal is, trouwt een normale vrouw in wier familie hemofilie niet voorkomt. Wat is de kans op hemofilie bij de kinderen? b) Een vrouw, wier vader leed aan hemofilie, maar die zelf normaal is, trouwt een normale man. Hoe groot is de kans op hemofilie bij de kinderen? Als er een normale zoon is geboren, hoe groot is dan de kans dat een volgende zoon weer normaal is? En hoe groot is de kans dat twee normale zonen achter elkaar worden geboren? c) Wat is de kans op hemofilie bij de zonen van een dochter uit vraag b, als deze een normale man trouwt? Stambomen Bij de mens komt een bloedafwijking voor, die hemofilie wordt genoemd. Deze afwijking wordt veroorzaakt door een X – chromosomaal recessief allel: Xh. het gevolg van deze afwijking is dat verminderde bloedstolling optreedt. In de afbeelding 1 is een stamboom weergegeven van een familie waarin hemofilie voorkomt. Van de vrouwen 5, 9 en 11 is bekend dat ze draagster zijn van het allel voor hemofilie. Afb 1 a b Wat zijn de genotypes van de personen 1 en 8? Persoon 11 trouwt met een man met normale bloedstolling. Ze krijgen een dochter. Bereken de kans dat deze dochter ook draagster is van het allel voor hemofilie. Taaislijmziekte Taaislijmziekte (cystische fibrose of CF) is een erfelijke aandoening die gekenmerkt wordt door o.a. luchtweginfecties. Deze zijn het gevolg van abnormale taaiheid van het slijm in de luchtwegen. Door deze taaiheid blijft het slijm vaak achter in de luchtwegen, waardoor infecties kunnen ontstaan. De ziekte wordt veroorzaakt door een recessief, niet X-chromosomaal gen. Twee willekeurige mensen, die geen CF hebben, hebben een kans van 1 op 900 om een kind te krijgen met CF. In een ziekenhuis in Londen probeert men met gentherapie CF-patiënten te genezen. Men brengt erfelijke informatie verpakt in vetbolletjes in de longen van CF-patiënten. Deze methode van gentherapie heeft gunstige resultaten bij muizen met CF. bron: Intermediair, oktober 1993 In afbeelding 2 is een stamboom weergegeven. De personen II3 en II4 hebben twee kinderen. Hun oudste zoon (III1) heeft CF. Afb. 2 10. Bereken de kans dat hun jongste zoon (III2) CF heeft? Persoon 1 van generatie II wil weten of hij een verhoogde kans heeft om een kind te krijgen met de aandoening CF. Hij wil erfelijkheidsonderzoek laten doen. Erfelijkheidsonderzoek wordt alleen gedaan bij personen bij wie de kans dat ze drager zijn van CF, groter is dan bij een willekeurige persoon. 11. Kan op grond van de stamboom geconcludeerd worden dat hij in aanmerking komt voor een erfelijkheidsonderzoek? Verklaar je antwoord. 5 Dihybride kruisingen 12. Bij het Guinese biggetje (Cavia) kan de haarkleur zwart of wit zijn en het haar ruw of glad. Zwart is dominant over wit, ruwharig over glad. Leidt af, uitgaande van de kruising homozygoot zwart gladharige X homozygoot wit ruwharige cavia, dat er in de F2 aanwezig zijn: 22 soorten gameten; 42 zygoten; 32 genotypen en 22 fenotypen. 13. Bij katten is gevlekt haar (V) dominant over effen (v). Kort haar (K) is dominant over lang (k), zoals bij een Angora of Perzische poes. We kruisen een homozygoot langharige gevlekte kater met een homozygoot effen kortharige poes. Hoeveel procent van de gevlekt kortharigen uit de F2 is homozygoot voor beide eigenschappen? 14. Bij de mens zijn de grootte van de kaken en de grootte der tanden onafhankelijk van elkaar overervende eigenschappen. Grote tanden (T) zijn dominant over kleine tanden (t), terwijl kleine kaken (K) dominant zijn over grote kaken (k). Bij een kruising tussen negers en hottentotten zijn de ouders resp. homozygoot voor grote tanden in grote kaken en homozygoot voor kleine tanden in kleine kaken. Hoe groot is nu de kans dat bij de kleinkinderen engstand (= grote tanden in kleine kaken) optreedt als de kinderen huwen met resp. een neger en een hottentot. Ieder kruising afzonderlijk uitwerken. 6 Bijzondere gevallen Vachtkleur van het konijn Voor de meeste eigenschappen (bijvoorbeeld vachtkleur) geldt dat daarbij sprake is van dominante en recessieve genen. Bij de kleur en de tekening van de vacht van konijnen bestaat een zeer grote variatie. Een deel van deze variatie is het gevolg van het optreden van drie allelen voor vachtkleur. Dat dit het geval is, blijkt onder andere uit het resultaat van kruisingen tussen wildgrijze, brandneus- en albinokonijnen (zie onderstaande afbeelding 3). Afb. 3 15. Leg uit dat het allel brandneus dominant dan wel recessief is ten opzichte van het allel vachtkleur albino. Men laat een wildgrijs konijn uit de F1 van kruising S paren, met een wildgrijs konijn uit de F1 van kruising T. 16. Kunnen uit deze paring albinokonijnen ontstaan en zo ja, in welke verhouding ten opzichte van de andere fenotypen? A Ja, in de verhouding 1 brandneus : 1 albino. B Ja, in de verhouding 3 brandneus : 1 albino. C Ja, in de verhouding 1 wildgrijs : 1 albino. D Ja, in de verhouding 3 wildgrijs : 1 albino. E Nee, er ontstaan geen albino konijnen. In een bepaalde populatie konijnen komen wildgrijze, brandneus- en albinokonijnen voor. 17. Hoeveel verschillende genotypen voor vachtkleur kunnen in deze populatie voorkomen? A 3 B 4 C 6 D 8 E 9 Niet alle genotypen van brandneuskonijnen uit de F2 van kruising U zijn gelijk aan dat van brandneuskonijnen uit de F2 van kruising S. 18. Hoeveel procent van de brandneuskonijnen uit de F2 van kruising U heeft hetzelfde genotype als de brandneuskonijnen uit de F2 van kruising S? A 0% B 12,5% C 25% D 33,3% E 50% F 75% Genen van opa en oma Soms omzeilt de natuur de klassieke erfelijkheidswetten van Mendel. Onderzoekers in Amerika menen dat planten van de Zandraket erfelijke informatie gebruiken die zij op een nog onbekende wijze van hun grootouders hebben geërfd. Bij planten van de Zandraket komt een mutatie voor in het zogenaamde hothead-gen. Alleen planten die homozygoot zijn voor het gemuteerde gen hebben vergroeiingen van de bloemknoppen. De bloemknoppen vormen dan een compact balletje. Planten met deze afwijking kunnen ontstaan uit ogenschijnlijk normale ouders. In een onderzoek naar de mutatie bleek dat gemiddeld tien procent van de nakomelingen van planten met vergroeide bloemkoppen, tegen alle verwachtingen in, normale bloemknoppen had in plaats van balletjes. Bij deze planten zonder vergroeiing, was het effect van de mutatie ongedaan gemaakt via een nog onbekend mechanisme. Onderzoek toonde aan dat het genotype niet was veranderd. Het bleven planten die homozygoot recessief waren voor het gemuteerde gen, maar ze hadden een fenotype dat hoorde bij het dominante gen. Volgens de onderzoekers gebruikten deze planten hiervoor informatie die ze van hun grootouders hebben geërfd. Deze informatie zou dan buiten de chromosomen om zijn doorgegeven aan de kleinkinderen. De DNA-code van de Zandraket is bekend, dus het was betrekkelijk eenvoudig uit te sluiten dat ergens op de chromosomen ook nog een gezonde kopie van het betreffende gen aanwezig was. Onderzoekers denken dat in de geslachtscellen van de Zandraket afschriften van de genen van voorouders meereizen. De planten zouden op deze zogenaamde schaduwgenen terug kunnen vallen als zij van hun ouders alleen slechte genkopieën erven. Op deze wijze zou de Zandraket, die zich vaak door zelfbestuiving voortplant, degeneratie door inteelt kunnen voorkomen. De mutatie in het hothead-gen is recessief. 19. Geef twee argumenten waaruit blijkt dat de bovengenoemde mutatie recessief is. Gebruik hiervoor citaten uit de tekst. Het gen voor normale bloemknoppen wordt aangeduid met N, het gemuteerde hothead-gen wordt aangeduid met n. Omdat het hothead-gen recessief is, is het genotype van de planten met de vergroeide bloemknoppen nn. De diploïde cellen van de Zandraket, dus ook de cellen die later de geslachtscellen gaan leveren, kunnen genotypen hebben zoals in de onderstaande afbeelding is weergegeven. De schaduwgenen zijn apart aangegeven als ‘informatie van één van de grootouders’. Uit een kruising van twee planten met gewone bloemknoppen ontstaan 47 nakomelingen. Van deze 47 planten zijn er 25 met gewone bloemknoppen en 22 met vergroeide bloemknoppen. 19. Wat zijn de genotypen van de ouders? A de beide ouders hebben het genotype nn B de beide ouders hebben het genotype Nn C de ene ouder heeft het genotype NN en de andere ouder heeft het genotype Nn D de ene ouder heeft het genotype Nn en de andere ouder heeft het genotype nn De Zandraket kan zowel via kruisbestuiving als via zelfbestuiving voor nakomelingen zorgen. Stel dat drie planten met de genotypen NN, Nn, nn via zelfbestuiving nakomelingen krijgen en dat na elk van deze zelfbestuivingen 400 nakomelingen ontstaan. 20. − Hoeveel planten zouden zonder de invloed van de schaduwgenen van grootouders naar verwachting vergroeide bloemknoppen bezitten? − Hoeveel planten zouden naar verwachting met de invloed van de schaduwgenen van de grootouders vergroeide bloemknoppen bezitten? zonder de invloed met de invloed van schaduwgenen van schaduwgenen A 400 440 B 400 360 C 500 550 D 500 450 E 1200 1320 F 1200 1080