Dossier II: De uitbouw van de fascistische staat (Focus op Italië en Duitsland) A. De uitbouw van het fascisme in Italië a) Mussolini vormde Italië om tot een totalitaire staat De algemene doctrine van het Italiaanse fascisme: de staat = ALLES. Alles diende voor en door de staat te gebeuren. De leiding is in handen van één persoon: Il Duce (= de leider Mussolini). Het fascisme was fel gekant tegen het marxisme, democratische waarden, individuele vrijheden, etc… terwijl het hypernationalisme, het imperialisme en het collectief belang werden opgehemeld. Het arbeidscharter van 1927: Basis = het corporatisme. Werkgevers en de werknemers moesten in corporaties samenwerken tot heil van de staat. Functionarissen van de fascistische partij hielden toezicht op het feit dat het productieproces wel was afgestemd op de noden van de staat. Uitschakelen van de vakbonden (de belangen van de gewone arbeiders werden bijgevolg ook niet langer verdedigd). Mussolini was van mening dat Italië in zijn eigen behoeften diende te voorzien. = Nastreven van de autarchie. Strijdkreet: "Alles moet bebouwd worden" (verhogen voedselproductie). Droogleggen van de Ponteinse moerassen (openbare werken). Het systeem werd beschermd door het partijleger en de geheime politie. Veel aandacht ging uit naar onderwijs, propaganda en eigen jeugdverenigingen. Mussolini slaagde er tevens in om vrede met de Paus te sluiten. Verdrag van Latheranen (1929). Paus was akkoord met gebiedsverlies in ruil voor financiële compensatie. Onafhankelijkheid van Vaticaanstad werd officieel erkend. Rooms-katholieke godsdienst werd de staatsgodsdienst in Italië. Kerkelijke huwelijk als enige rechtsgeldig (afschaffen burgerlijk huwelijk). 36 B. De uitbouw van het Nazisme in Duitsland a) Ook Hitler vestigde een stevig totalitair regime Administratie, onderwijs, justitie, leger, etc… kwamen onder de strikte controle van de Nazi-partij. De Duitse bevolking had bijna geen rechten meer / geen vrije keuze. Het individu was volledig ondergeschikt aan de staat. Geen democratie. Slechts één partij was wettelijk toegelaten: de Nazi-partij. Vervolging van andersdenkenden (vb: geweld tegen communisten). Ontstaan van de eerste “werkkampen”. Alles was onderworpen aan de wil van de führer. Hitler regeerde met volmachten. De Nazi's maakten veelvuldig gebruik van geweld en terreur: - De GESTAPO, de geheime politie, kreeg alsmaar meer macht. - De Nazi's hadden een eigen partijleger: SS. - Aanvankelijk hadden de Nazi's ook een eigen knokploeg: SA. . - Maar de leiders van de SA werden op bevel van Hitler uit de weg geruimd gedurende "De nacht der lange messen". Geweld tegen "vijanden van het volk" (vb: Joden, communisten, etc…). 37 b) Sociaal-economisch beleid Grote openbare werken. Arbeid werd zelfs verplicht. Doel: - Vakbonden werden verboden. Instellen van een corporatief systeem. Economie gericht op de oorlog. c) Het Duitse volk werd volledig geïndoctrineerd Indoctrinatie = Grootschalige propagandacampagne (ministerie van propaganda olv Goebbels). Leuze: "Eén volk, één rijk, één leider". Censuur op andere ideeën (doel: volledig uitschakelen van de oppositie). Contact met buitenland werd bemoeilijkt (afschermen tegen andere ideeën). Cultus rond de leidersfiguur: de Führer. Alle kinderen dienden verplicht lid te worden van de Hitlerjeugd. Grote massabijeenkomsten te Neurenberg. Doel: Kracht en eenheid van Duitse Natie benadrukken. 38 Toenemend nationalisme: d) Hitler verkondigde de superioriteit van het Germaanse volk: Germanen = herenvolk. Zuiverste Ariërs (voorbestemd voor wereldoverheersing). Basis: theorie van Nietzsche (Übermenschen / Üntermenschen). Nadruk op het belang van het zuivere Duitse gezin. Racisme als uitgangspunt. Antisemitisme: Neurenbergse wetten: Joden werden buiten de wet gesteld. zie ook: deel IV: WO II; Dossier 3: De Holocaust. Discriminatie van andere minderheden: 39