Inhoud - Noordhoff Uitgevers

advertisement
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Inhoudsopgave
1 vwo ................................................................................................................................................................................................................................................. 2
Hoofdstuk 1 .................................................................................................................................................................................................................................... 2
Hoofdstuk 2 .................................................................................................................................................................................................................................... 4
Hoofdstuk 3 .................................................................................................................................................................................................................................... 6
Hoofdstuk 4 .................................................................................................................................................................................................................................... 8
Hoofdstuk 5 .................................................................................................................................................................................................................................. 10
Hoofdstuk 6 .................................................................................................................................................................................................................................. 12
2 vwo ............................................................................................................................................................................................................................................... 14
Hoofdstuk 1 .................................................................................................................................................................................................................................. 14
Hoofdstuk 2 .................................................................................................................................................................................................................................. 16
Hoofdstuk 3 .................................................................................................................................................................................................................................. 18
Hoofdstuk 4 .................................................................................................................................................................................................................................. 20
Hoofdstuk 5 .................................................................................................................................................................................................................................. 22
Hoofdstuk 6 .................................................................................................................................................................................................................................. 24
3 vwo ............................................................................................................................................................................................................................................... 26
Hoofdstuk 1 .................................................................................................................................................................................................................................. 26
Hoofdstuk 2 .................................................................................................................................................................................................................................. 28
Hoofdstuk 3 .................................................................................................................................................................................................................................. 30
Hoofdstuk 4 .................................................................................................................................................................................................................................. 32
Hoofdstuk 5 .................................................................................................................................................................................................................................. 34
Hoofdstuk 6 .................................................................................................................................................................................................................................. 36
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
1
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
1 vwo
2F
De superscriptaanduidingen T, K, F, V en * betekenen respectievelijk: Taak, Keuzeopdracht, Fictiedossier,
Variatieopdracht en Steropdracht.
Als er geen referentieniveau-aanduiding voor een vaardigheid staat, dan is dat aangeduid met E (Extra). Dat wil zeggen:
het komt niet voor in het rapport, maar het wordt wel behandeld in Nieuw Nederlands 4e editie. Zo kunt u direct zien wat
bijvoorbeeld voor grammatica wel en niet verplicht is.
De pijl () voor het referentieniveau geeft aan dat er gewerkt wordt aan het behalen van het genoemde niveau.
Hoofdstuk 1
Vriendschap
Lezen
Het onderwerp van een tekst
Spreken kijken luisteren
2F Kan informatieve teksten lezen, waaronder schoolboek en studieteksten (voor taal- en zaakvakken), standaardformulieren, populaire tijdschriften,
teksten van internet, notities en schematische informatie (waarin verschillende dimensies gecombineerd worden) en het alledaagse nieuws in de krant.
2F Legt relaties tussen tekstuele informatie en meer algemene kennis.
3F Kan tekstsoorten benoemen.
1F Herkent specifieke informatie, wanneer naar één expliciet genoemde informatie-eenheid gevraagd wordt (letterlijk begrip).
1F Kan (in het kader van het leesdoel) belangrijke informatie uit de tekst halen en kan zijn manier van lezen daar op afstemmen (bijvoorbeeld globaal,
precies, selectief/gericht).
Interview
Schrijven
2F Kan informatie vragen en geven aan instanties binnen en buiten school.
2F Kan doelgericht doorvragen om de gewenste informatie te verwerven.
3F Kan onderscheid maken tussen mening en feit.
Kattebelletjes
Taak
2F Kan notities, berichten en instructies schrijven waarin eenvoudige informatie van onmiddellijke relevantie voor vrienden, docenten en anderen
wordt overgebracht.
1F Kan eenvoudige standaardformulieren invullen.
Echte vriendschap
Studievaardigheid
2F Kan in gesprekken over alledaagse en niet alledaagse onderwerpen uit leefwereld en (beroeps)opleiding uiting geven aan persoonlijke meningen,
kan informatie uitwisselen en gevoelens onder woorden brengen.
1F Kan aantekeningen maken. Kan de informatie gestructureerd weergeven.
Systematisch werken
-
Taal en woordenschat
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
Nieuwe woorden: synoniemen
2
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Spelling
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten
te lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
1F Stilistiek en semantiek: betekenis, symbool, synoniem, context, letterlijk, figuurlijk, uitdrukking, spreekwoord, gezegde, moedertaal, tweede taal,
vreemde taal, standaardtaal, dialect, meertalig, formeel en informeel taalgebruik, leenwoord
Ontleden: woordsoorten en zinsdelen
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord
Werkwoord
1F Persoonsvorm, onderwerp  HH
1F Zelfstandig naamwoord, werkwoord.  HH
E Lidwoord  HH
Hoofdletters en leestekens
Fictie
1F Dubbele punt, punt, komma, puntkomma, uitroepteken, vraagteken, aanhalingsteken
2F Hoofdletters bij eigennaam en directe rede
2F Spelambiguë woorden
1F Klankambiguë woorden
Fictie en non-fictie
Grammatica
2F Kan eenvoudige adolescentenliteratuur herkennend lezen.
1F Evalueert de tekst met emotieve argumenten.
2F Evalueert de tekst ook met realistische argumenten.
2F Kan bepalen in welke mate de personages en gebeurtenissen herkenbaar en realistisch zijn.
2FK Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
2FK Kan persoonlijke reacties toelichten met voorbeelden uit de tekst.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
3
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Hoofdstuk 2
Feest
Lezen
De hoofdgedachte van een tekst
Spreken kijken luisteren
2F Kan informatieve teksten lezen, waaronder schoolboek en studieteksten (voor taal- en zaakvakken), standaardformulieren, populaire tijdschriften,
teksten van internet, notities en schematische informatie (waarin verschillende dimensies gecombineerd worden) en het alledaagse nieuws in de krant.
1F Kan (in het kader van het leesdoel) belangrijke informatie uit de tekst halen en kan zijn manier van lezen daar op afstemmen (bijvoorbeeld globaal,
precies, selectief/gericht).
2F Kan de hoofdgedachte van de tekst weergeven.
2F Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden.
2F Legt relaties tussen tekstuele informatie en meer algemene kennis.
Instructies
Taak
2F Kan uitleg en instructies over dagelijkse werkzaamheden begrijpen.
2F Kan notities, berichten en instructies schrijven waarin eenvoudige informatie van onmiddellijke relevantie voor vrienden, docenten en anderen
wordt overgebracht.
Uitnodiging
Lay-out
2F Kan notities, berichten en instructies schrijven waarin eenvoudige informatie van onmiddellijke relevantie voor vrienden, docenten en anderen wordt
overgebracht.
1F Besteedt aandacht aan de opmaak van de tekst (handschrift, bladspiegel, eventueel beeldende elementen en kleur).
Feest
Studievaardigheid
2F Kan notities, berichten en instructies schrijven waarin eenvoudige informatie van onmiddellijke relevantie voor vrienden, docenten en anderen
wordt overgebracht.
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
Werken met studieboeken
Schrijven
Taal en woordenschat
Grammatica
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
2F Kan informatieve teksten lezen, waaronder schoolboek en studieteksten (voor taal- en zaakvakken), standaardformulieren, populaire tijdschriften,
teksten van internet, notities en schematische informatie (waarin verschillende dimensies gecombineerd worden) en het alledaagse nieuws in de krant.
1F Kan schematische informatie lezen en relaties met de tekst expliciteren.
Nieuwe woorden: omschrijvingen en definities
Etymologie
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten
te lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
1F Stilistiek en semantiek: betekenis, symbool, synoniem, context, letterlijk, figuurlijk, uitdrukking, spreekwoord, gezegde, moedertaal, tweede taal,
vreemde taal, standaardtaal, dialect, meertalig, formeel en informeel taalgebruik, leenwoord
Zinsdelen: werkwoordelijk gezegde
Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
De werkwoordstijden
Bijvoeglijk naamwoord
HH Woordsoorten
HH Zinsdelen
1F Werkwoordelijk gezegde  HH
E Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord  HH
1F Bijvoeglijk naamwoord  HH
4
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Spelling
1F Verkleinwoord, verschijningsvormen werkwoord (stam, infinitief, bijvoeglijk naamwoord)
Meervoud
Fictie
2F Verdubbeling en verenkeling
2F Meervoud –s na klinker (meisjes, garages, fuchsia’s, cafés)
2F Spelambiguë woorden
1F Klankambiguë woorden
Beoordelen
Project
2F Kan eenvoudige adolescentenliteratuur herkennend lezen.
1F Evalueert de tekst met emotieve argumenten.
2F Evalueert de tekst ook met realistische argumenten.
2F Kan persoonlijke reacties toelichten met voorbeelden uit de tekst.
2FK Herkent genre.
2FK Kan de interesse in bepaalde genres of onderwerpen motiveren.
2FK Kan tijdens een discussie of overleg (op beleefde wijze) een probleem verhelderen, een overtuiging of mening, instemming of afkeuring uitdrukken
en commentaar geven op de visie van anderen.
Altijd en overal feest!
2F Kan bespreken wat er gedaan moet worden en bijdragen aan de planning.
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
2F Kan informatie verzamelen om over een onderwerp uit zijn interessegebied een voorbereide presentatie te geven.
2F Kan informatie vragen en geven aan instanties binnen en buiten school.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
5
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Hoofdstuk 3
Nieuw[tjes]
Lezen
Hoofd- en bijzaken
Spreken kijken luisteren
2F Kan informatieve teksten lezen, waaronder schoolboek en studieteksten (voor taal- en zaakvakken), standaardformulieren, populaire tijdschriften,
teksten van internet, notities en schematische informatie (waarin verschillende dimensies gecombineerd worden) en het alledaagse nieuws in de krant.
3F Kan tekstsoorten benoemen.
2F Maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken.
2F Legt relaties tussen tekstuele informatie en meer algemene kennis.
2F Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden.
1F Kan (in het kader van het leesdoel) belangrijke informatie uit de tekst halen en kan zijn manier van lezen daar op afstemmen (bijvoorbeeld globaal,
precies, selectief/gericht).
Spreekbeurt
Taak
2F Kan informatie verzamelen om over een onderwerp uit zijn interessegebied een voorbereide presentatie te geven.
2F Kan een duidelijk verhaal houden met een samenhangende opsomming van punten en kan daarbij duidelijk maken welk punt hij het belangrijkst vindt.
2F De uitspraak is duidelijk verstaanbaar, zelfs met een eventueel accent en af en toe een verkeerd uitgesproken woord.
Nieuwsbericht
Een tekst indelen in alinea’s
2F Kan samenhangende teksten schrijven met een eenvoudige, lineaire opbouw, over uiteenlopende vertrouwde onderwerpen binnen school, werk en
maatschappij.
2F Kan alinea’s maken en inhoudelijke verbanden expliciet aangeven.
1F Kan een titel gebruiken.
Jeugdjournaal
Studievaardigheid
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
1F Kan een kort, voorbereid verhaal of presentatie houden en daarbij op eenvoudige vragen reageren.
Studeren
Schrijven
Taal en woordenschat
Grammatica
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
2F Kan informatieve teksten lezen, waaronder schoolboek en studieteksten (voor taal- en zaakvakken), standaardformulieren, populaire tijdschriften,
teksten van internet, notities en schematische informatie (waarin verschillende dimensies gecombineerd worden) en het alledaagse nieuws in de krant.
2F Maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken.
2F Kan een eenvoudige tekst beknopt samenvatten.
Nieuwe woorden: tegenstellingen
Taalverandering: neologismen en leenwoorden
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten te
lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
1F Stilistiek en semantiek: betekenis, symbool, synoniem, context, letterlijk, figuurlijk, uitdrukking, spreekwoord, gezegde, moedertaal, tweede taal,
vreemde taal, standaardtaal, dialect, meertalig, formeel en informeel taalgebruik, leenwoord
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdende en bedrijvende vorm
Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Wederkerend en wederkerig voornaamwoord
HH Woordsoorten
HH Zinsdelen
6
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Spelling
1F Lijdend voorwerp  HH
E Meewerkend voorwerp  HH
2F Lijdende en bedrijvende vorm
E Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord  HH
E Wederkerend en wederkerig voornaamwoord  HH
D of t aan het eind?
Fictie
2F Spelambiguë woorden
1F Klankambiguë woorden
Boeken zoeken
2F Kan eenvoudige adolescentenliteratuur herkennend lezen.
2F Kan het onderwerp van de tekst benoemen.
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
2FK Kan onderhoudende teksten schrijven en overtuigen met argumenten.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
7
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Hoofdstuk 4
Gezond
Lezen
Zoekend lezen
Spreken kijken luisteren
2F Kan informatieve teksten lezen, waaronder schoolboek en studieteksten (voor taal- en zaakvakken), standaardformulieren, populaire tijdschriften,
teksten van internet, notities en schematische informatie (waarin verschillende dimensies gecombineerd worden) en het alledaagse nieuws in de krant.
2F Legt relaties tussen tekstuele informatie en meer algemene kennis.
2F Kan de hoofdgedachte van de tekst weergeven.
1F Kan (in het kader van het leesdoel) belangrijke informatie uit de tekst halen en kan zijn manier van lezen daar op afstemmen (bijvoorbeeld globaal,
precies, selectief/gericht).
Adviesgesprek
Taak
2F Kan informatie vragen en geven aan instanties binnen en buiten school.
2F Kan het eigen gespreksdoel tot uitdrukking brengen.
2F Kan het verschil tussen formele en informele situaties hanteren.
2F De uitspraak is duidelijk verstaanbaar, zelfs met een eventueel accent en af en toe een verkeerd uitgesproken woord.
2F Kan doelgericht doorvragen om de gewenste informatie te verwerven.
2F Maakt de juiste keuze voor het register en het al dan niet hanteren van taalvariatie (dialect, jongerentaal).
2F Kan een reactie uitstellen totdat hij de bijdrage van de ander geïnterpreteerd en beoordeeld heeft.
2F Kan een oordeel over de waarde van een tekst(deel) of tv- of radioprogramma (of fragment ervan) verwoorden voor zichzelf en kan dit oordeel
toelichten.
E-mail
Formeel en informeel
2F Kan e-mails of informele brieven schrijven en daarbij meningen en gevoelens uitdrukken.
2F Past het woordgebruik en toon aan het publiek aan.
2F Kan alinea’s maken en inhoudelijke verbanden expliciet aangeven.
Gezondheidstips geven
Studievaardigheid
1F Kan aantekeningen maken. Kan de informatie gestructureerd weergeven.
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
2F Maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken.
1F Kan eenvoudige gesprekken voeren over vertrouwde onderwerpen in het dagelijks leven op en buiten school.
Zoeken in naslagwerken
Schrijven
Taal en woordenschat
Grammatica
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
Nieuwe woorden: voorbeelden
Vaste voorzetsels
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten te
lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
E Werkwoordelijke uitdrukking
E Voorzetseluitdrukking
Naamwoordelijk gezegde
HH Zinsdelen
HH Woordsoorten
E Naamwoordelijk gezegde  HH
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
8
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Spelling
E Zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoord
E Aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord  HH
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Fictie
1F Persoonsvorm: tegenwoordige tijd stam op –d enkelvoud (hij wordt/word)  HH
1F Persoonsvorm: tegenwoordige tijd (klankvaste of zwakke) werkwoorden, enkelvoud  HH
1F Persoonsvorm: tegenwoordige tijd 2e persoon of 3e persoon achter de persoonsvorm (word jij ziek, wordt je broer, wordt je de toegang ontzegd)  HH
2F Spelambiguë woorden
1F Klankambiguë woorden
Spanning
Project
2F Kan eenvoudige adolescentenliteratuur herkennend lezen.
3F Herkent verteltechnische procedés.
2F Kan het denken, voelen en handelen van personages beschrijven.
1F Evalueert de tekst met emotieve argumenten.
2F Evalueert de tekst ook met realistische argumenten.
2FK Kan films en tv-series geschikt voor zijn leeftijd volgen.
3FK Kan de werking van elementaire vertel- en dichttechnische procedés toelichten.
Hoe leef ik gezonder?
2F Kan bespreken wat er gedaan moet worden en bijdragen aan de planning.
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
2F Kan informatie verzamelen om over een onderwerp uit zijn interessegebied een voorbereide presentatie te geven.
2F Kan informatie vragen en geven aan instanties binnen en buiten school.
1F Kan gebruik maken van ondersteunende materialen om een voorbereide presentatie beter aan het publiek over te brengen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
9
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Hoofdstuk 5
Vrije tijd
Lezen
Feiten, meningen en argumenten
Spreken kijken luisteren
2F Kan informatieve teksten lezen, waaronder schoolboek en studieteksten (voor taal- en zaakvakken), standaardformulieren, populaire tijdschriften,
teksten van internet, notities en schematische informatie (waarin verschillende dimensies gecombineerd worden) en het alledaagse nieuws in de krant.
2F Kan de hoofdgedachte van de tekst weergeven.
3F Kan tekstsoorten benoemen.
3F Maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken, meningen en feiten.
2F Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden.
Telefoneren
Schrijven
Taak
2F Kan het verschil tussen formele en informele situaties hanteren.
2F Maakt de juiste keuze voor het register en het al dan niet hanteren van taalvariatie (dialect, jongerentaal).
1F Kan een kort gesprek beginnen, gaande houden en beëindigen.
2F De uitspraak is duidelijk verstaanbaar, zelfs met een eventueel accent en af en toe een verkeerd uitgesproken woord.
2F Kan een reactie uitstellen totdat hij de bijdrage van de ander geïnterpreteerd en beoordeeld heeft.
2F Kan het eigen gespreksdoel tot uitdrukking brengen.
2F Kan doelgericht doorvragen om de gewenste informatie te verwerven.
Folder
Variatie
2F Varieert het woordgebruik.
2F Kan alinea’s maken en inhoudelijke verbanden expliciet aangeven.
1F Besteedt aandacht aan de opmaak van de tekst (handschrift, bladspiegel, eventueel beeldende elementen en kleur).
Een open dag organiseren
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
Studievaardigheid
Taal en woordenschat
Grammatica
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
Bronnen beoordelen
2F Kan relaties tussen en binnen teksten evalueren en beoordelen.
2F Legt relaties tussen tekstuele informatie en meer algemene kennis.
Nieuwe woorden: afbeeldingen
Verwijzen
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten te
lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
2F Maakt soms nog onduidelijke verwijzingen en fouten in de structuur van de tekst.
2F Vertoont een redelijke grammaticale beheersing.
Het voorzetselvoorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Voorzetsel
Telwoord
HH Zinsdelen
HH Woordsoorten
E Voorzetselvoorwerp
E Bijwoordelijke bepaling  HH
10
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Spelling
E Voorzetsel  HH
E Telwoord  HH
Persoonsvorm verleden tijd
Fictie
HH Werkwoordspelling
2F Persoonsvorm: verleden tijd (klankvaste of zwakke) werkwoorden met stam op –d of –t  HH
2F Spelambiguë woorden
1F Klankambiguë woorden
Personen
2F Kan eenvoudige adolescentenliteratuur herkennend lezen.
2F Kan het denken, voelen en handelen van personages beschrijven.
2F Kan het onderwerp van de tekst benoemen.
1FK Kan eigen ideeën, ervaringen, gebeurtenissen en fantasieën opschrijven in een verhaal, in een informatieve tekst of in een gedicht.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
11
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Hoofdstuk 6
Boos
Lezen
Tekstdoel en tekstsoort
Spreken kijken luisteren
2F Kan betogende, vaak redundante teksten lezen, zoals reclameteksten, advertenties, folders, maar ook brochures van formele instanties of licht
opiniërende artikelen uit tijdschriften.
2F Kan informatieve teksten lezen, waaronder schoolboek en studieteksten (voor taal- en zaakvakken), standaardformulieren, populaire tijdschriften,
teksten van internet, notities en schematische informatie (waarin verschillende dimensies gecombineerd worden) en het alledaagse nieuws in de krant.
2F Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden.
3F Maakt onderscheid tussen standpunt en argument.
3F Kan tekstsoorten benoemen.
2F Legt relaties tussen tekstuele informatie en meer algemene kennis.
Discussie
Schrijven
2F Kan tijdens een discussie of overleg (op beleefde wijze) een probleem verhelderen, een overtuiging of mening, instemming of afkeuring uitdrukken
en commentaar geven op de visie van anderen.
2F Kan een reactie uitstellen totdat hij de bijdrage van de ander geïnterpreteerd en beoordeeld heeft.
Een ingezonden brief schrijven
Woordkeus
2F Kan onderhoudende teksten schrijven en overtuigen met argumenten.
2F Kan e-mails of informele brieven schrijven en daarbij meningen en gevoelens uitdrukken.
Taak
Daar denk ik heel anders over!
Studievaardigheid
2F Kan onderhoudende teksten schrijven en overtuigen met argumenten.
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
3F Maakt onderscheid tussen standpunt en argument.
2F Kan tijdens een discussie of overleg (op beleefde wijze) een probleem verhelderen, een overtuiging of mening, instemming of afkeuring uitdrukken
en commentaar geven op de visie van anderen.
Zoeken op internet
Taal en woordenschat
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
2F Legt relaties tussen tekstuele informatie en meer algemene kennis.
2F Kan verslagen en werkstukken schrijven [met behulp van een stramien] en daarbij informatie uit verscheidene bronnen vergelijken, samenvoegen
en samenvatten.
Nieuwe woorden: deel van een nieuw woord herkennen
Grammatica
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten
te lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
2F Herkent beeldspraak (letterlijk en figuurlijk taalgebruik).
1F Stilistiek en semantiek: betekenis, symbool, synoniem, context, letterlijk, figuurlijk, uitdrukking, spreekwoord, gezegde, moedertaal, tweede taal,
vreemde taal, standaardtaal, dialect, meertalig, formeel en informeel taalgebruik, leenwoord
Zinsdeelstukken: bijvoeglijke bepaling en ondergeschikte bijwoordelijke bepaling
Zinsdeelstukken: bijstelling
Bijwoord
12
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Fictie
HH Zinsdelen
HH Woordsoorten
E Bijwoordelijke bepaling  HH
E Ondergeschikte bijwoordelijke bepaling  HH
E Bijstelling  HH
2F Bijwoord  HH
Voltooid deelwoord en onvoltooid deelwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Onregelmatige werkwoorden
1F Voltooid deelwoord: homofone gevallen (verhuisd/verhuist)  HH
1F Morfologische spelling op syntactische basis  HH
1F Werkwoordspelling waarvan een deel zuiver morfologische is, zoals tegenwoordige tijd meervoud, verleden tijd van werkwoorden met stam of –d
(antwoordde(n)), hele werkwoord  HH
1F Bijvoeglijk naamwoord
2F Spelambiguë woorden
1F Klankambiguë woorden
Volksverhalen
Project
2F Kan eenvoudige adolescentenliteratuur herkennend lezen.
2F Herkent genre.
2F Kan situaties en verwikkelingen in de tekst beschrijven.
2FK Kan relaties tussen en binnen teksten evalueren en beoordelen.
1FK Kan eigen ideeën, ervaringen, gebeurtenissen en fantasieën opschrijven in een verhaal, in een informatieve tekst of in een gedicht.
Boosheid: wat doe je eraan?
Spelling
2F Kan bespreken wat er gedaan moet worden en bijdragen aan de planning.
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
2F Kan informatie verzamelen om over een onderwerp uit zijn interessegebied een voorbereide presentatie te geven.
2F Kan in gesprekken over alledaagse en niet alledaagse onderwerpen uit dagelijks leven,werk en opleiding uiting geven aan persoonlijke meningen,
kan informatie uitwisselen en gevoelens onder woorden brengen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
13
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
2 vwo
2F/3F
De superscriptaanduidingen T, K, F, V en * betekenen respectievelijk: Taak, Keuzeopdracht, Fictiedossier,
Variatieopdracht en Steropdracht.
Als er geen referentieniveau-aanduiding voor een vaardigheid staat, dan is dat aangeduid met E (Extra). Dat wil zeggen:
het komt niet voor in het rapport, maar het wordt wel behandeld in Nieuw Nederlands 4e editie. Zo kunt u direct zien wat
bijvoorbeeld voor grammatica wel en niet verplicht is.
De pijl () voor het referentieniveau geeft aan dat er gewerkt wordt aan het behalen van het genoemde niveau.
Hoofdstuk 1
Idolen
Lezen
Inleiding, middenstuk en slot van een tekst
Spreken kijken luisteren
2F Kan informatieve teksten lezen, waaronder schoolboek en studieteksten (voor taal- en zaakvakken), standaardformulieren, populaire tijdschriften,
teksten van internet, notities en schematische informatie (waarin verschillende dimensies gecombineerd worden) en het alledaagse nieuws in de krant.
2F Kan betogende, vaak redundante teksten lezen, zoals reclameteksten, advertenties, folders, maar ook brochures van formele instanties of licht
opiniërende artikelen uit tijdschriften.
2F Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden.
3F Kan de hoofdgedachte (in eigen woorden) weergegeven.
2F Legt relaties tussen tekstdelen (inleiding, kern, slot) en teksten.
2F Legt relaties tussen tekstuele informatie en meer algemene kennis.
Aantekeningen maken terwijl je luistert
Schrijven
Taak
1F Kan aantekeningen maken. Kan de informatie gestructureerd weergeven.
2F Kan onderscheid tussen hoofd- en bijzaken maken.
2F Kan informatie ordenen (bijvoorbeeld op basis van signaalwoorden) voor een beter begrip.
Recensie
Variatie in woordkeus
2F Kan onderhoudende teksten schrijven en overtuigen met argumenten.
2F De tekst bevat een volgorde; inleiding, kern en slot.
3F Brengt variatie in woordgebruik aan om herhaling te voorkomen.
Ik zie een ster
1F Kan aantekeningen maken. Kan de informatie gestructureerd weergeven.
2F Kan onderhoudende teksten schrijven en overtuigen met argumenten.
Studievaardigheid
Samenwerken
2F Kan bespreken wat er gedaan moet worden en bijdragen aan de planning.
2F Kan tijdens een discussie of overleg (op beleefde wijze) een probleem verhelderen, een overtuiging of mening, instemming of afkeuring uitdrukken
en commentaar geven op de visie van anderen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
14
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Taal en woordenschat
Nieuwe woorden
Grammatica
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten te
lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
1F Stilistiek en semantiek: betekenis, symbool, synoniem, context, letterlijk, figuurlijk, uitdrukking, spreekwoord, gezegde, moedertaal, tweede taal,
vreemde taal, standaardtaal, dialect, meertalig, formeel en informeel taalgebruik, leenwoord
Bepaling van gesteldheid
Spelling
Fictie
HH Zinsdelen
E Bepaling van gesteldheid, bijwoordelijke bepaling
E Lijdende en bedrijvende vorm in werkwoordstijden
Gebiedende wijs
Persoonsvorm in samengestelde zin
HH Werkwoordspelling
E Samengestelde zin
1F Klankambiguë woorden
2F Spelambiguë woorden
Hoofdpersonen
2F Kan eenvoudige adolescentenliteratuur herkennend lezen.
2F Kan het denken, voelen en handelen van personages beschrijven.
2FK Kan relaties tussen en binnen teksten evalueren en beoordelen.
2FK Kan personages typeren, zowel innerlijk als uiterlijk.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
15
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Hoofdstuk 2
Leef!
Lezen
De opbouw van alinea’s
Spreken kijken luisteren
2F Kan informatieve teksten lezen, waaronder schoolboek en studieteksten (voor taal- en zaakvakken), standaardformulieren, populaire tijdschriften,
teksten van internet, notities en schematische informatie (waarin verschillende dimensies gecombineerd worden) en het alledaagse nieuws in de krant.
2F Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden.
2F Maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken.
2F Legt relaties tussen tekstuele informatie en meer algemene kennis.
3F Kan de hoofdgedachte (in eigen woorden) weergegeven.
Informatief gesprek
Schrijven
2F Kan informatie vragen en geven aan instanties binnen en buiten school.
1F Kan aantekeningen maken. Kan de informatie gestructureerd weergeven.
2F Kan informatie verzamelen en verwerken via het houden van een vraaggesprek.
Zakelijke brief
Taak
2F Kan met behulp van standaardformuleringen eenvoudige zakelijke brieven produceren en schriftelijke verzoeken opstellen.
3F Past register consequent toe: taalgebruik past binnen de gegeven situatie en is consistent in toon, doel, genre.
3F Kan opbouw van de tekst aan het doel van de tekst aanpassen.
Leuker leven
Studievaardigheid
2F Kan e-mails of informele brieven schrijven en daarbij meningen en gevoelens uitdrukken.
2F Kan in gesprekken over alledaagse en niet alledaagse onderwerpen uit leefwereld en (beroeps)opleiding uiting geven aan persoonlijke meningen,
kan informatie uitwisselen en gevoelens onder woorden brengen.
Toetsen voorbereiden
Taal en woordenschat
Grammatica
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
2F Kan een eenvoudige tekst beknopt samenvatten.
2F Maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken.
Verwijswoorden
Beeldspraak: vergelijking, metafoor en personificatie
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten
te lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
2F Maakt soms nog onduidelijke verwijzingen en fouten in de structuur van de tekst.
2F Vertoont een redelijke grammaticale beheersing.
2F Herkent beeldspraak (letterlijk en figuurlijk taalgebruik).
Zinsdelen: enkelvoudige en samengestelde zinnen
Hoofzinnen en bijzinnen
Nevenschikking en onderschikking
Voegwoord
HH Zinsdelen
HH Woordsoorten
E Samengestelde zin, hoofdzinnen en bijzinnen
E Voegwoord  HH
E Nevenschikking en onderschikking
16
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Spelling
Fictie
Engelse werkwoorden
Leenwoorden
HH Werkwoordspelling
1F Leenwoord
1F Klankambiguë woorden
2F Spelambiguë woorden
Beoordelen
Project
2F Kan eenvoudige adolescentenliteratuur herkennend lezen.
2F Kan persoonlijke reacties toelichten met voorbeelden uit de tekst.
2F Kan met medeleerlingen leeservaringen uitwisselen.
2FK Kan onderhoudende teksten schrijven en overtuigen met argumenten.
1FK Kan eigen ideeën, ervaringen, gebeurtenissen en fantasieën opschrijven in een verhaal, in een informatieve tekst of in een gedicht.
Gewoon anders
2F Kan bespreken wat er gedaan moet worden en bijdragen aan de planning.
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
17
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Hoofdstuk 3
Te koop
Lezen
Verbanden in de tekst [1]
Spreken kijken luisteren
2F Kan informatieve teksten lezen, waaronder schoolboek en studieteksten (voor taal- en zaakvakken), standaardformulieren, populaire tijdschriften,
teksten van internet, notities en schematische informatie (waarin verschillende dimensies gecombineerd worden) en het alledaagse nieuws in de krant.
2F Kan betogende, vaak redundante teksten lezen, zoals reclameteksten, advertenties, folders, maar ook brochures van formele instanties of licht
opiniërende artikelen uit tijdschriften.
2F Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden.
2F Kan relaties tussen en binnen teksten evalueren en beoordelen.
3F Begrijpt en herkent relaties als oorzaak-gevolg, middel-doel, opsomming e.d.
2F Legt relaties tussen tekstuele informatie en meer algemene kennis.
Betogende spreekbeurt
Schrijven
3F Kan informatie verzamelen en een presentatie geven waarbij hij argumenten kan noemen voor of tegen een bepaald standpunt, of voor- en nadelen
van diverse opties.
3F Maakt onderscheid tussen standpunt en argument.
2F Kan een duidelijk verhaal houden met een samenhangende opsomming van punten en kan daarbij duidelijk maken welk punt hij het belangrijkst vindt.
Advertentie
2F Kan een advertentie opstellen om bijvoorbeeld spullen te verkopen.
2F Kan in teksten met een eenvoudige lineaire structuur trouw blijven aan het doel van het schrijfproduct.
Taak
Kom op mijn club!
Studievaardigheid
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
2F Kan een advertentie opstellen om bijvoorbeeld spullen te verkopen.
Hoofd- en deelvragen
Taal en woordenschat
2F Kan verslagen en werkstukken schrijven met behulp van een stramien en daarbij informatie uit verscheidene bronnen vergelijken, samenvoegen
en samenvatten.
Dubbelzinnigheid en woordspeling
Grammatica
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten
te lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
E Werkwoordelijke uitdrukking
E Voorzetseluitdrukking
1F Stilistiek en semantiek: betekenis, symbool, synoniem, context, letterlijk, figuurlijk, uitdrukking, spreekwoord, gezegde, moedertaal, tweede taal,
vreemde taal, standaardtaal, dialect, meertalig, formeel en informeel taalgebruik, leenwoord
2F Fouten met voorzetsels en idiomatische uitdrukkingen komen nog voor.
2F Vertoont een redelijke grammaticale beheersing.
Zinsdeelzinnen
Samengestelde zinnen ontleden
Voorlopig onderwerp, lijdend voorwerp en voorzetselvoorwerp
HH Zinsdelen
HH Woordsoorten
18
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Spelling
Fictie
E Zinsdeelzinnen
E Voorlopig onderwerp en voorlopig lijdend voorwerp
E Voorzetselvoorwerp
E Tussenwerpsel
Aan elkaar of los
Koppelteken en weglatingsteken
3F Aaneenschrijving en losschrijving
1F Klankambiguë woorden
2F Spelambiguë woorden
Sfeer
2F Kan eenvoudige adolescentenliteratuur herkennend lezen.
2F Herkent beeldspraak (letterlijk en figuurlijk taalgebruik).
3F Herkent verteltechnische procedés.
1FK Kan eigen ideeën, ervaringen, gebeurtenissen en fantasieën opschrijven in een verhaal, in een informatieve tekst of in een gedicht.
3FK Kan de werking van elementaire vertel- en dichttechnische procedés toelichten.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
19
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Hoofdstuk 4
Verkeerd
Lezen
Verbanden in de tekst [2]
Spreken kijken luisteren
3F Kan informatieve teksten lezen, zoals voorlichtingsmateriaal, brochures van instanties (met meer formeel taalgebruik), teksten uit (gebruikte)
methodes, maar ook krantenberichten, zakelijke correspondentie, ingewikkelde schema’s en rapporten over het eigen werkterrein.
2F Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden.
3F Begrijpt en herkent relaties als oorzaak-gevolg, middel-doel, opsomming e.d.
2F Legt relaties tussen tekstuele informatie en meer algemene kennis.
3F Kan de hoofdgedachte (in eigen woorden) weergegeven.
Onderhandelingsgesprek
Taak
3F Kan actief deelnemen aan gesprekken in het kader van werk, een project of (maatschappelijke) stage en de evaluatie daarvan.
2F Kan het eigen gespreksdoel tot uitdrukking brengen.
Verslag
Samenhang
1F Kan eigen ideeën, ervaringen, gebeurtenissen en fantasieën opschrijven in een verhaal, in een informatieve tekst of in een gedicht.
3F Relaties als oorzaak/gevolg, voor- en nadelen, overeenkomst en vergelijking, zijn duidelijk aangegeven.
Waar gaan we heen?
Studievaardigheid
2F Kan samenhangende teksten schrijven met een eenvoudige, lineaire opbouw, over uiteenlopende vertrouwde onderwerpen uit de
(beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard.
1F Kan aantekeningen maken en overzichtelijk weergeven.
2F Kan in gesprekken over alledaagse en niet alledaagse onderwerpen uit leefwereld en (beroeps)opleiding uiting geven aan persoonlijke meningen,
kan informatie uitwisselen en gevoelens onder woorden brengen.
Bronnen verwerken
Schrijven
Taal en woordenschat
Grammatica
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
3F Maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken, [meningen en feiten].
3F Kan de informatie in een tekst beoordelen op waarde voor zichzelf en anderen.
2F Kan een eenvoudige tekst beknopt samenvatten.
3F Kan de betrouwbaarheid van bronnen beoordelen en vermeldt bronnen.
Nederlandse en Latijnse voor- en achtervoegsels
Beelspraak: metonymie
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten
te lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
2F Herkent beeldspraak (letterlijk en figuurlijk taalgebruik).
1F Stilistiek en semantiek: betekenis, symbool, synoniem, context, letterlijk, figuurlijk, uitdrukking, spreekwoord, gezegde, moedertaal, tweede taal,
vreemde taal, standaardtaal, dialect, meertalig, formeel en informeel taalgebruik, leenwoord
Nederlandse en Latijnse voor- en achtervoegsels
Beelspraak: metonymie
E Bijvoeglijke bijzin
E Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent
Spelling
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
20
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Fictie
2F Wel/niet –n in samengestelde woorden
E Schrijfwijze van tussenklanken –s en –e(n)
Tijd
Project
2F Kan eenvoudige adolescentenliteratuur herkennend lezen.
3F Herkent verteltechnische procedés.
2F Herkent beeldspraak (letterlijk en figuurlijk taalgebruik).
3FK Kan actief deelnemen aan discussies, debatten en overleg in kleinere of grotere groepen.
3FK Kan informatie verzamelen en een presentatie geven waarbij hij argumenten kan noemen voor of tegen een bepaald standpunt, of voor- en
nadelen van diverse opties. Kan vragen naar aanleiding van verhaal of presentatie vloeiend en spontaan beantwoorden.
Goed fout!
2F Kan bespreken wat er gedaan moet worden en bijdragen aan de planning.
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
2F Kan tijdens een discussie of overleg (op beleefde wijze) een probleem verhelderen, een overtuiging of mening, instemming of afkeuring uitdrukken
en commentaar geven op de visie van anderen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
21
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Hoofdstuk 5
Schoon
Lezen
Schema of samenvatting
Spreken kijken luisteren
3F Kan informatieve teksten lezen, zoals voorlichtingsmateriaal, brochures van instanties (met meer formeel taalgebruik), teksten uit (gebruikte)
methodes, maar ook krantenberichten, zakelijke correspondentie, ingewikkelde schema’s en rapporten over het eigen werkterrein.
3F Kan tekstsoorten benoemen.
2F Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden.
3F Kan de hoofdgedachte (in eigen woorden) weergegeven.
2F Kan een eenvoudige tekst beknopt samenvatten
2F Ordent informatie (bijvoorbeeld op basis van signaalwoorden) voor een beter begrip.
3F Maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken, [meningen en feiten].
Vergaderen
Taak
3F Kan actief deelnemen aan discussies, debatten en overleg in kleinere of grotere groepen.
Werkstuk
Opmaak van een werkstuk
3F Kan vanuit een vraagstelling een verslag, werkstuk of artikel schrijven waarbij een argument wordt uitgewerkt en daarbij redenen aangeven voor
of tegen een bepaalde mening en de voor- en nadelen van verschillende keuzes uitleggen.
3F Geeft een heldere structuur aan de tekst, gebruikt witregels, marges, kopjes.
De schone school
Studievaardigheid
1F Kan aantekeningen maken en overzichtelijk weergeven.
2F Kan in gesprekken over alledaagse en niet alledaagse onderwerpen uit leefwereld en (beroeps)opleiding uiting geven aan persoonlijke meningen,
kan informatie uitwisselen en gevoelens onder woorden brengen.
Uit je hoofd leren
Schrijven
Taal en woordenschat
Grammatica
Spelling
Stijlfiguren: hyperbool, understatement, litotes en eufemisme
Krantentaal
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten te
lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
3F Herkent veel voorkomende stijlfiguren.
2F Herkent beeldspraak (letterlijk en figuurlijk taalgebruik).
1F Stilistiek en semantiek: betekenis, symbool, synoniem, context, letterlijk, figuurlijk, uitdrukking, spreekwoord, gezegde, moedertaal, tweede taal,
vreemde taal, standaardtaal, dialect, meertalig, formeel en informeel taalgebruik, leenwoord
De beknopte bijzin
Foutieve beknopte bijzinnen
E Beknopte bijzin, soorten hulpwerkwoorden
Hoofdletters en leestekens
2F Hoofdletters bij eigennaam en directe rede
2F Dubbele punt, komma, puntkomma
2F Spelambiguë woorden
1F Klankambiguë woorden
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
22
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Fictie
Verteller
3F Kan adolescentenliteratuur en eenvoudige volwassenenliteratuur kritisch en reflecterend lezen.
2F Herkent beeldspraak (letterlijk en figuurlijk taalgebruik).
3F Herkent verteltechnische procedés.
1FK Kan eigen ideeën, ervaringen, gebeurtenissen en fantasieën opschrijven in een verhaal, in een informatieve tekst of in een gedicht.
2FK Kan relaties tussen en binnen teksten evalueren en beoordelen.
2FK Kan het denken, voelen en handelen van personages beschrijven.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
23
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Hoofdstuk 6
Weg
Lezen
Informerende teksten
Spreken kijken luisteren
3F Kan informatieve teksten lezen, zoals voorlichtingsmateriaal, brochures van instanties (met meer formeel taalgebruik), teksten uit (gebruikte)
methodes, maar ook krantenberichten, zakelijke correspondentie, ingewikkelde schema’s en rapporten over het eigen werkterrein.
2F Kan instructieve teksten lezen, zoals recepten, veelvoorkomende aanwijzingen en gebruiksaanwijzingen en bijsluiters van medicijnen.
2F Kan de bedoeling van tekstgedeeltes en/of specifieke formuleringen duiden.
3F Kan tekstsoorten benoemen.
3F Begrijpt en herkent relaties als oorzaak-gevolg, middel-doel, opsomming e.d.
Presenteren
Taak
3F Kan monologen en presentaties houden over opleidings- en beroepsgerelateerde onderwerpen waarin ideeën worden uitgewerkt en voorzien van
relevante voorbeelden.
2F Kan een duidelijk verhaal houden met een samenhangende opsomming van punten en kan daarbij duidelijk maken welk punt hij het belangrijkst vindt.
2F Kan informatie verzamelen om over een onderwerp uit zijn interessegebied een voorbereide presentatie te geven
Verhaal
Stijl
1F Kan eigen ideeën, ervaringen, gebeurtenissen en fantasieën opschrijven in een verhaal, in een informatieve tekst of in een gedicht.
Een andere vakantie
Studievaardigheid
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
2F Kan in gesprekken over alledaagse en niet alledaagse onderwerpen uit leefwereld en (beroeps)opleiding uiting geven aan persoonlijke meningen,
kan informatie uitwisselen en gevoelens onder woorden brengen.
2F Kan een collage, een krant of muurkrant maken.
Enquête
Taal en woordenschat
2F Kan informatie verzamelen en verwerken via het houden van een vraaggesprek.
Samenstellingen en afleidingen
Schrijven
Spelling
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten te
lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
Samentrekking
Zinsdelen en woordsoorten
3F Toont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica. Incidentele vergissingen, niet-stelselmatige fouten en kleine onvolkomenheden in
de zinsstructuur kunnen nog voorkomen.
E Samentrekking
Trema en apostrof
Fictie
2F Trema, accent
1F Klankambiguë woorden
2F Spelambiguë woorden
Gedichten
Grammatica
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
24
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Project
3F Kan adolescentenliteratuur en eenvoudige volwassenenliteratuur kritisch en reflecterend lezen.
3F Herkent veel voorkomende stijlfiguren.
2F Herkent letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
1FK Kan eigen ideeën, ervaringen, gebeurtenissen en fantasieën opschrijven in een verhaal, in een informatieve tekst of in een gedicht.
Op vakantie!
2F Kan bespreken wat er gedaan moet worden en bijdragen aan de planning.
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
25
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
3 vwo
3F/3F
De superscriptaanduidingen T, K, F, V en * betekenen respectievelijk: Taak, Keuzeopdracht, Fictiedossier,
Variatieopdracht en Steropdracht.
Als er geen referentieniveau-aanduiding voor een vaardigheid staat, dan is dat aangeduid met E (Extra). Dat wil zeggen:
het komt niet voor in het rapport, maar het wordt wel behandeld in Nieuw Nederlands 4e editie. Zo kunt u direct zien wat
bijvoorbeeld voor grammatica wel en niet verplicht is.
De pijl () voor het referentieniveau geeft aan dat er gewerkt wordt aan het behalen van het genoemde niveau.
Hoofdstuk 1
Cultuur en maatschappij
Lezen
Functiewoorden
Spreken kijken luisteren
3F Kan informatieve teksten lezen, zoals voorlichtingsmateriaal, brochures van instanties (met meer formeel taalgebruik), teksten uit (gebruikte)
methodes, maar ook krantenberichten, zakelijke correspondentie, ingewikkelde schema’s en rapporten over het eigen werkterrein.
2F Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden.
3F Kan de tekst opdelen in betekenisvolle eenheden, en kan de functie van deze eenheden benoemen.
3F Trekt conclusies over de intenties, opvattingen en gevoelens van de schrijver.
Feedback
Schrijven
Taak
Taal en woordenschat
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
2F Kan informatie verzamelen om over een onderwerp uit zijn interessegebied een voorbereide presentatie te geven.
3F Kan een tekst beknopt samenvatten voor anderen.
2F Aarzelingen en fouten in zinsbouw zijn eigen aan gesproken taal en komen dus voor, maar worden zo nodig hersteld.
2F De uitspraak is duidelijk verstaanbaar, zelfs met een eventueel accent en af en toe een verkeerd uitgesproken woord.
Bouwplan
Schrijven vanuit een bouwplan
2F Kan samenhangende teksten schrijven met een eenvoudige, lineaire opbouw, over uiteenlopende vertrouwde onderwerpen binnen school, werk en
maatschappij.
3F De gedachtelijn is in grote lijnen logisch en consequent met hier en daar een niet hinderlijk zijspoor.
3F Verband tussen zinnen en zinsdelen in samengestelde zinnen is over het algemeen goed aangegeven door het gebruik van juiste verwijs- en
verbindingswoorden.
3F Alinea’s zijn verbonden tot een coherent betoog.
Typisch Nederlands?
3F Kan informatie uit verschillende bronnen in één tekst synthetiseren.
3F Kan uiteenzettende, beschouwende en betogende teksten schrijven.
2F De tekst bevat een volgorde; inleiding, kern en slot.
Vaste combinaties:
Collocaties
3F Woordkeuze is meestal adequaat, er wordt slechts een enkele fout gemaakt.
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten
te lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
26
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Taalbeschouwing
Grammatica
Spelling
Fictie
Taal, omgeving en cultuur
3F Trekt conclusies naar aanleiding van een (deel van de) tekst.
3F Kan op effectieve wijze deelnemen aan gesprekken over onderwerpen uit de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard.
Werkwoordelijk gezegde met wederkerende werkwoorden
Taalgebruik 1: incongruentie
Taalgebruik 2: onjuiste inversie
HH Zinsdelen
HH Woordsoorten
1F Werkwoordelijk gezegde
3F Toont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica. Incidentele vergissingen, niet-stelselmatige fouten en kleine onvolkomenheden in
de zinsstructuur kunnen nog voorkomen.
Werkwoordsspelling
Het gebruik van ‘t (e)x-fokschaap
HH Werkwoordspelling
2F Spelambiguë woorden
1F Klankambiguë woorden
Stijl
3F Kan adolescentenliteratuur en eenvoudige volwassenenliteratuur kritisch en reflecterend lezen.
2F Kan het denken, voelen en handelen van personages beschrijven.
2F Herkent letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
1F Kan eigen ideeën, ervaringen, gebeurtenissen en fantasieën opschrijven in een verhaal, in een informatieve tekst of in een gedicht.
2FK Kan relaties tussen en binnen teksten evalueren en beoordelen.
Fictieverslag
2F Kan het onderwerp van de tekst benoemen.
1F Kan meeleven met een personage en uitleggen hoe een personage zich voelt.
1F Kan gedichten en verhaalfragmenten parafraseren of samenvatten.
1F Evalueert de tekst met emotieve argumenten.
2F Kan persoonlijke reacties toelichten met voorbeelden uit de tekst.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
27
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Hoofdstuk 2
Economie en maatschappij
Lezen
Argumenteren 1
Spreken kijken luisteren
3F Kan betogende teksten lezen waaronder teksten uit schoolboeken, opiniërende artikelen.
3F Maakt onderscheid tussen standpunt en argument.
2F Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden.
3F Maakt onderscheid tussen [hoofd- en bijzaken,] meningen en feiten.
Rondleiding
Schrijven
Taak
Taal en woordenschat
Taalbeschouwing
Grammatica
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
2F Kan een duidelijk verhaal houden met een samenhangende opsomming van punten en kan daarbij duidelijk maken welk punt hij het belangrijkst vindt.
2F Kan een oordeel over de waarde van een tekst(deel) of tv- of radioprogramma (of fragment ervan) verwoorden voor zichzelf en kan dit oordeel
toelichten.
3F Kan vragen naar aanleiding van verhaal of presentatie vloeiend en spontaan beantwoorden.
Inleiding en slot
Voorbeelden
3F Verband tussen zinnen en zinsdelen in samengestelde zinnen is over het algemeen goed aangegeven door het gebruik van juiste verwijs- en
verbindingswoorden.
3F Relaties als oorzaak/gevolg, voor- en nadelen, overeenkomst en vergelijking, zijn duidelijk aangegeven.
Kieskeurig
2F Kan betogende, vaak redundante teksten lezen, zoals reclameteksten, advertenties, folders, maar ook brochures van formele instanties of licht
opiniërende artikelen uit tijdschriften.
2F Kan relaties tussen en binnen teksten evalueren en beoordelen.
3F Maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken, meningen en feiten.
Beeldspraak: metaforen in werkwoorden
Beeldspraak: Homerische vergelijking, asyndetische vergelijking, synesthesie
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten te
lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
2F Herkent beeldspraak (letterlijk en figuurlijk taalgebruik).
Taal en regels: goed of fout
3F Toont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica. Incidentele vergissingen, niet-stelselmatige fouten en kleine onvolkomenheden in
de zinsstructuur kunnen nog voorkomen.
3F Aaneenschrijving en losschrijving
Meer over het voorzetselvoorwerp
Oorzakelijk voorwerp
Taalgebruik 3: geen symmetrie
Woordsoorten: zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord in samengestelde zinnen
HH Zinsdelen en zinsdeelzinnen
HH Woordsoorten
E Voorzetselvoorwerp
E Oorzakelijk voorwerp
2F Bijzinnen
E Zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord
3F Toont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica. Incidentele vergissingen, niet-stelselmatige fouten en kleine onvolkomenheden in
28
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
de zinsstructuur kunnen nog voorkomen.
Spelling
Met of zonder –n?
Fictie
2F Meervouds –n bij zelfstandig gebruikte verwijzing (allen versus alle)
2F Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden op –en
2F Spelambiguë woorden
1F Klankambiguë woorden
Ruimte, tijd, verteller en perspectief
3F Kan adolescentenliteratuur en eenvoudige volwassenenliteratuur kritisch en reflecterend lezen.
2F Herkent letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
3F Herkent veel voorkomende stijlfiguren.
3F Herkent verteltechnische procedés.
2F Kan de geschiedenis chronologisch navertellen.
2F Kan met medeleerlingen leeservaringen uitwisselen.
3F Kan de werking van elementaire vertel- en dichttechnische procedés toelichten.
3FK Kan uiteenzetten tot welke kennis en inzichten het lezen en verwerken van de tekst hebben geleid.
Project
2F Kan bespreken wat er gedaan moet worden en bijdragen aan de planning.
2F Kan informatie vragen en geven aan instanties binnen en buiten school.
2F Kan informatie verzamelen en verwerken via het houden van een vraaggesprek.
2F Kan informatie verzamelen om over een onderwerp uit zijn interessegebied een voorbereide presentatie te geven. Kan vragen beantwoorden naar
aanleiding van deze presentatie.
3F Kan de informatie in een tekst beoordelen op waarde voor zichzelf en anderen.
2F Kan tijdens een discussie of overleg (op beleefde wijze) een probleem verhelderen, een overtuiging of mening, instemming of afkeuring uitdrukken
en commentaar geven op de visie van anderen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
29
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Hoofdstuk 3
Natuur en gezondheid
Lezen
Vaste tekststructuren
Spreken kijken luisteren
3F Kan betogende teksten lezen waaronder teksten uit schoolboeken, opiniërende artikelen.
3F Kan informatieve teksten lezen, zoals voorlichtingsmateriaal, brochures van instanties (met meer formeel taalgebruik), teksten uit (gebruikte)
methodes, maar ook krantenberichten, zakelijke correspondentie, ingewikkelde schema’s en rapporten over het eigen werkterrein.
3F Kan de tekst opdelen in betekenisvolle eenheden, en kan de functie van deze eenheden benoemen
3F Maakt onderscheid tussen standpunt en argument.
Journalistiek interview
Taak
2F Kan het eigen gespreksdoel tot uitdrukking brengen.
3F Reageert adequaat op de uitingen van de gesprekspartners en vraagt zo nodig naar meer informatie of naar de bedoeling.
2F Kan informatie verzamelen en verwerken via het houden van een vraaggesprek.
Publiekgericht schrijven
Duidelijke taal
3F Kan schrijven voor zowel publiek uit de eigen omgeving als voor een algemeen lezerspubliek (bv. instanties, media).
3F Woordkeuze is meestal adequaat, er wordt slechts een enkele fout gemaakt.
3F Toont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica. Incidentele vergissingen, niet-stelselmatige fouten en kleine onvolkomenheden in de
zinsstructuur kunnen nog voorkomen.
Sport in de groei
Taal en woordenschat
3F Kan op effectieve wijze deelnemen aan gesprekken over onderwerpen uit de opleiding en van maatschappelijke en beroepsmatige aard.
3F Kan over allerlei onderwerpen belangrijke informatie noteren en doorgeven.
2F Kan informatie verzamelen en verwerken via het houden van een vraaggesprek.
2F Kan het eigen gespreksdoel tot uitdrukking brengen.
2F Kan notities, berichten en instructies schrijven waarin eenvoudige informatie van onmiddellijke relevantie voor vrienden, docenten en anderen
wordt overgebracht.
2F De tekst bevat een volgorde; inleiding, kern en slot.
Stijlfouten: pleonasme, tautologie en contaminatie
Taalbeschouwing
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten
te lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
3F Herkent veel voorkomende stijlfiguren.
1F Stilistiek en semantiek: betekenis, symbool, synoniem, context, letterlijk, figuurlijk, uitdrukking, spreekwoord, gezegde, moedertaal, tweede taal,
vreemde taal, standaardtaal, dialect, meertalig, formeel en informeel taalgebruik, leenwoord
De menselijke taal
Schrijven
Grammatica
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
1F Stilistiek en semantiek: betekenis, symbool, synoniem, context, letterlijk, figuurlijk, uitdrukking, spreekwoord, gezegde, moedertaal, tweede taal,
vreemde taal, standaardtaal, dialect, meertalig, formeel en informeel taalgebruik, leenwoord
2F Legt relaties tussen tekstuele informatie en meer algemene kennis.
3F Kan informatieve teksten lezen, zoals voorlichtingsmateriaal, brochures van instanties (met meer formeel taalgebruik), teksten uit (gebruikte)
methodes, maar ook krantenberichten, zakelijke correspondentie, ingewikkelde schema’s en rapporten over het eigen werkterrein.
3F Trekt conclusies naar aanleiding van een (deel van de) tekst.
Uitbreidende en beperkende bijvoeglijke bijzinnen
Taalgebruik 4: onjuist verwijzen
HH Zinsdelen en zinsdeelzinnen
30
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Spelling
E Beperkende en uitbreidende bijvoeglijke bijzinnen
2F Komma’s, dubbele punten
3F Toont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica. Incidentele vergissingen, niet-stelselmatige fouten en kleine onvolkomenheden in de
zinsstructuur kunnen nog voorkomen.
Cijfers en getallen (telwoorden)
Fictie
E Telwoorden
3F Aaneenschrijving en losschrijving
E Schrijfwijze van tussenklanken –s en –e(n)
2F Wel/niet –n in samengestelde woorden
1F Klankambiguë woorden
2F Spelambiguë woorden
Thema
3F Kan adolescentenliteratuur en eenvoudige volwassenenliteratuur kritisch en reflecterend lezen.
2F Kan het onderwerp van de tekst benoemen.
3F Kan met leeftijdgenoten discussiëren over de interpretatie en kwaliteit van teksten en over de maatschappelijke, psychologische en morele
kwesties die door de tekst worden aangesneden.
1F Kan eigen ideeën, ervaringen, gebeurtenissen en fantasieën opschrijven in een verhaal, in een informatieve tekst of in een gedicht.
3FK Kan uiteenzettende, beschouwende en betogende teksten schrijven.
2FK Kan relaties tussen en binnen teksten evalueren en beoordelen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
31
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Hoofdstuk 4
Natuur en techniek
Lezen
Vaste tekststructuren 2
Spreken kijken luisteren
3F Kan informatieve teksten lezen, zoals voorlichtingsmateriaal, brochures van instanties (met meer formeel taalgebruik), teksten uit (gebruikte)
methodes, maar ook krantenberichten, zakelijke correspondentie, ingewikkelde schema’s en rapporten over het eigen werkterrein.
3F Kan betogende teksten lezen waaronder teksten uit schoolboeken, opiniërende artikelen.
3F Begrijpt en herkent relaties als oorzaak-gevolg, middel-doel, opsomming e.d.
3F Kan de tekst opdelen in betekenisvolle eenheden, en kan de functie van deze eenheden benoemen.
Sollicitatiegesprek
Taak
3F Kan actief deelnemen aan gesprekken in het kader van werk, een project of (maatschappelijke) stage en de evaluatie daarvan.
2F Geeft zijn spreekdoel duidelijk vorm (instruerend, informatief, onderhoudend enz.) zodat het voor de luisteraar herkenbaar is.
Posterpresentatie
Lay-out
3F Kan monologen en presentaties houden over opleidings- en beroepsgerelateerde onderwerpen waarin ideeën worden uitgewerkt en voorzien van
relevante voorbeelden.
3F Kan informatie verzamelen en een presentatie geven waarbij hij argumenten kan noemen voor of tegen een bepaald standpunt, of voor- en nadelen
van diverse opties.
3F Stemt de lay-out af op doel en publiek.
Profiel kiezen
Taal en woordenschat
3F Kan de meeste gesproken teksten in radio- en televisieprogramma’s en ander uitgezonden of opgenomen geluidsmateriaal begrijpen.
3F Kan actief deelnemen aan discussies, debatten en overleg in kleinere of grotere groepen.
Beeldspraak beoordelen
Taalbeschouwing
3F Kan betogende teksten lezen waaronder teksten uit schoolboeken, opiniërende artikelen.
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten
te lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
2F Herkent beeldspraak (letterlijk en figuurlijk taalgebruik).
Taal- en letterkunde
Schrijven
Spelling
3F Kan informatieve teksten lezen, zoals voorlichtingsmateriaal, brochures van instanties (met meer formeel taalgebruik), teksten uit (gebruikte)
methodes, maar ook krantenberichten, zakelijke correspondentie, ingewikkelde schema’s en rapporten over het eigen werkterrein.
3F Trekt conclusies naar aanleiding van een (deel van de) tekst.
Beknopte bijzinnen
Taalgebruik: onjuiste beknopte bijwoordelijke bijzinnen
HH Woordsoorten
HH Zinsdelen
E Beknopte bijzin
E Voorlopig onderwerp, lijdend voorwerp en voorzetselvoorwerp
Afkortingen, symbolen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen
Fictie
3F Trema, accent
1F Klankambiguë woorden
2F Spelambiguë woorden
Beoordelen
Grammatica
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
32
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Project
3F Kan adolescentenliteratuur en eenvoudige volwassenenliteratuur kritisch en reflecterend lezen.
2F Evalueert de tekst ook met realistische argumenten.
2F Kan met medeleerlingen leeservaringen uitwisselen.
3F Herkent veel voorkomende stijlfiguren.
3F Evalueert de tekst ook met morele en cognitieve argumenten.
3FK Kan uiteenzettende, beschouwende en betogende teksten schrijven.
Knappe koppen
2F Kan bespreken wat er gedaan moet worden en bijdragen aan de planning.
2F Kan informatie vragen en geven aan instanties binnen en buiten school.
3F Kan de informatie in een tekst beoordelen op waarde voor zichzelf en anderen.
2F Kan informatie verzamelen en verwerken via het houden van een vraaggesprek.
2F Kan tijdens een discussie of overleg (op beleefde wijze) een probleem verhelderen, een overtuiging of mening, instemming of afkeuring uitdrukken
en commentaar geven op de visie van anderen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
33
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Hoofdstuk 5
Ja, maar…
Lezen
Argumenteren 2
Spreken kijken luisteren
3F Kan betogende teksten lezen waaronder teksten uit schoolboeken, opiniërende artikelen.
3F Maakt onderscheid tussen standpunt en argument.
3F Begrijpt en herkent relaties als oorzaak-gevolg, middel-doel, opsomming e.d.
3F Kan de tekst opdelen in betekenisvolle eenheden, en kan de functie van deze eenheden benoemen.
Debat
Taak
3F Kan actief deelnemen aan discussies, debatten en overleg in kleinere of grotere groepen.
2F Kan een reactie uitstellen totdat hij de bijdrage van de ander geïnterpreteerd en beoordeeld heeft.
Betoog
Signaalwoorden in een betoog
3F Kan de argumentatie in een betogende tekst op aanvaardbaarheid beoordelen.
3F Kan uiteenzettende, beschouwende en betogende teksten schrijven.
3F Alinea’s zijn verbonden tot een coherent betoog.
3F Verband tussen zinnen en zinsdelen in samengestelde zinnen is over het algemeen goed aangegeven door het gebruik van juiste verwijs- en
verbindingswoorden.
3F Relaties als oorzaak/gevolg, voor- en nadelen, overeenkomst en vergelijking, zijn duidelijk aangegeven.
3F Kan opbouw van de tekst aan het doel van de tekst aanpassen.
Debatspel
Taal en woordenschat
3F Kan actief deelnemen aan discussies, debatten en overleg in kleinere of grotere groepen.
Retorische middelen
Taalbeschouwing
3F Herkent veel voorkomende stijlfiguren.
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten
te lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
1F Stilistiek en semantiek: betekenis, symbool, synoniem, context, letterlijk, figuurlijk, uitdrukking, spreekwoord, gezegde, moedertaal, tweede taal,
vreemde taal, standaardtaal, dialect, meertalig, formeel en informeel taalgebruik, leenwoord
Naamkunde
Schrijven
Spelling
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
Ambiguïteit
Taalgebruik 6: onjuist gebruik van de lijdende vorm
Taalgebruik 7: foutieve samentrekking
3F Toont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica. Incidentele vergissingen, niet-stelselmatige fouten en kleine onvolkomenheden in
de zinsstructuur kunnen nog voorkomen.
2F Lijdende en bedrijvende vorm
Leestekens
Fictie
2F Hoofdletters bij eigennaam en directe rede
2F Komma’s, dubbele punten
2F Spelambiguë woorden
1F Klankambiguë woorden
Gedichten
Grammatica
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
34
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Creatief schrijven
3F Kan aangeven welke vraagstukken centraal staan en de hoofdgedachte of boodschap van de tekst weergeven.
2F Herkent letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
1F Kan eigen ideeën, ervaringen, gebeurtenissen en fantasieën opschrijven in een verhaal, in een informatieve tekst of in een gedicht.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
35
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Hoofdstuk 6
Massamedia
Lezen
Kritisch lezen
Spreken kijken luisteren
3F Kan betogende teksten lezen waaronder teksten uit schoolboeken, opiniërende artikelen.
3F Kan de betrouwbaarheid van bronnen beoordelen, [vermeldt bronnen].
3F Kan de tekst opdelen in betekenisvolle eenheden, en kan de functie van deze eenheden benoemen.
Radio en tv als informatiebronnen
Schrijven
2F Kan de hoofdpunten begrijpen van (nieuws)berichten, documentaires, reclameboodschappen en discussieprogramma’s over vertrouwde onderwerpen.
3F Kan de meeste gesproken teksten in radio- en televisieprogramma’s en ander uitgezonden of opgenomen geluidsmateriaal begrijpen.
3F Kan een oordeel geven over de waarde en de betrouwbaarheid van de gegeven informatie voor zichzelf en voor anderen.
2F Kan de bedoeling van de spreker(s) of het doel van de makers van een programma verwoorden.
Uiteenzetting
Structurerende zinnen
Taak
3F Kan uiteenzettende, beschouwende en betogende teksten schrijven.
3F Kan snel informatie vinden in langere rapporten of ingewikkelde schema’s.
3F Kan de betrouwbaarheid van bronnen beoordelen, vermeldt bronnen.
3F Kan informatie uit verschillende bronnen in één tekst synthetiseren.
3F Alinea’s zijn verbonden tot een coherent betoog.
3F Kan opbouw van de tekst aan het doel van de tekst aanpassen.
Droomplek
Taal en woordenschat
2F Kan systematisch informatie zoeken (op bv. het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden.
3F Kan de betrouwbaarheid van bronnen beoordelen, vermeldt bronnen.
3F Kan uiteenzettende, beschouwende en betogende teksten schrijven.
Woordvorming
Taalbeschouwing
2F Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten te
lezen, en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden kan uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden.
Taal en spel
Grammatica
Woordgroepleer
Spelling
HH Woordsoorten
E Woordgroepen, kern, voor- en nabepaling, determinator
De spelling van je tekst controleren
2F Verdubbeling en verenkeling
2F Meervoud –s na klinker (meisjes, garages, fuchsia’s, cafés)
2F Verkleinwoord na open klinker
2F Wel/niet –n in samengestelde woorden
E Schrijfwijze van tussenklanken –s en –e(n)
3F Trema, accent
2F Spelambiguë woorden
1F Klankambiguë woorden
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
36
Nieuw Nederlands 4e editie referentieniveaus vwo (1-3)
Fictie
Humor
Creatief schrijven
3F Kan adolescentenliteratuur en eenvoudige volwassenenliteratuur kritisch en reflecterend lezen.
3F Herkent veel voorkomende stijlfiguren.
1F Kan eigen ideeën, ervaringen, gebeurtenissen en fantasieën opschrijven in een verhaal, in een informatieve tekst of in een gedicht.
2FK Kan persoonlijke reacties toelichten met voorbeelden uit de tekst.
2FK Kan een collage, een krant of muurkrant maken.
Project
2F Kan bespreken wat er gedaan moet worden en bijdragen aan de planning.
2F Kan informatie vragen en geven aan instanties binnen en buiten school.
2F Kan informatie verzamelen en verwerken via het houden van een vraaggesprek.
2F Kan informatie verzamelen om over een onderwerp uit zijn interessegebied een voorbereide presentatie te geven.
3F Kan de informatie in een tekst beoordelen op waarde voor zichzelf en anderen.
2F Kan tijdens een discussie of overleg (op beleefde wijze) een probleem verhelderen, een overtuiging of mening, instemming of afkeuring uitdrukken en
commentaar geven op de visie van anderen.
© Noordhoff Uitgevers bv, 2010
37
Download