Systeem Aarde - Freudenthal Instituut

advertisement
HiSPARC
High-School Project on Astrophysics Research with Cosmics
Kosmische straling en klimaat
Systeem Aarde
Op de planeet Aarde is de temperatuur nu gemiddeld zo’n 14 oC. Dat maakt de Aarde
leefbaar. Voor een groot deel hangt deze temperatuur af van de energiestroom vanuit de
ruimte: de zonnestraling. Maar ook de atmosfeer van de Aarde speelt daarbij een rol.
o
Zonder atmosfeer zou de gemiddelde temperatuur op Aarde ruim onder de 0 C liggen.
Deze invloed van de atmosfeer op de gemiddelde temperatuur op Aarde wordt het
broeikaseffect genoemd. Het is dus dit (gewenste) broeikaseffect dat voor die temperatuur
o
van zo’n 14 C en daarmee voor een leefbaar klimaat op Aarde zorgt.
Figuur 1 – Op de Aarde zorgen de Zon en de atmosfeer samen voor een leefbare temperatuur.
1
Oriëntatie
Klimaatverandering – Het klimaat op Aarde is niet constant. Er zijn in het verre verleden
lange relatief koude perioden geweest met een veel lagere gemiddelde temperatuur: de
ijstijden. Tijdens de laatste ijstijd, zo’n tien- tot twintigduizend jaar geleden, lag de
o
temperatuur bijna 10 C lager dan nu het geval is. En voorafgaand aan die ijstijd was het
o
een periode relatief wat warmer met een temperatuur die zo’n 2,5 C boven het huidige
gemiddelde lag. Er is dus duidelijk sprake van natuurlijke klimaatschommelingen in het
verleden.
In de tweede helft van de vorige eeuw is geleidelijk aan duidelijk geworden dat ook
menselijke activiteiten het klimaat – de gemiddelde temperatuur op Aarde – zouden kunnen
beïnvloeden. Menselijke activiteiten op het gebied van energievoorziening met fossiele
brandstoffen, landbouw en veeteelt zorgen voor een toename van de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer zoals CO2 (koolstofdioxide) en CH4 (methaan). Die menselijke
activiteiten zouden kunnen leiden tot een versterking van het broeikaseffect in de atmosfeer
en daarmee tot een stijging van de gemiddelde temperatuur op Aarde. Dat leidt tot soms
alarmerende berichten in de media, en tot publieke discussie tussen voorstanders en
tegenstanders van ‘de broeikastheorie’.
Figuur 2 – Toename van de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer kan leiden tot klimaatverandering met nog onzekere regionale gevolgen: tropenjaren of een nieuwe ijstijd?
Klimaatwetenschap – De vraag naar de oorzaken van natuurlijke klimaatschommelingen
en de invloed van menselijke activiteiten op het klimaat is het werkterrein van de klimaat-
wetenschap. Het klimaat op Aarde – zelfs als we dat vereenvoudigen tot iets als ‘de
gemiddelde temperatuur op die Aarde’ – is een complex systeem waarin onder andere
factoren als de activiteit van de Zon, de vulkanische activiteit op Aarde, de concentratie
broeikasgassen in de atmosfeer, het sneeuw- en ijsoppervlak aan gletsjers en poolkappen,
de bewolkingsgraad en de samenstelling van de vegetatie een rol spelen. Factoren die
elkaar bovendien ook onderling beïnvloeden. En dan houden we nog geen rekening met het
warmtetransport op Aarde door lucht- en oceaanstromingen, die het klimaat regionaal
beïnvloeden.
De klimaatwetenschappers proberen greep te krijgen op dit complexe systeem, om zo de
eventuele klimaatverandering als gevolg van menselijke activiteiten te kunnen voorspellen.
Een voorspelling die belangrijk is voor een antwoord op de vraag of er maatregelen moeten
worden genomen, en zo ja welke dat dan zijn.
Vanwege de complexiteit van het klimaatsysteem op Aarde is het voorspellen van klimaatveranderingen alleen mogelijk met behulp van computermodellen. En dan nog zijn er
aanzienlijke vereenvoudigingen van de werkelijkheid nodig. Dat heeft natuurlijk invloed op
de modelresultaten. De gemiddelde temperatuur op Aarde zal tegen 2100 zijn gestegen met
o
1,4 tot 5,8 C – dat is de belangrijkste conclusie uit een studie van het IPCC (het International Panel on Climate Change). Deze studie, waaraan enkele honderden klimaatonderzoekers hebben meegewerkt, baseert zich op verschillende klimaatmodellen van een
tiental onderzoeksgroepen, en op verschillende toekomstscenario’s voor de emissie van
broeikasgassen. Vandaar die grote variatie in resultaten. Maar er zijn in het debat over
o
klimaatverandering ook ‘broeikassceptici’ die de gemeten 0,6 C temperatuurstijging sinds
1860 toeschrijven aan natuurlijke oorzaken, zoals de activiteit van de Zon.
Centrale vraag – In deze module gaat het om de theorie achter het broeikaseffect. De
centrale vraag is dan ook:
• Hoe ziet de energiebalans van het ‘systeem Aarde’ er uit, tot welke gemiddelde
temperatuur aan het aardoppervlak leidt dat, en welke factoren hebben welke invloed op die
gemiddelde temperatuur?
Om deze centrale vraag te beantwoorden ontwikkel je eerst een fysisch model van het
‘systeem Aarde’, eerst zonder en daarna met atmosfeer. Dat fysisch model wordt omgezet
in een computermodel, waarmee je onderzoekt welke factoren welke invloed hebben op de
gemiddelde temperatuur aan het aardoppervlak.
Klimaatmodellen – Het klimaat op Aarde is een complex systeem. Een model van zo’n
systeem is – net als bij andere modellen – een noodzakelijke vereenvoudiging van de
werkelijkheid. De eerste stap bij het maken van een klimaatmodel is dan ook het maken van
inperkingen: beslissen over de vraag welke factoren en relaties we wel en niet in het model
opnemen.
De eerste inperking is dat we kijken naar de Aarde als geheel. We houden dus geen
rekening met regionale verschillen. Verder beperken we ons tot de volgende drie factoren:
• de op Aarde invallende straling van de Zon
• de reflectie van zonnestraling door de atmosfeer en het aardoppervlak – waarin onder
andere de hoeveelheid sneeuw en ijs op het aardoppervlak en de hoeveelheid bewolking
verwerkt is
• de absorptie van de door het aardoppervlak uitgezonden (warmte)straling – waarin
onder andere de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer verwerkt is.
De eerste stap bij het ontwikkelen van een klimaatmodel is nu gezet: het maken van
afspraken over de manier waarop we de werkelijkheid – het ‘systeem Aarde’ – gaan
vereenvoudigen. Nu is zo’n klimaatmodel gebaseerd op fysische wetmatigheden, zoals de
regels voor het verband tussen energietoevoer of energie-afgifte en de temperatuurverandering van een voorwerp. Dit soort regels geldt alleen in geïdealiseerde – of: sterk
vereenvoudigde – situaties. De tweede stap bij het maken van een model is nu het maken
van een fysisch model van het ‘systeem Aarde’. Daarna kunnen we dat fysisch model
omzetten in een computermodel, dat eerst moet worden getest en dat daarna – als het
model ‘goed genoeg’ lijkt – kan worden gebruikt voor het onderzoek naar de invloed van de
gekozen factoren op de gemiddelde temperatuur aan het aardoppervlak.
2
Fysisch model
In het te ontwikkelen fysisch model bereikt de gemiddelde temperatuur aan het
aardoppervlak een stabiele waarde als gevolg van absorptie, reflectie en emissie van
stralingsenergie. Met andere woorden: er ontstaat een situatie van evenwicht tussen de
energiestromen naar en vanuit de Aarde.
Het ontwikkelen van zo’n fysisch model gaat in drie kleinere stappen. Eerst gaan we na hoe
de energiestromen naar en vanuit de Aarde kwantitatief te beschrijven zijn. Of, met andere
woorden: welke formules er gelden voor de absorptie, reflectie en emissie van stralingsenergie door de Aarde. Met behulp van die formules maken we daarna een kwantitatief
fysisch model, eerst van een Aarde zonder atmosfeer en daarna van een Aarde met
atmosfeer. Met deze fysische modellen is het mogelijk om te berekenen bij welke
temperatuur aan het aardoppervlak zich een evenwicht instelt tussen de instroom en de
uitstroom van energie.
Vraagstelling – Hoe ziet een kwantitatief fysisch model van het ‘systeem Aarde’ zonder en
met atmosfeer er uit, en welke evenwichtstemperatuur aan het aardoppervlak levert dat op?
2.1 Energiestromen
Een eerste vereenvoudiging bij het maken van een fysisch model is dat we uitgaan van een
gemiddelde Aarde. Of, wat nauwkeuriger: een aardoppervlak dat overal hetzelfde is. Op dat
aardoppervlak valt stralingsenergie van de Zon in – elke seconde evenveel. Of, met andere
woorden: er is sprake van een constant invallend vermogen. Door volledige of gedeeltelijke
absorptie van dit invallend vermogen zal de temperatuur van een ‘koude’ Aarde geleidelijk
stijgen. Maar elk voorwerp met een temperatuur boven het absolute nulpunt straalt ook
energie uit: infraroodstraling of warmtestraling. En dat geldt dus ook voor het aardoppervlak.
Het uitgestraalde vermogen hangt af van de temperatuur: hoe hoger de temperatuur is, des
te groter is het uitgestraald vermogen.
1
Leg uit dat een constant invallend vermogen en een temperatuurafhankelijk uitgestraald
vermogen na verloop van tijd leiden tot een evenwichtssituatie. Of, met andere woorden:
een situatie waarin het invallend en het uitgestraald vermogen aan elkaar gelijk zijn, en
de temperatuur aan het aardoppervlak constant is.
We gaan nu achtereenvolgens na door welke formules het invallend, gereflecteerd en
uitgestraald vermogen worden gegeven. Deze formules zijn nodig voor het ontwikkelen van
een kwantitatief fysisch model voor het ‘systeem Aarde’.
Invallend vermogen – De energiestroom SZ van de Zon naar de Aarde is bekend: SZ =
1,40⋅103 W/m2. In BINAS vind je deze energiestroom als de zonneconstante in de tabel met
gegevens over de Zon. Deze zonneconstante volgt uit het door de Zon uitgestraald
vermogen en de afstand van de Aarde tot de Zon.
2
De zonneconstante geeft het stralingsvermogen van de Zon per m loodrecht op de
invallende zonnestraling ter plaatse van de Aarde. Maar hoe groot is nu het op de Aarde als
geheel invallende stralingsvermogen? Omdat de afstand Zon-Aarde nogal groot is, mag
worden uitgegaan van een op de Aarde invallende evenwijdige bundel stralingsenergie,
zoals weergegeven in figuur 3.
cirkeloppervlak
boloppervlak
SZ
RA
RA
A
Figuur 3 – Het op het bolvormige aardoppervlak A invallende stralingsvermogen van de Zon wordt
bepaald door de zonneconstante SZ en de straal RA van de Aarde.
2
Stel een formule op voor het op de Aarde invallend stralingsvermogen Pzon, uitgedrukt in
de zonneconstante SZ en de oppervlakte A van de Aarde.
Gereflecteerd vermogen – Het invallend stralingsvermogen Pzon zal gedeeltelijk door het
aardoppervlak worden gereflecteerd. De mate van reflectie hangt af van de zogenaamde
reflectiecoëfficiënt α van het aardoppervlak, of – met een ander woord – het albedo. Dit
albedo is gedefinieerd als de verhouding tussen het gereflecteerd en het invallend stralingsvermogen.
3
Stel een formule op voor het door de Aarde gereflecteerd stralingsvermogen Prefl,
uitgedrukt in het invallend vermogen Pzon en het albedo α van het aardoppervlak.
Uitgestraald vermogen – Het niet-gereflecteerde deel van het invallend stralingsvermogen
wordt door de Aarde geabsorbeerd. Het gevolg van deze absorptie van stralingsenergie is
dat de temperatuur van een ‘koude’ Aarde stijgt, waardoor het aardoppervlak energie gaat
uitstralen. Het door het aardoppervlak naar het heelal uitgestraald vermogen is te bepalen
met behulp van de stralingswet van Stefan-Boltzmann. Volgens deze wet zendt een
2
volkomen zwart oppervlak per m warmtestraling uit met een vermogen P dat wordt
gegeven door de volgende formule:
4
P = σ⋅T
In deze formule is T de absolute temperatuur van het voorwerp, en is σ de zogenaamde
–8
2 4
constante van Stefan-Boltzmann met een waarde van 5,67⋅10 W/(m K ).
4
Stel een formule op voor het door de Aarde uitgestraald vermogen Pstr, uitgedrukt in de
absolute temperatuur T en de oppervlakte A van de Aarde.
5
Welke aanname over het fysisch karakter van de Aarde ligt achter deze formule voor het
uitgestraald vermogen? Is deze aanname acceptabel? Waarom wel of niet?
De energiestromen naar en vanuit de Aarde als geheel zijn nu in formulevorm bekend. De
volgende stap is dan het gebruik van deze formules voor het ontwikkelen van een
kwantitatief fysisch model voor het ‘systeem Aarde’.
2.2 Aarde zonder atmosfeer
In het eerste kwantitatieve fysisch model van het ‘systeem Aarde’ houden we nog geen
rekening met de aanwezigheid van een atmosfeer. Voor deze vereenvoudigde situatie zijn
de invallende, gereflecteerde en uitgestraalde energiestromen Pzon, Prefl en Pstr weergegeven in figuur 4. De vraag is welke evenwichtstemperatuur T aan het aardoppervlak dat
model oplevert, en of dat een acceptabele waarde is. Zo ja, dan is dit eerste fysisch model
in elk geval een stap in de goede richting.
Pzon = ¼⋅A⋅SZ
Prefl = α⋅Pzon
Pstr = A⋅σ⋅T
4
T
aardoppervlak
Figuur 4 – Kwantitatief fysisch model van het ‘systeem Aarde’ zonder atmosfeer.
6
Ga na of de formules voor Pzon, Prefl en Pstr in figuur 4 overeenkomen met de formules
voor deze grootheden die je zelf al eerder in paragraaf 2.1 hebt opgesteld.
We gaan nu achtereenvolgens na hoe groot de instroom van energie op het aardoppervlak
is, hoe groot de uitstroom van energie vanaf het aardoppervlak is, en welke evenwichtstemperatuur dat oplevert.
Instroom – Van de energiestroom van de Zon naar de Aarde wordt een deel gereflecteerd
en dus niet door het aardoppervlak geabsorbeerd. De instroom van energie op het aardoppervlak bestaat dus uit het verschil tussen het invallend vermogen Pzon en het
gereflecteerd vermogen Prefl.
Het gereflecteerd vermogen hangt onder andere af van het albedo α van het aardoppervlak.
Het albedo van een ‘gemiddelde Aarde’ hangt af van de samenstelling van het aardoppervlak, zoals blijkt uit de tabel van figuur 5.
oppervlak
albedo
oppervlak
albedo
sneeuw
besneeuwd bos
gras
loofbos (zomer)
steppe/naaldbos (zomer)
0,80
0,45
0,23
0,18
0,13
steen/rots
oceaan
cumuluswolken
altostratus/altocumuluswolken
hoge cirruswolken
0,10
0,07-0,20
0,70
0,50
0,20
Figuur 5 – Het albedo van verschillende soorten aardoppervlak.
Voor een ‘gemiddelde Aarde’ is een albedo van 0,33 een redelijke aanname. Hiervan komt
ongeveer een vijfde deel (0,07) voor rekening van het aardoppervlak, de rest (0,26) voor
rekening van de wolken. Als er geen bewolking zou zijn, is het gemiddelde albedo van de
Aarde ruwweg 0,12.
Uitstroom – De uitstroom van energie vanaf het aardoppervlak naar het heelal bestaat uit
het uitgestraald vermogen Pstr.
Evenwichtstemperatuur – In deze situatie van een Aarde zonder atmosfeer is sprake van
een constant invallend en gereflecteerd vermogen, en een temperatuurafhankelijk
uitgestraald vermogen. Dat zal na verloop van tijd leiden tot een evenwicht tussen in- en
uitstroom: een situatie waarin het in- en uitgaand vermogen aan elkaar gelijk zijn, en de
temperatuur aan het aardoppervlak constant is.
7
Stel een vergelijking op voor het in- en uitgaand vermogen bij het aardoppervlak in een
situatie van evenwicht, waarin de evenwichtstemperatuur T van het aardoppervlak als
onbekende voorkomt.
8
Je antwoord bij opdracht 7 bestaat uit één vergelijking met één onbekende: T. Los deze
vergelijking op. Met andere woorden: bereken de waarde van de evenwichtstemperatuur
T aan het aardoppervlak. Bedenk daarbij welke waarde van het albedo een acceptabele
aanname is voor een Aarde zonder atmosfeer.
Ga na of het resultaat van deze berekening een acceptabele waarde voor de
temperatuur aan het aardoppervlak is.
9
Beredeneer welke invloed een verandering van de zonneconstante volgens dit model
heeft op de temperatuur T aan het aardoppervlak.
10 Beredeneer welke invloed een verandering van het albedo volgens dit model heeft op de
temperatuur T aan het aardoppervlak.
2.3 Aarde met atmosfeer
In het eerste fysisch model van het ‘systeem Aarde’ is (onder andere) geen rekening
gehouden met de aanwezigheid van een atmosfeer. Een logische volgende stap is dan het
toevoegen van zo’n atmosfeer aan het eerste model. Een eerste vereenvoudiging van de
werkelijkheid daarbij is dat we ons die atmosfeer voorstellen als een duidelijk begrensde
homogene luchtlaag op enige afstand boven het aardoppervlak. Tot nu toe heb je gewerkt
met een één-laag model: alleen het aardoppervlak. Nu breiden we dat model uit tot een
twee-lagen model: het aardoppervlak met daarboven een atmosfeerlaag.
De atmosfeer absorbeert een deel van het door het aardoppervlak uitgestraald vermogen.
Daardoor zal de temperatuur van een ‘koude’ atmosfeer geleidelijk stijgen. Maar daardoor
zal de atmosfeer ook energie uitstralen (infraroodstraling of warmtestraling). Het door de
atmosfeer uitgestraald vermogen hangt – net als bij het aardoppervlak – af van de
temperatuur. In dit geval: de temperatuur van de atmosfeer. De atmosfeer straalt dit
vermogen uit in twee richtingen: een deel naar het heelal en een deel terug naar het aardoppervlak.
Het is in dit geval lastig te beredeneren dat ook nu uiteindelijk een evenwichtssituatie zal
ontstaan met een constante temperatuur, zowel aan het aardoppervlak als in de atmosfeer.
Maar op grond van de analogie tussen de energiestromen bij een Aarde zonder en met
atmosfeer mogen we dat wel verwachten.
11 Het fysisch model van een Aarde zonder atmosfeer levert – zoals al eerder berekend in
paragraaf 2.2 – bij een gemiddeld albedo van 0,12 een evenwichtstemperatuur van 271
o
K (of –2 C) op – en bij een hogere waarde van het albedo (door bijvoorbeeld een groter
oppervlak aan sneeuw en ijs) komt die evenwichtstemperatuur op een nog lagere
waarde uit. Beredeneer welke invloed het toevoegen van een atmosfeer aan dit model
zal hebben op de evenwichtstemperatuur aan het aardoppervlak.
We gaan nu weer achtereenvolgens na hoe groot de instroom van energie op het aardoppervlak is, hoe groot de uitstroom van energie vanaf het aardoppervlak is, en welke
evenwichtstemperatuur dat oplevert. Maar daarbij spelen nu ook de in- en uitstroom van
energie en de evenwichtstemperatuur van de atmosfeer een rol.
Het fysisch model van een Aarde met atmosfeer is in de vorm van in- en uitgaande
energiestromen voor zowel het aardoppervlak als de atmosfeer weergegeven in figuur 6.
Pzon = ¼⋅A⋅SZ
Prefl = α⋅Pzon
4
Pstr,atm = A⋅ε⋅σ⋅TA
Ptransm = (1–ε)⋅Pstr
TA
Pstr = A⋅σ⋅T
4
4
Pstr,atm = A⋅ε·⋅σ⋅TA
T
aardoppervlak
atmosfeer
Figuur 6 – Kwantitatief fysisch model van het ‘systeem Aarde’ met atmosfeer.
Instroom – Aan het op het aardoppervlak invallend vermogen Pzon verandert in vergelijking
met het vorige fysisch model van een Aarde zonder atmosfeer niets. De aanname is dus dat
de atmosfeer het invallend vermogen ongehinderd doorlaat. Met andere woorden: we
nemen aan dat de atmosfeer de kortgolvige zonnestraling niet absorbeert.
Aan het door het aardoppervlak gereflecteerd vermogen Prefl verandert door het toevoegen
van een atmosfeer ook niets. We moeten nu echter wel rekening houden met de
mogelijkheid van wolkenvorming, waardoor het albedo van de Aarde een andere waarde
kan krijgen.
In figuur 6 is echter wel te zien dat er voor het aardoppervlak een instroom bij komt: een
deel van het door de atmosfeer uitgestraald vermogen. Daarop komen we later – in het
volgende onderdeel over de uitstroom – terug.
12 De aanname is dat de atmosfeer de invallende, en dus ook de gereflecteerde kortgolvige
zonnestraling niet absorbeert. De vraag is of dat een redelijke aanname is. Geef
antwoord op deze vraag met behulp van het diagram van figuur 7.
1
absorptiecoefficient
Figuur 7 – De absorptiecoëfficiënt ε van de huidige
atmosfeer van de Aarde als
functie van de golflengte λ
van de invallende straling
(blauwe lijn). In deze figuur
zijn ook twee spectra weergegeven (met uiteraard een
andere betekenis van de
verticale schaal): het spectrum van de zonnestraling
(streeplijn) en het spectrum
van de door het aardoppervlak uitgezonden infraroodstraling of warmtestraling
(stippellijn).
0,8
Zon
0,6
0,4
0,2
Aarde
0
0,1
1
10
golflengte (µm)
100
13 Beredeneer met behulp van het diagram van figuur 7 dat een dergelijke afwezigheid van
absorptie door de atmosfeer niet geldt voor de door het aardoppervlak uitgezonden
langgolvige infraroodstraling of warmtestraling.
Uitstroom – Aan het door het aardoppervlak uitgestraald vermogen Pstr verandert in
vergelijking met het vorige fysisch model van een Aarde zonder atmosfeer niets. Maar
daarna begint de aan het model toegevoegde atmosfeer een rol te spelen. De afwezigheid
van absorptie van de kortgolvige zonnestraling door de atmosfeer mag dan een redelijke
aanname zijn, maar voor de door het aardoppervlak uitgezonden langgolvige infraroodstraling geldt een dergelijke afwezigheid van absorptie zeker niet. Het door het aardoppervlak uitgestraald vermogen Pstr wordt voor een deel door de atmosfeer geabsorbeerd.
De mate van absorptie wordt bepaald door de absorptiecoëfficiënt ε van de atmosfeer in het
betreffende golflengtegebied. Het door de atmosfeer geabsorbeerde vermogen is dan ε⋅Pstr,
zodat het door de atmosfeer doorgelaten vermogen Ptransm gegeven wordt door:
Ptransm = (1 – ε)⋅Pstr
Het door de atmosfeer geabsorbeerde vermogen zorgt voor een temperatuurstijging van de
atmosfeer, zodat ook deze infraroodstraling gaat uitzenden. Maar dit gebeurt in twee
richtingen: naar het heelal, en terug naar het aardoppervlak. In beide gevallen wordt dit door
de atmosfeer uitgestraald vermogen weer gegeven door de stralingswet van StefanBoltzmann. Anders dan het aardoppervlak kan de atmosfeer echter niet worden opgevat als
een volkomen zwart oppervlak. Aan de stralingswet van Stefan-Boltzmann moet daardoor
4
de emissiecoëfficiënt ε van de atmosfeer worden toegevoegd: P = ε·σ·T . Deze emissiecoëfficiënt is in grootte gelijk aan de absorptiecoëfficiënt. Het door de atmosfeer in elk van
beide richtingen uitgestraald vermogen Pstr,atm wordt dan gegeven door:
4
Pstr,atm = A⋅ε⋅σ⋅TA
In deze formule is A het oppervlak van de atmosfeer (ruwweg gelijk aan het aardoppervlak),
ε de emissiecoëfficiënt (in grootte gelijk aan de absorptiecoëfficiënt) en TA de temperatuur
van de atmosfeer. De absorptie-/emissiecoëfficiënt ε van de atmosfeer hangt af van de
concentratie broeikasgassen (zoals H2O, CO2 en CH4). Voor de huidige atmosfeer van de
Aarde heeft ε de waarde 0,78.
Het door de atmosfeer in de richting van de Aarde uitgestraald vermogen Pstr,atm vormt nu –
in vergelijking met het vorige model van een Aarde zonder atmosfeer – een extra instroom
voor het aardoppervlak.
Evenwichtstemperatuur – Ook in deze situatie van een Aarde met atmosfeer zou na
verloop van tijd een evenwicht moeten ontstaan tussen het invallend, gereflecteerd en
uitgestraald vermogen bij een constante temperatuur – zowel voor het aardoppervlak als
voor de atmosfeer. Die evenwichtstemperatuur zal echter voor het aardoppervlak en de
atmosfeer een verschillende waarde hebben.
14 Stel een vergelijking op voor het in- en uitgaand vermogen bij het aardoppervlak in een
situatie van evenwicht, waarin de evenwichtstemperaturen T en TA van respectievelijk
het aardoppervlak en de atmosfeer als onbekenden voorkomen. Doe hetzelfde voor het
in- en uitgaand vermogen bij de atmosfeer in een situatie van evenwicht.
15 Je antwoord bij opdracht 14 bestaat uit twee vergelijkingen met twee onbekenden: T en
TA. Los dit stelsel vergelijkingen op. Met andere woorden: bereken de waarden van de
evenwichtstemperatuur T aan het aardoppervlak en de evenwichtstemperatuur TA in de
atmosfeer. Bedenk daarbij welke waarde van het albedo een acceptabele aanname is
voor een Aarde met atmosfeer.
Ga na of het resultaat van deze berekening in overeenstemming is met je antwoord bij
opdracht 11. En ga na of het resultaat van deze berekening een acceptabele waarde
voor de temperatuur aan het aardoppervlak en in de atmosfeer is.
16 Beredeneer welke invloed een verandering van de samenstelling van het aardoppervlak
(bijvoorbeeld door meer of minder bewolking) volgens dit model heeft op de temperatuur
T aan het aardoppervlak.
17 Beredeneer welke invloed een verandering van de concentratie broeikasgassen in de
atmosfeer volgens dit model heeft op de temperatuur T aan het aardoppervlak.
Het verschil tussen de beide fysische modellen van figuur 4 en 6 is de atmosfeer die van de
Aarde een broeikas maakt. Het toevoegen van een atmosfeer aan het eerste fysisch model
levert een redelijk reële gemiddelde temperatuur van 287 K (of +14 oC) aan het aardoppervlak. Een belangrijke rol hierbij spelen het albedo α van het aardoppervlak en de absorptiecoëfficiënt ε van de atmosfeer. Het albedo van het aardoppervlak hangt onder andere af van
de vulkanische activiteit en van de hoeveelheid wolken, sneeuw en ijs. De absorptiecoëfficiënt van de atmosfeer hangt onder andere af van de concentratie broeikasgassen
zoals CO2 en CH4.
Terugkoppeling – In het fysisch model van een Aarde met atmosfeer zitten een paar
terugkoppelingen. Dat betekent dat een verandering in de atmosfeer via een daardoor
veroorzaakte verandering van de temperatuur aan het aardoppervlak leidt tot een
verandering van dat aardoppervlak – een verandering die op zijn beurt weer invloed heeft op
de temperatuur…
18 Ga ervan uit dat als gevolg van menselijke activiteiten de concentratie broeikasgassen in
de atmosfeer toeneemt.
• Hoe verandert de absorptiecoëfficiënt ε van de atmosfeer bij een stijging van de
concentratie broeikasgassen? Welk effect heeft dit volgens het model op de gemiddelde
temperatuur aan het aardoppervlak?
• Leg uit welke effecten een stijging van de gemiddelde temperatuur aan het aardoppervlak zou kunnen hebben op het albedo α. Welk effect heeft zo’n verandering van
het albedo dan volgens het model op de gemiddelde temperatuur aan het aardoppervlak?
Achtergrondinformatie
Meer informatie over de relatie tussen de gemiddelde temperatuur op Aarde en het albedo
van het aardoppervlak is zo nodig te vinden in:
> Okken, P.A. (1988), Is het broeikaseffect te vermijden? Natuur & Techniek 56 (3), 210219.
> Barron, E.J. (1990), Ongewisse opwarming – Onvoorspelbare gevolgen van het
broeikaseffect. Natuur & Techniek 58 (2), 94-105.
Er bestaat een relatie tussen de concentratie broeikasgassen en de absorptiecoëfficiënt van
de atmosfeer. Een stijging van de concentratie broeikasgassen veroorzaakt een toename
van de absorptiecoëfficiënt ε, en daarmee een stijging van de temperatuur T aan het aardoppervlak. Een hogere temperatuur aan het aardoppervlak veroorzaakt onder andere een
afsmelten van gletsjers en ijskappen, waardoor het albedo α van het aardoppervlak
afneemt. En een lagere waarde van het albedo leidt op zijn beurt tot een verdere toename
van de temperatuur T aan het aardoppervlak.
Maar een hogere temperatuur aan het aardoppervlak kan ook een ander effect hebben: een
toename van de bewolking, waardoor het albedo juist toeneemt en de temperatuur aan het
aardoppervlak weer daalt.
Figuur 8 – een groot deel van het aardoppervlak is bedekt met wolken. Het albedo van wolken is groot,
vergeleken met het albedo van land- en zeeoppervlak.
Er is, met andere woorden, sprake van terugkoppeling. Deze terugkoppeling kan positief of
negatief zijn: een temperatuurstijging leidt tot een verdere temperatuurstijging of tot een
temperatuurdaling (of op zijn minst een afzwakking van die verdere temperatuurstijging). In
figuur 9 zijn deze kwalitatieve terugkoppelingsmechanismen – zowel de positieve als de
negatieve – schematisch weergegeven.
–
α
+
CO2
+
ε
ijs/sneeuw
+
+
–
T
+
–
α
wolken
+
Figuur 9 – Kwalitatieve terugkoppelingsmechanismen in het fysisch model van de Aarde. De plus- en
mintekens staan voor een toename en een afname van de grootheid waarnaar de pijl verwijst.
3
Computermodellen
De evenwichtssituatie in het kwantitatieve fysisch model van een Aarde zonder atmosfeer is
eenvoudig met pen, papier en rekenmachine door te rekenen. Dat lukt ook nog wel – zij het
met wat meer moeite – bij het kwantitatieve fysisch model van een Aarde met atmosfeer.
Maar in dat laatste model zitten een paar terugkoppelingen, die het verder rekenen met pen,
papier en rekenmachine tijdrovend gaan maken. Daarom is het handig om het fysisch model
om te zetten in een computermodel. Dan kan de computer verder het rekenwerk uitvoeren.
Bij het omzetten van een fysisch model naar een computermodel beginnen we weer met de
eenvoudigste situatie: het ‘systeem Aarde’ zonder atmosfeer. En nadat in een test van het
computermodel is gebleken dat het model ‘goed genoeg’ is, breiden we het uit naar het
‘systeem Aarde’ met atmosfeer.
Vraagstelling – Hoe ziet een computermodel van een gemiddelde Aarde zonder en met
atmosfeer er uit, en levert dat dezelfde evenwichtstemperatuur aan het aardoppervlak op als
de eerdere fysische modellen?
3.1 Aarde zonder atmosfeer
Het eerste computermodel is dat van een Aarde zonder atmosfeer. Dit eerste computermodel is dus een vertaling van het eerste fysisch model van de Aarde dat slechts uit één
laag bestaat: het aardoppervlak. In dat model heb je te maken met een instroom en een
uitstroom van energie, als gevolg waarvan er energie in dat aardoppervlak ligt opgeslagen.
Deze opgeslagen energie kun je de energie-inhoud noemen. Die energie-inhoud bepaalt de
temperatuur van het aardoppervlak. Het computermodel gaat deze temperatuur T als functie
van de tijd t berekenen.
temperatuur_
aarde
In figuur 10 staat het computermodel van het ‘systeem Aarde’ zonder atmosfeer, gemaakt
met het grafische modelleerprogramma Powersim.
energie_inhoud
P_in
P_uit
250
100
0
0
1.500.000
Time
instraling
zonneconstante
reflectie warmtecapaciteit
albedo
uitstraling
temperatuur_aarde
Time
0
1.000
2.000
3.000
temperatuur_aarde
Figuur 10 – Computermodel van het ‘systeem Aarde’ zonder atmosfeer.
Installeer zo nodig eerst het grafische modelleerprogramma Powersim. Dit modelleerprogramma is te vinden op de website van het project Computerondersteund Modelleren bij
het Freudenthal Instituut voor Didactiek van Wiskunde en Natuurwetenschappen van de
Universiteit Utrecht:
> http://www.fisme.uu.nl > natuurwetenschappen > voortgezet onderwijs > projecten >
modelleren
Op die website staat ook een korte handleiding voor het werken met dit programma. Voor
het onderzoek met het computermodel van het ‘systeem Aarde’ hoef je overigens alleen
maar te weten waar de knop voor het starten van het model zit en hoe je de waarde van de
verschillende constanten in het model – de zonneconstante SZ, het albedo α en de
absorptiecoëfficiënt ε – kunt wijzigen. De startknop ► staat in de menubalk van het
programma. De waarde van een constante kun je wijzigen door dubbelklikken op het
grafische symbool van die constante in het model, in het dan verschijnende dialoogvenster
onder ‘definition’ de nieuwe getalwaarde in te voeren en ten slotte onderin dat
dialoogvenster op OK te klikken. Voer deze getalwaarde in met een decimale punt in plaats
van een komma.
Tijdens het onderzoek kan het handig zijn om de diagrammen met modelresultaten in één
document bij elkaar te zetten. Selecteer op het beeldscherm het gebied van het diagram
met modelresultaten door slepen met ingedrukte rechtermuisknop (start met de muis ergens
rechtsboven het diagram) en zet het geselecteerde gebied met kopiëren en plakken in
bijvoorbeeld een Word-document.
19 Open het computermodel Systeem Aarde zonder atmosfeer. Op het beeldscherm
verschijnt het Powersim-model van figuur 10. Dit model bestaat uit het aardoppervlak (de
rechthoek) met een instroompijl (het invallend vermogen van de Zon min het door het
aardoppervlak gereflecteerd vermogen) en een uitstroompijl (het door het aardoppervlak
uitgestraald vermogen). Het model berekent de temperatuur van het aardoppervlak
o
vanaf 0 K (of –273 C) in de loop van de tijd en laat het resultaat van die berekeningen
zien in een diagram en in een tabel.
• Controleer eerst of de waarden van de constanten in het model overeenstemmen
3
2
met de waarden in het fysisch model van paragraaf 2.2: SZ = 1,40⋅10 W/m en α = 0,12.
• Laat het model met een klik op de startknop het temperatuurverloop doorrekenen en
het resultaat in het diagram van het model weergeven. Verklaar dit temperatuurverloop.
• Bepaal met de tabel in het model zo nauwkeurig mogelijk de evenwichtstemperatuur
die het model oplevert. Ga na of deze waarde in overeenstemming is met je eerdere
berekeningen uit paragraaf 2.2.
• Voorspel hoe deze evenwichtstemperatuur zou moeten veranderen als gevolg van
een veranderende zonneconstante en als gevolg van veranderende omstandigheden
aan het aardoppervlak. In dit model kan het daarbij alleen gaan om veranderingen in het
albedo van het aardoppervlak, want er is nog geen sprake van een atmosfeer.
Onderzoek met het model of je voorspellingen juist zijn, door in het model de waarde van
de zonneconstante SZ en/of het albedo α te veranderen en het model het nieuwe
temperatuurverloop te laten doorrekenen.
3.2 Aarde met atmosfeer
Het eerste computermodel van een Aarde zonder atmosfeer levert een evenwichtstemperatuur die in overeenstemming is met het fysisch model uit paragraaf 2.2 en reageert
volgens verwachting op veranderingen in zonneconstante en albedo. Dit computermodel is
dus ‘goed genoeg’ om het uit te breiden met een atmosfeer. Bij dat uitbreiden moeten twee
dingen gebeuren: het toevoegen van een model van de atmosfeer, en het koppelen van dit
model aan het model van het aardoppervlak. Het model van de atmosfeer is in grote lijnen
vergelijkbaar met het model van het aardoppervlak. De twee deelmodellen (van het aardoppervlak en de atmosfeer) zijn gekoppeld via de energiestroom die vanuit het aardoppervlak naar de atmosfeer gaat en omgekeerd.
In figuur 11 staat het computermodel van het ‘systeem Aarde’ met atmosfeer, gemaakt met
het grafische modelleerprogramma Powersim.
20 Geef in het model van het ‘systeem Aarde’ met atmosfeer in figuur 11 aan welk deel het
model van het aardoppervlak en welk deel het model van de atmosfeer is. Geef daarna
de twee verbindingen tussen deze twee deelmodellen met een kleur aan. Leg bij elk van
deze twee verbindingen uit om welke energiestroom uit het fysisch model van figuur 6
het daarbij gaat.
21 Open het computermodel Systeem Aarde met atmosfeer. Op het beeldscherm verschijnt
temperatuur_
aarde
het Powersim-model van figuur 11.
• Controleer eerst of de waarden van de constanten in het model overeenstemmen
met de waarden in het fysisch model van paragraaf 2.3: SZ = 1,40⋅103 W/m2, α = 0,33 en
ε = 0,78.
• Laat het model met een klik op de startknop het temperatuurverloop doorrekenen en
het resultaat in het diagrammen van het model weergeven. Verklaar dit temperatuurverloop.
• Bepaal met de tabellen in het model zo nauwkeurig mogelijk de evenwichtstemperaturen (aan het aardoppervlak en in de atmosfeer) die het model oplevert. Ga na
of deze waarden in overeenstemming zijn met je eerdere berekeningen uit paragraaf 2.3.
• Voorspel hoe de evenwichtstemperatuur aan het aardoppervlak zou moeten
veranderen als gevolg van een veranderende zonneconstante en als gevolg van
veranderende omstandigheden aan het aardoppervlak en in de atmosfeer. In dit model
kan het daarbij gaan om veranderingen in het albedo van het aardoppervlak (zoals meer
of minder vegetatie, sneeuw en ijs of bewolking) en om veranderingen in de absorptiecoëfficiënt van de atmosfeer (zoals meer of minder broeikasgassen). Onderzoek met het
model of je voorspellingen juist zijn, door in het model de waarde van de zonneconstante
SZ en/of het albedo α en/of de absorptiecoëfficiënt ε te veranderen en het model het
nieuwe temperatuurverloop te laten doorrekenen.
energie_inhoud
P_in
P_uit
250
100
0
0
instraling
reflectie warmtecapaciteit
albedo
uitstraling
temperatuur_aarde
energie_inhoud_atm
P_in_atm
Time
0
10.000
20.000
30.000
temperatuur_
atm
zonneconstante
15.000.000
Time
P_uit_atm
temperatuur_aarde
250
100
0
0
15.000.000
Time
instraling_atm
transmissie_atmwarmtecapaciteit_atm
abs_coef
uitstraling_atm
temperatuur_atm
Time
0
10.000
20.000
30.000
temperatuur_atm
Figuur 11 – Computermodel van het ‘systeem Aarde’ met atmosfeer.
Het tweede computermodel van een Aarde met atmosfeer levert een evenwichtstemperatuur die in overeenstemming is met het fysisch model uit paragraaf 2.3: T = 287 K
o
(of +14 C) bij een absorptiecoëfficiënt ε van 0,78 voor de atmosfeer en een albedo α van
0,33 voor het aardoppervlak. Het computermodel reageert bovendien volgens verwachting
op veranderingen in zonneconstante, albedo en absorptiecoëfficiënt. Dit computermodel is
dus ‘goed genoeg’ om te berekenen hoe de temperatuur aan het aardoppervlak van het
‘systeem Aarde’ reageert op veranderingen in zonneconstante, albedo en absorptiecoëfficiënt en wat het effect is van de terugkoppelingen tussen de temperatuur en de
bedekking met ijs/sneeuw en wolken.
In de periode 1900-2000 – dus: in de vorige eeuw – is volgens metingen de gemiddelde
o
temperatuur aan het aardoppervlak met 0,6 C gestegen. We nemen nu voor het gemak aan
dat de hierboven gegeven instellingen van het computermodel de situatie in 1900 weergeven. We gaan namelijk het computermodel gebruiken om de temperatuurverandering
over de periode 1900-2000 te berekenen. Of het computermodel dan de precieze waarde
van de temperatuur in 1900 oplevert is minder belangrijk.
22 De zonneactiviteit – en daarmee de zonneconstante SZ – is in de periode 1900-2000 met
ongeveer 0,2% toegenomen.
• Bereken met het computermodel het effect van deze toename van de zonneconstante op de temperatuurstijging aan het aardoppervlak. Doe dat door in het model
de waarde van de zonneconstante met 1.002 te vermenigvuldigen: dubbelklik op het
grafische symbool van de constante, zet in het dialoogvenster *1.002 achter het getal en
klik op OK.
• Welke conclusie trek je: is de temperatuurstijging aan het aardoppervlak in de vorige
eeuw te verklaren uit een toename van de zonneconstante? Waarom wel of niet?
23 Door de uitstoot van broeikasgassen is in de periode 1900-2000 de absorptiecoëfficiënt ε
van de atmosfeer met ongeveer 2% toegenomen.
• Bereken met het computermodel het effect van deze toename van de absorptiecoëfficiënt op de temperatuurstijging aan het aardoppervlak. Doe dat door in het model
de zonneconstante weer op de oude waarde terug te zetten en de waarde van de
absorptiecoëfficiënt met 1.02 te vermenigvuldigen.
• Welke conclusie trek je: is de temperatuurstijging aan het aardoppervlak in de vorige
eeuw te verklaren uit de toename van de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer?
Waarom wel of niet?
De uitstoot van broeikasgassen in de periode 1900-2000 levert volgens opdracht 23 een
o
temperatuurstijging aan het aardoppervlak van ongeveer 0,9 C. Volgens opdracht 22 komt
o
daar bovendien nog een temperatuurstijging van ongeveer 0,15 C door een toename van
de zonneactiviteit bij. Dat is bij elkaar meer dan wat er aan temperatuurstijging over die
periode is gemeten. Een verklaring hiervoor is te vinden in de terugkoppelingen in het
‘systeem Aarde’. Een toename van de temperatuur aan het aardoppervlak veroorzaakt het
afsmelten van sneeuw en ijs (en daarmee een afname van het albedo) en een toename van
de bewolking (en daarmee een toename van het albedo).
24 Door de stijgende temperatuur in de periode 1900-2000 is het albedo door het afsmelten
van sneeuw en ijs met ongeveer 0,5% afgenomen.
• Bereken met het computermodel het effect van deze afname van het albedo op de
temperatuurstijging aan het aardoppervlak. Doe dat door in het model de
absorptiecoëfficiënt op de nieuwe waarde te laten staan en het albedo met 0.995 te
vermenigvuldigen.
• Welke conclusie trek je: geeft deze afname van het albedo een versterking of een
verzwakking van het broeikaseffect?
25 Door de stijgende temperatuur in de periode 1900-2000 is het albedo door een toename
van de bewolking met ongeveer 1,8% toegenomen.
• Bereken met het computermodel het effect van deze toename van het albedo op de
temperatuurstijging aan het aardoppervlak. Doe dat door in het model de
absorptiecoëfficiënt op de nieuwe waarde te laten staan en het albedo met 1.018 te
vermenigvuldigen.
• Welke conclusie trek je: geeft deze toename van het albedo een versterking of een
verzwakking van het broeikaseffect?
26 De toename van de zonneconstante, de toename van de absorptiecoëfficiënt en de toeen afname van het albedo in de periode 1900-2000 hebben elk een verschillend effect
op de temperatuur aan het aardoppervlak.
• Bereken met het computermodel het gecombineerde effect van al deze
veranderingen uit opdracht 22 t/m 25.
• Welke conclusie trek je: is de temperatuurstijging aan het aardoppervlak in de vorige
eeuw te verklaren uit de toename van de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer?
Waarom wel of niet?
De combinatie van alle veranderingen van de zonneconstante, de absorptiecoëfficiënt en
het albedo levert bij opdracht 26 volgens het computermodel over de periode 1900-2000
o
een gemiddelde temperatuurstijging aan het aardoppervlak van zo’n 0,6 C. Dat is redelijk in
overeenstemming met de metingen. Dat zegt echter nog lang niet alles. De temperatuurstijging over de periode 1900-2000 is redelijk betrouwbaar gemeten. Maar de andere
variaties zijn eigenlijk gebruikt om het model goed af te stellen – zodat het ook gebruikt zou
kunnen worden om het effect van een verdere toename van de hoeveelheid broeikasgassen
in de atmosfeer te voorspellen.
Het is duidelijk dat het in de modelberekeningen gaat om nogal kleine, en dus moeilijk meetbare veranderingen – in de grootte-orde van hooguit enkele procenten. Of, met andere
woorden: de meetonzekerheden zijn vrij groot. Klimaatwetenschappers zijn dan ook
voortdurend bezig om meer betrouwbare metingen te krijgen.
Daarnaast is het nog maar de vraag of de theorie achter het model wel volledig is. Een voorbeeld daarvan is het effect van de temperatuur aan het aardoppervlak op de bewolkingsgraad. Een hogere temperatuur zou leiden tot meer verdamping en daarmee tot meer
bewolking. Maar er is inmiddels ook een theorie die stelt dat de zonneactiviteit invloed heeft
op de intensiteit van de kosmische straling die op de atmosfeer van de Aarde inslaat, en dat
die stralingsintensiteit op zijn beurt invloed heeft op de bewolkingsgraad – en daarmee op
de temperatuur aan het aardoppervlak. Klimaatwetenschappers zijn dus ook voortdurend op
zoek naar de relaties tussen de verschillende factoren die de temperatuur aan het aardoppervlak bepalen en naar de manier waarop ze die factoren en relaties in hun computermodellen kunnen verwerken.
Download