Examen Tips en Trucs - Nationale Examentraining

advertisement
Trainingsboek Natuurkunde VMBO
2016
Hey jij daar!
Welkom op de examentraining Natuurkunde VMBO! Het woord examentraining zegt
het al: trainen voor je examen. Tijdens deze training behandelen we de examenstof
in blokken en oefenen we ermee. Daarnaast besteden we ook veel aandacht aan de
vaardigheden voor je examen; je leert handigheidjes, krijgt uitleg over de meest
voorkomende vragen en leert uit welke onderdelen een goed antwoord bestaat.
Verder gaan we in op hoe je de stof het beste kunt aanpakken, hoe je verder komt
als je het even niet meer weet en vooral ook hoe je zorgt dat je overzicht houdt.
Naast de grote hoeveelheid informatie die je krijgt, ga je zelf ook aan de slag met
examenvragen. Tijdens het oefenen hiervan zijn er genoeg trainers beschikbaar om
je verder te helpen, zodat je leert werken met de goede strategie om je examen aan
te pakken. Hierbij is de manier van werken belangrijk, maar je kunt natuurlijk altijd
inhoudelijke vragen stellen; ook over de onderdelen die niet klassikaal behandeld
worden.
Voor iedere vraag zijn er uiteraard uitwerkingen beschikbaar, maar gebruik deze
informatie naar eigen inzicht. Vergeet niet dat je op je examen ook geen uitwerkingen
krijgt. Sommige vragen worden klassikaal besproken, andere vragen moet je zelf
nakijken.
Mocht je nog meer willen oefenen na deze examentraining, neem dan een kijkje op
www.examentraining.nl. Daar vind je oude examens en ons lesmateriaal van vorig
jaar.
Na de tips volgen het programma voor vandaag en de bijbehorende opgaven. We
verwachten niet dat je alle opgaven binnen de tijd af krijgt, maar probeer steeds zo
ver mogelijk te komen. Als je niet verder komt, vraag dan om hulp! We willen je graag
leren hoe je er wél uit kunt komen. En onthoud goed, nu hard werken scheelt je
straks misschien een heel jaar hard werken…
We wensen je heel veel succes vandaag en op je examen straks!
Namens het team van de Nationale Examentraining,
Eefke Meijer
Hoofdcoördinator
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
2
Tips en trics bij het voorbereiden en tijdens je examens
Examens voorbereiden
Tip 1: Heb vertrouwen in jezelf
Laat je niet gek maken door uitspraken als “Nu komt het er op aan”. Het examen is
een afsluiting van je hele schoolperiode. Je hebt er dus jaren naartoe gewerkt en
hebt in die tijd veel kennis en kunde opgedaan om examen te kunnen doen. In al die
jaren ben je nooit wakker geworden om vervolgens te ontdekken dat al je kennis was
verdwenen. De beste garantie voor succes is voorbereiden, en dat is nu net wat je al
die jaren op school hebt gedaan. Heb vooral vertrouwen in jezelf!
Tip 2: Bereid je goed voor
Om jezelf goed voor te bereiden op je eindexamen maak je een planning, leer je de
stof en oefen je met vragen. Hoe pak je dit nou het beste aan?
Begin allereerst met het maken van een overzicht van alle stof en een planning. Je
kunt bijvoorbeeld een schema maken met daarin alle hoofdstukken die je moet leren
en welke onderwerpen daarbij horen. Daarbij schrijf je wanneer je welk onderdeel
gaat leren.
Als je aan de slag gaat met leren, zorg dat je op tijd begint en plan dan niet teveel
studie-uren achter elkaar. Pauzes zijn noodzakelijk, maar zorg ervoor dat ze kort
blijven, anders moet je iedere keer opnieuw opstarten.
Wissel verschillende vakken af en wissel het leren af met oefenen. Op die manier
kun je je beter concentreren en leer je effectiever. Wat je concentratie (en je
planning) ook ten goede komt, is leren op vaste tijdstippen.
Tip 3: Leer alsof je examens zit te maken
Oefenen voor je examen bestaat natuurlijk ook uit het voorbereiden op de situatie
zelf. Dit betekent dat je je leeromgeving zoveel mogelijk moet laten lijken op je
examensituatie. Zorg dus voor zo min mogelijk afleiding (lees: leg je telefoon weg) en
maak je tafel zo leeg mogelijk. Maak ook een keer een proefexamen met een timer of
eierwekker erbij, zodat je weet hoe het is om voor langere tijd een examen te maken
en zodat je weet hoe je je tijd het beste in kunt delen.
Tip 4: Herhaal de geleerde stof
Belangrijk is om alle leerstof te herhalen! Wat heb je de vorige dagen ook alweer
geleerd? Door te herhalen blijft de stof langer in je hoofd (lange termijn geheugen) en
verklein je de kans dat je het weer vergeet. Zorg dat je de dag vóór het examen geen
nieuwe stof meer hoeft te leren en dat je alles nog even doorneemt en herhaalt.
Tip 5: Leer op verschillende manieren (lezen, schrijven, luisteren, zien en uitspreken)
Alleen maar lezen in je boek verandert al snel in staren in je boek zonder dat je nog
wat opneemt. Wissel het lezen van de stof in je boek dus af met het schrijven van
een samenvatting. Let op dat je in een samenvatting alleen belangrijke punten
overneemt, zodat het ook echt een samenvatting wordt. Kijk ook eens op Youtube,
daar zijn talloze filmpjes te zien waarin de stof duidelijk wordt uitgelegd. Maak daar
gebruik van, want op die manier komt de stof nog beter binnen omdat je er naar hebt
kunnen luisteren. Met mindmaps zorg je er voor dat je de stof voor je kunt zien en
kunt overzien. Het werkt tot slot heel goed om de stof aan iemand uit te leggen die
de stof minder goed beheerst dan jij. Door uit te spreken waar de stof over gaat
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
3
merk je vanzelf waar je nog even in moet duiken en welke onderdelen je prima
beheerst.
Mindmap:
Goed voor jezelf zorgen!
Tip 1: Zorg voor voldoende beweging
Eigenlijk is leren net als topsport: het vergt een goede voorbereiding, planning, rust,
oefenen en concentratie. Om een goede prestatie te leveren, is het belangrijk dat je
je fit voelt. Sporten en bewegen tussen het leren door en aan het einde van de dag is
daarom aan te raden. Het doorbreekt de sleur van het leren, brengt zuurtstof naar de
hersenen, zorgt voor ontspanning en dat je je weer opgeladen voelt om verder te
gaan met leren.
Tip 2: Zorg voor een goede balans tussen spanning en ontspanning
Om een goede prestatie te leveren is er een goede balans nodig tussen spanning en
ontspanning. Spanning zorgt ervoor dat je alert bent en ontspanning zorgt ervoor dat
je je aandacht erbij kan houden. Teveel spanning is niet goed en teveel ontspanning
ook niet. Als je merkt dat je té ontspannen bent en dat daardoor je concentratie en
motivatie weg zijn, probeer dan voor jezelf doelen te stellen. Slagen met een 8
gemiddeld bijvoorbeeld, dan komt die gezonde spanning vanzelf. Als je té
gespannen bent, probeer dan eens of mindfulness iets is voor jou of ga lekker
sporten.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
4
Tip 3: Zorg voor voldoende slaap
Een nachtje doorblokken is geen slim idee. Je hebt namelijk slaap nodig om goed te
kunnen functioneren en concentreren. Bovendien, tijdens je slaap wordt alle geleerde
informatie van die dag vastgelegd in je geheugen. Langdurig onthouden lukt dus
beter als je na het leren gaat slapen, in plaats van eindeloos door te blijven leren.
Tip 4: Zorg dat je goed eet en drinkt
Het onderzoek naar het verband tussen voeding en geheugen staat weliswaar nog in
de kinderschoenen, toch weten we al een aantal handige dingen daarover.
En waarom zou je daar geen gebruik van maken? Zo is het inmiddels duidelijk dat je
hersenen veel energie nodig hebben in periodes van examens, dus ontbijt elke dag
goed. Let dan wel op wat je eet, want brood, fruit en pinda’s leveren meer langdurige
energie dan koekjes en snoep. Koffie en thee bevatten cafeïne, wat kan zorgen voor
een betere concentratie. Drink er echter niet teveel van; het kan je onrustig maken.
En dan het examen zelf
De dag is eindelijk gekomen. Je bent er klaar voor en de examens worden
uitgedeeld. Je mag beginnen!
Tip 1: Blijf rustig en denk aan de strategieën die je hebt geleerd
Wat doe je tijdens het examen?
- Lees rustig alle vragen
- Blijf niet te lang hangen bij een vraag waar je het antwoord niet op weet
- Schrijf zoveel mogelijk op maar…. voorkom wel dat je onzinverhalen gaat schrijven.
Dat kost uiteindelijk meer tijd dan dat het je aan punten gaat opleveren.
- Noem precies het aantal antwoorden, de redenen, de argumenten, de voorbeelden
die worden gevraagd. Schrijf je er meer, dan worden die niet meegerekend en dat is
natuurlijk zonde van de tijd.
- Vul bij meerkeuzevragen maar één antwoord in. Verander je je antwoord, geef dit
dan duidelijk aan.
- Ga je niet haasten, ook al voel je tijdsdruk. Tussendoor even een mini-pauze
nemen is alleen maar goed voor je concentratie.
- Let niet op wat klasgenoten doen. Sommige van hen zullen al snel klaar zijn, maar
trek je daar niets van aan en ga rustig verder.
- Heb je tijd over? Controleer dan of je volledig antwoord hebt gegeven op álle
vragen. Hoe saai het ook is, het is belangrijk, je kunt immers gemakkelijk per ongeluk
een (onderdeel van een) vraag overslaan.
- Tot slot: bedenk van tevoren of je thuis je antwoorden van het zojuist gemaakte
examen wilt nakijken. Hoe reageer je als blijkt dat je veel fouten hebt? Heeft dit
negatieve of juist positieve invloed op het leerwerk voor de examens die nog komen
gaan?
Tip 2: Los een eventuele black-out op met afleiding
Mocht je toch een black-out krijgen, bedenk dan dat je kennis echt niet verdwenen is.
Krampachtig blijven nadenken versterkt de black-out alleen maar verder. Het beste is
om even iets anders te gaan doen. Ga even naar de WC of leg gewoon even je pen
neer. Als je goed bent voorbereid, zit de kennis in je hoofd en komt het vanzelf weer
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
5
boven. En mocht het bij die ene vraag toch niet lukken, bedenk dan dat je niet alle
vragen goed hoeft te hebben om toch gewoon je examen te halen.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
6
Hoe pak je open vragen en meerkeuzevragen aan?
Een examen bestaat vaak uit een mix van open en meerkeuzevragen. Je hebt
verschillende strategieën om tot het juiste antwoord te komen. Bij meerkeuzevragen
gaat het erom dat je de juiste uitspraak of bewering kiest, bij meerkeuzevragen is het
belangrijk dat je antwoord geeft op de vraag, dat je volledig bent of dat je de juiste
berekening toepast.
Meerkeuzevragen
Veel leerlingen vinden meerkeuzevragen lastig. Er staan namelijk vaak meerdere
antwoordmogelijkheden die op elkaar lijken. Hoe pak je zo’n vraag nou het handigste
aan?
Tip 1: Omcirkel en streep de foute antwoorden weg
Lees de vraag goed en omcirkel eventueel de belangrijkste kernwoorden uit de
vraag. Vervolgens kun je het beste eerst nagaan welk antwoord je zelf zou geven.
Daarna vergelijk je dat met alle antwoordmogelijkheden die er staan. Vaak kun je
dan al de twee meest foute antwoord wegstrepen. Er blijven dan nog twee
antwoorden over. Lees de vraag nogmaals en bekijk welk antwoord van de twee
overgebleven antwoorden het meest volledig is.
Tip 2: Blijf bij je gevoel
Het komt je vast bekend voor: je krijgt een toets terug, waarbij je ziet dat je het goede
antwoord toch nog op het laatst hebt veranderd in een antwoord dat fout blijkt te zijn.
Daarom: je eerste ingeving blijkt meestal te kloppen. Verander je antwoord alleen als
het een extreem wilde gok was, als je nieuwe inzichten hebt gekregen of als je de
vraag per ongeluk verkeerd hebt gelezen.
Tip 3: Gok als je het antwoord niet weet
Het kan natuurlijk gebeuren dat je het antwoord echt niet weet op de vraag. Gok in
dat geval het antwoord, wie weet gok je goed. Je hebt immers een kans van 1 op 4
en misschien zelfs groter als je een fout antwoord hebt weg kunnen strepen.
Als je moet gokken, kun je dat ‘slim doen’:
- Streep foute antwoorden eerst weg
- Let op woorden als ‘altijd’, ‘nooit’ of ‘in geen enkel geval’. Vaak zijn die fout.
- Laat je niet leiden door de langste zin of het meest ingewikkelde antwoorden.
- Heb je bij je vorige vragen al drie keer A geantwoord, trek je daar niets van
aan. Een vierde keer A kan ook gewoon.
- Bekijk welke antwoorden sterk op elkaar lijken, vaak is een van die twee
antwoorden juist.
Open vragen
Tip 1: Wees volledig
Het komt vaak voor dat vragen niet volledig worden beantwoord en dat je daardoor
niet alle punten voor die vraag krijgt. Kijk daarom goed wat er precies gevraagd
wordt. Let op woorden als: ‘leg uit’, ‘verklaar’, ‘waarom’ etc. Als er gevraagd wordt
naar twee redenen, let er dan op dat je ook echt twee redenen geeft. Als je er meer
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
7
geeft, tellen die niet mee. Nadat je het antwoord hebt opgeschreven, lees de vraag
dan nog even door en kijk of je volledig bent geweest.
Tip 2: Haal informatie uit de bronnen
Vaak krijg je bij een vraag een bron erbij. Dit kan een kaart, afbeelding, grafiek, tabel
of afbeelding zijn. Het goed bestuderen van de bron kan je al een eind op weg
helpen in het beantwoorden van de vraag. Wat zie ik eigenlijk? Wat is de titel? Wat
geeft de bron weer? Is er een legenda? Wat staat er op de x-as en y-as? Welke
eenheden zijn er gebruikt? Wie is de maker? Staat er een jaartal bij?
Tip 3: Schrijf tussenstappen op
Je krijgt niet alleen punten voor het juiste antwoord, ook de tussenberekeningen
leveren punten op. Het is jammer om die punten te verliezen, terwijl je wel weet hoe
het moet.
Tip 4: Schrijf nuttige informatie op
Weet je het antwoord op de vraag niet, maar weet je wel iets nuttigs te melden over
de vraag? Schrijf maar op! Vaak krijg je hier ook punten voor. Zorg er wel voor dat
het relevant blijft en dat je geen onzin op gaat schrijven.
Tip 5: Zorg dat je alles nog even controleert
Je hebt de laatste vraag gemaakt en het liefst wil je zo snel mogelijk naar huis. Blijf
toch nog even zitten en controleer je toets nog even. Heb je niet per ongeluk een
vraag overgeslagen? Heb je antwoord gegeven op de vraag? Zijn je antwoorden
leesbaar? Ben je nog iets vergeten?
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
8
EXAMENTIPS EN -TRUCS

Let op je voeding: druivensuiker, pinda’s en fruit doen niet alleen wonderen voor je
concentratie, ze zijn ook nog eens erg lekker!

Alcohol, sigaretten, koffie en thee zijn niet zo positief voor je geheugen: afblijven dus.

Ga de de dag voordat je een examen hebt op tijd naar bed. Alleen dan kun je
ontspannen en geconcentreerd aan het werk.

Ontbijt goed, ook al ben je een beetje misselijk door de zenuwen.

Zorg goed voor jezelf: het zou toch balen zijn als je ziek bent tijdens je examens!
Maar een goede gezondheid heeft meer voordelen: als je een goede conditie hebt, is
de zuurstoftoevoer naar je hersenen hoger en presteer je dus beter.

Leer om te gaan met de tijdsdruk tijdens examens, oefen thuis hoeveel tijd je nodig
hebt voor een heel examen/ of deel je tijd in.

Maak oefenexamens!

Als je na vijf minuten hardnekkig peinzen nog steeds het antwoord niet weet, ga dan
naar de volgende vraag. Dan kun je, als je alle vragen af hebt, terug gaan naar die
vraag.

Vul bij meerkeuzevragen duidelijk één antwoord in. Als je je antwoord verandert, geef
dit dan duidelijk aan.

Staat er in de vraag ‘geef 2 antwoorden’, geef er dan ook 2 (meer mag, maar alleen
je eerste 2 antwoorden kunnen goed gerekend worden).

Neem de tijd. Na anderhalf uur voorovergebogen zitten, mag je je best even
uitrekken. Dat is goed voor de concentratie.

Tijd over? Controleer of je volledig antwoord hebt gegeven op alle vragen. Hoe saai
het ook is, het is belangrijk: een (onderdeel van een) vraag kun je gemakkelijk per
ongeluk overslaan.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
9
HET EXAMEN NASK 1
Het examen NaSk1 zal bestaan uit verschillende onderwerpen. Rond deze onderwerpen
worden vragen gesteld. Dit kunnen 1 tot 5 vragen zijn die onder een onderwerp vallen.
Sommige vragen zullen zijn kennisvragen, anderen zullen je vragen om te rekenen om tot de
juiste uitkomst te komen. Ook zullen er opgaven zijn waar grafieken getekend of afgelezen
moeten worden. Het is dan ook belangrijk deze vragen erg precies te bekijken voor het juiste
antwoord. Tevens kan het examen plaatjes bevatten die je niet eerder gezien hebt. Bekijk
deze rustig en kijk goed wat hier mee bedoeld word.
In totaal zal het examen 2 uur duren. Het totale aantal vragen verschilt per tentamen.
Meestal zullen dit richting de 65-75 vragen zijn. Binas of biodata mag hierbij gebruikt
worden en kunnen je hulp geven bij de stofeigenschappen, formules etc. Zorg ervoor dat je
goed kan werken met Binas – Biodata (weten waar alles te vinden is).
TOEGESTANE HULPMIDDELEN

Schrijfmaterialen, inclusief millimeterpapier

Tekenpotlood

Gum

Blauw en rood kleurpotlood

Passer

Geodriehoek

Rekenmachine (geen grafische)

BINAS
TIPS
Vooraf aan het examen

Zorg voor verse batterijen in je GR.

Zet dingen in je GR die je echt niet kunt onthouden, dit is toegestaan. Maar teveel
erin zetten leidt af, je kunt het beste zoveel mogelijk uit je hoofd leren.

Zorg ervoor dat je Binas bij je hebt!
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
10
Tijdens het examen

Bekijk het tentamen rustig en begin bij de opgave waar je mee wilt beginnen. Je hoeft
de opgaven niet op volgorde te maken.

Lees de vraag aandachtig en schrijf de belangrijke gegevens uit de vraag op.

Probeer de gegevens in de vraag meteen te ‘vertalen’; ga na wat er bedoeld wordt
(bijvoorbeeld snelheid, frequentie, tijd etc.). Zie je bijvoorbeeld constante snelheid,
‘vertaal’ dit dan in netto kracht is 0 en schrijf dit ook op.

Maak tekeningen om het voor jezelf beter te begrijpen.

Kies je formules zorgvuldig: controleer of ze wel van toepassing zijn.

Schrijf de formules die je gaat gebruiken op en maak kleine stappen.

Vul de juiste eenheden in je formules in: alles zonder voorvoegsel (dus meter, volt,
watt, joule), behalve massa (kilogram i.p.v. gram).

Zorg dat de deg/rad-instelling van je rekenmachine goed staat voordat je gaat
rekenen.

Probeer (met behulp van de formules) een vergelijking op te stellen.

Teken hulplijnen (raaklijnen, vectoren) groot.

Vergeet de eenheid niet in je eindantwoord en check of deze klopt: geef je hiermee
antwoord op de vraag?

Let op significantie in je eindantwoord.

Kijk achteraf of je echt antwoord gegeven hebt op de vraag.

Als je twijfelt aan een antwoord dit pas doorstrepen als je een alternatief antwoord
weet. Beter iets dan niets en misschien dat het gedeeltelijk wel klopt.

Zoek een logische opbouw in de vraag. Vaak heb je antwoord a nodig bij b etc.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
11
PLANNING
Tijden
Onderwerp
Oefenopgaven
Start, kennismaking
Blok 1
Vaardigheden
Materie
Geluid
Pauze
Blok 2
Kracht beweging
Veiligheid, Constructies
Pauze
Blok 3
Veiligheid in het verkeer
Elektriciteit
Pauze
Blok 4
Verbranden & Verwarmen
Vragenronde
Evaluatie en afsluiting
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
12
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Welkom op de examentraining
NASK 1 VMBO
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Wat gaan we doen?
• De dag duurt van 9:00 tot 18:00
___________________________________
• De stof is verdeeld in vier blokken.
• Na elk blok een aantal oefenopgaven op eindexamenniveau.
• Tussendoor korte pauzes, en twee lange pauzes om te lunchen en
avondeten.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Rekenen, materie, geluid
Rekenen
Materie
Geluid
Grote getallen worden vaak afgekort, met de wetenschappelijke notatie.
Daarbij schrijf je een getal als iets maal een macht van tien.
Bijvoorbeeld 12300 meter schrijf je als Als je twee getallen in wetenschappelijke notatie vermenigvuldigd tel je de
exponenten op. Als je ze deelt trek je de exponenten van elkaar af.
___________________________________
___________________________________
meter.
Het getal boven de 10 wordt de exponent genoemd. Als het oorspronkelijke
getal klein is komt er een – voor deze exponent.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
13
___________________________________
Rekenen, materie, geluid
Rekenen
Materie
Geluid
___________________________________
Soms worden machten van tien als voorvoegsel geschreven.
Eén centimeter is een honderste meter of ___________________________________
meter.
Voorvoegsel
Betekenis
Macht van 10
Milli-
Een duizendste
Centi-
Een honderste
Deci-
Een tiende
Deca-
Tien
Hecto-
Honderd
Kilo-
Duizend
Mega-
Een miljoen
Giga-
Een miljard
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Rekenen, materie, geluid
Rekenen
Materie
Geluid
___________________________________
___________________________________
Als je in deze tabel een stap omlaag zet moet je door 10 delen.
Een centimeter is een tiende decimeter, een honderste meter, een duizendste
decameter, enzovoorts.
Voorvoegsel
Betekenis
Macht van 10
Milli-
Een duizendste
Centi-
Een honderste
Deci-
Een tiende
Deca-
Tien
Hecto-
Honderd
Kilo-
Duizend
Mega-
Een miljoen
Giga-
Een miljard
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Rekenen, materie, geluid
Rekenen
Materie
Geluid
___________________________________
___________________________________
Als je in deze tabel een stap omhoog zet moet je met 10 vermenigvuldigen.
Een kilometer is 10 hectometer, 100 decameter, 1000 meter, enzovoorts.
Voorvoegsel
Betekenis
Macht van 10
Milli-
Een duizendste
Centi-
Een honderste
Deci-
Een tiende
Deca-
Tien
Hecto-
Honderd
Kilo-
Duizend
Mega-
Een miljoen
Giga-
Een miljard
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
14
Rekenen, materie, geluid
Rekenen
Materie
Geluid
Als je met oppervlakte te maken hebt staat er altijd een 2 achter de eenheid,
bijvoorbeeld m2. In dat geval moet je per stap omhoog niet met 10 maar met
100 vermenigvuldigen, en per stap omhoog niet door 10 maar door 100 delen
Als je met inhoud te maken hebt staat er altijd een 3 achter de eenheid,
bijvoorbeeld m3. In dat geval moet je per stap omhoog niet met 10 maar met
1000 vermenigvuldigen, en per stap omhoog niet door 10 maar door 1000
delen
Een speciale vorm van inhoud is de liter. Daar geldt het volgende voor
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Rekenen, materie, geluid
Rekenen
Materie
Geluid
Zorg dat je na het uitrekenen van een vraag altijd de juiste eenheid bij het
antwoord zet, en afrondt op het juiste aantal significante cijfers.
Als je bij het berekenen een formule moet omdraaien kun je gebruik maken
van de formuledriehoek. Leg je vinger op de grootheid die je wil weten en de
driehoek geeft de formule die je ervoor moet gebruiken.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Rekenen, materie, geluid
Rekenen
Materie
Geluid
___________________________________
___________________________________
Als je de formuledriehoek goed gebruikt krijg je de volgende formules
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
15
Rekenen, materie, geluid
Rekenen
Materie
Geluid
___________________________________
___________________________________
Als je percentages wil uitrekenen gebruik je de volgende formule
___________________________________
Je kan met percentages ook verandering uitdrukken, dat doe je met de
volgende formule
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Rekenen, materie, geluid
Rekenen
Materie
Geluid
Materie bestaat uit atomen. Dit zijn de piepkleine bouwstenen van alles om je
heen.
Een atoom bestaat uit een kern met daaromheen elektronen. De kern bestaat
uit protonen en neutronen. Protonen zijn positief geladen, neutronen negatief.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Rekenen, materie, geluid
Rekenen
Materie
Bij een atoom hoort de volgende formule
is het massagetal, het aantal protonen en
Geluid
het aantal neutronen.
De meeste stoffen zijn opgebouwd uit moleculen. Moleculen zijn groepjes van
een aantal atomen die aan elkaar vast geplakt zitten. Een molecuul schrijf je
als een combinatie van letters en cijfers, bijvoorbeeld H2O. De letters staan
voor de atomen, en de cijfers voor hoe vaak elk atoom voorkomt in het
molecuul.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
16
Rekenen, materie, geluid
Rekenen
Materie
Geluid
Een stof kan uit drie fasen bestaan: Vast, vloeibaar en gas. Deze fasen
zeggen iets over hoe dicht de moleculen van deze stof bij elkaar zitten. De
overgangen tussen deze stoffen hebben ook allemaal een naam, en zijn in
het plaatje hieronder samengevat.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Rekenen, materie, geluid
Rekenen
Materie
Geluid
Niet elke stof neemt evenveel ruimte in. Denk bijvoorbeeld aan het verschil
tussen piepschuim en zand.
Om uit te rekenen hoe zwaar een bepaald volume van een stof is gebruiken
we de dichtheid.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
De eenheid van de dichtheid is kilogram per kubieke meter. De dichtheid
geeft dus aan hoeveel één kubieke meter van een bepaalde stof weegt.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Rekenen, materie, geluid
Rekenen
Materie
Geluid
Geluid is een trilling van luchtmoleculen. Voor de frequentie van geluid geldt
Geluid beweegt zich voort met de geluidssnelheid. Deze kun je opzoeken in
je Binas of berekenen met
De geluiddsterkte druk je uit in decibel (dB). Als geluid 2x zo hard wordt
neemt de geluidssterkte met 3 dB toe.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
17
Beweging en krachten
Beweging en krachten
Constructies
Een kracht is de oorzaak van een beweging. De eenheid van kracht is de
Newton, N.
Er zijn verschillende soorten krachten. Alleen van de zwaartekracht hoef je
de formule te kennen. De rest hoef je alleen te kunnen bepalen met behulp
van een diagram of afbeelding.
Spierkracht
Veerkracht
Spankracht
Zwaartekracht: Wrijvingskracht.
Magnetische kracht.
Elektrische kracht.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Beweging en krachten
Beweging en krachten
Constructies
Krachten zijn vectoren, dat wil zeggen dat ze zowel een grootte als een
richting hebben. Een vector stel je voor als een pijl.
Dit betekent dat als je twee krachten optelt je rekening moet houden met de
richting. Dit doe je met de parallellogramregel. Hierover later meer.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Beweging en krachten
Beweging en krachten
Constructies
Als er meerdere krachten op een voorwerp werken kun je met de volgende
regel makkelijk bepalen of dit voorwerp gaat bewegen of niet
___________________________________
___________________________________
___________________________________
is de optelsom van alle afzonderlijke krachten die tegelijkertijd op het
voorwerp werken.
___________________________________
Bij elke beweging hoort een snelheid. De gemiddelde snelheid bereken je
met
___________________________________
Snelheid kan in m/s zijn of in km/h.
Als je de afstand wil berekenen gebruik je
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
18
Beweging en krachten
Beweging en krachten
Constructies
Als een voorwerp een beweegt maar de snelheid is niet constant dan is er
sprake van versnelling. Versnelling betekent snelheidsverandering. Als er
een versnelling is kun je de snelheid berekenen met
Als je de beginsnelheid erbij hebt wordt deze formule
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Je kan dit ook omdraaien om de versnelling zelf te berekenen
___________________________________
Het verband tussen kracht en versnelling is
___________________________________
___________________________________
Beweging en krachten
Beweging en krachten
Constructies
Een kracht kan niet alleen een beweging veroorzaken, met de formule
Maar ook een draaiing. Als het voorwerp waar de kracht op werkt vastzit dan
gaat het niet bewegen maar draaien. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een wip.
In deze situatie spreken we van momenten. De formule voor het moment is
Momenten in verschillende richtingen trek je van elkaar af, in dezelfde
richting tel je bij elkaar op.
Een wip is in evenwicht als geldt
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Beweging en krachten
Beweging en krachten
Constructies
Een katrol maakt het optillen van zware voorwerpen makkelijker. Hoe meer
katrollen je hebt hoe makkelijker het wordt.
De kracht die je nodig hebt om een voorwerp op te tillen is normaal gelijk aan
de zwaartekracht die op dat voorwerp werkt. Als je een of meer katrollen
gebruikt kun je die kracht delen door het aantal katrollen dat je gebruikt
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
19
Beweging en krachten
Beweging en krachten
Constructies
Als een kracht ervoor zorgt dat een voorwerp over een afstand verplaatst
wordt, dan levert deze kracht arbeid. In formulevorm
Arbeid is een vorm van energie. Twee andere soorten energie zijn
• Zwaarte-energie
Dit is de energie die nodig is om een voorwerp tot een bepaalde hoogte op te
tillen
• Bewegingsenergie
Dit is de energie die nodig is om een voorwerp tot een bepaalde snelheid te
versnellen, als er geen wrijving is.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Beweging en krachten
Beweging en krachten
Constructies
Energie is altijd behouden. Dat wil zeggen dat hiet niet gemaakt of vernietigd
kan worden, alleen omgezet in andere vormen. Een gloeilamp zet elektrische
energie om in licht (en een beetje warmte), als je tegen een bal schopt wordt
spierenergie omgezet in bewegingsenergie. Dit alles wordt samengevat in de
wet van behoud van energie.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Voor een voorwerp dat omlaag valt of glijdt is dit bijvoorbeeld
De zwaarte-energie en bewegingsenergie voor de val zijn gelijk aan de
zwaarte-energie en bewegingsenergie na de val.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Beweging en krachten
Beweging en krachten
Constructies
Om krachten op te tellen gebruik je de parallellogramregel. Als je twee
krachten hebt die je wil optellen, teken je twee stippellijntjes, elk evenwijdig
aan de kracht tegenover het lijntje. De optelsom van de twee krachten is dan
de diagonaal van het parallellogram (schuine rechthoek) die je nu getekend
hebt.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
20
Beweging en krachten
Beweging en krachten
Constructies
Dit betekent dat als je twee krachten optelt je niet gewoon de groottes van
de twee krachten mag optellen. 5 N + 10 N is niet 15 N, dit hangt van de
richting van de krachten af. Hieronder zie je een situatie waarin 5 N + 10 N =
11 N. Om som te bepalen meet je de lengte met je geodriehoek.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Beweging en krachten
Beweging en krachten
Constructies
Je kan van twee krachten een nieuwe kracht maken door ze op te tellen,
maar dit kan ook omgekeerd. In dat geval maak je van een kracht twee
nieuwe krachten. Dit heet ontbinden. Dit gaat in drie stappen:
•
•
•
Teken de nettokracht
Teken de hulplijnen voor het parallellogram
Teken de overige krachten in. Let erop dat de krachten langs de hulplijnen
van het parallelogram lopen.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Veiligheid in het verkeer
De volgende factoren beïnvloeden de veiligheid in het verkeer. Zie het
dagprogramma voor meer informatie.
•
•
•
•
•
•
De reactietijd
De rijsnelheid
Het profiel van de banden
Weersomstandigheden
Het wegdek
Veiligheidsvoorzieningen
Bijna al deze factoren zorgen ervoor dat je remweg toeneemt. Voor de
remweg geldt de volgende formule
Hoe langer een van die twee afstanden is, hoe langer je remweg is.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
21
Veiligheid in het verkeer
De reactieafstand en stopafstand kun je uit een
-diagram aflezen:
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Elektriciteit
___________________________________
Elektriciteit bestaat uit elektronen die door een schakeling bewegen. Een
schakeling bestaat uit een spanningsbron en een of meerdere apparaten. Er
bestaan twee soorten schakelingen, parallelschakelingen en
serieschakelingen.
___________________________________
Stoffen waar elektriciteit makkelijk doorheen beweegt heten geleiders.
Stoffen waar elektriciteit moeilijk doorheen beweegt heten isolatoren.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Elektriciteit
Een schakeling heeft drie eigenschappen
• Stroomsterkte, I. Hoeveel elektriciteit (stroom) er door de schakeling loopt.
Deze kun je meten met een stroommeter.
• Weerstand, R. Hoe moeilijk stroom door de schakeling loopt.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
• Spanning, V. Hoeveel energie de elektriciteit in de schakeling tot zijn
beschikking heeft. Deze kun je meten met een voltmeter.
___________________________________
Deze drie eigenschappen zijn samengevat in de volgende formule
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
22
Elektriciteit
Het vermogen van een apparaat geeft aan hoeveel elektrische energie dat
apparaat per seconde om kan zetten in andere energie (bijvoorbeeld
warmte, of licht, of geluid).
De formule voor vermogen is de volgende
Als je het vermogen weet kan je ook de hoeveelheid verbruikte elektrische
energie berekenen
Let hierbij op de eenheid van E:
• Als je de energie in Joule wil weten vul je het vermogen in Watt in en de
tijd in seconden.
• Als je de energie in kWh wil weten vul je het vermogen in Kilowatt in en de
tijd in uren.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Elektriciteit
___________________________________
Een schakeling kan naast een spanningsbron en één of meerdere apparaten
ook de volgende componenten bevatten. Zie je dagprogramma voor meer
informatie.
___________________________________
•
•
•
•
•
•
•
•
Weerstand
NTC (Negative Temperature Coefficient)
LDR (Light Dependant Resistor)
LED (Light Emitting Diode)
Schakelaars
Transistor (Stroomversterker)
Condensator (Opslag)
Transformator
Voor een transformator geldt de volgende formule
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Verbranden en verwarmen
___________________________________
Warmte is een vorm van energie. Als je aan een voorwerp warmte toevoegt
wordt dit voorwerp warmer en stijgt de temperatuur ervan.
___________________________________
Warmte kan op drie manieren worden doorgegeven. Dit wordt
warmtetransport genoemd
___________________________________
• Geleiding
• Stroming
• Straling
___________________________________
___________________________________
Om warmteverlies te beperken worden sommige voorwerpen geïsoleerd.
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
23
Verbranden en verwarmen
Warmte kan worden opgewekt door stoffen te verbranden. Hierbij hoort het
begrip rendement.
Het verbranden van fossiele brandstoffen is slecht voor het milieu. Gevolgen
van de verbranding zijn onder andere
•
•
•
•
Luchtverontreiniging
Zure regen
Versterken van het broeikaseffect
Thermische verontreiniging
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Einde
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Succes op het examen!
Vergeet niet de evaluatie in te vullen.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Evaluatie
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Laat ons weten wat je van de training vond:
www.examentraining.nl/evaluatie
Enthousiast na deze training?
Kijk op www.examentraining.nl voor al je andere vakken
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
24
BLOK 1: VAARDIGHEDEN, MATERIE EN GELUID
1. Vaardigheden
1.1 Rekenen (wiskunde).
Grote getallen worden in de natuurkunde bijna altijd afgekort. Zo wordt 1000 bijvoorbeeld
geschreven als . Dit wordt wetenschappelijke notatie genoemd. Bij wetenschappelijke
notatie schrijf je getallen als machten van 10.
Als je een getal om wil schrijven begin je met een 10. De macht die erachter komt is
hetzelfde als het aantal nullen dat het oorspronkelijke getal heeft. Zo wordt 100000 dus .
Als het getal kleiner is dan 1 dan neem je het aantal nullen achter de komma +1 en komt er
een minteken voor de macht. 0,0001 wordt .
Als je twee machten van tien vermenigvuldigt mag je de machten optellen.
want
4
7
Als je twee machten van tien door elkaar deelt mag je de machten val elkaar aftrekken
want 5 –
Om percentages uit te rekenen ga je als volgt te werk
Als je bijvoorbeeld wilt weten hoeveel procent 69 van 87 is, vul je in
69
87
79 69 is dus 79,31% van 87. Andersom kan het ook
87
69
6 9
87 is dus 126,09% van 69.
Als je een procentuele verandering wil uitrekenen gebruik je de volgende formule
Als iemand op dieet gaat en van 87 kilogram naar 69 kilogram gaat, is de procentuele
afname dus
69
87
87
69
De afname is 20,69%.
1.2 Rekenen met grootheden en eenheden
In de natuurkunde zijn er allerlei soorten grootheden: lengte, massa, temperatuur, spanning,
snelheid, en ga zo maar door.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
25
Grootheden zijn eigenschappen die je direct kan meten. Bij elke grootheid hoort een
eenheid. De eenheid is hetgene dat je achter de uitkomst van een meting zet.
Bijvoorbeeld: Als je langs een meetlat gaat staan dan meet je de grootheid lengte. De meting
die je krijgt heeft als eenheid (centi)meter.
Grootheden en eenheden hebben beide een symbool. Dat is een soort afkorting waarmee je
de grootheid en eenheid opschrijft. Lengte heeft bijvoorbeeld het symbool l en meter het
symbool m.
Als je het antwoord op een vraag opschrijft, vergeet dan de eenheid niet! Als je dit wel doet
krijg je een punt aftrek en dat is natuurlijk eeuwig zonde.
De volgende tabel geeft de grootheden en bijbehorende eenheden en symbolen.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
26
Bij de eenheden horen ook afgeleide eenheden. Je gaat de afstand tussen Amsterdam en
New York niet in meter opschrijven, dan krijg je een enorm getal. In plaats daarvan gebruik je
kilometer.
Elke afgeleide eenheid bestaat uit een eenheid uit de tabel hierboven met een voorvoegsel
ervoor.
De voorvoegsels staan in de volgende tabel, hun betekenis staat erachter.
Voorvoegsel
Betekenis
Macht van 10
Milli-
Een duizendste
Centi-
Een honderste
Deci-
Een tiende
Deca-
Tien
Hecto-
Honderd
Kilo-
Duizend
Mega-
Een miljoen
Giga-
Een miljard
Eén Megawatt is bijvoorbeeld één miljoen Watt. Dat is 1000000 Watt oftewel Watt.
Als je in de tabel hierboven een stap omlaag zet moet je tot en met kilo- het getal dat je hebt
door 10 delen. Als je een stap omhoog zet moet je met 10 vermenigvuldigen.
Bijvoorbeeld: 100 meter is 10 decameter is 1 hectometer is 0,1 kilometer.
Als je te maken hebt met oppervlakte moet je per stap door 100 delen of met 100
vermenigvuldigen.
Bijvoorbeeld: 100 vierkante meter is hetzelfde als 1 vierkante decameter.
Als je te maken hebt met inhoud moet je per stap door 1000 delen of met 1000
vermenigvuldigen.
Bijvoorbeeld: 1 kubieke meter is hetzelfde als 1000 kubieke hectometer.
Of je te maken hebt met oppervlakte of inhoud kun je herkennen aan het symbool van de
eenheid. Als hier een 2 achter staat ben je met oppervlakte bezig, als er een 3 achter staat
met inhoud.
Bijvoorbeeld: Vierkante meter schrijf je als m2. Kubieke meter schrijf je als m3.
Een bijzondere inhoudsmaat is de liter. Eén liter is hetzelfde als 1 kubieke decimeter. Dit wil
zeggen dat 1 kubieke meter dus hetzelfde is als 1000 liter
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
27
Als je antwoord op een examenvraag een getal is mag je dat niet zomaar overschrijven van
het scherm van je rekenmachine. Je moet namelijk rekening houden met significante cijfers.
Dat gaat als volgt:

Kijk eerst naar welk getal in de vraag uit het minste aantal cijfers bestaat. Nullen aan
het begin van het getal tellen hiervoor niet mee. Dit is het aantal significante cijfers
van de vraag.

Je antwoord moet uit evenveel significante cijfers bestaan als dat je net bepaald hebt.
Als je er meer hebt moet je dus afronden. Heb je er minder dan zet je er nullen achter
tot je er genoeg hebt.
Bijvoorbeeld: 5,0 m/s is 2 significante cijfers. 0,0001 km is één significant cijfer want nullen
aan het begin tellen niet mee. 0,1241400 gram is 7 significante cijfers, want nullen aan het
einde tellen mee!
1.3 Formuledriehoek
Veel natuurkundeformules hebben de vorm . Als je a en b weet maar je wilt c
berekenen kan dit lastig te zien zijn. Een handig ezelsbruggetje om dit soort formules om te
draaien is de formuledriehoek:
Je ziet hier A, B en C staan met een streep en een vermenigvuldigingsteken. Als je nu een
formule van de vorm hebt en je wilt een van de drie weten, teken dan de driekhoek
zoals hierboven. De grootheid die alleen staat moet dus bovenin en de grootheden die
samen staan onderin. Leg nu je hand over de grootheid die je wilt weten. De twee
grootheden die over zijn geven aan wat je moet doen om de grootheid waar je hand
overheen ligt uit te rekenen.
Bijvoorbeeld: je wilt C weten. Je legt je hand over Z en je krijgt het volgende te zien
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
28
Hier staat A streep B, oftewel A gedeeld door B. Als je C wil berekenen moet je dus A door B
delen.
Op dezelfde manier kun je bepalen dat om B te berekenen je A door C moet delen.
De formules die je krijgt zijn als volgt
2. Materie
2.1 Atomen
Materie is opgebouwd uit atomen. Atomen zijn hele kleine bouwsteentjes van het universum.
Een atoom ziet er als volgt uit:
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
29
In het midden zit de kern met protonen (blauw) en neutronen (groen). Daarom heen draaien
de elektronen (rood). Elk atoom heeft evenveel elektronen als protonen. Het aantal
neutronen kan variëren.
Protonen zijn positief geladen, elektronen negatief. Neutronen zijn neutraal geladen, ze
hebben geen lading. Elk atoom heeft evenveel protonen als elektronen. Dit betekent dat een
atoom als geheel neutraal geladen is. De positieve en negatieve ladingen zijn opgeteld gelijk
aan 0.
Bij een atoom hoort de volgende formule
A is de massa van het atoom. Z is het aantal protonen en N het aantal neutronen. De
eenheid van deze grootheden is u, atomaire massa-eenheid. Eén proton of neutron weegt
bijna niks, zodat als je het in gram uit zo drukken je een heel klein getal zou krijgen. Vandaar
dat we de u gebruiken.
Z wordt ook wel het atoomnummer genoemd. Aan het atoomnummer kun je zien met wat
voor stof je te maken hebt. De soort stof wordt het element genoemd. Atomen bestaan altijd
uit één element.
Naast atomen heb je ook moleculen. Moleculen zijn verzamelingen van atomen. Ze kunnen
daarom uit meerdere elementen bestaan. Moleculen bestaan altijd uit hele atomen, een half
atoom bestaat niet.
Een molecuul noteer je door elk element in het molecuul op te schrijven en daarachter te
zetten hoeveel atomen van dit element voorkomen in het molecuul.
Bijvoorbeeld: Koolstofdioxide schrijf je als CO . Dit betekent dat in dit molecuul één
koolstofatoom en twee zuurstofatomen zitten.
2.2 Fasen
Een stof bestaat uit een heel groot aantal moleculen (of atomen). Deze moleculen zijn
voortdurend in beweging. Hoe hoger de temperatuur van een stof, hoe harder deze
moleculen bewegen.
We kunnen bij elke stof drie verschillende toestanden onderscheiden, en deze toestanden
zijn afhankelijk van hoe hard de moleculen bewegen.
De toestanden worden fasen. Er zijn drie verschillende fasen:

Vaste fase. Hierbij zitten de moleculen allemaal op hun plaats en kunnen ze alleen
een klein beetje op en neer trillen.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
30

Vloeibare fase. Hierbij hebben de moleculen iets meer vrijheid. Ze kunnen bewegen
maar blijven wel bij elkaar in de buurt.

Gasfase. Hierbij bewegen de moleculen vrij door de ruimte en hoeven ze niet bij
elkaar in de buurt te blijven.
Stoffen kunnen van de ene fase in de andere overgaan. Hoe die overgangen genoemd
worden zie je in de volgende afbeelding:
2.3 Dichtheid
Als je een voorwerp in het water laat vallen, zinkt het of drijft het. Ijzer zinkt, terwijl hout blijft
drijven. Of een voorwerp zinkt of drijft hangt af van de dichtheid van dit voorwerp. De
dichtheid bereken je met de volgende formule
In deze formule is de dichtheid in kg/m , de massa van het voorwerp in kg en het
volume van het voorwerp in m3.
Als je een voorwerp laat vallen in een vloeistof dan zinkt dit voorwerp als zijn dichtheid lager
is dan die van de vloeistof, en blijft het drijven als zijn dichtheid hoger of gelijk aan de
dichtheid van de vloeistof is.
3
3) Geluid
3.1 Frequentie
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
31
Geluid is een trilling die zich door een stof verplaatst. De moleculen van de stof trillen op en
neer, botsen tegen moleculen naast zich aan, en geven zo de trilling door.
Geluid heeft een frequentie. De frequentie wil zeggen hoe vaak per seconde de trilling zich
herhaalt. De frequentie bereken je met
is de frequentie in Herz (Hz), en
is de trillingstijd in seconden. De trillingstijd geeft aan
hoe lang één trilling duurt.
Elke trilling heeft ook een amplitude, A. Dit is de maximale uitwijking van de trilling. Hoe
groter de amplitude, hoe harder het geluid is.
De toonhoogte van het geluid is afhankelijk van de frequentie. Hoe groter de frequentie van
het geluid is, hoe hoger de toon.
Frequentie en trillingstijd kun je niet alleen berekenen, maar ook bepalen met een
oscilloscoop. Op de horizontale as staat de tijd, op de verticale as de amplitude. Als je de
afstand tussen twee pieken afleest, krijg je de trillingstijd.
3.2 Geluidssnelheid
Snelheid van geluid hangt af van de dichtheid van de tussenstof, het medium. De
geluidssnelheid voor verschillende media is te vinden in je Binas. In het algemeen is het zo
dat des te hoger de dichtheid van het medium, des te hoger de geluidssnelheid.
De geluidssnelheid kan je ook berekenen met de volgende formule.
is hier de geluidssnelheid in m/s.
is de afstand die is afgelegd in meter, en de
verstreken tijd in seconden
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
32
Geluidsterkte meet je in decibel (BINAS 27). Dit gaat in de zogenaamde decibelschaal. De
eenheid van geluidssterkte is de decibel, dB. De decibelschaal is bijzonder omdat als het
geluid twee keer zo hard wordt het aantal decibel met 3 omhoog gaat in plaats van ook twee
keer zo hoog te worden.
Bijvoorbeeld: Twee verschillende tonen hebben een sterkte van 44 dB en 50 dB. De
tweede toon is 6 dB harder dan de eerste. Omdat 3 dB harder betekent dat het geluid twee
keer zo hard is, is de toon van 50 dB dus vier keer zo hard als de toon van 44 dB.
Opgaven
Vinvis zingt toontje lager
Blauwe vinvissen communiceren met elkaar door te zingen.
Als vinvisvrouwtjes dichtbij zijn, zingen de mannetjes zachter en lager.
1. Amerikaanse onderzoekers hebben gemeten dat de frequentie van de laagste toon
afneemt van 22 Hz naar 15 Hz. Leg uit of mensen tonen van 15 Hz kunnen horen. (2 punten)
2. De onderzoekers hebben onder water geluidsopnamen gemaakt.
Welk apparaat hebben ze daarbij in ieder geval gebruikt? (1 punt)
A decibelmeter
B echolood
C luidspreker
D microfoon
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
33
3. Je ziet van een bepaalde toon het beeld op een oscilloscoop. Bereken de frequentie van
deze toon. Rond je antwoord af op een heel getal. Bepaal eerst de trillingstijd van de toon. (3
punten)
4. Als vinvisvrouwtjes dichtbij zijn, zingen de mannetjes zachter en lager. Hieronder staan
twee zinnen over deze veranderingen. Omcirkel in elke zin de juiste mogelijkheden. (2
punten)
Wanneer de vinvis zachter zingt, is de
van het signaal
Groter
kleiner
Amplitude
Wanneer de vinvis met een lage toon zingt, is de
van het signaal
Groter
kleiner
trillingstijd
Amplitude
trillingstijd
Gevaarlijk stil
Er zijn steeds meer hybride auto’s. Dit betekent dat die auto een
benzinemotor én een zeer stille elektromotor heeft. Bij lage snelheden rijdt deze auto op de
elektromotor en is bijna niet hoorbaar.
5. Het geluidsniveau bij een snelheid van 25 km/h is voor een voetganger te vergelijken met
boomblaadjes in de wind. Welk geluidsniveau (in dB) hoort de voetganger als de auto
nadert?
Gebruik de tabel ‘Gehoorgevoeligheid’ in BINAS. (1 punt)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
34
Er is een luidspreker ingebouwd zodat de auto bij lage snelheid wel hoorbaar is.
6. Deze luidspreker produceert meer geluid als de snelheid toeneemt.
Welke grootheid verandert als de luidspreker meer geluid maakt? (1 punt)
A de amplitude
B de frequentie
C de trillingstijd
Tijdens het optrekken neemt het geluidsniveau van de luidspreker toe van 40 dB tot 55 dB.
Voor het geluidsniveau geldt de volgende woordformule:
“Bij verdubbeling van het geluid neemt het geluidsniveau met 3 dB toe.”
7. Bereken hoeveel maal het geluid is toegenomen. (2 punten)
Je ziet een diagram met de gehoordrempel van een mens. De gehoordrempel geeft aan
hoeveel dB nodig is om een bepaalde frequentie te kunnen horen.
8. De luidspreker produceert op een bepaald moment een geluidsniveau van 40 dB. Bepaal
hoe groot de frequentie van de luidspreker tenminste moet zijn om gehoord te worden. (1
punt)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
35
Practicum dichtheid
Tijdens een practicum krijgen Dillon en Amir de opdracht om de dichtheid van een stof te
bepalen. Ze krijgen vijf verschillende blokjes van die stof. Voor hun metingen gebruiken ze
een bovenweger en een maatcilinder.
9. Beschrijf de handelingen die Dillon en Amir moeten uitvoeren om het volume van een
blokje te bepalen. (2 punten)
10. Hieronder staat een diagram waarin hun meetresultaten zijn uitgezet. Noteer de juiste
grootheid langs de horizontale as en teken de grafiek die het verband weergeeft tussen de
gemeten grootheden. (2 punten)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
36
11. Bereken met de gegevens in het diagram de dichtheid die Dillon en Amir gevonden
hebben. (3 punten)
BLOK 2: BEWEGING EN KRACHTEN
1. Kracht, beweging en veiligheid
1.1 Kracht en energie
Een kracht is de oorzaak van een beweging. Als je een voorwerp ziet bewegen, weet je
automatisch dat er een kracht op werkt, of dat er kort geleden een kracht op heeft gewerkt.
De eenheid van kracht is de Newton, symbool N.
Er zijn verschillende soorten krachten:

Spierkracht ontstaat als spieren in je lichaam zich spannen.

Veerkracht ontstaat wanneer een veer wordt ingedrukt of uitgerekt.

Spankracht ontstaat als een touw of kabel strak gespannen wordt.

Zwaartekracht. Op elk voorwerp op aarde werkt de aantrekkingskracht van de
aarde. Deze aantrekkingskracht heet de zwaartekracht.

Wrijvingskracht. Als een voorwerp langs een ruw oppervlak beweegt, ontstaat er
een wrijvingskracht, die tegengesteld is aan de bewegingsrichting van het voorwerp.
Deze kracht werkt de beweging dus tegen.

Magnetische kracht. Een ijzeren spijker wordt door een magneet aangetrokken.
Deze kracht noemt men magnetische kracht.

Elektrische kracht. Elektrisch geladen voorwerpen oefenen krachten op elkaar uit.
1.2 Vectoren
Kracht en snelheid zijn vectoren. Dat wil zeggen, ze hebben een grootte, richting en
aangrijpingspunt.
Een kracht wordt voorgesteld als een pijl in de richting waar de kracht heen gaat. Deze pijl
heeft 3 eigenschappen:

De lengte van de pijl geeft de grootte van de kracht aan, een grotere kracht heeft dus
een langere pijl.

De richting van de pijl geeft de richting van de kracht aan

Het begin van de pijl geeft het aangrijpingspunt aan.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
37
1.3 Zwaartekracht
De aarde trekt aan alle voorwerpen. Deze kracht wordt de zwaartekracht genoemd en deze
zorgt er onder andere voor dat je op je stoel blijft plakken en niet door het lokaal gaat
zweven. De zwaartekracht kun je berekenen met de volgende formule
is hier de zwaartekracht in N.
werkt in kg, en
is de massa van het voorwerp waarop de zwaartekracht
is de zwaartekrachtsversnelling. Deze is constant en ongeveer gelijk aan
9,81 m/s2.
1.4 Arbeid en energie
Als een kracht over een afstand werkt, zeggen we dat deze arbeid heeft geleverd. In
formulevorm is dit
Hier is de arbeid in J, de kracht in N en
de afstand in m.
Als er een arbeid werkt op een voorwerp dan wordt er energie aan dit voorwerp toegevoegd.
Energie geeft aan hoeveel een voorwerp kan doen. Met energie kan een voorwerp
verplaatsen of versnellen, dus beweging uitvoeren.
Twee soorten energie zijn

Zwaarte-energie. Dit is de energie die nodig is om een voorwerp een bepaalde
hoogte op te tillen. De zwaarte-energie schrijf je
en bereken je met de volgende
formule
is de massa van het voorwerp in kg,
is de zwaartekrachtsversnelling, 9,81 m/s2, en
is
de hoogte tot waar het voorwerp wordt opgetild.

Bewegingsenergie, ook wel kinetische energie genoemd. Dit is de energie die nodig
is om een voorwerp tot een bepaalde snelheid te versnellen. De bewegingsenergie
schrijf je als
en bereken je als volgt
is de massa van het voorwerp in kg en
De eenheid van zowel
als
de snelheid van het voorwerp in m/s.
is de Joule, J.
Het bijzondere aan energie is dat het niet vernietigd of gemaakt kan worden, maar alleen
omgezet. Energie komt dus altijd ergens vandaan. In een auto komt de bewegingsenergie uit
verbranding van bezine in de motor. Energie kan wel omgezet worden van de ene vorm in de
andere. Als ik een baksteen van het dak laat vallen wordt er zwaarte-energie omgezet in
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
38
bewegingsenergie: De hoogte van de baksteen neemt af en de snelheid neemt toe. Dit
principe wordt samengevat in de wet van behoud van energie. Deze wet zegt dat de energie
voor en na een gebeurtenis altijd gelijk zijn. In formulevorm:
Voor een voorwerp dat omlaag valt of glijdt is dit als volgt:
De zwaarte-energie en bewegingsenergie voor de val zijn gelijk aan de zwaarte-energie en
bewegingsenergie na de val.
1.4 Kracht en beweging
Als er meerdere krachten op een voorwerp werken, versterken of verzwakken die elkaar. Bij
een auto verzwakt de luchtwrijving bijvoorbeeld de motorkracht. Als je heuvelop fietst trekt de
zwaartekracht je naar achter.
De som van alle krachten op een voorwerp wordt de nettokracht genoemd. Voor de
nettokracht geldt dat als deze niet 0 is dat het voorwerp gaat bewegen. In formulevorm:
Gemiddelde snelheid
Bij elke beweging hoort een snelheid. De gemiddelde snelheid bereken je met de volgende
formule:
is hier de gemiddelde snelheid in m/s,
de afgelegde weg en de verstreken tijd.
De gemiddelde snelheid hoeft niet per se de ware snelheid te zijn! Als je naar school fiets is
je gemiddelde snelheid bijvoorbeeld 15 km/h, maar dat komt omdat je soms op een stoplicht
moet wachten (je snelheid is dan 0) en soms kan doorfietsen (je snelheid is dan
waarschijnlijk groter dan 15 km/h).
Als je de gemiddelde snelheid weet kan je de afstand uitrekenen met
Als je de snelheid in m/s weet en je wil de snelheid in km/h berekenen, dan vermenigvuldig
je met 3,6.
Als je de snelheid in km/h weet en je wil de snelheid in m/s berekenen, dan deel je door 3,6.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
39
Versnelling en vertraging
Een snelheidsverandering wordt een versnelling of vertraging genoemd. Bij een versnelling
neemt de snelheid toe, bij een vertraging neemt de snelheid af.
De eenheid van versnelling en vertraging is m/s 2.
De eindsnelheid van een versnelde beweging kun je als volgt berekenen.
Vanuit stilstand:
Met beginsnelheid:
Hier is de versnelling in m/s2 en de tijd in seconden.
Je kunt met de begin- en eindsnelheid ook de versnelling berekenen:
Bij een vertraging is de versnelling negatief, de beginsnelheid is dan groter dan de
eindsnelheid.
De snelheid en afstand kun je ook aflezen uit een diagram.
De snelheid staat uitgezet in een
Bij een
in een
-diagram kun je aan de steilheid zien hoe groot de versnelling is. Hoe steiler de lijn
-diagram loopt, hoe sneller de snelheid toeneemt.
De afstand staat uitgezet in een
Bij een
een
-diagram.
-diagram.
-diagram kun je aan de steilheid zien hoe groot de snelheid is. Hoe steiler de lijn in
-diagram loopt, hoe groter de snelheid is.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
40
Hieronder staat een voorbeeld van een
Omdat dit een
-diagram.
-diagram is kunnen we aan de hand van de steilheid iets over de
versnelling zeggen. Je ziet dat lijn A steiler loopt dan lijn B. Dit betekent dat de beweging van
A een hogere versnelling heeft dan de beweging van B.
Kracht en versnelling
Er is een verband tussen kracht en versnelling. Dat verband is
Hier is een willekeurige kracht (dus ook een waar je geen andere formule van hebt!) in N,
de massa van een voorwerp in kg en de versnelling van dat voorwerp in m/s 2.
Bij elke kracht hoort dus een versnelling, en bij elke versnelling een kracht. Als je van een
voorwerp de massa en de versnelling weet, kun je de kracht uitrekenen die voor die
versnelling zorgt.
1.5 Moment en katrol
Als een kracht op een voorwerp met een draaipunt werkt, krijg je een moment. Het voorwerp
gaat dan draaien. Een bekend voorbeeld van een situatie met moment is de wip.
De eenheid van moment is Newtonmeter, Nm. De formule voor moment is de volgende
is het moment in Nm, is de kracht in N en is de arm in m.
De arm is de afstand tussen de kracht en het draaipunt.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
41
Een hefboom is een werktuig met draaipunt, als deze in evenwicht is geldt:
Een katrol is een voorwerp om optillen te vergemakkelijken. Je kunt met een katrol een
zwaar voorwerp optillen door relatief weinig kracht te gebruiken. Een katrol werkt altijd de
zwaartekracht tegen. De formule om te bepalen hoeveel kracht je moet zetten met een katrol
is als volgt
Zie de afbeelding hieronder. Hoe meer katrollen met elkaar verbonden zijn, hoe minder
kracht je hoeft te zetten.
1.6 Kracht en druk
Druk is een ander woord voor kracht op een oppervlak. De eenheid van druk is Newton per
vierkante meter, N/m2.
De druk geef je aan met
en bereken je met
is de druk in N/m2, is de kracht in N en het oppervlak waarop de kracht werkt in m2.
2. Constructies
2.1 Krachten samenstellen
In het vorige onderwerp ging het al even over de nettokracht. Deze kun je berekenen door
alle krachten op te tellen. Maar omdat krachten vectoren zijn is het niet zo eenvoudig om
deze op te tellen. Je mag niet zomaar de ene kracht plus de andere doen!
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
42
Als je krachten wil optellen moet je gebruik maken van constructies en de
parallelogramregel. Die regel gaat als volgt:

Teken de twee krachten die je wilt optellen. Let hierbij op de schaal die je gebruikt.
Als je bij de ene kracht 1 cm = 2 N gebruikt moet je dat bij de ander ook doen.

Teken vanaf de ene kracht een stippellijn evenwijdig aan de andere kracht.

Teken vanaf de andere kracht een stippellijn evenwijdig aan de ene kracht.

Daar waar de stippellijnen elkaar snijden is de punt van de som van de twee
krachten. Zie de afbeelding hieronder.

De grootte van de somkracht bepaal je met je geodriehoek. Meet de lengte van de
diagonaal en vermenigvuldig deze met de schaal.
Bijvoorbeeld: Als je een schaal gebruikt van 1 cm = 2 N en je diagonaal is 7,8 cm lang, dan
is de grootte van de somkracht 7 8

5 6 N
Als je drie krachten wilt optellen teken je nu de somkracht die je net hebt gevonden
en de derde kracht in een tekening en begin je weer van voren af aan.
2.2 krachten ontbinden
Je kunt van twee krachten een nieuwe kracht maken, maar dit kan ook andersom: van één
kracht kun je twee afzonderlijke krachten maken. Dat gaat als volgt:

Teken de nettokracht

Teken de hulplijnen voor het parallellogram

Teken de overige krachten in. Let erop dat de krachten langs de hulplijnen van het
parallelogram lopen.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
43
Opgaven
Solar impulse
De Solar Impulse is een vliegtuig op zonne-energie.
Gegevens van de Solar Impulse.
Maximale snelheid
Take-off snelheid
Take-off tijd
75 km/h
35 km/h
2 min 42 sec
5. Om op te kunnen stijgen is een minimale snelheid nodig: de take-off snelheid. De take-off
snelheid van de Solar Impulse wordt 2 min 42 sec na de start bereikt. Toon met een
berekening aan dat de versnelling 0,06 m/s 2 is. (4 punten)
6. De Solar Impulse heeft een massa van 1600 kg. Bereken de kracht die nodig is om die
versnelling te halen. (2 punten)
7. Om normaal te blijven ademen moet er in de cockpit een luchtdruk van ongeveer 1000
hPa zijn. De Solar Impulse vliegt op zijn maximale hoogte (8500 m). Leg uit of de druk in de
cockpit hoger of lager is dan de luchtdruk buiten de cockpit. Gebruik bij je antwoord de tabel
‘Luchtdruk en hoogte’ in BINAS. (2 punten)
Tweel
Een bandenmaker heeft een band ontworpen die rond blijft door spaken van sterk,
synthetisch rubber in plaats van door lucht: de Tweel.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
44
Voordelen Tweel:
 geen klapband meer
 kleinere rolweerstand
 brandstofbesparing
 geen reservewiel nodig
De bandenmaker maakt één testrit met een auto met luchtbanden en één met Tweels.
8. Beide soorten banden worden getest met dezelfde auto en bij dezelfde snelheid. Vergelijk
de rit met luchtbanden met de rit met Tweels. Hieronder staan twee zinnen. Omcirkel in elke
zin de juiste mogelijkheid. (1 punt)
Bij de rit met de Tweels is de totale wrijvingskracht
De benodigde kracht naar voren is dan
Gelijk
Gelijk
Groter
Groter
Kleiner
Kleiner
Tijdens de testrit rijdt de auto over een stoeprand.
9. In deze situatie werken er op de rubberspaken verschillende krachten. Welke krachten
werken er op de spaken bij A en B? (1 punt)
A Bij A werken drukkrachten en bij B trekkrachten.
B Bij A werken trekkrachten en bij B drukkrachten.
C Bij A en B werken vooral drukkrachten.
D Bij A en B werken vooral trekkrachten.
Tijdens de testrit met de Tweels is langs de testbaan een geluidsniveau van 79 dB gemeten.
Het rolgeluid van autobanden mag niet meer dan 70 dB zijn.
Voor het geluidsniveau geldt de volgende woordformule:
“Bij verdubbeling van het geluid neemt het geluidsniveau met 3 dB toe.”
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
45
10. Bereken hoeveel keer het geluid harder is dan toegestaan. (2 punten)
11. Om aan het toegestane geluidsniveau te voldoen worden voorstellen gedaan voor het
aanpassen van de auto.
Welk voorstel kan bijdragen aan het verminderen van het gemeten rolgeluid langs de
testbaan? (1 punt)
A De binnenkant van de motorkap isoleren.
B De cabine isoleren.
C De wielen afdekken.
D Een spoiler onder de neus van de auto aanbrengen.
Bagijnetoren
Voor de aanleg van een spoortunnel in Delft moet de Bagijnetoren verplaatst worden. De
toren krijgt eerst een nieuwe fundering van beton. De nieuwe fundering van beton was nodig
om de toren in zijn geheel te kunnen verplaatsen. Bagijnetoren op zijn nieuwe fundering
12. De nieuwe fundering wordt gemaakt door vloeibaar beton in een bak onder de toren te
storten.
Petra zegt: “Het beton gaat stollen”.
Coert zegt: “Het beton wordt hard door een chemische reactie.”
Wie heeft of hebben gelijk? (1 punt)
A alleen Coert
B alleen Petra
C geen van beide
D Petra en Coert
De fundering heeft een oppervlakte van 64 m 2 en een dikte van 0,40 m.
13. Bereken de massa van het beton van de fundering. (4 punten)
De toren en fundering hebben samen een gewicht van 2800 kN.
De fundering heeft een oppervlakte van 64 m 2.
14. Bereken de druk op de ondergrond. (2 punten)
Aan de nieuwe fundering worden stalen balken gemonteerd. Een kraan brengt de balk op de
gewenste plek. Tijdens het hijsen hangt de balk aan twee kabels.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
46
15. Hieronder staat een afbeelding van de balk vóór het plaatsen. Construeer in de
afbeelding de kracht van kabel A op punt P. Noteer de grootte onder de afbeelding. (3
punten)
Je ziet twee manieren om de kabels aan de balk vast te maken.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
47
16. Vergelijk de kracht in kabel A op manier 2 met die op manier 1. Wat is juist? (1 punt)
A De kracht in kabel A is op beide manieren even groot.
B Op manier 2 is de kracht in kabel A groter.
C Op manier 2 is de kracht in kabel A kleiner.
Op naar de top
In wintersportgebieden brengt een skilift mensen naar de top van een berghelling. Als er
sneeuw ligt, kunnen ze op ski’s of met een snowboard naar beneden.
De skilift brengt een vader met zijn drie kinderen naar boven.
Je ziet een afbeelding van twee manieren om plaats te nemen in de skilift.
Over het op de juiste manier plaatsnemen in de skilift staan hieronder twee zinnen.
17. Omcirkel in elke zin de juiste mogelijkheid. (1 punt)
Op manier 1 is de arm van de zwaartekracht op de vader
even groot als
groter dan
op manier 2.
kleiner dan
Op manier 1 is het momentvan de zwaartekracht op de vader
even groot als
groter dan
kleiner dan
op manier 2.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
48
De skilift brengt de vader met kinderen (totale massa 225 kg) omhoog.
18. Bereken hoeveel minuten de rit langs de helling duurt. (3 punten)
19. Bereken de toename van de zwaarte-energie van de vader met kinderen. (3 punten)
De skilift wordt aangedreven door een elektromotor op een spanning van 400 V.
20. Bereken met behulp van de gegevens van de skilift de stroomsterkte door de
elektromotor. (3 punten)
Vergelijk de elektromotor van de skilift met dezelfde motor op netspanning.
Hieronder staan drie zinnen.
21. Omcirkel in de tweede en derde zin de juiste mogelijkheid. (2 punten)
De spanning over de elektromotor van de skilift is groter dan de spanning over
dezelfde elektromotor op netspanning. De stroomsterkte door de elektromotor op
netspanning is
even groot als
groter dan
kleiner dan
dan de stroomsterkte door de elektromotor van de skilift. Het vermogen van de
elektromotor op netspanning is
even groot als
groter dan
kleiner dan
het vermogen van de elektromotor van de skilift
De skilift werkt 8 uur per dag continu met een vermogen van 90 kW.
1 kWh kost € 0,25.
22. Bereken de energiekosten van het gebruik van de skilift per dag. (3 punten)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
49
BLOK 3: VEILIGHEID IN HET VERKEER, ELEKTRICITEIT
1. Veiligheid in het verkeer
Een aantal factoren zijn van invloed op de veiligheid van jou of iemand anders als je
deelneemt in het verkeer. Deze factoren zijn:

De reactietijd: Dit is de tijd die het duurt tussen dat je iets ziet en dat je erop reageert.
Als je in een straat rijdt en er springt ineens een kind op de weg dan registreren je
ogen dat vrijwel onmiddellijk, maar het duurt even voordat je ogen het signaal
doorgegeven hebben naar je hersenen, en het duurt nog een moment voordat je
hersenen je voeten het commando hebben gegeven om op de rem te drukken. Dit
alles bij elkaar zorgt voor een vertraging van tussen de 0,1 en 0,2 seconden voordat
iemand ook daadwerkelijk gaat remmen nadat hij iets ziet.

De rijsnelheid: Hoe harder je rijdt, hoe meer afstand je aflegt in de reactietijd.
Langzamer rijden is dus doorgaans minder gevaarlijk als je plotsling moet stoppen.

Het profiel van de banden: Banden moeten niet versleten zijn. Hoe beter het profiel,
hoe beter de grip en hoe eerder je tot stilstand komt. Ook is het belangrijk het juiste
type banden te hebben voor de ondergrond (winterbanden in de winter,
bijvoorbeeld)).

Weersomstandigheden: Als het glad is of als het regent is je remweg langer.

Het wegdek: Als het wegdek slecht onderhouden is kan dit je remweg negatief
beïnvloeden. Ook is het mogelijk dat je een lekke band krijgt door een kuil in het
asfalt.

Veiligheidsvoorzieningen: De beste manier om een ongeluk te voorkomen is
natuurlijk zorgen dat je nooit in de situatie terecht komt waar een ongeluk mogelijk is,
en dat wil zeggen goede veiligheidsvoorzieningen.
1.1 Versnellen en remmen
De remweg is de afstand die je aflegt tussen het moment dat je iets ziet waarvoor je moet
remmen en het moment dat je compleet tot stilstand bent gekomen. De remweg bestaat uit
twee delen:
De reactieafstand is de afstand die je aflegt tijdens de reactietijd. De stopafstand is de
afstand die je nog aflegt nadat je op de rem hebt getrapt.
Je kunt de reactieafstand en stopafstand uit een v,t-diagram aflezen:
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
50
De snelheid blijft eerst een tijdje constant, omdat er nog niet geremd is. De afstand die in
deze tijd wordt afgelegd is de reactieafstand. Daarna trapt de bestuurder op de rem en
neemt de snelheid af. De afstand die nu wordt afgelegd is de stopafstand.
1.2 Botsen
Als je onverhoopt ergens tegenaan botst, remt je auto plotsing heel snel af. Je auto
ondervindt een grote achterwaartse kracht en daarom een grote vertraging. De bestuurder in
de auto ondervindt deze vertraging ook en dat is de voornaamste reden dat een botsing zo
gevaarlijk is voor inzittenden. Als de kracht te groot is voor je lichaam kun je botten breken,
of nog erger.
Veiligsheidsmaatregelen zijn erop gericht om die kracht op je lichaam te verkleinen. Dat
gebeurt bijvoorbeeld door middel van een kreukelzone. De voorkant van een auto is zo
gemaakt dat hij heel makkelijk indeukt bij een botsing. Door dit indeuken remt je auto niet in
één keer maar wordt de afremming iets vertraagd. Deze vertraagde afremming betekent een
kleinere kracht op de bestuurder en daarom een grotere overlevingskans.
Een andere maatregel is de veiligheidsgordel. Deze werkt op een vergelijkbare manier als de
kreukelzone: Hij zorgt ervoor dat je bij een botsing niet in één keer tot stilstand komt maar
dat dit over een aantal ogenblikken gebeurt, waardoor de kracht op je lichaam minder groot
is. Ook zorgt de veiligsheidsgordel ervoor dat je niet uit de auto vliegt bij een botsing.
Tot slot is er de airbag. Dit is een zak gevult met een bepaald soort poeder die verstopt zit in
het dashboard van een auto. Bij een botsing ondergaat het poeder een chemische reactie
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
51
waarbij in korte tijd heel veel gas vrijkomt. Dit betekent dat de airbag na een botsing heel
snel vult me gas en als een soort kussen voor je hoofd werkt. Bij een botsing kun je naar
voren klappen en je hoofd verwonden aan het dashboard, maar ook een whiplash (schade
aan de ruggengraat) oplopen. De airbag is ervoor ontworpen om dit tegen te gaan.
2. Elektriciteit
2.1 Elektrische energie in huis
Elektriciteit is het bewegen van stroom door een stroomkring. Stroom bestaat uit elektronen
die van het ene atoom naar het andere springen. Denk aan mensen die emmers water
doorgeven om een brand te blussen; de emmers water zijn hier de elektronen.
De stroomkring is de combinatie van apparaten en spanningsbron waar de stroom doorheen
loopt. De spanningsbron wekt de stroom op. Dit kan een batterij zijn, of een accu, of een
elektriciteitscentrale.
Stroom beweegt niet even makkelijk door elke stof. Door koper beweegt stroom heel
makkelijk (daarom zijn stroomdraden vaak van koper), maar door rubber beweegt stroom
niet. Stoffen waar stroom makkelijk doorheen beweegt worden geleiders genoemd. Stoffen
waar stroom niet of nauwelijks doorheen beweegt heten isolatoren.
Een schakeling beschrijft hoe de apparaten in een stroomkring aan elkaar zitten. Je kunt
apparaten bijvoorbeeld in een kring aansluiten, maar ook met vertakkingen. Er zijn twee
soorten schakelingen. De serieschakeling, waarbij alle apparaten achter elkaar zitten, en de
parallelschakeling, waarbij alle apparaten op een aparte stroomdraad zitten.
Als je een paar apparaten in serie schakelt, moeten ze wel allemaal aan staan: de stroom
loopt door het eerste apparaat, dan door het tweede, enzovoort, en tenslotte door het laatste.
Als er eentje kapot is, wordt deze stroomkring verbroken en doen ook de andere het niet
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
52
meer. In dat geval is het ook moeilijk om te bepalen wélk apparaat kapot is, want ze zijn
allemaal uitgevallen.
In een parallelschakeling loopt een deel van de stroom loopt door het eerste apparaat, een
deel door het andere apparaat. Als één van de apparaten stukgaat, kan de stroom nog
steeds door de kring lopen. Bij een parallelschakeling doen alle andere apparaten het in dat
geval dus nog.
Stroom heeft drie eigenschappen:

De stroomsterkte, I. Deze grootheid geeft aan hoeveel elektriciteit er per seconde
door de stroomkring loopt. Een hogere stroomsterkte betekent meer elektronen per
seconde door de schakeling. De eenheid van stroomsterkte is de Ampère, A.

De spanning, U. Deze geeft aan hoeveel energie de elektronen meekrijgen om af te
geven aan de apparaten in de schakeling. Bij een hogere spanning gaan lampjes
bijvoorbeeld feller branden omdat ze meer energie tot hun beschikking hebben. De
eenheid van spanning is de Volt, V.

De weerstand, R. Deze eigenschap is voor elk apparaat anders. De weerstand geeft
aan hoe makkelijk of moeilijk de stroom door een apparaat gaat. Hoe lager de
weerstand, hoe makkelijker de stroom er doorheen beweegt. De eenheid van
weerstand is de Ohm, Ω.
Deze grootheden kun je uitrekenen met de wet van Ohm:
Naast berekenen kun je de grootheden ook meten.

Spanning meet je met een voltmeter. Spanning staat altijd over een apparaat, dus
een voltmeter sluit je parallel aan met het apparaat waar je de spanning over wil
weten.

Stroomsterkte meet je met een ampèremeter. Stroom loopt altijd door een apparaat,
dus een ampèremeter sluit je in serie aan met het apparaat waardoor je de stroom wil
meten.

Met een multimeter kun je zowel spanning als stroomsterkte als weerstand meten.
Hiervoor gelden dezelfde regels als voor de voltmeter en ampèremeter.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
53
2.2 Componenten van een schakeling
Een schakeling heeft een aantal componenten. Deze hoeven niet allemaal tegelijk in een
schakeling aanwezig te zijn, zolang de schakeling maar een spanningsbron en tenminste
één apparaat bevat. Deze componenten zijn:

Weerstand: Dit is een voorwerp gemaakt van een speciaal soort stof die moeilijk
stroom geleidt. Een weerstand heeft, zoals de naam al aangeeft, een hoge
weerstand. Stroom loopt hier dus moeilijk doorheen. Weerstanden bestaan in
verschillende soorten met verschillende weerstanden. Ze zijn gecodeerd op kleur. Zie
voor meer informatie je Binas.

NTC (Negative Temperature Coefficient): Een NTC is een speciaal soort weerstand
waarvan de weerstand omlaag gaat als deze warmer wordt. Je kunt deze dus
gebruiken als temperatuursensor. Dit soort weerstanden zitten onder andere in
‘slimme’ verwarmingen en elektrische thermometers.

LDR (Light Dependant Resistor): een LDR is een speciaal soort weerstand waarvan
de weerstand omhoog gaat als er meer licht op valt. Deze worden gebruikt in
situaties waar de hoeveelheid licht uitmaakt, zoals straatlantaarns.

LED (Light Emitting Diode): Een LED is een lampje, maar dan een speciaal soort.
Een gloeilamp werkt met een gloeidraad, waar elektrische energie wordt omgezet in
warmte. Een LED zet elektrische energie direct om in licht.

Schakelaars: Schakelaars hebben twee standen: aan en uit. Bij een aan-stand laten
schakelaars stroom door, bij een uit-stand niet. Schakelaars kunnen dus gebruikt
worden om de stroomkring te onderbreken. Schakelaars kunnen met de hand
bediend worden (drukschakelaar) of magnetisch zijn (reedcontact).

Transistor (Stroomversterker): Een transistor kan gebruikt worden om bij gelijke
stroomsterkte een hogere spanning te krijgen.

Condensator (Opslag): Een condensator is een stroomopslag. Deze bestaat uit twee
grote metalen platen met isolatiemateriaal ertussen. De stroom hoopt zich op de ene
plaat op maar kan niet door de isolator heen om naar de andere plaat te kunnen, en
dus kan een condensator gebruikt worden om stroom op te slaan.

Transformator: Een transformator bestaat uit twee spoelen met een stuk metaal
ertussen. De functie van een transformator is om de spanning van een stroom om te
zetten. In de praktijk wordt dit gebruikt om 230V uit het stopcontact om te zetten naar
een spanning waar het apparaat mee om kan gaan. De oplader van je telefoon en
laptop hebben bijvoorbeeld een transformator omdat deze apparaten niet met 230V
om kunnen gaan.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
54
De volgende formule zegt hoe de spanning verandert, afhankelijk van de windingen van de
twee spoelen
is hier de spanning links, in V en
het aantal windingen van de spoel links.
is de spanning rechts, in V en
het aantal windingen van de spoel rechts.
2.3 Beveiliging
Als de stroom uit een stroomkring kan weglekken krijg je kortsluiting. Als bijvoorbeeld een
stroomdraad gebroken is en het gebroken uiteinde maakt contact met een metalen
voorwerp, kan de stroom via dat voorwerp weglopen en staat bovendien dat voorwerp onder
spanning – erg gevaarlijk!
Om dit te voorkomen zit in elk huis een aardlekschakelaar. Dit is een apparaatje dat de
uitgaande en inkomende stroom vergelijkt. Als deze ongelijk zijn, bijvoorbeeld omdat er
stroom lekt, zet dit apparaatje meteen de stroom in het hele huis uit.
Daarnaast zit in elke schakeling in huis een zekering. Als er stroom door een draad of
apparaat loopt, warmt deze op. Als er teveel stroom door een draad loopt kan deze zo zeer
opwarmen dat hij smelt, wat brand kan veroorzaken. In een zekering zit een heel dun
stroomdraadje dat precies smelt bij een van te voren vastgestelde stroomsterkte. Als je op
één schakeling veel apparaten aansluit heeft die schakeling veel stroom nodig. De zekering
zorgt ervoor dat de hoeveelheid stroom onder een bepaalde waarde blijft zodat de
stroomdraden in de schakeling heel blijven. Als de stroomsterkte boven deze hoeveelheid
komt smelt de zekering en breekt dus de schakeling.
2.4 Vermogen en energie
Zoals eerder gezegd kan energie niet gemaakt of vernietigd worden, alleen omgezet. Het
elektrisch vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie per seconde in een apparaat
wordt omgezet in andere energie (bijvoorbeeld warmte bij een strijkijzer). De letter van
vermogen is P en de eenheid is de Watt. Watt is Joule per seconde.
De formule voor het bereken van het vermogen van een apparaat is
is de spanning over het apparaat in Volt en de stroomsterkte door het apparaat in
Ampère.
Energie
De elektrische energie die een apparaat verbruikt is te berekenen met
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
55
Je hebt nu twee mogelijkheden:

Als je de energie in Joule wil weten vul je het vermogen in Watt in en de tijd in
seconden

Als je de energie in kWh wil weten vul je het vermogen in Kilowatt in en de tijd in
uren.
Eén kWh (kilowattuur) is de hoeveelheid elektrische energie die een apparaat met een
vermogen van 1 kilowatt omzet in één uur. Een kWh is dus niet hetzelfde als ‘een kilowatt
per uur’ zoals mensen soms zeggen! Dat slaat namelijk helemaal nergens op.
Als je wil weten hoeveel je moet betalen voor een hoeveelheid energie moet je deze altijd
omrekenen naar kWh. Daarna gebruik je de volgende formule:
𝐾
𝑗
𝑘
𝑘
𝑗
𝑘
2.5 Rendement
Niet alle energie wordt nuttig gebruikt. Een apparaat kan bijvoorbeeld 100 joule aan
elektrische energie krijgen, maar maar 80 joule daarvan gebruiken. Een gloeilamp zendt
bovendien naast licht ook heel veel warmte uit, waar je weinig aan hebt.
Het begrip rendement beschrijft welk deel van de totale energie die een apparaat tot zijn
beschikking heeft nuttig gebruikt wordt: in formulevorm.
Het rendement is altijd tussen de 0% en 100%.
is de energie die het apparaat opneemt,
dus die het apparaat geleverd krijgt van het elektriciteitsnet.
is de energie die het
apparaat nuttig gebruikt. Dus licht bij een lamp, warmte bij een broodrooster, enzovoorts.
Opgaven
Practicum elektriciteit
Sorana en Dibi doen een practicum over elektriciteit. Ze zetten een weerstand in serie met
een fietslampje en een stroommeter. Deze sluiten ze aan op een regelbare spanningsbron.
Met een schakelaar kunnen ze het circuit sluiten of onderbreken.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
56
1.Sorana en Dibi gebruiken een spanningsmeter om de spanning over het fietslampje te
meten. Hieronder zie je een deel van hun schakeling. Maak het schakelschema compleet
met schakelaar, lampje en spanningsmeter. (2 punten)
De spanningsbron zetten ze op verschillende standen. Ze lezen bij elke stand de spanning
over en de stroom door het lampje af. Je ziet een tabel met hun meetresultaten.
U (V)
I (mA)
0,0
0,0
1,0
23,2
1,5
33,5
2,0
42,0
3,0
52,5
4,0
59,0
5,0
61,2
2. Teken in het diagram hieronder de grafiek van de stroomsterkte tegen de spanning. (4
punten)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
57
3. De weerstand die in serie met het lampje staat is 130 Ω. Bereken de totale weerstand van
de schakeling bij een spanning over het lampje van 2,0 V. (4 punten)
4. Waarom loopt de grafiek van het lampje niet volgens een rechte lijn? (1 punt)
A De spanning neemt nietgelijkmatig toe.
B De stroomsterkte neemt bij elke meting steeds meer toe.
C De weerstand van het lampje neemt af.
D De weerstand van het lampje neemt toe.
Licht in de tent
Er is een LED-lamp op batterijen te koop die over een tentpaal kan
worden geschoven.
5. LEDs hebben een hoger rendement dan gloeilampjes. Hoe merk je het hogere rendement
van LEDs? (1 punt)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
58
6. Wat is het milieuvoordeel van het gebruik van LEDs in plaats van gloeilampjes? (1 punt)
Elke LED in deze lamp werkt op een spanning van 6 V. Een batterij levert een spanning van
1,5 V. Met een schakelaar wordt het elektrische circuit gesloten of onderbroken.
7. Over deze LED-lamp staan hieronder drie zinnen. Omcirkel in elke zin de juiste
mogelijkheid. (2 punten)
De batterijen staan
in serie
parallel
geschakeld.
De LEDs staan in ten
in serie
parallel
opzichte van elkaar.
De schakelaar staat in met
in serie
parallel
de LEDs.
8. De batterijen hebben een totale capaciteit van 3000 mAh. De LED-lamp kan 15 uur
branden op volle batterijen. Bereken de stroomsterkte die de batterijen leveren. (2 punten)
9. Het rendement van de LED-lamp is 50%. De lamp brandt 15 uur op volle batterijen.
Bereken hoe lang een gloeilamp met dezelfde lichtopbrengst kan branden op volle batterijen.
Gebruik de tabel 'Rendementen bij energieomzettingen’ in BINAS (3 punten)
Animal Chaser
Een Animal Chaser is een apparaat dat geluid uitzendt om katten uit de tuin te houden. Je
ziet een afbeelding met het frequentiebereik van de Animal Chaser.
10. Noteer de hoogste frequentie die de Animal Chaser kan produceren. (1 punt)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
59
11. In de folder van het apparaat staat dat de tonen van de Animal Chaser hoorbaar zijn voor
de leeftijdsgroep 18-29 jaar. Leg met de gegevens in de afbeelding uit of elketoon die de
Animal Chaser maakt hoorbaar is voor deze leeftijdsgroep. (2 punten)
12. In de Animal Chaser zit boven de luidspreker een infraroodsensor.
Waarop reageert een infraroodsensor? (1 punt)
A geluid
B magnetisme
C warmte
D zichtbaar licht
Je ziet een vereenvoudigd schakelschema van de Animal Chaser.
13. Hieronder staan twee zinnen over de werking van deze schakeling. Omcirkel in de
tweede zin de juiste mogelijkheden. (2 punten)
Als een kat in de buurt van het apparaat loopt, wordt de weerstand van de sensor
kleiner. Er loopt dan een grotere stroom naar de
en er loopt stroom van
basis
collector
emitter
basis naar collector
collector naar basis
collector naar
emitter
emitter naar
collector
14. Als de zoemer niet werkt (stand-by stand) loopt er een stroom van
0,046 mA door de weerstand. De spanning over de weerstand is dan 0,5 V. Bereken de
grootte van de weerstand in kΩ. (3 punten)
15. De Animal Chaser staat een heel jaar (365 dagen) aan. Het gemiddeld geleverde
vermogen in dat jaar is 4,5 mW. Hoeveel energie is er in dat jaar omgezet? (1 punt)
A 142 kJ
B 142 MJ
C 142 GJ
16. De Animal Chaser krijgt zijn energie via een adapter die aangesloten is op het lichtnet. In
de adapter zit een transformator die de netspanning (230 V) omzet naar de juiste spanning.
De primaire spoel heeft 460 windingen. Bereken het aantal windingen van de secundaire
spoel. (2 punten)
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
60
BLOK 4: VERBRANDEN EN VERWARMEN
1) Verbranden en verwarmen
1.1 Warmte
Warmte is een vorm van energie. Om de temperatuur van een voorwerp te verhogen (dus
het te verwarmen) moet je warmte toevoegen aan het voorwerp. Warmte kan op drie
manieren getransporteerd worden

Bij geleiding verplaatst de warmte zich binnen de stof maar blijft de stof op zijn plaats.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan een metalen lepel in een pan met soep. Als je een tijdje
wacht is ook het handvat heet. Niet elke stof geleidt even goed. Metalen geleiden
doorgaans zeer goed, een stof als hout nauwelijks.

Bij stroming vervoert de stof zelf warmte. Denk hierbij aan hete lucht die opstijgt. De
warmte stijgt met de stof mee. Stroming vindt alleen plaats bij vloeistoffen en gassen.

Tot slot is er straling waarbij warmte zonder tussenstof wordt uitgezonden. Straling
zorgt ervoor dat de zon ons op aarde kan verwarmen, want tussen zon en aarde is
alleen vacuüm, geen tussenstof.
Isoleren betekent het warmteverlies beperken. Dat betekent dat je alle bovenstaande vormen
van warmtetransport moet tegengaan. Een aantal vormen van isolatie zijn

De thermosfles. Deze heeft een reflecterende coating aan de binnenkant om straling
tegen te houden. Ook heeft een thermosfles een dubbele wand met vacuüm ertussen
om geleiding tegen te houden, en is de thermosfles waterdicht afgesloten om
stroming tegen te houden.

Bouwmaterialen. De muren van een huis zijn geïsoleerd om geleiding en straling
tegen te gaan. Als een huis kieren heeft kan nog wel stroming plaatsvinden.

Dubbele beglazing. In plaats van één ruit heb je er twee met lucht ertussen. Dit is om
geleiding tegen te gaan.

Radiatorfolie. Achter radiators zit een laag reflecterende folie om de straling die
anders naar de buitenmuur zou gaan terug de ruimte in te kaatsen.
Bij warmte is er ook sprake van rendement. De formule is hetzelfde als bij elektriciteit:
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
61
In tabel 18 van de Binas kun je vinden hoeveel warmte bepaalde stoffen opwekken als je ze
verbrand.
1.3 Energie en milieu
Door de verbranding van bepaalde stoffen (olie, gas, hout) komen er schadelijke stoffen vrij
die een slechte invloed op het milieu hebben:

Luchtverontreiniging is slecht voor de longen. Je kunt hier bijvoorbeeld
ademhalingsproblemen van krijgen.

Zure regen: Als de verbrande stoffen in de atmosfeer terecht komen kunnen ze in de
vorm van zure regen weer neerkomen. Zure regen is schadelijk voor planten en
gebouwen. De schadelijke stof in zure regen is SO2.

Versterken van broeikaseffect: Bepaalde gassen, zoals CO2, blijven in de atmosfeer
hangen en houden warmte vast zodat de aarde langzaam opwarmt. Dit wordt het
broeikaseffect genoemd en heeft hele ernstige gevolgend voor zowel mens als
natuur.

Thermische verontreiniging: Fabrieken gebruiken in sommige gevallen water om hun
apparaten af te koelen zodat deze niet te heet worden en langer achter elkaar
gebruikt kunnen worden. Dit water wordt koelwater genoemd. Als dit te warm is om
de apparaten nog af te koelen wordt dit in de natuur geloosd. Dit kan als gevolg
opwarming van rivieren en vijvers in de buurt van de fabriek hebben, wat schadelijk is
voor de dieren en planten die daar leven.
Opgaven
Schaduwdoek
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
62
Bert en Selma willen een schaduwdoek kopen om boven hun zithoek in de tuin te hangen.
Ze lezen in een folder van de leverancier:
“Het materiaal waarvan wij het doek maken is 320 g/m2.”
1. Volgens Bert is hier de dichtheid gegeven. Waarom heeft Bert geen gelijk? (1 punt)
In de folder staat ook:
“Het gewicht van het schaduwdoek zonder bevestigingsmateriaal is 1,8 kg.”
2. Natuurkundig gezien klopt deze zin niet. Verbeter deze zin zodat die natuurkundig klopt. (1
punt)
3. Bereken de oppervlakte van het doek. (2 punten)
4. Bert en Selma willen het schaduw doek vooral op warme zonnige dagen gebruiken om
koel te zitten. Het doek is in een witte en een zwarte uitvoering te koop. Leg uit waarom de
zwarte uitvoering geen verstandige keuze is om op warme dagen koel te kunnen zitten. (2
punten)
5. Het doek is van geweven kunststofvezels gemaakt. Kunststofvezels zijn een goede
warmteisolator. Noem nog een stofeigenschap waarom juist dit materiaal geschikt is om als
schaduwdoek te gebruiken. (1 punt)
Smulballon
Meesterkok Angélique Schmeinck kookt op een hoogte van 700 m in de mand van een
heteluchtballon. Gasten genieten tijdens het diner van het eten en het uitzicht.
6. Met een gasbrander wordt de lucht in de ballon verwarmd. Als de lucht voldoende
verwarmd is, gaat de ballon omhoog.
Wat is juist over de dichtheid van de lucht in de ballon? (1 punt)
A Die is gelijk aan de dichtheid van de lucht buiten de ballon.
B Die is groter dan de dichtheid van de lucht buiten de ballon.
C Die is kleiner dan de dichtheid van de lucht buiten de ballon.
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
63
7.Het voedsel moet op een bepaalde hoogte hangen om door de hitte in de ballon te garen.
Het eten wordt binnenin de ballon in een pakketje aan een kabel naar boven gehesen. De
kabel loopt over twee vaste katrollen. Over de functie van deze katrollen staan hieronder
twee zinnen. Omcirkel in elke zin de juiste mogelijkheid. (2 punten)
Met de katrollen verandert de richting van de kracht
Niet
Wel
De kracht om het zakje op te hijsen met deze katrollen
alleen met de bovenste katrol.
Is even groot als
Is groter dan
Is kleiner dan
8. Het voedsel wordt in de ballon verwarmd bij een temperatuur die ligt tussen 80 °C en 120
°C. Angelique takelt een pakketje met soep omhoog. Welke faseovergang vindt in het
pakketje plaats als de soep kookt? (1 punt)
A rijpen
B smelten
C stollen
D sublimeren
E verdampen
In de mand staan gasflessen met (vloeibaar) propaan.
9. Tijdens de ballonvaart neemt de hoeveelheid propaan in de flessen af. De ballon (met
mand en inhoud) blijft op dezelfde hoogte varen. Wat is juist over de kracht omhoog op de
ballon? (1 punt)
A De kracht omhoog blijft gelijk.
B De kracht omhoog neemt af.
C De kracht omhoog neemt toe.
10. Tijdens de vlucht is 26000 L propaangas verbrand. Bereken hoeveel energie bij deze
verbranding is vrijgekomen. Gebruik bij je antwoord de tabel met ‘Verbrandingswarmte van
enkele stoffen’ in BINAS (3 punten)
Antwoorden
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
64
BLOK 1: VAARDIGHEDEN, MATERIE EN GELUID
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
65
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
66
BLOK 2: BEWEGING EN KRACHTEN
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
67
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
68
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
69
BLOK 3: VEILIGHEID IN HET VERKEER, ELEKTRICITEIT
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
70
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
71
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
72
BLOK 4: VERBRANDEN EN VERWARMEN
Nationale Examentraining | Natuurkunde | VMBO | 2016
73
Download