Descriptieve en structurele psychodiagnostiek Prof. Dr. Jan Derksen, UHD psychodiagnostiek Universiteit van Nijmegen, Hoogleraar Vrije Universiteit Brussel Vergeet dit nooit • Archimedes sprong 250 jaar voor Christus uit bad en vestigde zijn wet • De psychologie bestaat pas net en de psychodiagnostiek is nog fragiel en kwetsbaar Classificatie middels de DSM Achtergronden van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders Na de tweede Wereldoorlog • Descriptieve psychopathologie niet populair • Dimensionale benaderingen van de persoonlijkheid • Psychoanalytische en existentieelfenomenologische visies Vervolg.. • Sociologische aanpak • In de klinische praktijk leken psychopathologie en diagnostiek niet relevant voor de beslissingen Een nieuw paradigma? • Reactie van Neo-Kraepelinanen op de praktijk van de psychopathologie en psychodiagnostiek • Kritiek op onbetrouwbaarheid en gebrekkige validiteit van de diagnostiek • Opmars van het kwantificeren van symptomen en gedrag Een nieuw paradigma (vervolg) • Belangstelling voor onderzoek • Voorkeur voor een biologische en empirische benadering • Veel kritiek op psychoanalyse, psychotherapie en sociale psychiatrie Een nieuw paradigma (vervolg) • De neo-Kraepelinanen waren geïnteresseerd in: • biologische en met name genetische verklaringen van psychische stoornissen, een nadruk op de categoriale en nosologische benadering • Zij kregen greep op de ontwikkeling van de DSM DSM • • • • • • DSM-I 1952 DSM-II 1968 DSM-III 1980 DSM-III-R 1987 DSM-IV 1994 DSM-IV-TR 2000 Kenmerken van de DSM • Classificatie i.p.v. diagnostiek • Categoriale benadering • Expliciet a-theoretisch • Operationele definitie van criteria • Weinig over etiologie • Geen behandelrespons • Empirische benadering • Biologische optiek Voordelen: • • • • Verbetert de communicatie Vergemakkelijkt onderzoek Geeft overzicht van wat er kan zijn De assen verscherpen de blik Nadelen: • Geen psychodiagnostiek maar classificatie • Descriptief versus structureel • Aandacht verschuift naar de oppervlakte De Assen: • As I: Klinische Stoornissen en Andere Condities die het focus van de klinische aandacht kunnen zijn • As II: Persoonlijkheidsstoornissen en Zwakbegaafdheid • As III: Algemene Medische Condities De Assen (vervolg) • As IV: Psychosociale en Omgevingsproblemen • As V: Globale Assessment van het Functioneren (GAF) Werkwijze: • Doe normaal je intake en onderzoeksgesprekken • Vraag goed symptomen uit • Besteed apart aandacht aan de persoonlijkheid • Maak een verslag • Onderstreep de klachten • Bepaal in welke richting deze zitten • Lees en controleer Werkwijze (vervolg): • Wees kritisch • Classificeer alleen indien ook echt van toepassing • Kijk alleen naar de buitenkant • Vermijd interpretaties • Werk als een klerk • Scoor zoals je de WAIS scoort • Classificatie is het gemakkelijkste deel van de diagnostiek Descriptieve en structurele diagnostiek • • • • • • Descriptief Beschrijvend Gedragsmatig DSM-classificatie Buiten- en bovenkant Aansluiting op klachtgerichte interventies • • • • • • Structureel Analyserend Onderliggend Theoretische termen Binnen- en onderkant Aansluiting op allerlei soorten interventies Descriptief versus Structureel • Functieanalyse van de klachten • Inventarisatie van klachtgeschiedenis • Onderzoek van egofuncties en afweermechanismen • Onderzoek van bewust en onbewuste aspecten van de levensloop Descriptief versus Structureel • Vooral bij enkelvoudige symptomen • Behandelplan na korte diagnostiek • Indien mogelijk een protocolbehandeling • Vooral bij comorbide persoonlijkheidsstoornis • Meer uitgebreide onderzoeksgesprekken en heteroanamnese • Openleggende of explorerende behandeling Indicatiestelling voor descriptieve psychodiagnostiek: • Bij een enkelvoudige klacht die recent en acuut is opgetreden; • De patiënt reageert met een klacht op een duidelijk hieraan voorafgaande stressfactor in de sociale omgeving; • Het symptoom past in een van de volgende DSM categorieën: angststoornis, stemmingsstoornis, somatoforme stoornis, aanpassingsstoornis, andere conditie. Indicatie voor structurele diagnostiek: • Enkelvoudige klacht maar sluipend begin, de rol van de stressor wordt niet zichtbaar; • Meervoudige symptomatologie, tenminste een symptoom begint sluipend; • Intake wijst op ernstige persoonlijkheidsstoornis of ontwikkelingsstoornis; Indicatie voor structurele psychodiagnostiek (vervolg): • Alle DSM-IV categorieën behalve: angststoornis, stemmingsstoornis, somatoforme stoornis, aanpassingsstoornis, andere condities; • Herhaalde hulpvraag bij stoornis die geschikt is voor descriptieve diagnostiek; • Burnout, chronische vermoeidheid; Indicatie voor structurele psychodiagnostiek (vervolg): • Forensische expertise; • Arbeids(on)geschiktheidsonderzoek, andersoortige onderzoek ter beantwoording van een complexe vraagstelling; • Patiënt die psychiatrisch wordt opgenomen. Methoden descriptieve diagnostiek: • Intakegesprek • Observatie • Eventueel een klachtenlijst Methoden structurele diagnostiek: • • • • Onderzoeksgesprekken; Heteroanamnese; Observatie; Testonderzoek met name met: WAIS-III, MMPI-2, Rorschach, e.a. Psychodiagnostiek als proces • Stap 1: data verzamelen via observatie, gesprek en test • Zo neutraal en objectief mogelijk (science) • Stap 2: interpretatieproces, sprong van data naar theorie (rode draad), hypotheses • Zo creatief mogelijk (art) Wat is het doel van de psychodiagnostiek? • Productie van: • Een cluster van theorieën en daaruit afleidbare hypotheses over: • 1. De werkzame mechanismen bij het tot stand komen en in stand houden van de stoornis(sen) Wat is het doel van de psychodiagnostiek? • Productie van: • Cluster van theorieën en daaruit afleidbare hypotheses over: • 2. De rol van de persoonlijkheid in relatie tot de klachten • 3. De bijdrage van de intieme relaties en sociale omgeving aan de stoornis en persoon • 4. De indicatiestelling voor interventie • 5. De verwachtingen van de interventie Methodiek • Hypothese constructie op basis van overlap in data: • Observatie • Gesprek • Tests • Toetsing: in behandeling Rapportage bij descriptieve diagnostiek • Beknopte klachtbeschrijving in termen van functieanalyse; • Eventuele belemmerende factoren bij de behandeling; • DSM classificatie voor de communicatie; • Het behandelplan als werkhypothese; • De verwachtingen van de interventie. Rapportage bij structurele diagnostiek • 1. Vraagstelling inclusief analyse van de vraagstelling; • 2. Observatiegegevens gedurende de onderzoeksgesprekken en het testpsychologisch onderzoek; • 3. Samenvatting bevindingen uit onderzoeksgesprekken en heteroanamnese; Rapportage…vervolg • 4. Vraagstellingen bij het testpsychologisch onderzoek en specificatie van de gebruikte tests; • 5. Kwantitatieve en kwalitatieve bevindingen n.a.v. het testonderzoek; • 6. Invulling van de doelen van de diagnostiek in de vorm van werkhypotheses; Rapportage..vervolg • 7. Specificatie van het type interventie in de zin van theorie, technieken en praktische aspecten in aansluiting van typische trekken en symptomen van de patiënt; • 8. Aanbevelingen voor de vereisten aan de zijde van de behandelaar; • 8.Opstellen van de verwachtingen van de interventie in de vorm van een hypothese. Valkuilen in de rapportage • Verslag van de gesprekken, beschrijving van veel tests en een indicatie voor steungevende en/of toedekkende behandeling; • Idem en dan een indicatie voor cognitieve therapie. • Dat kan ook zonder de omweg van uitgebreid onderzoek. Vermijd deze valkuilen. • Wees precies: • Welke aanpak bij welke kwetsbaarheden van de patiënt? • Hoe gaan we om de typische afhankelijke, narcistische, paranoïde, ontremde, dwangmatige, vermijdende, dissociatieve, schizotypische trekken van deze patiënt? Problemen met de dynamische profielinterpretatie T-waarden, schalen en items T-waarden en empirisch onderzoek T-waarden en theorie Wanneer gebruik je theorie? Casus: Lucia de B. Structurele diagnostiek • Afkomstig uit de psychoanalyse • Resultaat van het onderzoek naar borderline patiënten • Gevolg van het behandelen van borderline patiënten op de divan • Vooral ontwikkeld door Otto Kernberg Psychoanalytische optieken • • • • • • Genetische optiek Topische optiek Dynamische optiek Economische optiek Adaptieve optiek Structurele optiek Drie persoonlijkheidsorganisaties • Neurotische persoonlijkheidsorganisatie • Borderline persoonlijkheidsorganisatie • Psychotische persoonlijkheidsorganisatie Drie criteria • Identiteitsintegratie versus identiteitsdiffusie • Ontwikkelde versus primitieve afweermechanismen • Intacte versus gestoorde realiteitstoetsing Identiteitsintegratie • Egoproces: werkzaam in het ego, smeedt het zelf en de ander om tot een eenheid • Herkenbaar in een beschrijving van het zelf en de ander: deze worden als samenhangend voorgesteld • Gaat niet om de juistheid van de beschrijving Afweermechanismen • Verdringing • Ontkenning • Projectie • Idealisatie • Devaluatie • Splijting • Loochening • Projectieve identificatie • Primitieve idealisatie • Primitieve devaluatie Andere ontwikkelde mechanismen • Rationalisatie • Overdekking door het tegendeel • Humor Realiteitstoetsing • Relatie tot de realiteit: cognitief • Gevoel voor de realiteit: derealisatie • Realiteitstoetsing: onderscheid zelf-ander, binnenwereld-buitenwereld Structurele criteria NPO Identiteit diffuus Primitieve afweer Gestoorde Realiteitstoetsing BPO PPO - + + - + + - - + Genese? • 0-1,5 jaar subject-object niet gescheiden • 1,5-3 jaar subject-object iets meer gedifferentieerd • 3-5 jaar zelf en object constantie • externe en interne traumatisering Structureel interview • • • • • • Psychoanalytische techniek Vrije associatie Verhelderen Confronteren Interpreteren Benutten van de overdracht Eerste vraag • Kunt u eens vertellen waarom u hier bent, wat uw klachten zijn, hoe ver u bent met behandeling, wat u ervan verwacht in de toekomst? Tweede vraag • Nu u over uw klachten heeft verteld, wil ik u iets anders vragen. Kunt u uzelf eens beschrijven op zo’n manier dat ik een goede indruk van u krijg; beschrijf uw karakter, uw persoonlijkheid en betrek daarbij dingen als omgaan met mensen, uw opleiding en uw privé-leven, uw hobby’s, seksualiteit etc. Derde vraag: • Wie is de belangrijkste persoon in uw leven? • Kunt u hem of haar eens beschrijven, gegeven de beperkte tijd die we hebben, zodanig dat ik een goede indruk van hem (haar) krijg? Steeds opnieuw • • • • Verhelderen Confronteren Interpreteren Niet op de inhoud letten, maar op de structuur Onderscheid borderline psychotische organisatie • Interpretatie van: • tegenstrijdigheden in identiteit • afweer in het hier en nu • Confrontatie met iets in gedachten, affect of gedrag dat een tikje bizar is, met als vraag: kan de patiënt de evaluatie van de diagnosticus delen? Indicatie bij NPO • Geen belemmeringen voor allerlei type interventies • Afhankelijk van diagnostiek van de rest van de persoon en de klachten Indicatiestelling bij BPO • Gericht op het ego • Niet op diepliggende affecten en fantasieën uit het verleden • Geen openleggende technieken • Wel cognitief, psychodynamisch of gedragsmatig Indicatie bij PPO • Handicap-model • Gericht op stressvermijding • Gericht op adequate levensstijl • Wel training, begeleiding en advisering lees het boek, classificeer m.b.v. de DSM en doe een (poging tot) een structureel interview