1 23 maart 2007 PAMFLET ‘Aan het werk in het voortgezet onderwijs’ Oproep aan het kabinet om mee te werken aan de versterking van de onderwijskwaliteit en arbeidsmarktpositie van de VO-sector Inleiding Ruim een miljoen Nederlanders hebben dagelijks met het voortgezet onderwijs te maken. 900.000 als leerling, 100.000 als medewerker. Het VO is daarmee een van de grootste sectoren in Nederland. Het is strategisch gezien ook een van de meest belangrijke succesfactoren voor de toekomst van het land, zeker voor de kenniseconomie. Het VO levert over de hele linie prima werk, maar, wil dat zo blijven, dan moet er wel wat veranderen . In de notitie ‘Een kwaliteitsagenda voor het onderwijs’ van 14 maart j.l. leggen VNONCW en MKB een aanzet neer om tot die verandering te komen. Sociale partners in het VO, de VO-raad en de werknemersorganisaties AOb, ABVAKABO FNV, CNV Onderwijs en CMHF willen, vanuit hun verantwoordelijkheid voor het voortgezet, hier een nadere invulling aan geven. Daarbij roepen zij het kabinet op de aangekondigde bezuinigingen en schijninvesteringen om te buigen in échte investeringen om daarmee de positie van het VO structureel te verbeteren. De kwaliteit van het voortgezet onderwijs is een doorlopend thema in het maatschappelijk debat over onze kenniseconomie. Uit internationale vergelijkingen blijkt dat de kwaliteit nog altijd goed is. Dat is vooral te danken aan de inspanningen die vanuit de sector in de achterliggende jaren zijn geleverd. Maar achterblijvende investeringen vormen ook in de komende kabinetsperiode een toenemende bedreiging van die kwaliteit. Sociale partners in het voortgezet onderwijs doen gemeenschappelijk een klemmend beroep op het nieuwe kabinet om te investeren in een integraal pakket van maatregelen waarmee de positie van het voortgezet onderwijs zal worden verbeterd. Alleen op deze manier kan de kwaliteit van het voortgezet onderwijs worden behouden. Doordat er jarenlang onvoldoende is geïnvesteerd heeft dit geleid tot een slechte arbeidsmarktpositie van het voortgezet onderwijs. De lesuitval is niet of nauwelijks op te vangen. Het aantal lessen dat door onbevoegde en onderbevoegde docenten moet worden gegeven neemt toe en de instroom in de lerarenopleiding neemt steeds verder af. Uit allerlei onderzoeken blijkt dat de inkomenspositie van het onderwijspersoneel in het voortgezet onderwijs fors achterloopt bij de markt en bij de andere overheidssectoren. Als gevolg van de vergrijzing dreigt er een enorm lerarentekort waardoor straks meer dan 10% van de lessen niet meer kan worden gegeven. En de lessen die worden gegeven, moeten worden gegeven in gebouwen die tekortschieten voor zowel personeel als leerlingen. Fatsoenlijke werkplekken ontbreken en de klimaatbeheersing binnen veel scholen laat te wensen over. Geen wonder dat de sector te lijden heeft onder het slechte imago waarbij ook nog het beeld bestaat dat het voortgezet onderwijs weinig te bieden heeft aan loopbaanontwikkeling voor professionals, zoals ambitieuze academici. In dit licht bezien is het merkwaardig dat sociale partners moeten constateren dat er in het coalitieakkoord sprake is van bezuinigingen en schijninvesteringen in het 2 23 maart 2007 voortgezet onderwijs. Zo is er sprake van het afschaffen van een fusieprikkel, wat voor de betreffende scholen simpelweg een korting is op het budget. Er wordt aangegeven dat schoolboeken gratis worden, wat op zichzelf genomen een sympathieke (gezinspolitieke) maatregel is, maar het geld daarvoor moet worden aangemerkt als een onderwijsinvestering waar het voortgezet onderwijs niet van profiteert. Sociale partners delen de maatschappelijke wens om het voortijdig schoolverlaten en lesuitval terug te dringen. Ouders en leerlingen moeten er van op aan kunnen dat kwalitatief goed onderwijs wordt geleverd en dat daarvoor de afgesproken onderwijstijd ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Tenslotte zal voor alle betrokkenen controleerbaar moeten zijn wat er van de plannen terecht komt. De werkgevers willen zich verantwoorden over de schoolprestaties en de inzet van de financiële middelen. De informatie zal op een toegankelijke manier beschikbaar komen. Horizontale verantwoording naar de maatschappelijke omgeving en verticale verantwoording richting overheid vormen een speerpunt van beleid. Plan van aanpak Sociale partners willen op basis van een integraal plan van aanpak afspraken maken om de gesignaleerde problematiek daadwerkelijk aan te pakken en een antwoord geven op de maatschappelijke roep om de komende jaren goed onderwijs te garanderen. De sector is bereid daarvoor een maximale inspanning te blijven leveren. Maar dat kan niet zonder een forse financiële injectie van het kabinet. De arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden zullen fors verbeterd moeten worden. De bekostiging en de daarmee gepaard gaande extra investeringen zullen naar een substantieel hoger niveau getild moeten worden. Salarisbouwwerk Een centraal punt in de plannen om het werken in het voortgezet onderwijs aantrekkelijk te maken is het voorstel voor een nieuw salarisbouwwerk, met kortere salarislijnen. Sociale partners wensen in staat gesteld te worden een nieuw salarisbouwwerk tot stand te brengen dat past bij een marktconforme positie. De gesignaleerde inkomensachterstand is onder andere een achterstand op lifetime basis. Die wordt veroorzaakt door de lange salarislijnen. Daarnaast zal er ook voldoende budget beschikbaar moeten zijn voor generieke loonsverhogingen. Functiebouwwerk Sociale partners zijn ervan overtuigd dat, wil het onderwijs weer aantrekkelijk worden, zij afspraken moeten kunnen maken ter verbetering van het carrièreperspectief. Voor onderwijsgevenden wordt hierbij gedacht aan het doorlopen van meerdere onderwijsfuncties gedurende de loopbaan met daarbij een reëel perspectief op een schaal 12 functie. Daartoe onderzoeken sociale partners de mogelijkheden deze functies een zodanige inhoud te geven dat dit mogelijk wordt en dat de docent ook weer echt de spil in het onderwijsproces wordt. Professionalisering Om de aantrekkelijkheid van het leraarsberoep te versterken is ontwikkeling en professionalisering een speerpunt in het te voeren personeelsbeleid. De professionals moeten maximaal de ruimte krijgen om zelf invulling te geven aan die 3 23 maart 2007 verantwoordelijkheid. Partijen streven ernaar de verschillende verantwoordelijkheden in een professioneel statuut vast te leggen. Arbeidsomstandigheden en werkdruk Even zo wezenlijk voor de kwaliteit van het onderwijs is dat de omstandigheden waaronder gewerkt moet worden in orde zijn. Werkdruk is daarbij al jaren een belangrijk thema. De werkdruk is hoog in het onderwijs. Voor docenten zijn contacttijd, ontwikkelingstijd en groepsgrootte daarbij bepalende elementen. Maar ook de sociale problematiek die steeds duidelijker zichtbaar wordt binnen de instellingen is hierbij een factor die niet uit het oog verloren moet worden. De instellingen moeten in de gelegenheid worden gesteld deze problemen adequaat aan te pakken. Leeftijdsfasebewust personeelsbeleid Terugdringen van de werkdruk vereist niet alleen een evenwichtige verdeling over het jaar maar ook dat werknemers hun inspanningen evenwichtig kunnen verdelen over hun loopbaan. Sociale partners streven een beleid na, waarbij specifieke aandacht voor senioren geboden blijft. Daarnaast zal het beleid werknemers meer keuzevrijheid moeten bieden hun verlof in te zetten op de momenten in het leven dat zij daaraan de meeste behoefte hebben. Conclusie De VO-raad, AOb, ABVAKABO FNV, CNV Onderwijs en CMHF willen graag nieuw elan brengen binnen het voortgezet onderwijs. Daarvoor zullen zij zich maximaal blijven inzetten. Ook van het kabinet vragen sociale partners een maximale inspanning. Er is veel geld nodig om de plannen uit te voeren. Het gaat totaal om een bedrag van structureel € 1,2 miljard. Aan het eind van de kabinetsperiode zouden de eerste substantiële resultaten zichtbaar moeten zijn. 4 23 maart 2007 Bijlage financiën Sociale partners willen investeren in het hart van het voortgezet onderwijs. Investeringen die echt leiden tot kwaliteitsverbetering, tot het terugdringen van lesuitval en voortijdig schoolverlaten en ook een verbetering van de arbeidsmarktpositie van het onderwijspersoneel. De concrete plannen van het kabinet (bezuinigen op het primaire proces en een koopkrachtmaatregel) stemmen niet hoopvol. Sociale partners willen daar de volgende investeringsagenda tegenover stellen: Ongedaan maken van de bezuiniging van € 84 miljoen (‘fusieprikkels VO’) . Daarnaast willen sociale partners wel de discussie aangaan over een evenwichtige bekostiging. Hiervoor is een extra investering van € 100 miljoen nodig. De maatregel ‘gratis schoolboeken is geen echte investering in onderwijs. Sociale partners willen een extra budget van € 300 miljoen voor werkdrukvermindering en professionalisering. Investeringen in de arbeidsmarktpositie van onderwijspersoneel. Doordat er jarenlang onvoldoende is geïnvesteerd heeft dit een arbeidsmarktachterstand in salarissen opgeleverd, die kan oplopen tot ruim 20% (Nota werken in het onderwijs 2007). Een marktconforme beloningsstructuur vergt een investering van € 350 miljoen. Investeren in het terugdringen van lesuitval. De instellingen dienen te voldoen aan de onderwijstijd. Om lesuitval te voorkomen, dient de vergoeding van 2,07% aangepast te worden aan het feitelijk verzuim van, op dit moment, 5,7%. Met deze stijging is een bedrag gemoeid van € 45 mln. De bekostiging van de BAPO loopt uit de pas met het daadwerkelijke gebruik. Sociale partners vinden het gewenst dat ook senioren aan het arbeidsproces kunnen blijven deelnemen. Om dit beleid ook de komende jaren te kunnen continueren is een extra bedrag van € 80 miljoen nodig. Een toereikende materiële vergoeding bieden. Ook aan de materiële kant zijn forse investeringen nodig. OCW heeft het recente onderzoek naar de toereikendheid van de materiële bekostiging op 12 december 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden. Dit onderzoek laat zien dat het voortgezet onderwijs structureel tussen de € 110 en € 195 miljoen tekort komt om regulier onderhoud te plegen aan gebouwen en inrichting. En dan is nog geen rekening gehouden met vernieuwende investeringen. Wil de sector kunnen investeren in een innovatieve leeromgeving dan is € 250 miljoen noodzakelijk. In totaliteit gaat het om een pakket van investeringen met een waarde van € 1,2 miljard structureel voor personeel en materieel..