Dat de verhoging van de temperatuur een sterke versnellende invloed heeft op bijna alle chemische reakties is een feit uit de dagelijkse ervaring. Op dit principe is nl. het koken van ons eten gebaseerd. Zijn aardappelen bij 100 C in ca. 20 min. gaar, bij 80C zijn ze na uren nog hard. Van 't Hoff gaf als regel, dat de reaktiesnelheid twee- tot driemaal stijgt bij verhoging van de temperatuur met 10 C. Aan de hand van experimentele gegevens stelde Arrhenius een formule op die de relatie tussen snelheidsconstante en temperatuur weergeeft: Ea k Ae RT waarin k de snelheidsconstante, T de temperatuur in Kelvin, Ea de activeringenergie, A de frequentiefactor of pre-exponentiële factor en R de gasconstante. De evenwichtsconstante K van een reactie is afhankelijk van de reactieenthalpie H en de absolute temperatuur. De isochoor van Van ’t Hoff (constant volume) geeft hiervoor: d ln K H dT RT 2 K kunnen we ook schrijven als k1/k-1 (de k’s van de heengaande en teruggaande reactie) en H kunnen we schrijven als Ea-Ea’: E a E a' Ea E a' k1 d ln k1 d ln k 1 d . ln dT k 1 dT dT RT 2 RT 2 RT 2 Arrhenius splitste bovenstaande in twee afzonderlijke vergelijkingen: E' d ln k 1 E d ln k1 a2 a 2 en dT RT dT RT In het algemeen geldt dan: E a E E E E d ln k 1 a 2 d ln k a 2 dT d ln k a 2 dT ln k a C k Ae RT dT R T RT RT RT Een voor de hand liggende gedachte om de observatie van de temperatuurafhankelijkheid te verklaren is met de botsingstheorie. Is het aantal botsingen is nu ook verdubbeld? Volgens de kinetische gastheorie neemt het aantal botsingen bij een temperatuur verhoging van 10 slechts 1-1.5% toe (de evenredigheid van het botsingsgetal met (T). Deze verklaring is dus niet afdoende. Daarnaast speelt een ander probleem deze verklaring parten. Gebruiken we de kinetische gastheorie om het aantal botsingen per seconde (Z) te berekenen: Zn = ½ (2 d² n² v) d = diameter n = aantal deeltjes per volume-eenheid v = de gemiddelde snelheid Voor de gemiddelde snelheid kan men afleiden: v 8RT M M = molecuulmassa. Dan krijgen we voor voor Z: Z 2 RT M d 2n2 Dan zouden al snel tot de conclusie komen dat, indien alle deeltjes bij een botsing reageren bij 1 bar en kamertemp de omzetting al na ca. 10 -8 s voor 99.9 % zou zijn verkopen (k=1011). Dit gegeven is niet conform het langzamer verloop die wij kennen. Arrhenius loste dit probleem op door te veronderstellen dat slechts een deel van de reactiemoleculen daadwerkelijk actief is. Deze moleculen hebben een hogere energieinhoud, de activeringsenergie (voornamelijk in de vorm van trillingsenergie). Anders geformuleerd kunnen we stellen dat de activeringsenergie de minimale kinetische energie is die reactanten moeten hebben om producten te kunnen vormen. Passen we de wet van Boltzmann toe dan formuleren we voor de fractie van het aantal deeltjes met een energie groter dan Ea: E a dp e RT p Het aantal moleculen dn/dt dat per tijdseenheid wordt omgezet zal nu gelijk zijn aan het product van dp/p en het botsingsgetal: E dn RT 2 2 RTa 2 d n e dt M Deze formule is echter alleen geldig voor bimoleculaire reacties in de gasfase tussen gelijke moleculen. We kunnen echter afleiden dat: k 2 RT M Ea n 2 e RT Vergelijken we deze formule met de Arrheniusformule dan geldt voor de preexponentiële factor A: A2 RT M n2 In de Arrheniusvergelijking is A echter constant en niet afhankelijk van de temperatuur.