Apps @ school Het implementeren van apps bij een kind met syndroom van Down binnen het regulier onderwijs. Studiegebied Gezondheidszorg Opleiding Bachelor in de Ergotherapie Academiejaar 2015-2016 Module Bachelorproef Promotor(s) Mevrouw Nele Dobbelaere Ergotherapeut Student Céline Bruyneel Voorwoord Deze bachelorproef was voor mij een uitdaging om te proeven van het werken als ergotherapeut binnen het onderwijs. Omwille van het feit dat ik later graag wil werken met kinderen in het onderwijs leek het me een goede start om een onderzoek te doen rond deze doelgroep. Daarnaast is het gebruik van tablets en apps de toekomst binnen het onderwijs. Daarom leek het een goed idee om een proces op te maken hoe het best gebruik gemaakt wordt van deze apps. Extra begeleiding en hulp is beperkt binnen het onderwijs. Daarom is het een pluspunt dat er aan deze bachelorproef een advies naar leerkrachten wordt geformuleerd. Zo kunnen zij dit proces ook doorlopen, zonder de hulp van een ergotherapeut in het werkveld. Het volledige pad die bij deze bachelorproef hoort, kon ik niet alleen bewandeld hebben, zonder de hulp van enkele personen. Deze personen wil ik bedanken voor hun hulp. Eerst en vooral wil ik het volledige leerkrachtenteam en de directie, binnen basisschool Windekind te Rumbeke, bedanken. Zij ontvingen mij met open armen en stonden me bij waar nodig. Zonder hen had ik dit onderzoek niet kunnen uitwerken. Daarnaast wil ik graag Nele Dobbelaere, mijn promotor, bedanken om heel wat kennis en ervaringen te delen met mij. Zonder haar hulp was deze bachelorproef niet geslaagd. Ook bedank ik mevr. De Backer en mevr. Deneckere, die gedurende het ganse jaar, samen de begeleiding van mijn bachelorproef op zich namen. Als laatste wil ik ook nog mijn familie en vrienden bedanken voor hun geduld en steun tijdens deze toch wel zware en drukke periode. Hen wil ik ook nog bedanken om feedback te geven op deze bachelorproef. 1 Abstract ‘Apps @ school’ Het implementeren van apps bij een kind met syndroom van Down binnen het regulier onderwijs. Kernwoorden Apps – onderwijs – syndroom van Down – PDCA – Adviesrapport – implementatie Doel Door de invoering van het M-Decreet ontstaat een grote kloof tussen kinderen zonder en kinderen met een beperking. Hiervoor worden maatregelen getroffen binnen het onderwijs. Binnen dit onderzoek wordt op zoek gegaan naar een applicatie op een tablet, als maatregel. Dit voor een kleuter met het syndroom van Down. Een studente kleuteronderwijs en studente ergotherapie voeren samen dit onderzoek uit. Methode Binnen dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van PDCA-cyclussen. Binnen de eerste cyclus is het belangrijk dat de noden en mogelijkheden van het kind in kaart gebracht worden binnen het CMOP-E. Daarnaast worden apps geanalyseerd, om een geschikte app te zoeken. In de tweede cyclus worden zes apps aangeboden bij het kind. Na observatie worden twee geschikte apps uitgekozen. Binnen de derde cyclus wordt gekeken naar de haalbaarheid om een app 90 minuten per week aan te bieden binnen het onderwijs. Resultaten De resultaten worden a.d.h.v. de PDCA-cycli uitgewerkt. Binnen de eerste cyclus zijn de belangrijkste resultaten de analyses van de apps. Binnen de tweede cyclus zijn de observaties van de verschillende apps belangrijk. De derde cyclus schetst dat het mogelijk is om de app 90 minuten aan te bieden, mits goede organisatie. Conclusie Op het einde van het onderzoek wordt een adviesrapport opgesteld. Het adviesrapport biedt hulp aan leerkrachten en ergotherapeuten om in de toekomst zelfstandig naar apps te zoeken die passen bij een bepaald kind en deze in gebruik te nemen. Het adviesrapport bevat ook voorwaarden rond het appgebruik zoals tijdspanne en locatie van het appgebruik. 2 Inhoudstafel Verklarende woordenlijst ............................................................................. 6 Lijst met afkortingen ................................................................................... 8 Deel 1: Inleiding .......................................................................................... 9 1. Situatieschets ................................................................................................ 9 2. Literatuurstudie ............................................................................................. 9 2.1. Het M-decreet ........................................................................................ 9 2.1.1. Algemeen ........................................................................................ 9 2.1.2. Gevolgen van het M-decreet .......................................................... 10 2.1.3. Het zorgcontinuüm ....................................................................... 12 2.1.4. Sticordi-maatregelen ..................................................................... 14 2.2. Het syndroom van Down ...................................................................... 14 2.2.1. Oorsprong ..................................................................................... 14 2.2.2. Gevolgen ....................................................................................... 15 2.2.2.1. Uiterlijke kenmerken.............................................................. 16 2.2.2.2. Medische gevolgen ................................................................. 16 2.2.3. Schoolse problemen ...................................................................... 17 2.3. Appgebruik in de klas .......................................................................... 17 2.3.1. Appgebruik op school .................................................................... 17 2.3.2. Voordelen van het appgebruik....................................................... 18 2.3.3. Bedenkingen bij het appgebruik.................................................... 20 2.3.4. Voorwaarden van appgebruik........................................................ 21 2.3.5. Het implementeren van een app .................................................... 22 2.4. Een multidisciplinaire werking ............................................................. 23 2.4.1. De ergotherapeut .......................................................................... 23 2.4.1.1. De ergotherapeut als gezondheidswerker .............................. 24 2.4.1.2. De ergotherapeut als observator en rapporteur ...................... 24 2.4.1.3. De ergotherapeut als behandelaar.......................................... 24 2.4.1.4. De ergotherapeut als adviseur................................................ 24 2.4.1.5. De ergotherapeut als toepasser van wetenschappen............... 25 2.4.1.6. De ergotherapeut als manager ............................................... 25 2.4.1.7. De ergotherapeut als lid van een interdisciplinair team .......... 25 2.4.2. De leraar ....................................................................................... 25 3 2.4.2.1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen . 26 2.4.2.2. De leraar als opvoeder............................................................ 26 2.4.2.3. De leraar als inhoudelijk expert ............................................. 26 2.4.2.4. De leraar als organisator ........................................................ 27 2.4.2.5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker ................ 27 2.4.2.5. De leraar als lid van een schoolteam ...................................... 27 3. Besluit .......................................................................................................... 28 Deel 2: Methode ........................................................................................ 29 1. Populatie ....................................................................................................... 29 1.1. Doelgroep ............................................................................................. 29 2. Methode ........................................................................................................ 29 2.1. Onderzoeksopzet .................................................................................. 29 2.1.1. Algemeen ...................................................................................... 29 2.1.2. PDCA-Cirkel .................................................................................. 31 2.1.2.1. Algemeen ............................................................................... 31 2.1.2.2. 1e cyclus ................................................................................ 31 2.1.2.3. 2e cyclus ................................................................................ 33 2.1.2.4. 3e cyclus ................................................................................ 34 2.1.2.5. Adviesrapport......................................................................... 35 Deel 3: Resultaten ..................................................................................... 36 1. PDCA cyclus 1 ............................................................................................. 36 2. PDCA cyclus 2 ............................................................................................. 41 3. PDCA cyclus 3 ............................................................................................. 43 Deel 4: Discussie & Conclusie .................................................................... 44 1. Terugkoppeling naar de literatuur ................................................................. 44 2. Adviesrapport ................................................................................................ 46 2.1. Het proces ............................................................................................ 46 2.2. Voorwaarden van het appgebruik ......................................................... 47 2.3. Het resultaat ........................................................................................ 48 3. Valkuilen en beïnvloedende factoren ............................................................. 48 4. Aanbevelingen voor verder onderzoek ............................................................ 49 5. Algemeen besluit ........................................................................................... 49 4 Lijst met figuren ........................................................................................ 51 Referentielijst ........................................................................................... 52 Lijst met bijlages ....................................................................................... 56 1. KOEK-test ..................................................................................................... 57 2. CMOP-E E.Y.................................................................................................. 64 3. Criterialijst studente ergotherapie ................................................................. 66 4. Analyse studente kleuteronderwijs ................................................................ 67 5. Opdrachtbeschrijving apps............................................................................ 68 5 Verklarende woordenlijst Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (Nevid, Spencer & Greene, 2012) Een gedragsstoornis die wordt gekenmerkt door buitensporige motorische activiteit en het onvermogen om zich te concentreren. De afkorting hiervoor is ADHD. Angststoornis (Nevid, Spencer & Greene, 2012) Klasse van psychische stoornissen die zich kenmerkt door buitensporige of ongepaste angstreacties. Autistische stoornis (Nevid, Spencer & Greene, 2012) Een pervasieve ontwikkelingsstoornis die wordt gekenmerkt door het niet aangaan van relaties met anderen, niet spreken, verstoord motorisch gedrag, een verstandelijke handicap en behoefte aan een constante omgeving. Discrepantie (Van Dale, 2016) Tegenstrijdigheid, verschil Gedragsstoornis in enge zin; ‘conduct disorder’ (Nevid, Spencer & Greene, 2012) Een psychische stoornis tijdens de jeugd en adolescentie die zich kenmerkt door verstorend, antisociaal gedrag. Handelingsgerichte diagnostiek (Prodiagnostiek, 2016) Diagnostische besluitvorming toepassen in de context van onderwijs en opvoeding. Het is een proces van zoeken, integreren en concluderen. De besluitvorming verloopt in nauwe samenwerking met de cliënt (ouders/leerling) en met de school als partner. Karyogram (Ugent, 2014) Een geordende weergave van de homologe chromosomenparen van een organisme wordt een karyogram genoemd. Op een karyogram kan men grotere chromosoom-afwijkingen terugvinden zoals afwijkingen in het aantal en de vorm van chromosomen. 6 Kinderafasie (Afasienet, 2016) Het is een taalstoornis bij kinderen, veroorzaakt door een beschadiging of functiestoornis in de hersenen nadat de taalontwikkeling op gang is gekomen. Kinesthetisch (Van Dale, 2016) Behorend tot, betrekking hebbend op de bewegingszin. Leerlijnen (Van Dale, 2016) Lijn die voor een leergebied aangeeft hoe leerlingen van een bepaald beginniveau tot de kerndoelen komen. Occupational Performance (vertaald van CAOT geciteerd door van Hartingsveldt en Piskur, 1997) Occupational Performance verwijst naar de mogelijkheid om betekenisvolle handelingen te kiezen, te organiseren en bevredigend uit te voeren. Deze handelingen zijn cultureel bepaald en leeftijdsgebonden om op zoek te gaan naar jezelf, te genieten van het leven en een bijdrage te leveren aan de sociale en economische structuur van de maatschappij. Ontwikkelingsdysfasie (Prodiagnostiek, 2016) Bij een leerling met een ontwikkelingsdysfasie: Zijn er hardnekkige problemen in de spraak- en taalontwikkeling. Dit houdt in dat er onvoldoende vooruitgang wordt vastgesteld na tenminste 1 jaar aangepaste, intensieve (minstens 2 x per week) logopedische behandeling Is er een verstoord/grillig taalprofiel met specifieke stoorniskenmerken Is er geen duidelijk aantoonbare verworven neurologische afwijking in de taalgebieden. Oppositioneel opstandige gedragsstoornis (Nevid, Spencer & Greene, 2012) Een psychische stoornis tijdens de jeugd en adolescentie die wordt gekenmerkt door excessieve opstandigheid of door te weigeren zich te voegen naar verzoeken of regels van ouders of anderen. 7 Pervasieve ontwikkelingsstoornis (Nevid, Spencer & Greene, 2012) Een groep ontwikkelingsstoornissen die wordt gekenmerkt door een ernstige verstoring van het gedrag of het functioneren op verscheidene gebieden. Segregatie (Van Dale, 2016) Afzondering (uit de samenleving), sociale scheiding van bevolkingsgroepen in een land met gemengde bevolking. Stemmingsstoornis (Nevid, Spencer & Greene, 2012) Psychische stoornissen die door een verstoorde stemming worden gekenmerkt. Voorbeelden zijn: depressie, manie, hypomanie, … Lijst met afkortingen ASS Autismespectrumstoornissen IQ Intelligentiequotiënt GON Geïntegreerd onderwijs HGD-traject Handelingsgerichte diagnostiek NKO-arts Neus-, keel-, oorarts 8 Deel 1: Inleiding 1. Situatieschets Dit onderzoek gaat over het implementeren van apps binnen het regulier onderwijs. Door het M-decreet worden zoveel mogelijk kinderen met beperkingen binnen het gewone onderwijs geplaatst. Door de inclusie kan er een grote kloof ontstaan tussen de kinderen met beperking en kinderen zonder beperking. Om deze kloof te verkleinen wordt op zoek gegaan naar een passende app voor een kleuter met het syndroom van down. Hiervoor wordt een samenwerking met een studente onderwijs opgezet. Deze app wordt geïmplementeerd binnen de klas en aan de hand van dit proces zal er een adviesrapport opgesteld worden rond het gebruik van apps binnen het onderwijs. Het onderzoek zal gebeuren binnen het GO! Windekind te Rumbeke. 2. Literatuurstudie 2.1. Het M-decreet 2.1.1. Algemeen Het M-decreet, waarbij de M voor maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften staat, werd op 12 maart 2014 goedgekeurd door het Vlaams parlement (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014; CD&V, 2015; Op ’t Eynde, 2015). Hiermee werd een stap dichter gezet bij inclusief onderwijs. Er werd gekozen voor een geleidelijke invoering vanaf het schooljaar 2015-2016. Kinderen die voor dit schooljaar al in het buitengewoon onderwijs ingeschreven waren, kunnen hun traject afwerken in het buitengewoon onderwijs. Er zullen ook heel wat begeleidende maatregelen bijkomen. Zo wordt er gezorgd voor 70 extra competentiebegeleiders. Die zullen worden ingezet bovenop de reguliere begeleiders die scholen en leerkrachten reeds begeleiden. Ook wordt er een inclusienetwerk opgesteld, waar alle ouders en scholen terecht kunnen met al hun specifieke vragen over de inclusieve trajecten. Een derde begeleidende maatregel die ontstaat, is dat de nascholing die georganiseerd wordt door de overheid, helemaal in het teken zal staan van inclusief onderwijs tijdens de schooljaren 2015-2016 en 2016-2017 (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014). Dit decreet is goed nieuws voor alle leerlingen (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014). De scholen worden verplicht om meer aandacht te besteden aan hun zorgaanbod en om meer oog te hebben voor de specifieke noden die ieder 9 individu heeft. Het geven van extra zorg, aan elke leerling die hier tijdelijk of permanent behoefte aan heeft, moet een evidente reflex worden van leerkrachten. Het nieuwe M-decreet zet de deur open om een meer inclusief onderwijs te bekomen (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014). Het M-decreet heeft twee doelstellingen. Enerzijds zullen er meer leerlingen binnen het reguliere onderwijs blijven, en zullen er minder leerlingen doorstromen naar het buitengewoon onderwijs. Anderzijds zal het M-decreet ervoor zorgen dat er meer leerlingen uit het buitengewoon onderwijs, verwelkomd worden in het reguliere onderwijs. Het onderwijs wordt dus een afspiegeling van de maatschappij, waar kinderen leren dat iedereen op dezelfde wereld leeft en dat iedereen erbij hoort, met of zonder beperking. Door het M-decreet heeft iedere leerling met een beperking het recht om zich in te schrijven in het reguliere onderwijs (Vlaamse Overheid, 2015; CD&V, 2015). Of iedere leerling ook daadwerkelijk kan starten binnen het reguliere onderwijs, hangt af van de aanpassingen die gemaakt moeten worden en of deze als redelijk beschouwd worden. Hiervoor wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de grootte, de kostprijs en de draagkracht van de school. Een school moet wel een grondige motivatie aan ouders kunnen voorleggen om te verklaren waarom ze de gevraagde aanpassing(en) als onredelijk beschouwen. De verwachting is dat, door al deze maatregelen, er minder kinderen in het buitengewoon onderwijs terecht zullen komen. Hierdoor zullen er heel wat middelen vrijkomen (Vlaamse Overheid, 2015). Deze middelen zullen dan opnieuw ingezet worden voor de ondersteuning van leerlingen met specifieke behoeften in het regulier onderwijs. Op deze manier wordt er verwacht dat de expertise in scholen voor buitengewoon onderwijs gedeeld wordt met het brede onderwijsnetwerk. Het zal nog steeds van groot belang zijn dat komende jaren de kennis wordt bijgeschoold (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014). Er is ook nog een andere werkgroep die werkt aan een nieuw kader voor GON- en ION-ondersteuning (Vlaamse Overheid, 2015). Dit kader zal een volgende stap zijn, die heel belangrijk wordt. 2.1.2. Gevolgen van het M-decreet Eerst en vooral heeft het M-decreet als gevolg dat er minder segregatie en meer inclusie zal zijn (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014; Op ’t Eynde, 2015). Zoals eerder vermeldt, zal er een verschuiving zijn van middelen. 10 Middelen die vrijkomen vanuit het buitengewoon onderwijs worden geïnvesteerd om de redelijke aanpassingen te verwezenlijken binnen het regulier onderwijs (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014; Op ’t Eynde, 2015). Er zijn verschuivingen, maar er zullen geen middelen verdwijnen. Het M-decreet brengt veranderingen met zich mee. Hieronder een overzicht van de verschuivingen binnen de verschillende types en het nieuwe onderwijstype 9. ‘Type 1’ (licht tot matig verstandelijke beperking) en ‘Type 8’ (ernstige leerstoornissen) worden verschoven en worden vervangen door het ‘Type Basisaanbod’ (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014; CD&V, 2015). Hier kunnen leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften terecht wanneer er binnen het gewone onderwijs geen redelijke aanpassingen meer mogelijk zijn. Binnen dit type is er geen koppeling met een bepaalde diagnose. ‘Type 2’ blijft het type voor kinderen met een verstandelijke beperking (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014). Leerlingen die hier ingeschreven worden, moeten een IQ lager hebben dan 60 en er moeten significante beperkingen zijn binnen het sociaal aanpassingsgedrag. De functioneringsproblemen moeten van start gegaan zijn voor achttienjarige leeftijd. De diagnose verstandelijke beperking kan pas uitgesproken worden na procesdiagnostiek. ‘Type 3’ blijft het type voor kinderen met emotionele- of gedragsstoornissen (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014). De voorwaarde om hier ingeschreven te zijn, is dat het kind geen verstandelijke beperking heeft. Ook moet er na proces van multidisciplinaire diagnostiek, met inbegrip van psychiatrisch onderzoek, één van aandachtstekortstoornis de met volgende diagnoses hyperactiviteit, een vastgesteld worden: oppositioneel een opstandige gedragsstoornis, een gedragsstoornis in enge zin, ‘conduct disorder’, angststoornis, stemmingsstoornis of hechtingsstoornis. Binnen het ‘Type 7’ worden leerlingen met een auditieve beperking ingeschreven (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014). Het verschil met het vorige ‘Type 7’ is dat dit type nu verruimd wordt met leerlingen die ook als diagnose, dysfasie of een spraak- of taalstoornis hebben. Het zijn wel nog steeds kinderen zonder een verstandelijke beperking. De diagnose wordt gesteld aan de hand van een multidisciplinair onderzoek door een erkend gespecialiseerd team waarin minstens een logopedist, audioloog en NKO-arts aanwezig moeten zijn. 11 Dit team moet één van volgende problematieken vaststellen: voor leerlingen jonger dan zes jaar moet er ofwel een kinderafasie met een terugval in de taalontwikkeling vastgesteld worden, ofwel een vermoeden van ontwikkelingsdysfasie, gebaseerd op de vaststelling van een zeer moeizame spraak- en taalontwikkeling en met een duidelijke impact op schoolse activiteiten. Voor leerlingen vanaf zes jaar moet er een diagnose zijn van ontwikkelingsdysfasie of kinderafasie. Het nieuwe ‘Type 9’ wordt ingericht voor kinderen met autismespectrumstoornis (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014; CD&V, 2015). De diagnose ASS moet opnieuw gesteld worden door een multidisciplinair team met inbegrip van een psychiatrisch onderzoek. Mogelijke stoornissen binnen dit type zijn de autistische stoornis en de pervasieve ontwikkelingsstoornis. Binnen ‘Type 4’ (kinderen met motorische beperking), ‘Type 5’ (kinderen binnen ziekenhuis, residentiële setting of prevatorium) en ‘Type 6’ (kinderen met een visuele beperking) zijn er geen wijzigingen (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014). Om ingeschreven te worden in het buitengewoon onderwijs moet er eerst kunnen aangetoond worden dat de leerling het zorgcontinuüm volledig doorlopen heeft (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014). Er is echter nog steeds een rechtstreekse toegang tot het buitengewoon onderwijs mogelijk, indien aangetoond kan worden dat het doorlopen van het continuüm niet relevant is. Het zorgcontinuüm wordt hieronder uitgebreid besproken. 2.1.3. Het zorgcontinuüm Het zorgcontinuüm is een vertaling van wat in de praktijk binnen de zorg op school zou kunnen gebeuren. Het zou een inspiratie moeten zijn voor kwaliteitsonderwijs (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014; Prodiagnostiek, 2016). Dit model heeft steeds respect voor de autonomie en eigenheid van de scholen en voor de vrijheid van het pedagogische aspect (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014; Prodiagnostiek, 2016). Dit zorgt ervoor dat de invulling van iedere fase per school er anders kan uitzien. De school structureert de zorg binnen de drie fases van het zorgcontinuüm (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014; Op ’t Eynde, 2015; Prodiagnostiek, 2016). Binnen de school wordt verduidelijkt welke maatregelen er genomen worden voor alle leerlingen binnen de brede basiszorg. Wanneer een bepaalde leerling niet voldoende heeft aan deze maatregelen, komt deze terecht in de volgende fase. 12 Namelijk, de fase van de verhoogde zorg. Wanneer dit nog steeds niet voldoende is, wordt er via het CLB een proces van handelingsgerichte diagnostiek (HGD) opgestart. Hieruit volgen maatregelen die specifiek worden ingezet ter ondersteuning van een individuele leerling. Wanneer de maatregelen uit het HGD-traject nog steeds niet voldoende zijn om het gemeenschappelijk curriculum te volgen, kan er een overstap gemaakt worden naar een school op maat. Dit kan ofwel een andere school binnen het regulier onderwijs zijn of de leerling volgt een individueel curriculum binnen de huidige school of de leerling stapt over naar het buitengewoon onderwijs (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014; Op ’t Eynde, 2015; Prodiagnostiek, 2016). Figuur 1: Continuüm van zorg (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014) Het zorgcontinuüm wordt steeds weergegeven als een piramide (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014; Prodiagnostiek, 2016). Dit omdat de fase van de brede basiszorg benadrukt zou worden. Zo wordt benadrukt dat dit de basis is, waarin de zorg voor alle leerlingen gekaderd wordt. Naarmate de zorg specifieker wordt, wordt gezien dat de groep leerlingen in die fase kleiner wordt. Het is ook belangrijk om te benadrukken dat het zorgcontinuüm geen éénrichtingsverkeer is, maar dat het om een dynamisch model gaat (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014). Zo kan een leerling na de fase van verhoogde zorg terugkeren naar de brede basiszorg, wanneer dit terug mogelijk is voor het kind zelf. Daarnaast worden er voor eenzelfde kind in de fase van uitbreiding maatregelen genomen, maar blijft dit kind ook maatregelen uit de brede basiszorg en de fase van verhoogde zorg krijgen (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014). 13 2.1.4. Sticordi-maatregelen Sticordi-maatregelen zijn onderwijskundige maatregelen die in een onderwijsaanbod opgenomen worden (Denolf & Coulier; 2014). Deze maatregelen zijn gericht op kwalitatief goed onderwijs met de bedoeling de (negatieve) gevolgen van leerproblemen te beperken en de slaagkansen van leerlingen te vergroten. Sticordi is een letterwoord (Op ’t Eynde, 2015; Prodiagnostiek; 2016). ‘Sti’ staat voor stimuleren, waarmee maatregelen bedoelt worden, die de inzet en motivatie van leerlingen vergroten. ‘Co’ staat voor compenseren waarmee de maatregelen, die belemmeringen om goed te leren verminderen en/of opheffen, bedoeld worden. ‘R’ staat voor remediëren. Hier worden maatregelen genomen die het probleem op een directe manier aanpakken. Dit door middel van instructie en door het aanleren van strategieën. Als laatste blijft ‘di’ over. ‘Di’ staat voor dispenseren, dit zijn de maatregelen die de leerlingen vrijstellen van bepaalde activiteiten, vakonderdelen, vakken of doelen. Hiermee wordt ook bedoeld dat de vrijstellingen vervangen worden door evenwaardige activiteiten en doelen. De sticordimaatregelen worden gebruikt in de fase van verhoogde zorg (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014; Prodiagnostiek, 2016). 2.2. Het syndroom van Down 2.2.1. Oorsprong Het syndroom van Down wordt ook wel eens trisomie 21 genoemd (De Graaf, 1996; Unruh, 1999; Downsyndroom Vlaanderen, 2012; Nevid, Spencer & Greene, 2012; Kyriakou, Charitaki & Kotsopoulou, 2015). Deze naam heeft zijn oorsprong in de manier waarop het syndroom zich ontwikkelt. Een ‘normale’ persoon heeft 23 paar, ofwel 46 chromosomen in iedere cel. Bij een persoon met het syndroom van Down zijn dat 47 chromosomen. Namelijk het 21e paar heeft drie in plaats van twee chromosomen. 14 Figuur 2: Karyogram bij normale celverdeling (Unruh, 1999) Figuur 3: Karyogram bij trisomie 21 (Unruh, 1999) Door dit extra genetisch materiaal treden er enkele fysieke eigenschappen en ontwikkelingsstoornissen op (Unruh, 1999). Daarnaast zorg het voor vertragingen in de manier waarop een kind zich ontwikkelt, zowel op fysiek als mentaal vlak. Het verloop van de beperking en welke problemen er zich voordoen verschillen sterk van kind tot kind. Sommige kinderen hebben heel veel nood aan medische hulp, terwijl andere kinderen een volledig gezond leven leiden. 2.2.2. Gevolgen Het syndroom van Down kent heel wat verschillende kenmerken (Unrah, 1999; Downsyndroom Vlaanderen, 2012; Nevid, Spencer & Greene, 2012). Deze kenmerken komen voor op zowel lichamelijk vlak, als cognitief vlak en op vlak van gezondheid. Op cognitief vlak wordt een verstandelijke beperking gezien (Nevid, Spencer & Greene, 2012). Het is echter wel afhankelijk van persoon tot persoon of deze licht, matig of ernstig verstandelijk beperkt is. Kinderen met het downsyndroom gaan zich vooral lichamelijk en cognitief trager ontwikkelen dan andere kinderen (Downsyndroom Vlaanderen, 2012). Zoals eerder vermeld, is er een heel groot verschil tussen de verschillende personen met het syndroom van Down. Er is een heel grote variatie in wat ze kunnen bereiken. Dit is afhankelijk van hun aanleg, m.a.w. wat ze erfelijk meekregen van de ouders, maar vooral de omgeving waarin ze leven. 15 2.2.2.1. Uiterlijke kenmerken Personen met het syndroom van Down hebben karakteristieke uiterlijke kenmerken, waardoor ze meestal heel herkenbaar zijn (Nevid, Spencer & Greene, 2012; Downsyndroom Vlaanderen, 2012). Een aantal lichamelijke kenmerken zijn (Unrah, 1999; Nevid, Spencer & Greene, 2012): - Scheve, smalle ogen - Plat achterhoofd, kleine schedel, terugwijkende kin - Huidplooien aan de binnenkant van de ogen - Weinig haar - Lage spiertonus - Korte benen, armen en hals - Veel ruimte tussen eerste en tweede teen - Zwakke fijne en grove coördinatie - Vertraagde puberteit - Dikke vooruitstekende tong 2.2.2.2. Medische gevolgen Er kan eveneens sprake zijn van medische gevolgen (Unrah, 1999), maar niet iedere persoon met het syndroom van Down heeft hier klachten over. Het meest voorkomende medische probleem zijn hartafwijkingen (Unrah, 1999; Downsyndroom Vlaanderen, 2012). Andere mogelijke medische problemen zijn: - Verhoogde risico’s op infecties, epilepsie, leukemie en darmproblemen - Trage ontwikkeling van het gebit - Oorinfecties en een slecht gehoor - Huidproblemen - Luchtweginfecties - Schildklierproblemen - Cataract Ook wordt er bij personen met het syndroom van Down vanaf het 40e levensjaar een verhoogde kans op Alzheimer vastgesteld. 16 2.2.3. Schoolse problemen Doordat kinderen met het syndroom van Down een vertraagde ontwikkeling hebben, hebben ze ook cognitief een grotere achterstand in vergelijking met leeftijdsgenoten (Downsyndroom Vlaanderen, 2012). Hierdoor zijn de klasgenoten even oud, of een jaar jonger dan hen. De kinderen met het syndroom van Down volgen de lessen mee in het reguliere onderwijs, maar krijgen aangepaste doelen. Het hoofddoel blijft om steeds zoveel mogelijk te participeren binnen het klasgebeuren. Kinderen met het syndroom van Down hebben vaak problemen met het leren (Nevid, Spencer & Greene, 2012). Ze hebben geheugenstoornissen, vooral voor info die mondeling doorgegeven wordt. Ze kunnen moeilijk aanwijzingen van leerkrachten volgen en kunnen hun gedachten moeilijk verbaal uiten. Doordat de schildklier bij vele personen met syndroom van Down vaak voor problemen zorgt, is de leermogelijkheid en groei vaak verminderd. De werking van de schildklier beïnvloedt namelijk de leermogelijkheden en de groei van het kind (Unrah, 1999). Bij kinderen met het syndroom van Down is spraak het zwakste gebied (De Graaf, 1996). Kinderen met het syndroom van Down spreken hun eerste woordje tussen de leeftijd van negen maanden en zeven jaar. Er is dus spraken van een grote spreiding, waardoor het eindresultaat van de spraakontwikkeling kan verschillen. Sommige personen met syndroom van Down zijn tweetalig, terwijl anderen nauwelijks kunnen praten. Vaak is er een sterke discrepantie tussen het taalbegrip en het spreken zelf. Dit probleem wordt vaak aangepakt met het aanleren van SMOG (Spreken Met Ondersteuning van Gebaren) op jonge leeftijd (Downsyndroom Vlaanderen, 2012). 2.3. Appgebruik in de klas 2.3.1. Appgebruik op school Sinds het bestaan van de Ipad, in 2010, heeft het al veel aandacht gekregen (Henderson & Yeow, 2012). Het werd reeds opgenomen in de onderwijssector, doordat er veel mogelijkheden zijn om educatieve apps te downloaden. Daarom is de Ipad een aantrekkelijk gegeven voor leerkrachten. 17 Technologie zit verweven in ieder zijn leven en daarom willen scholen het gebruik van technologie uitproberen om de kinderen de beste leerervaring te geven (Henderson & Yeow, 2012). In het verleden werd technologie in een aparte computerklas gebruikt (Henderson & Yeow, 2012). Een klas waar de technologie beter geïntegreerd is bevat minstens 2 computers achterin het lokaal. Deze computers kunnen af en toe gedurende de lessen gebruikt worden door de leerlingen. Tegenwoordig wordt er meer en meer gekozen voor kleinere toestellen zoals laptops, tablets en gsm’s. Deze worden binnen de klas gebruikt, als aanvulling op de lessen. 2.3.2. Voordelen van het appgebruik Literatuur toont aan dat al heel wat apps reeds ontwikkeld zijn (Reid, Strnadová & Cumming, 2013). De apps richten zich vooral op de educatie van kinderen. Sommige apps zijn zelf speciaal ontwikkeld voor kinderen met dyslexie of andere beperkingen. Algemeen Het gebruik van mobiele apparaten heeft vijf voordelen voor het onderwijs (Schampaert, 2013): - Draagbaarheid - Betaalbaarheid & toegankelijkheid - Leermogelijkheden - Verbinden en convergeren - Individuele en persoonlijke ervaringen De kleine vorm van de tablets heeft heel wat voordelen. (Henderson & Yeow, 2012; Zhang et al., 2015). Een tablet is zeer licht en daardoor makkelijk mee te nemen. In de klas is het makkelijk zichtbaar voor iedereen doordat het scherm niet verkleurd wanneer er schuin naar het scherm gekeken wordt (Henderson & Yeow, 2012; Zikl et al., 2014). De draagbaarheid die eerder besproken werd, heeft als gevolg dat het voor de kinderen mogelijk wordt om zelfstandig of in groep te werken, waar en wanneer ze willen (Reid, Strnadová & Cumming, 2013). Dit wijst dus ook op de mobiliteit van een tablet (Falloon, 2013). Een ander voordeel van een tablet is dat deze een zeer eenvoudige werking biedt waardoor het gemakkelijk in gebruik te nemen is en een grote toegankelijkheid biedt (Reid, Strnadová & Cumming, 2013). De eenvoudige werking is vooral te danken aan 18 het touchscreen van de tablet (Henderson & Yeow, 2012; Zhang et al., 2015). Dit vraagt niet zoveel muisvaardigheden als bij een computer. Het touchscreen zorgt voor een sensorische ervaring die het multisensorisch leerproces bevordert. De kans tot het gebruik van auditieve instructies en het herhalen ervan biedt een grotere toegankelijkheid (Falloon, 2013). Door de kinesthetische interactie wordt eveneens meer succes ervaren (Reid, Strnadová & Cumming, 2013). Het is een proces van multisensorisch leren, zowel auditief, visueel, tactiel en kinesthetisch, en dat is een cruciaal aspect binnen het leerproces. Een tablet heeft ook de mogelijkheid om lettertypes en kleuren aan te passen naar de noden en wensen van het kind. Uit onderzoek blijkt dat kinderen het maken van oefeningen via apps, boven het maken van oefeningen op papier, verkiezen (Skiada et al., 2013). De interesse van de kinderen wordt dus gewekt door apps (Henderson & Yeow, 2012). Ook werd vastgesteld dat wanneer kinderen oefeningen op apps maken, hun concentratie gebruikt wordt om probleemoplossend te denken en dat zo hun geheugen, lees- en schrijfvaardigheden verbeterd worden. Terwijl kinderen zo geconcentreerd bezig zijn met de app, kan verschillende afleiding vermeden worden. Naast verbetering op vlak van grammatica, is ook verbetering merkbaar op vlak van wiskunde, coördinatie, communicatie, organisatie van materiaal, interactiviteit en mobiliteit (Mouza & Barrett-Greenly, 2015; Falloon, 2015). Het gebruik van apps vergroot ook de fantasie bij kinderen (Skiada et al., 2013). Literatuur vermeldt ook dat het gebruik van apps de prestaties verbetert (Skiada et al., 2013). Dit komt wellicht door de grotere motivatie en door het multisensorische leerproces. De hogere motivatie is te danken aan de vele visuele prikkels binnen de apps (Kucirkova et al., 2014). Ook de spelvorm motiveert kinderen om de oefeningen tot een goed einde te brengen (Falloon, 2015). Het gebruik van apps zorgt niet enkel en alleen voor een verbetering van de vaardigheden (Mouza & Barrett-Greenly, 2015). Het zorgt ook voor een groter zelfvertrouwen door de veilige omgeving waarin ze kunnen oefenen, zonder gevolgen en zonder faalangst. Voor de leerkrachten bieden apps onbeperkte mogelijkheden tot geïndividualiseerd lesgeven en communiceren (Reid, Strnadová & Cumming, 2013). 19 Kinderen met beperkingen Voor personen met een beperking wordt het gemakkelijk aangenomen om een app te gebruiken als ondersteuning (Reid, Strnadová & Cumming, 2013). Dit komt doordat een app iets gebruikelijks en niet stigmatiserend is. Een app wordt reeds door iedereen gebruikt. Het is ook interactief en de app zorgt ervoor dat de personen met een beperking betrokken worden. Het helpt kinderen met een beperking te integreren in de gewone leeromgeving. Door de app is het ook mogelijk om de kloof tussen kinderen met beperking en de kinderen zonder beperking te verkleinen. Kinderen met een beperking kunnen apps gebruiken als ondersteuning of om extra oefeningen te maken (Zhang et al., 2015). Kariakou, Charitaki & Kotsopoulou (2015) deden onderzoek naar het gebruik van informatie en communicatie technologie (ICT), specifiek bij kinderen met het syndroom van Down. Uit het onderzoek bleek dat er een succesvolle inclusie was door het gebruik van ICT. Het gebruik ervan zorgt voor een positieve invloed op het leerproces van kinderen met het syndroom van Down. Er is een positieve invloed doordat ICT gebruikmaakt van visuele en auditieve weergaves van info, dit in highdefinition. Er is sprake van onmiddellijke feedback en een mogelijkheid tot zelfstandig leren waardoor het leerproces positief beïnvloed wordt (Kariakou, Charitaki & Kotsopoulou, 2015). Daarnaast zorgt het gebruik van ICT voor een hogere motivatie, een multisensorische ervaring en differentiatie bij personen met het syndroom van Down. Kinderen met het syndroom van Down krijgen de kans om vaardigheden in te oefenen, op hun eigen tempo door het gebruik van ICT. Het laatste voordeel volgens Kariakou, Charitaki en Kotsopoulou (2015) is dat kinderen met het syndroom van Down een beter sociaal leven tonen bij het gebruik van ICT. 2.3.3. Bedenkingen bij het appgebruik In de geraadpleegde literatuur worden er toch enkele vragen gesteld rond het implementeren van apps binnen het onderwijs. Zo wordt afgevraagd of het wel zal lukken om een tablet te implementeren binnen het onderwijs. Deze vraag ontstaat doordat vorige technologieën, zoals smartphones, laptops … het niet gehaald hebben binnen het onderwijs (Melhuish & Falloon, 2010). Bij smartphones was het grootste 20 probleem dat het scherm te klein was en dat het dus heel moeilijk leesbaar was wanneer de smartphone in groep gebruikt moest worden. Ook is het heel belangrijk om te weten dat niet alle software geïnstalleerd kan worden op eender welke tablet (Schampaert, 2013). Zo kan sommige software niet geïnstalleerd worden op een iPad, maar dan weer wel op een andere tablet met een Android-besturingssysteem. Het gaat over software zoals Flash, Java of Silverlight. Een iPad beschikt niet over een USB-poort, andere tablets beschikken hier wel over. Voor kinderen is het heel vervelend dat er vaak advertenties op het scherm verschijnen wanneer ze bezig zijn met een app (Falloon, 2013). Bij bestaande apps wordt er ook vaak gevraagd om extra kosten te maken om een extra tool te kunnen gebruiken. 2.3.4. Voorwaarden van appgebruik Literatuur schetst dat apps het best in een stressvrije omgeving gebruikt worden (Skiada et al., 2013). Dit kan gezien worden als ruimtes waar kinderen zich comfortabel en veilig voelen, en waar ze weinig afgeleid kunnen worden. Een ideale sessie start met een kwartier uitleg over het gebruik van de app (Zhang et al., 2015). Zeker in het begin is dit van groot belang voor een kind. Na een aantal sessies is de uitleg minder en minder nodig. Uit onderzoek van Falloon (2013) blijkt dat het belangrijk is om 90 minuten per week de app aan te bieden bij het kind. Wanneer de app 90 minuten of langer aangeboden wordt, is het effect groter. Wanneer gekeken wordt naar de vorm van apps is het voor kinderen belangrijk dat er in de app een vooruitgang kan bijgehouden worden (Zhang et al., 2015). Zo kunnen kinderen de volgende keer dat ze de app openen verder gaan waar ze gebleven zijn en gaat er geen info verloren. Het is ook zeer belangrijk dat er verschillende moeilijkheidsgraden geselecteerd kunnen worden (Skiada et al., 2013). Daardoor heeft de app een grotere toegankelijkheid. Bij de instructies is het voor kinderen eenvoudiger wanneer er belangrijke woorden benadrukt worden (Falloon, 2013). De app moet frustraties en verwarring elimineren (Skiada et al., 2013). Kinderen kunnen bijvoorbeeld zeer gefrustreerd raken als er oefeningen zijn waar de tijd, waarin de opdracht vervolledigd moet worden, heel belangrijk is. Voor kinderen is dit zeer stresserend. 21 Voor kinderen is het ook een extra motivatie wanneer er verschillende illustraties zijn binnen de app (Skiada et al., 2013). Voor kinderen is het een ondersteuning wanneer illustraties gebruikt worden bij het uitleggen van een spel of een oefening. 2.3.5. Het implementeren van een app Volgens Peeters et al. (2013) zijn er vijf factoren van belang voor de implementatie van zorginnovaties: - Kenmerken van de innovatie, techniek: bij deze factor gaat het vooral over de technologie die eenvoudig in gebruik genomen kan worden. Dit is belangrijk zodat alle actoren, ook diegene die niet technisch geschoold zijn, de technologie in gebruik kunnen nemen. - Sociaal politieke context, beleid en regelgeving: hierbij moet er rekening gehouden worden met de financiële toestand van de omgeving waarin de zorginnovatie moet geïmplementeerd worden. - Kenmerken van de gebruikers, acceptatie: het is een vereiste dat alle actoren de implementatie accepteren. Iedereen moet met andere woorden achter de technologie staan. - Kenmerken van de zorgorganisatie, werkprocessen: er moet rekening gehouden en omgegaan worden met de weerstand van bepaalde actoren. - Implementatiestrategie: dit is de belangrijkste factor binnen de implementatie. Er gebeurd een stakeholder-analyse. Hierin wordt bekeken wie er betrokken is en welke rol die personen hebben. De gekozen implementatiestrategie moet passen bij het doel van de innovatie. Volgens Peeters et al. (2013) zijn er vier mogelijke implementatiestrategieën: - Deterministisch, top down benadering, gefaseerd: beslissingen omtrent het implementeren wordt genomen door een centraal aangestuurde projectgroep. - Deterministisch, top down benadering: er wordt niet veel ruimte gelaten om te experimenteren. - Mix van top down en bottom-up benadering: effectieve communicatie tussen medewerkers, cliënten en alle actoren wordt sterk gestimuleerd. - Interactie, ontwikkelen, leren, vertrouwen in elkaar: gericht op communicatie en samenwerking tussen management en zorgprofessionals. 22 Wanneer de app, na het implementeren op school, geïmplementeerd moet worden in de thuissituatie, is het zeer belangrijk dat er goed gecommuniceerd wordt (Reid, Strnadová & Cumming, 2013). Er moet een goede communicatie zijn met iedereen die rond het kind werkt en leeft, zoals de ouders, broer, zus, juf, meester, zorgleerkracht, enzovoort… Er kan hierbij zeker een brug gemaakt worden van de school naar de ouders (Reid, Strnadová & Cumming, 2013). Hiervoor kunnen er heel wat stappen uitgevoerd worden. Ten eerste kan er een training aangeboden worden voor de ouders. De training kan gaan over hoe de app precies werkt, hoe ze het kind kunnen ondersteunen, … Vervolgens kan er een avond georganiseerd worden waar verschillende ouders samen kunnen komen om hun ervaringen te delen over het gebruiken van apps thuis. Er kan overleg gepland worden met de leerkrachten en ouders om verschillende observaties te bespreken, oplossingen te zoeken voor mogelijke problemen en om nieuwe doelstellingen voor het kind te bespreken. Ouders kunnen eveneens een dagboek bijhouden om hun observaties en ervaringen te noteren (Reid, Strnadová & Cumming, 2013). Dit dagboek kan besproken worden tijdens de afspraken met leerkrachten. Ouders moeten regelmatig feedback durven vragen aan de leerkrachten. Leerkrachten moeten nieuwe info doorgeven aan de ouders via een heen- en weerschriftje. 2.4. Een multidisciplinaire werking 2.4.1. De ergotherapeut Binnen de ergotherapie kunnen apps voor vier verschillende doeleinden gebruikt worden (Bersee, Le Roy, Hoogkamer, 2015): Een - Gegevens in kaart brengen - Vaardigheden aanleren - Zelfstandigheid vergroten - Welzijn/levenskwaliteit bevorderen. ergotherapeut heeft heel wat verschillende beroepsrollen (Werkgroep beroepsprofiel van de Vlaamse Hogescholen, 1997; Van de Velde, 2012). Hieronder worden de belangrijkste beroepsrollen en hoe ze binnen dit onderzoek van belang zijn, besproken. 23 2.4.1.1. De ergotherapeut als gezondheidswerker Binnen deze rol gaat het er vooral om dat de ergotherapeut op een correcte, vlotte manier omgaat met de cliënten (Van de Velde, 2012). De ergotherapeut moet zijn taalgebruik en lichaamstaal aanpassen aan de cliënt. Binnen de setting onderwijs, is het noodzakelijk dat AN en op het niveau van het kind gesproken wordt. Een ergotherapeut moet initiatief nemen en gemotiveerd zijn om de cliënt zijn vaardigheden te verbeteren of te behouden (Van de Velde, 2012). 2.4.1.2. De ergotherapeut als observator en rapporteur De ergotherapeut observeert het handelen van de cliënt objectief en gericht (Van de Velde, 2012). Ook moet de ergotherapeut research doen over zijn cliënt. Dit kan de ergotherapeut doen door dossiers in te kijken, door info te vragen bij collega’s of door gesprek aan te gaan met de cliënt zelf. Daarnaast kan de ergotherapeut assessments afnemen om bepaalde info te verzamelen. Het is aan de ergotherapeut om de juiste assessments te kiezen en om deze juist af te nemen. Test-hertest is heel belangrijk om te evalueren of vooropgestelde doelen behaald werden (Van de Velde, 2012). 2.4.1.3. De ergotherapeut als behandelaar De ergotherapeut moet tijd steken in het voorbereiden van een interventie, maar moet ook kunnen ingrijpen wanneer de interventie op het moment zelf gradueel te hoog of te laag gegrepen is voor de cliënt (Werkgroep beroepsprofiel van de Vlaamse Hogescholen, 1997; Van de Velde, 2012). Binnen het werkveld wordt er vaak gewerkt met hulpmiddelen (Van de Velde, 2012). Het is aan de ergotherapeut om de hulpmiddelen te adviseren, correct te hanteren en om deze juist aan te bieden bij de cliënten. Binnen deze beroepsrol is het belangrijk om de mogelijkheden en beperkingen te inventariseren (Werkgroep beroepsprofiel van de Vlaamse Hogescholen, 1997). 2.4.1.4. De ergotherapeut als adviseur Bij deze rol gaat het er om dat de ergotherapeut een teamplayer is en dat de ergotherapeut dus ook alle relevante info rapporteert bij alle betrokken partijen (Van de Velde, 2012). De ergotherapeut neemt hierbij deel aan verschillende overlegmomenten. 24 Een ergotherapeut kan cliënten doorverwijzen, dit moet op een gepaste manier gebeuren (Van de Velde, 2012). Daarnaast geeft de ergotherapeut advies naar hulpmiddelen toe (Werkgroep beroepsprofiel van de Vlaamse Hogescholen, 1997; Van de Velde, 2012). Hij kan cliënten helpen om te kiezen welke hulpmiddelen er geschikt zijn voor hen. 2.4.1.5. De ergotherapeut als toepasser van wetenschappen Binnen deze rol gaat het over het gebruiken van verschillende wetenschappelijke onderzoeken die reeds gebeurd zijn om interventies voor te bereiden (Van de Velde, 2012). Onderzoeken die reeds gebeurd zijn, kunnen duidelijkheid geven over waarom wel of niet een bepaalde interventie gekozen wordt bij een bepaalde doelgroep. Het is dan ook belangrijk dat ergotherapeuten steeds op zoek gaan naar wetenschappelijke artikels (Van de Velde, 2012). Alle info die verworven wordt uit wetenschappelijke artikels, kan gebruikt worden binnen het ergotherapeutisch handelen. 2.4.1.6. De ergotherapeut als manager De ergotherapeut kan de tijd nuttig besteden en kan de timing ook respecteren (Van de Velde, 2012). De ergotherapeut moet duidelijke afspraken maken met cliënten en collega’s. Daarnaast is het zeer belangrijk voor een ergotherapeut dat deze flexibel kan omgaan met onvoorziene omstandigheden (Van de Velde, 2012). 2.4.1.7. De ergotherapeut als lid van een interdisciplinair team De ergotherapeut kan op een constructieve manier samenwerken met collega’s en houdt rekening met de vooropgestelde richtlijnen (Werkgroep beroepsprofiel van de Vlaamse Hogescholen, 1997; Van de Velde, 2012). Binnen dit onderzoek is er een nauwe samenwerking tussen de ergotherapeut en de leerkrachten. Hiervoor is er nood aan teamoverleg. 2.4.2. De leraar Ook een leraar heeft heel wat verschillende rollen (Vlaamse regering, 2007). Hieronder worden enkele rollen besproken die binnen dit onderzoek van belang zijn. 25 2.4.2.1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen Binnen deze rol zijn er verschillende competenties (Vlaamse regering, 2007). Als eerste is er de competentie dat de leraar de verschillende individuele kenmerken per kind achterhaalt. Dit kan door observaties of overleg met andere actoren. Als tweede competentie moet een leraar doelstellingen kunnen kiezen en formuleren (Vlaamse regering, 2007). Hierbij moet rekening gehouden worden met de mogelijkheden van het kind. Bij het kiezen en formuleren van de doelen, kan er gebruik gemaakt worden van ontwikkelingsdoelen, ontwikkelings- en leerlijnen, een geselecteerd leerplan en het schoolwerkplan. De doelstellingen moeten concreet geformuleerd worden. Een laatste competentie, relevant om te vermelden in deze literatuurstudie, is dat een leraar individueel en in team ontwikkelingsmaterialen kan kiezen en aanpassen (Vlaamse regering, 2007). 2.4.2.2. De leraar als opvoeder Binnen deze rol is het belangrijk dat de leerkracht, in overleg, een positief leefklimaat kan creëren voor de kinderen in de groep en op school (Vlaamse regering, 2007). Zeker voor een kind met een beperking is dit belangrijk dat hij/zij zich veilig voelt in de groep. Het is belangrijk dat het kind zich niet minder voelt dan andere kinderen en dat het kind weet dat iedereen gelijkwaardig is. De leraar kan dit aanpakken door respectvol te zijn voor de eigenheid en diversiteit van ieder kind. De leraar zorgt er ook voor dat de inbreng en keuzes van de kinderen gerespecteerd en gewaardeerd worden. De ervaringsgerichte leerkracht heeft persoonlijk contact met de leerlingen en treedt in relatie door wederzijds dialoog (Struyven, 2013). Wederzijds dialoog stimuleert aanvaarding, echtheid en inleving door het gebruik van ‘echt’ contact. De leerkracht begrijpt de kinderen hun leefwereld en speelt hier dan ook op in. 2.4.2.3. De leraar als inhoudelijk expert Bij deze rol gaat het vooral over de leerkracht die de basiskennis moet beheersen, zoals kennis hebben van de ontwikkelingsdoelen (Vlaamse regering, 2007). Ook is het belangrijk dat de leerkracht recente ontwikkelingen volgt binnen de leergebieden Nederlands, wereldoriëntatie, wiskundige initiatie, muzische vorming en lichamelijke opvoeding. 26 Daarnaast is het belangrijk dat de leerkracht het eigen aanbod kan situeren in het geheel van het onderwijsaanbod en dat ze hierbij oog hebben voor begeleiding van de kinderen (Vlaamse regering, 2007). De leerkracht is een rijke bron om het milieu van zijn/haar leerlingen te verrijken (Struyven, 2013). Dit kan door het aan bod brengen van eigen hobby’s, ervaringen, herinneringen, gelezen boeken enzovoort. 2.4.2.4. De leraar als organisator Binnen deze rol is het belangrijk dat de leerkracht een kindgericht dagschema kan maken (Vlaamse regering, 2007). Wanneer dit dagschema opgemaakt is, is het ook belangrijk dat de timing gerespecteerd wordt. Het tweede belangrijke aspect moet een leerkracht een stimulerende en werkbare leefruimte kunnen creëren, rekening houdend met de veiligheid (Vlaamse regering, 2007). Hierbij moet rekening gehouden worden met de mogelijkheden van het kind. De ruimte moet ook ontwikkelingsondersteunend, aangenaam en functioneel zijn. 2.4.2.5. De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker De leerkracht gaat op zoek naar onderzoeken die reeds werden uitgevoerd en daaruit de kennis die daarin verworven wordt in het eigen werkveld gebruikt (Vlaamse regering, 2007). Door het invoeren van het M-decreet wordt zorgverbreding belangrijker binnen het onderwijs (Struyven, 2013). Zorgverbreding kan aangepakt worden door twee belangrijke aspecten te gebruiken, namelijk welbevinden en betrokkenheid. Wanneer deze twee componenten afwezig zijn, zal de ontwikkeling stagneren. Omgekeerd geldt binnen de zorgverbreding, dat hoe meer welbevinden en betrokkenheid gerealiseerd kan worden, hoe meer bijdrage de leerkracht kan leveren aan de ontwikkeling van het kind. De leraar zal over dit aspect extra onderzoeken en vormingen moeten raadplegen. 2.4.2.6. De leraar als lid van een schoolteam In deze rol moet de leraar tonen dat hij kan overleggen en samenwerken binnen het schoolteam (Vlaamse regering, 2007). Dit schoolteam bestaande uit directie, leerkrachten, zorgleerkrachten, GON-begeleiders (GON staat voor geïntegreerd onderwijs). De leerkracht kan binnen dit team ook overleggen over taakverdelingen 27 en kan afspraken hieromtrent naleven. Er moet eveneens rekening gehouden worden met het schoolbeleid om een opdracht te vervullen. 3. Besluit Door de invoering van het M-decreet komen we een stap dichter bij inclusie. Dit betekent dat meer en meer kinderen met een beperking terecht komen in het reguliere onderwijs. Dit betekent ook dat er in de toekomst meer en meer kinderen met verschillende ontwikkelingsniveaus in eenzelfde klas zullen zitten. Hierdoor kan er een grote kloof ontstaan tussen de kinderen met en zonder een beperking. Om deze kloof aan te pakken worden er aanpassingen ingevoerd binnen het onderwijs. Het is onder meer belangrijk om multidisciplinair te gaan werken. Hierdoor kunnen beide actoren elkaar ondersteunen met de kennis en vaardigheden die beide disciplines op zich hebben. Literatuur toonde aan dat er heel wat voordelen verbonden zijn aan het gebruik van apps binnen de klas. Zo creëert een app multisensorisch leren, wat heel belangrijk is binnen het leerproces. Ook hebben tablets het voordeel om gemakkelijk verplaatst te worden, bieden ze heel wat leermogelijkheden en zorgen ze voor persoonlijke en individuele ervaringen. Het gebruik van apps zorgt ook voor grotere motivatie bij kinderen, waardoor kinderen ook beter zullen presteren. Voor personen met een beperking, is het minder stigmatiserend om een tablet te gebruiken als ondersteuning, doordat een tablet reeds door iedereen in gebruik genomen wordt. Het gebruik van tablets zou ook een positieve invloed hebben op de inclusie van kinderen met het syndroom van Down. Het is wel merkbaar dat nog steeds te weinig onderzoek gebeurd is naar het gebruik van applicaties binnen het onderwijs bij kinderen met het syndroom van Down. Binnen dit onderzoek gaan we op zoek naar een antwoord op de volgende onderzoeksvraag: “Aan welke voorwaarden moet het app-gebruik voldoen om het te kunnen implementeren bij een kind van 5 jaar met het syndroom van down in het regulier onderwijs?” 28 Deel 2: Methode 1. Populatie 1.1. Doelgroep Dit onderzoek is een casestudy met een kleuter met het syndroom van Down. E.Y. is vijf jaar oud en loopt school in het tweede kleuter in het GO onderwijs Windekind te Rumbeke. Het is nu de tweede keer dat E.Y. het tweede kleuter doorloopt. E.Y. ondervindt heel wat problemen in haar fijne en grove motoriek en ze heeft ook moeite met taal. Ze wordt reeds ondersteund met SMOG. E.Y. gaat ook zes uur per week naar het revalidatiecentrum voor taal- en ontwikkelingsproblemen te Roeselare. Daarnaast krijgt E.Y. GON-begeleiding op school. Deze GON-begeleiding komt vanuit MPI Sterrebos te Rumbeke. 2. Methode 2.1. Onderzoeksopzet 2.1.1. Algemeen De bedoeling van dit onderzoek is om een proces te doorlopen om geschikte apps te zoeken voor E.Y. Dit proces bestaat uit enkele stappen. Eerst wordt het volledige functioneren van het kind in kaart gebracht. Dit zal gebeuren aan de hand van het CMOP-E (Canadian Model of Occupation Performance and Engagement) (Polatajko et al., 2013). Dit model vanuit de ergotherapie werd gekozen omdat het een weerspiegeling is van occupational performance. Het model is gericht op het uitvoeren en de betrekking van het handelen, zoals je ook in de naam van het model kunt horen. Het model stelt de interactie tussen persoon, omgeving en handelen grafisch voor, die belangrijk is voor het functioneren. De voorhanger van het model, het CMOP, wordt nationaal en internationaal toegejuicht en behoort tot de grootste internationale modellen van de voorbije 20 jaar (Polatajko et al., 2013). Vervolgens wordt een oplijsting gemaakt van mogelijke apps die bruikbaar zijn om bepaalde vaardigheden van dit kind te ondersteunen of verder te gaan ontwikkelen. De apps worden gezocht aan de hand van info die verkregen werd door ervaringsdeskundigen die reeds in het werkveld staan. Deze ervaringsdeskundigen 29 zijn de directie van de school, een zelfstandige ergotherapeut en een leerkracht binnen de opleiding kleuteronderwijs. Bij de derde stap worden de eerste twee stappen samen bekeken en wordt op zoek gegaan naar een match tussen E.Y. en één of meerdere apps. Daarvoor moet de volledige lijst met apps geanalyseerd worden door de verschillende actoren. Alle actoren zullen hierin een andere rol innemen en daardoor zal iedereen ondersteund worden. De student ergotherapie zal een matrix gebruiken om alle apps te analyseren in functie van het CMOP-E die reeds werd opgesteld van E.Y.. Hoe meer overeenkomsten, hoe beter de app bij E.Y. past. De studente kleuteronderwijs zal de apps ook analyseren. Zij bekijkt op welk vlak de app inwerkt en of deze app haalbaar is voor het kind. Na de analyses wordt een keuze gemaakt van maximum zes apps. De twee analyses worden bij elkaar gelegd en er wordt gezocht naar zes apps die bij beide analyses een goed beeld schetsten. Dit gebeurt in samenspraak met de leerkracht van E.Y. De volgende stap is het implementeren van de app(s) bij E.Y. in de klas, zodat E.Y. deze zelfstandig in gebruik kan nemen. Voor het volledige proces wordt gebruik gemaakt van de PDCA-cyclus. Dit is een kwaliteitstool die vooral gebruikt wordt om een implementatie te plannen en te evalueren. Het wordt ook gebruikt om de oorzaak van een probleem aan te pakken. De cyclus zal driemaal doorlopen worden. Op het einde van het onderzoek wordt een adviesrapport opgesteld. Dit is een evaluatie op het implementatieproces. Hierin wordt advies gegeven over het gebruik van apps binnen het onderwijs en komen er ook voorwaarden voor dit app-gebruik aan bod. Er worden ook voor- en nadelen van het appgebruik besproken in het adviesrapport. 30 2.1.2. PDCA-Cirkel 2.1.2.1. Algemeen De Plan-Do-Check-Act, kortweg PDCA-cirkel werd ontwikkeld door Deming in de jaren ’50 (Vanhaecht & Sermeus, 2002). Oorspronkelijk werd het ontwikkeld door Shewhart in 1939, hij sprak van Plan-Do-Study-Act. Deze cirkel is een continu proces om naar kwaliteit te streven. Dit model kan gebruikt worden voor ontwikkeling, implementatie en evaluatie van verschillende zaken. Figuur 4: PDCA cyclus volgens Deming (Vanhaecht & Sermeus, 2002) Binnen de ‘Plan’ fase wordt het project gepland en georganiseerd (Vanhaecht & Sermeus, 2002). Daarna volgt de ‘Do’ fase waarin het nieuwe concept of de verandering geïmplementeerd wordt. De derde fase, ‘Check’, wordt de verandering geëvalueerd waarna in de ‘Act’ fase een conclusie kan gemaakt worden rond het project. 2.1.2.2. 1e cyclus De eerste cyclus zal ongeveer 10 weken in beslag nemen. Plan In de eerste cyclus is het belangrijk om de noden van de leerkracht en het kind te bespreken. Het is belangrijk om te weten of de leerkracht de app wil gebruiken in individuele sessies of in dagdagelijkse lessen. Wanneer de app gebruikt zal worden binnen de individuele sessies, zal de app vooral gericht zijn op het inoefenen van bepaalde vaardigheden. Wanneer de leerkracht wenst dat het kind de app gebruikt binnen de dagdagelijkse lessen, zal de app vooral ondersteuning tijdens de lessen bieden. Er wordt ook bevraagd of de leerkracht één of meerdere apps wenst voor E.Y.. 31 Om de vaardigheden van E.Y. te bekijken, wordt een assessment afgenomen, de Korte Observatie Ergotherapie Kleuters. Er zullen ook afspraken gepland worden met de actoren die rond Y. staan binnen het onderwijs. Dit betekent de directie, leerkracht, GON-begeleiding. Met deze personen worden de mogelijkheden en persoonlijkheid van E.Y. in kaart gebracht. Op basis van deze gegevens zal samen met de student kleuteronderwijs een lijst met apps opgesteld worden. Ook zal er een matrix opgesteld om deze lijst met apps te analyseren en een match te zoeken tussen de apps en E.Y. Na het opstellen van de lijst en de matrix worden de apps geanalyseerd door de studentes ergotherapie en kleuteronderwijs. Er worden zes apps uitgekozen, op basis van de analyse, die geschikt zijn voor E.Y. Do De afspraken met de actoren gaan door en de vaardigheden van E.Y. worden volledig in kaart gebracht. Ook worden de noden van het kind bekeken. Hiervoor wordt een assessment afgenomen. Er worden delen van de KOEK (korte observatie ergotherapie kleuters) afgenomen. Er wordt beslist om slechts enkele delen af te nemen omdat sommige items pas in het derde kleuter aangebracht worden en dus nog niet van toepassing zijn bij Y. Binnen het gebied papier- en pentaken worden de delen ‘uitgangshouding’, ‘pengreep’, ‘kleur de plaat’, ‘teken een poppetje’ en ‘wijs de weg’ afgenomen. Binnen het gebied fijnmotorische taken worden de delen ‘knippen’, ‘tweehandig bewegen’ en ‘kruisen van de middellijn’ afgenomen. In bijlage 1 kan een lege checklist van de KOEK geraadpleegd worden. Alle info rond E.Y. wordt binnen het CMOP-E geplaatst. Zo wordt de volledige persoon in kaart gebracht en is er een goed overzicht van de mogelijkheden en beperkingen van E.Y.. De student kleuteronderwijs zal hetzelfde model gebruiken om een overzicht te hebben van E.Y. Er wordt een lijst met bestaande apps opgesteld door student ergotherapie en student onderwijs. Deze lijst met apps wordt door beide actoren gebruikt om te gaan analyseren. De lijst wordt opgesteld aan de hand van reeds gebruikte apps en door apps die gevonden werden aan de hand van informatie die verkregen werd van de ervaringsdeskundigen. Deze deskundigen zijn leerkrachten of ergotherapeuten die 32 reeds werken met apps binnen hun therapie. Door de student ergotherapie wordt deze lijst onmiddellijk in de matrix ingevuld. De studente onderwijs zal de apps analyseren naar haalbaarheid voor kinderen niveau tweede kleuter. Check Nu beide analyses gemaakt zijn kan van start gegaan worden met het schrappen van apps die zeker niet haalbaar zijn voor E.Y. Dit zijn apps die binnen het domein ‘persoon - cognitief en handelen – productiviteit’ vanuit de analyse van de studente ergotherapie en ‘moeilijkheidsgraad – niet haalbaar’ bij de analyse van de studente kleuteronderwijs, vallen. Deze aspecten kunnen teruggevonden worden in de schema’s van de analyses. Act Binnen deze fase wordt de analyse van de studente onderwijs vergeleken met deze van de studente ergotherapie, samen met de kleuterjuf van E.Y. Samen worden beide analyses bekeken en wordt bekeken welke zes apps er haalbaar zijn voor E.Y. en welke het beste bij haar passen. 2.1.2.3. 2e cyclus Deze cyclus zal ongeveer 2 weken duren. Plan In deze cyclus zullen de zes gekozen apps worden aangeboden bij het kind. Er wordt een planning gemaakt zodat de twee studentes beide aanwezig kunnen zijn voor het aanbieden van de apps. Vervolgens zal geobserveerd worden welke app(s) haalbaar zijn voor E.Y. en welke er minder goed passen bij E.Y. App(s) die minder goed zijn voor E.Y. kunnen app(s) zijn waarbij frustraties ontwikkeld worden, waarbij E.Y. moeilijkheden ondervindt. Op het einde van deze cyclus zullen er twee apps uitgekozen worden die passend zijn voor E.Y. Do In deze fase worden de zes apps effectief aangeboden. E.Y. krijgt de kans om met alle zes de apps kennis te maken en deze te gebruiken. Deze apps worden aangeboden door de studentes ergotherapie en kleuteronderwijs. 33 Tijdens het aanbieden van de apps wordt er gelet op welke apps E.Y. goed kan hanteren, welke voor moeilijkheden, frustraties zorgen enzovoort. Check In deze fase worden de observaties van het aanbieden van de apps besproken. Er wordt gekeken welke apps toch niet haalbaar bleken voor E.Y., welke voor moeilijkheden, frustraties zorgden… Ook apps die E.Y. niet leuk vindt of er geen voldoening uit haalt zijn geen goede apps. Deze worden onmiddellijk geschrapt. Act Nadat de observaties besproken zijn worden er, uit de zes apps twee apps waar gekozen. Deze worden gekozen o.b.v. de voorgaande analyse, observaties en het profiel van E.Y. 2.1.2.4. 3e cyclus Deze cyclus zal ongeveer 4 weken duren. Plan Het is de bedoeling dat de twee apps die in de vorige cyclus uitgekozen werden opnieuw aangeboden worden bij E.Y, 90 minuten per week (Falloon, 2013). Hiervoor kiezen we een vast moment. Er wordt ook op termijn gekeken of het wel haalbaar is dat de apps 90 minuten per week aangeboden worden. Do De apps worden effectief aangeboden bij E.Y. Dit gebeurt door de studentes kleuteronderwijs en ergotherapie. De apps worden drie weken aangeboden, voor 90 minuten per week omdat kinderen met het syndroom van Down heel wat herhaling nodig hebben om een vaardigheid in te oefenen (Falloon, 2013; Kyriakou, Charitaki & Kotsopoulou, 2015). Check Er wordt bekeken of het op termijn haalbaar is om de app 90 minuten aan te bieden bij E.Y. Er wordt bekeken of 90 minuten niet te lang of te kort is. Dit wordt bekeken vanuit de noden en de wensen van de school en van E.Y. Act Y. gebruikt wekelijks de apps om de vaardigheden te generaliseren. 34 2.1.3. Adviesrapport Op het einde van het volledige onderzoek komt er een adviesrapport. Het adviesrapport zal een weerspiegeling worden van de resultaten in combinatie met de literatuurstudie. Binnen dit adviesrapport wordt het proces eerst geëvalueerd. Bij deze evaluatie wordt er gekeken naar het resultaat van de implementatie. Heeft het gebruik van de apps effectief een positieve invloed op de vaardigheden van het kind? Is het mogelijk om een app te implementeren binnen de lessen van een leerkracht? Naast het evalueren komen er ook een aantal voorwaarden van appgebruik naar voor. Dit gaat over de app zelf (vormgeving, niveau,…), de tijdstippen van het appgebruik, de ruimte waarin de app gebruikt wordt enzovoort. Dit is advies naar (zorg)leerkrachten toe. Alle leerkrachten en actoren binnen een casus kunnen deze lijst van voorwaarden gebruiken om zelf een app te gaan kiezen bij een bepaalde casus. 35 Deel 3: Resultaten 1. PDCA cyclus 1 Plan •Noden leerkracht en E.Y. bevragen •0pstellen lijst met apps en matrix •Analyseren apps •6 geschikte apps uitkiezen Act •Jop gaat slapen •Match it up 2 •Jop gaat eten •Woordenschat kinderboerderij •Pret leren vormen en kleuren voor kinderen •Leer mij woorden Do •App om vaardigheden in te oefenen •Afname KOEK •Lijst met 15 apps •Matrix •Analysecriteria en analyse Check •Schrappen onhaalbare apps: •Brikki •Woordenschat zee •Ballerina Maze Wanneer de leerkracht bevraagd werd, werd opgemerkt dat er vooral nood is aan een app om specifieke vaardigheden in te oefenen. De app werd dus vooral gebruikt voor individuele sessies, maar kon ook door meerdere kinderen, individueel, gebruikt worden. Het assessment werd ook afgenomen. Er werd gekozen om delen van de KOEK af te nemen. Hieronder een schematische voorstelling van de resultaten. 36 1. Papier- en Pentaken Uitgangshouding Wisselt nog van voorkeurshand. Afstand tot het werkvlak is dichtbij, zit voorovergebogen Zit rechtop en heeft een horizontale schouderlijn. Beweging komt voort vanuit de schouder. Andere hand fixeert het papier. Behoudt een normale spiertonus. Beweegt tong/andere hand nauwelijks mee Pengreep Onrijpe pengreep, nl. pengreep met gestrekte vingers, heeft een wisselende pengreep Heeft een zwevende pols en onderarm Te weinig druk op de pen. Kleur de plaat Kleurt eerst de rand, daarna de rest van de figuur. Kleurt binnen de lijn, maar de zon wordt te weinig opgevuld. Bij de kleine rondjes gaat ze vaak buiten de lijn. Teken een E.Y. scoort een leeftijd van vier jaar. Ze tekent enkel hoofd, poppetje benen, ogen en een mond. Wijs de weg Niet vloeiend, maar bibberig of schokkerig, zonder potlood op te tillen. 2. Fijnmotorische taken Knippen Knipt met de rechterhand De positie van de armen is onvoldoende. Duim in bovenste oog, wijsvinger en middelvinger in onderste oog Oog v.d. schaar proximaal van PIP-gewricht vastgehouden Knipt hakkerig uit Knipt 2-5mm van de lijn uit Beweegt tong/andere hand nauwelijks mee E.Y. beweegt het blad mee in de richting waarin geknipt moet worden Tweehandig Maakt alleen asymmetrische bewegingen bewegen Tweehandig grote cirkels maken lukt nog niet Kruisen Romp beweegt totaal mee, dit om vanuit de middellijn te middellijn kunnen blijven tekenen. Soms wordt de kruising vloeiend gemaakt, soms vermijdt ze de kruising. Vervolgens werd het CMOP-E van Y. volledig ingevuld a.d.h.v. observaties en besprekingen met verschillende actoren, zoals de leerkracht, de directie, de gonbegeleiding. Dit is terug te vinden in bijlage 2. Kort kon E.Y. omschreven worden als een kleuter van 5 jaar met het syndroom van Down. Ze hield van 1-1 contact en van persoonlijke aandacht die ze kreeg. E.Y. kon ook zeer koppig uit de hoek komen wanneer zij haar zin niet kreeg. E.Y. werd als zeer leergierig beschouwen. Ook was belangrijk om te weten dat E.Y. E.Y. was tijdens het onderzoek drie halve dagen afwezig, omdat ze naar het revalidatiecentrum ging. Na verwerking van alle informatie kon van start gegaan worden met het opstellen van een lijst met apps. Deze lijst werd samen met de studente onderwijs samengesteld. 37 Er werd op zoek gegaan naar apps die reeds gebruikt werden in het werkveld en naar apps waarover ervaringsdeskundigen reeds gehoord hadden. Het werd een lijst van vijftien apps. Vanuit pedagogisch perspectief werd gekozen voor apps waarin Nederlandstalig gesproken werd. Sommige apps waren Engelstalig, maar dan was de taal niet noodzakelijk om de applicatie zelf te gebruiken. In bijlage 5 kan een lijst geraadpleegd worden met de opdrachtbeschrijving van de apps. Na het maken van de matrix en het opstellen van de lijst met apps was het tijd om de apps te analyseren. De twee studentes deden dit individueel vanuit hun eigen beroepsperspectief. De studente ergotherapie koos ervoor om een matrix op te stellen aan de hand van de resultaten van het CMOP-E. Het was de bedoeling dat de apps vergeleken werden met het CMOP-E van E.Y. Dit gebeurde in één van de volgende fases. PERSOON Naam app HANDELEN OMGEVING Affec- Cogni Fy- Spiri- Zelf- Produc Vrije Fy- So- Cul- tief -tief siek tueel zorg tiviteit tijd siek ciaal tureel Instit ution eel Om de analyse te kunnen uitvoeren, werd gebruik gemaakt van een criterialijst bij om aspecten te kunnen aanvinken. Om de criterialijst op te stellen, werd bij ieder punt van het CMOP-E van E.Y. een belangrijk aspect uitgepikt. Er werd gekeken of er met dit punt rekening gehouden werd binnen de app. De volledige criterialijst is te raadplegen in bijlage 3. De analyse die door de studente ergotherapie uitgevoerd werd heeft een drietal uitspringende factoren. De apps die op vlak van cognitie al geen overeenkomsten hadden, waren Brikki en Woordenschat Zee. De apps die het meeste overeenkomsten hadden, waren ‘Match it up 1 & 2’. De daaropvolgende apps met de meeste kruisjes, waren ‘Jop gaat slapen’, ‘Ballerina Maze’, ‘Jop gaat eten’, ‘Woordenschat Kinderboerderij’, ‘Woezel en Pip – Op zoek naar de sloddervos’, ‘Pret leren vormen en kleuren voor kinderen’, ‘Eerste woordjes leren, mijn huis’ en ‘Leer mij woorden’. De volledige analyse van de studente ergotherapie kan hieronder geraadpleegd worden. De volledige analyse van de studente kleuteronderwijs kan geraadpleegd worden in bijlage 4. 38 Analyse studente ergotherapie PERSOON Naam app Affectief Jop gaat slapen X Brikki X Animal Puzzle Cognitief X HANDELEN Fysiek X Spiritueel X Zelfzorg X Productiviteit X OMGEVING Vrije tijd Fysiek Sociaal X X X X X Institutioneel X X X X X X X X Ballerina Maze X X X X X Match it up 1 X X X X X X X X X Match it up 2 X X X X X X X X X Jop’s puzzels X X X X X X X Jop gaat eten X X X X X X X Woordenschat kinderboerderij Woordenschat zee X X X X X X X X X X Woezel en Pip: Op zoek naar de sloddervos Pret leren vormen en kleuren voor kinderen Eerste woordjes leren, mijn huis Pret tekenen spel voor kinderen Leer mij woorden X X X Cultureel X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X 39 Na het analyseren van de apps werden a.d.h.v. beide analyses een aantal apps geschrapt die niet haalbaar waren voor E.Y. Het niveau van deze apps lag te hoog voor E.Y. Volgende apps werden geschrapt: - Brikki - Ballerina Maze - Woordenschat zee Binnen de apps ‘Brikki’ en ‘Ballerina Maze’ was het opdrachtbegrip te moeilijk voor E.Y. De app ‘Woordenschat zee’ gebruikte moeilijke woordenschat die voor E.Y. te hoog gegrepen was. Na het schrappen van drie apps bleven er nog twaalf apps over. Om de analyses te vergelijken, werd de kleuterjuf van E.Y. erbij gehaald. Met haar werden de verschillende apps die nog in aanmerking kwamen overlopen. De kleuterjuf was van mening dat ‘Match it up 1’ te makkelijk zou zijn voor E.Y., dus deze app werd ook geschrapt. Ook ‘Woezel en Pip – Op zoek naar sloddervos’ werd geschrapt omdat enkel het eerste level haalbaar was voor E.Y. Daarna werden er nog enkele apps geschrapt omdat deze de minste overeenkomsten hadden met het CMOP-E van E.Y. Op het einde van de bespreking werden er zes apps overgehouden. Er werd in team besloten om met deze apps verder te gaan: - Jop gaat slapen - Match it up 2 - Jop gaat eten - Woordenschat kinderboerderij - Pret leren vormen en kleuren voor kinderen - Leer mij woorden 40 2. PDCA cyclus 2 Plan •Planning opstellen data 6 apps uittesten Do •Uittesten 6 apps Act •Alle apps laten uittesten door E.Y. •2 gepaste apps uitkiezen •Pret leren vormen en kleuren voor kinderen •Match it up 2 •Observatie tijdens uittesten •Welke vindt ze leuk? •Waarmee heeft ze moeite? •Wat is te moeilijk? •Welke vindt ze niet leuk? Check •Overleg studentes onderwijs & ergotherapie over observaties •Schrappen reeds niet geschikte apps •Woordenschat Kinderboerderij •Leer mij woorden Er werd eerst een planning opgesteld met de verschillende data om de apps uit te testen. Er werden twee data voor de testing voorzien omdat nog niet zeker was hoe E.Y. overweg kon met een tablet en hoe snel het gebruik van de apps zou gaan bij het eerste maal aanbieden. Vooran aan het onderzoek wist de onderzoeker dat E.Y. ook een tablet thuis heeft en dat ze het gewoon was om deze in gebruik te nemen. Op woensdag 15 april 2016 vond de eerste sessie met E.Y. plaats. De studentes ergotherapie en kleuteronderwijs zijn aanwezig. Eén voor één werden de apps aangeboden bij E.Y. E.Y. mocht zelf kiezen uit de zes apps met welke ze wou beginnen. Ze koos voor de app ‘Pret leren vormen en kleuren voor kinderen’. Daarna koos ze voor de apps ‘Jop gaat slapen’ en ‘Jop gaat eten’. Daarna koos ze de app ‘Woordenschat Kinderboerderij’, daarna ‘Match it up 2’ en als laatste voor ‘Leer mij woorden’. Bij ‘Pret leren vormen en kleuren voor kinderen’ werd geobserveerd dat het fijnmotorisch soms te moeilijk was voor E.Y. Ze zat af en toe met de rest van haar hand tegen het scherm. Dit probleem kon opgelost worden met het gebruik van een stylus. E.Y. gaf aan dat ze deze app heel leuk vond. Ze benoemde spontaan 41 verschillende zaken en benoemde deze ook correct. Dit was een app die paste bij het niveau van E.Y. In de apps ‘Jop gaat eten & Jop gaat slapen’ legde men de nadruk op het aanleren van de zelfzorg. Een nadeel was dat de stem een extreem Hollands accent had, waardoor E.Y. niet alles begreep wat gezegd werd. E.Y. beantwoordde wel vragen zoals: ‘Wil jij Jop helpen?’ In de app ‘Woordenschat Kinderboerderij’ werd gezien dat E.Y. weinig uitdaging kreeg. Sommige zaken werden veel te moeilijk uitgedrukt doordat ook binnen deze app in het Hollands gesproken werd. E.Y. geeft zelf aan dat ze de app niet leuk vond. De app ‘Match it up 2’ was een uitstekende app. E.Y. begreep alles zeer goed. Binnen deze app gebruikte ze ook spontaan SMOG bij het benoemen van enkele woorden. Bij de laatste app ‘Leer mij woorden’ zei E.Y. spontaan de dierennamen na. Ze moest ook lachen met de dierengeluiden. Verder is de app niet uitdagend genoeg, want E.Y. vroeg zelf om te stoppen. Na het aanbieden van de apps, gingen de studentes ergotherapie en kleuteronderwijs in overleg. De observaties werden besproken en er werden gelijklopende observaties vastgesteld. Er werd ook beslist dat de apps ‘Woordenschat Kinderboerderij’ en ‘Leer mij woorden’ onmiddellijk geschrapt werden, omwille van het gebrek aan subjectief welbevinden bij E.Y. Op het einde van deze cyclus werden er twee apps uitgekozen. Er moest nog een keuze gemaakt worden tussen de vier overblijvende apps. Uiteindelijk werd gekozen voor ‘Pret leren vormen en kleuren voor kinderen’ en ‘Match it up 2’. Er werd niet gekozen voor de apps van Jop omdat E.Y. niet alles begreep wat er gezegd werd. 42 3. PDCA cyclus 3 Plan • Vast moment aanbieden apps • 90 minuten per week haalbaar? • E.Y. op het einde app zelfstandig hanteren Act Do • E.Y. gebruikt wekelijks apps zelfstandig • Aanbieden apps --> 3 weken lang , 90 minuten per week Check • 90 minuten per week haalbaar? Binnen deze cyclus werden de twee apps die vanuit vorige cycli opnieuw aangeboden bij E.Y. Na deze cyclus was het de bedoeling dat E.Y. de app zelfstandig kon gaan hanteren. Eerst werd een vast moment gekozen waar E.Y. de app wekelijks kon hanteren, namelijk vrijdagvoormiddag. Al snel werd gezien dat 90 minuten voor E.Y. te lang was. Na 30 minuten verliest E.Y. haar concentratie. Dit werd geobserveerd doordat ze na 30 minuten willekeurig op items begon te drukken, zonder er bij na te denken. Na deze vaststelling werd beslist dat de apps binnen de week drie keer 30 minuten zou aangeboden worden. Dit op woensdag, vrijdagvoormiddag en vrijdagnamiddag. De eerste week was het zeer moeilijk om de app 90 minuten te kunnen aanbieden, door verschillende omstandigheden. Die week werden de apps slechts 30 minuten aangeboden. Na de tweede week was er evolutie te zien in het gebruik van de apps. E.Y. kon zelf de apps opstarten en ging aan de slag. Meestal wist ze direct wat ze moest doen in een level. Bij één level was het opdrachtbegrip moeilijker, maar na herhaling wist ze wat ze moest doen. Na 4 weken vond E.Y. de apps nog steeds leuk en wou ze deze nog steeds uitvoeren. 43 Deel 4: Discussie & conclusie 1. Terugkoppeling naar de literatuur Dit schooljaar was het eerste schooljaar dat het M-decreet van toepassing was (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014; CD&V, 2015; Op ’t Eynde, P., 2015). In de literatuur was er sprake dat er heel wat begeleidende maatregelen en middelen naar het regulier onderwijs zouden komen. Zoals blijkt in de praktijk, is dit nog niet het geval. Ook de extra competentiebegeleiders waar sprake van was, zijn nergens te bespeuren binnen het regulier onderwijs. Van nascholingen i.f.v. inclusief onderwijs is er wel reeds sprake. Wanneer gekeken wordt naar het zorgcontinuüm kan gesteld worden dat E.Y. zich in de fase van verhoogde zorg situeert (Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 2014; Op ’t Eynde, P., 2015; Prodiagnostiek, 2016). Voor haar is de brede basiszorg niet voldoende en heeft ze extra maatregelen nodig. Dit is voor haar bijvoorbeeld zes uur per week revalidatie. In de literatuur werd gevonden dat kinderen met het syndroom van Down vaak een cognitieve achterstand hebben in vergelijking met leeftijdsgenoten. De klasgenoten van een kind met het Down syndroom zijn ook meestal jonger (Downsyndroom Vlaanderen, 2012). Dit was ook waarneembaar bij E.Y. Zij deed dit jaar het tweede kleuter voor de tweede keer. Naast een cognitieve achterstand werd in de literatuur ook gezien dat één van de zwakste gebieden bij kinderen met het syndroom van Down de spraak is (De Graaf, 1996). Opnieuw kon vastgesteld worden dat dit het geval was bij E.Y. Zij werd dan ook SMOG aangeleerd binnen het revalidatiecentrum. Algemeen werd er na onderzoek een aantal voordelen van apps bevonden. Binnen dit onderzoek werd duidelijk dat de tablet inderdaad een zeer eenvoudige werking biedt waardoor het makkelijk te implementeren is (Reid, Strnadová & Cumming, 2013; Zhang et al., 2015). Dit is vooral te danken aan de touchscreen die minder fijn motorische vaardigheden vraagt dan bijvoorbeeld het werken met een muis. Ook voor E.Y. maakt dit het in gebruik nemen van de tablet makkelijker. E.Y. had zelf geen moeilijkheden om de tablet te hanteren om verschillende vaardigheden extra in te oefenen. In de literatuur kwam ook terug dat het gebruik van een tablet voor personen met een beperking minder stigmatiserend is, aangezien een tablet door iedereen gebruikt wordt (Reid, Strnadová & Cumming, 2013). Dit kon ook vastgesteld worden bij E.Y. 44 Alle klasgenootjes wilden graag ook eens op de Ipad spelen, waardoor E.Y. niet het gevoel had dat ze anders was dan alle andere kinderen. Naast al deze voordelen werd ook geobserveerd dat de prestaties van E.Y. verbeterd zijn op een heel korte tijd (Skiada et al., 2013; Kariakou, Charitaki & Kotsopoulou, 2015). Dit is te danken aan de visuele weergaves van de apps. Het leerproces werd ook bevorderd doordat de apps onmiddellijk fouten aantoonden in plaats van op het einde van het level. E.Y. was zeer gemotiveerd om de tablet in gebruik te nemen en deze motivatie verminderde niet naargelang we een aantal weken verder waren (Kariakou, Charitaki & Kotsopoulou, 2015). Naast deze voordelen, werden er ook een aantal bedenkingen gemaakt binnen de literatuur omtrent het appgebruik. Zo werd in vraag gesteld of het wel mogelijk is om een tablet te implementeren binnen het onderwijs (Melhuish & Falloon, 2010). Na dit onderzoek kan gesteld worden dat het binnen deze school zeker kan, mits een strikte organisatie. Een tablet kan geïmplementeerd worden binnen het hoekenwerk, zowel in het lager als in het kleuter onderwijs. De problemen rondom software en verschillende poorten zijn niet van belang bij het zoeken van apps en deze apps te gebruiken (Schampaert, 2013). Tijdens dit onderzoek heeft dit dan ook niet voor problemen gezorgd. De apps die binnen dit onderzoek gebruikt werden, kregen geen advertenties op het scherm, die volgens literatuur vervelend zijn voor kinderen (Falloon, 2013). Wanneer de app net gedownload was, bestond wel de mogelijkheid tot een upgrade. Deze optie was wel goed beveiligd zodat een kleuter niet de mogelijkheid krijgt om dit te activeren. Binnen dit onderzoek werden de apps in een stressvrije omgeving gebruikt zoals in literatuur voorgesteld werd (Skiada et al., 2013). Voor E.Y. was dit ook noodzakelijk. In de gekozen ruimte was het soms al moeilijk om haar volledig te concentreren. Wanneer gesproken wordt over implementatiestrategieën is er binnen dit onderzoek gewerkt met de strategie ‘Mix van top down en bottom-up benadering’ (Peeters et al., 2013). Binnen dit onderzoek stond communicatie met beide actoren en de cliënt centraal. De cliënt haar bevindingen over de apps gaven een doorslag bij verschillende keuzes die gemaakt werden. Ook de leerkracht van E.Y. haar mening werd steeds bevraagd vooraleer een keuze werd gemaakt. 45 Tijdens dit praktijkonderzoek werd er multidisciplinair samengewerkt (Werkgroep beroepsprofiel van de Vlaamse Hogescholen, 1997; Vlaamse regering, 2007; Van de Velde, 2012; Struyven, 2013). De ergotherapeut had een grote rol binnen dit onderzoek. Vooral de rollen als observator, adviseur, manager en lid van een interdisciplinair team kwamen sterk naar boven. De rollen van de leerkracht waren ook een belangrijk facet binnen dit onderzoek. De rollen als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen en als lid van een schoolteam primeerden. Doordat de twee laatste rollen van beide actoren, ergotherapeut als lid van een interdisciplinair team en leerkracht als lid van een schoolteam, gelijkaardig zijn, kan gezegd worden dat een vlotte samenwerking noodzakelijk is om een goede begeleiding van het kind te garanderen. 2. Adviesrapport Onderstaand adviesrapport is een advies vooral naar (zorg)leerkrachten gericht. Dit adviesrapport kan echter ook gebruikt worden door andere begeleiders in revalidatiecentra en andere instellingen. Dit adviesrapport geeft tips over het proces die naar een geschikte app leidt voor een specifiek kind. Daarnaast schetst het enkele voorwaarden om apps in gebruik te kunnen nemen. Op het einde van het adviesrapport worden de resultaten van het appgebruik kort geschetst. Dit adviesrapport moet een hulp bieden binnen het onderwijs, zodat leerkrachten zelf op zoek kunnen gaan naar geschikte apps, voor kinderen die door het M-decreet in het regulier onderwijs lesvolgen. Dit adviesrapport vertrekt vanuit de literatuur en de resultaten van dit onderzoek. 2.1. Het proces Wanneer op zoek gegaan wordt naar een passende app voor een bepaald kind is het belangrijk om de drie cycli te doorlopen die binnen dit praktijkonderzoek doorlopen werden. Het is belangrijk om eerst een totaalbeeld te schetsen van het kind. Hiervoor kan het CMOP-E model gebruikt worden. Daarna kan op zoek gegaan worden naar apps die volgens het team passend kunnen zijn bij het kind. Door contact te leggen met revalidatiecentra en verschillende ervaringsdeskundigen binnen het werkveld kunnen heel wat apps gevonden worden. Binnen dit onderzoek werden vijftien apps opgelijst, maar dit aantal is een minimum die we zelf opgelegd hebben, naar haalbaarheid toe van het onderzoek. Er kunnen ook meer apps opgelijst worden zodat er een gevarieerder aanbod is. De zoektocht naar apps kan specifiek gekoppeld 46 worden aan de doelstellingen van het kind. Om de apps op te lijsten kan er gebruik gemaakt worden van de gebruikte matrix binnen dit onderzoek. Vervolgens moet een criterialijst opgesteld worden a.d.h.v. de belangrijkste aspecten binnen het CMOP-E. De apps kunnen beoordeeld worden a.d.h.v. deze criterialijst. Vervolgens moeten de apps ook beoordeeld worden op haalbaarheidsniveau a.d.h.v. de leerdoelen per klasniveau. Zo kunnen een aantal apps uitgekozen worden die aangeboden worden bij het kind. Bij het aanbieden zal snel duidelijk zijn welke apps al dan niet passen bij het kind. Wanneer het proces uitgevoerd wordt door de zorgleerkracht, kan deze in overleg gaan met de leerkracht van het kind om definitieve keuzes te maken. Na het aanbieden, worden er twee apps overgehouden. Deze apps worden wekelijks aangeboden. Het is zeer belangrijk dat het kind zelf de keuzemogelijkheid blijft hebben welke app hij/zij verkiest. Een app waarin het kind geen plezier beleeft zal ook geen effect hebben op de vaardigheden en zal op lange termijn niet meer gebruikt worden. Het multidisciplinair werken is noodzakelijk binnen dit proces. Leerkrachten kunnen contacten leggen met ergotherapeuten en omgekeerd. De kennis die beide actoren hebben zijn zeer belangrijk in het beoordelen van de apps. Dit wordt best gedaan in overleg. 2.2. Voorwaarden van het appgebruik Zoals reeds vermeld in de literatuurstudie is het noodzakelijk om de apps in een stressvrije omgeving te gebruiken (Skiada et al., 2013). Zo zal de kans op afleiding verkleind worden. Ook bij E.Y. werd dit geobserveerd, wanneer ze iets hoort of ziet, is zij meteen afgeleid. Wanneer de app voor het eerst aangeboden wordt is het ook aangeraden om eerst uitleg te geven over het gebruik van de app (Zhang et al., 2015). Na enkele sessies zal dit niet meer nodig zijn, doordat de cliënt de app beter en beter leert kennen. Uit het onderzoek van Falloon (2013) bleek ook dat het belangrijk was om de apps 90 minuten per week aan te bieden. Daardoor zou het effect groter zijn. Na de apps enkele weken aan te bieden werd inderdaad verbetering vastgesteld bij E.Y. Het is wel belangrijk om te kijken welke tijdspanne het kind aan kan om geconcentreerd te blijven. Binnen dit onderzoek was dit maximum 30 minuten. Om deze reden werd gekozen om de apps drie keer 30 minuten aan te bieden per de week. 47 Binnen de literatuur werd geschreven dat verschillende illustraties binnen een app voor extra motivatie zou zorgen (Skiada et al., 2013). Dit werd bevestigd in het praktijkonderzoek. E.Y. koos steeds voor de app met de meeste illustraties om mee te werken. Wanneer op zoek gegaan wordt naar een app, zoek dan naar apps met veel illustraties en geluiden. Dit maakt het aantrekkelijker en aangenamer voor een kind. Deze app zal ook sneller in gedachten blijven bij het kind. 2.3. Het resultaat Na vier weken dezelfde apps aan te bieden bij E.Y. wordt al een evolutie geobserveerd. Het is de bedoeling dat E.Y. vanaf nu de apps zelfstandig in gebruik neemt zonder begeleiding. Na deze vier weken kan ze al sorteren van klein naar groot, heeft ze een grotere kennis in woordenschat, kan ze betere associaties leggen, heeft ze de kleuren onder de knie en herkent ze verschillende vormen. Hierdoor kunnen we concluderen dat het gebruik van apps wel degelijk een effect heeft op kennis en vaardigheden van kinderen. Verder werd in het praktijkonderzoek duidelijk dat een app zeker kan geïmplementeerd worden binnen het onderwijs. In de kleuterklas kan de Ipad één van de hoeken innemen en kunnen andere kinderen ook de apps gebruiken. Binnen het lager onderwijs zou de Ipad een onderdeel kunnen zijn van het hoekenwerk. 3. Valkuilen en beïnvloedende factoren Tijdens het uitvoeren van dit praktijkonderzoek werden er een aantal valkuilen en beïnvloedende factoren gesignaleerd. Eén van de valkuilen binnen dit onderzoek was de samenwerking die opgesteld werd bij het begin van deze bachelorproef. De organisatie die bij deze samenwerking hoort, kon beter aangepakt worden. Twee studentes die verschillende deadlines hebben vanuit hun opleiding, is geen goede combinatie. Een volgende valkuil is, doordat kleuters nog niet leerplichtig zijn, ze soms thuis blijven zonder reden. Dit gebeurde soms ook met E.Y. waardoor geplande sessies niet konden doorgaan en waardoor het onderzoek vertraging op liep. Het had een meerwaarde kunnen zijn indien er meer informatie verkregen werd over het revalidatiecentrum en wat het therapieaanbod van E.Y. was binnen het revalidatiecentrum. De studente ergotherapie kreeg hier echter niet de mogelijkheid toe. 48 Één van de voorwaarden om apps te gebruiken is dat de apps 90 minuten per week aangeboden moesten worden om een groter effect waar te nemen (Falloon, 2013). Binnen het onderwijs was dit moeilijk, doordat er een heel strikte planning is. Ook is de tijdspanne van concentratie per kind anders. De implementatie is zeker mogelijk, maar vergt een grote inspanning om de tabletmomenten goed in te plannen. 4. Aanbevelingen voor verder onderzoek Voor verder onderzoek kan het interessant zijn om de implementatie verder te zetten in de thuissituatie. Zo kan het gebruik van de app verdeeld worden over de klas en thuis. Dit zou ook makkelijker te organiseren zijn binnen het onderwijs, dan het 90 minuten gebruikmaken van de app binnen de klas. Een volgende aanvulling aan het onderzoek zou een pré- en postmeting naar effectiviteit van het appgebruik kunnen zijn. Hierin kan gemeten worden of de apps effectief een positieve invloed hebben op de leerresultaten van het kind. Daarnaast kan het ook interessant zijn om een platform aan te maken met alle reeds bestaande apps. Op dit platform zou er info kunnen geraadpleegd worden over verschillende apps en kan ook duidelijk vermeld worden voor welke doelgroep iedere app dient. De inhoud van de apps zouden ook gelinkt kunnen worden met de leerlijnen binnen het onderwijs. Dit platform zou kunnen geraadpleegd worden door alle instellingen die met kinderen werken, zoals onderwijsinstellingen, revalidatiecentra. 5. Algemeen besluit Tijdens dit onderzoek werd een antwoord gezocht op de onderzoeksvraag: ‘Aan welke voorwaarden moet het app-gebruik voldoen om het te kunnen implementeren bij een kind van 5 jaar met het syndroom van down in het regulier onderwijs?’ Een zeer positief gegeven was dat E.Y. een groot enthousiasme had om de app in gebruik te nemen. Wat ook binnen de literatuur vermeld werd. Wanneer de cliënt gemotiveerd is en zo welbevinden en betrokkenheid creëert, kan er gesproken worden over een betere ontwikkeling (Struyven, 2013). Tijdens dit onderzoek werd duidelijk dat om het M-decreet te doen slagen, het noodzakelijk is om meer middelen en begeleiding aan te bieden in de toekomst. Om een antwoord te formuleren op de onderzoeksvraag, werd na uitvoeren van het onderzoek een adviesrapport opgesteld naar leerkrachten toe. Dit werd opgesteld aan 49 de hand van de cyclussen die doorlopen werden gedurende het ganse onderzoek. Dit adviesrapport kan vanaf nu gebruikt worden door leerkrachten om zelf op zoek te gaan naar geschikte apps voor kinderen die door het M-decreet in het regulier onderwijs lesvolgen. Deze bachelorproef kan een aanzet zijn om een online platform te creëren met reeds bestaande apps, dat het proces om een app te zoeken gemakkelijker zou maken. 50 Lijst met figuren Figuur 1: Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. (2014). M-decreet survival guide. Geraadpleegd op 4 november 2015 via http://virbo.be/upload/files/downloads/1413795666Mdecreetsurvivalguide(ZCuitprodia).pdf Figuur 2: Unruh, J.F. (1999). De zorg voor kinderen met Downsyndroom. Een gids voor hulpverleners, opvoeders en ouders. (vertaling van Down Syndrome: Successful Parenting of Children with Down Syndrome). (1ste dr.). Leuven: Acco. Figuur 3: Unruh, J.F. (1999). De zorg voor kinderen met Downsyndroom. Een gids voor hulpverleners, opvoeders en ouders. (vertaling van Down Syndrome: Successful Parenting of Children with Down Syndrome). (1ste dr.). Leuven: Acco. Figuur 4: Vanhaecht, K. & Sermeus, W. (2002). Draaiboek voor de ontwikkeling, implementatie en evaluatie van een klinisch pad. 30 stappenplan van het netwerk klinische paden. Acta Hospitalia. 3. pp. 13-27. 51 Referentielijst Afasienet. (2016). Verworven kinderafasie. Geraadpleegd op 13 januari 2016 via https://www.afasienet.com/professionals/diagnostiek-en-therapie/kinderafasie/. Bersee, L., Le Roy, H. & Hoogkamer, W. (2015). Apps en tablets, onze toekomst? De mogelijkheden van apps en tablets in de ergotherapie. Jaarboek Ergotherapie, pp. 151-159. CD&V. (2015). Het ABC van het M-Decreet. Geraadpleegd op 13 januari 2016 via http://www.sterkervlaanderensterkerland.be/artikel/het-abc-van-het-m-decreet. De Graaf, G. (1996). Mijn kind gaat naar de gewone school. Integratie van kinderen met een verstandelijke belemmering. (1ste dr.). Leuven: Acco. Denolf, A. & Coulier, M. (2014). Belangrijke levensgebieden. In Denolf, A. & Daems, J. (Red.) Ergotherapie en ontwikkelingsproblemen: basisboek voor kwaliteitsvolle hulpverlening. (pp. 249-250). (1e dr.). Leuven: Acco. Downsyndroom Vlaanderen. (2012). Geraadpleegd op 11 januari 2016 via http://downsyndroom.eu/ Falloon, G. (2015). What’s the difference? Learning collaboratively using iPads in conventional classrooms. Computers & Education, 84, pp. 62-77. Falloon, G. (2013). Young students using iPads: App design and content influences on their learning pathways. Computers & Education, 68, pp. 505-521. Henderson, S. & Yeow, J. (2012). Ipad in Education: A case study of iPad adoption and use in a primary school. IEEE Computer Society. 45, pp. 78-87. Kucirkova, N., Messer, D., Kieron, S. & Fernández Panadero, C. (2014). Children’s engagement with educational iPad apps: Insights from a Spanish classroom. Computers & Education, 71, pp. 175-184. Kyriakou, T., Charitaki, G. & Kotsopoulou, A. (2015) Multi-sensory approach through the use of ICT for the school inclusion of a child with down syndrome. Procedia Computer Science, 65, pp. 158-167. Melhuish, K. & Falloon, G. (2010). Looking to the future: M-learning with the iPad. Computers in New Zealand Schools: Learning, Leading, Technology, 22, nr. 3. 52 Mouza, C. & Barrett-Greenly, T. (2015), Bridging the app gap: An examination of a professional development initiative on mobile learning in urban schools. Computers & Education, 88, pp. 1-14. Nevid, S. J., Spencer, A. R. & Greene, B. (2012). Psychiatrie: een inleiding (vertaald door: Hoencamp, E., Haffmans, J. & van Loon, J.). (pp. 130-347). (2e dr.). Amsterdam: Pearson Benelux BV. Onderwijs van de Vlaamse gemeenschap. (2014). Het M-decreet: wat is het en wat zal er veranderen? Geraadpleegd op 4 november 2015 via http://www.go- ouders.be/nieuws/het-m-decreet-wat-het-en-wat-zal-er-veranderen Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. (2014). M-decreet survival guide. Geraadpleegd op 4 november 2015 via http://virbo.be/upload/files/downloads/1413795666Mdecreetsurvivalguide(ZCuitprodia).pdf Op ’t Eynde, P., (2015, januari-maart). M-Decreet: vloek of zegen? IMPULS. 45. nr. 3. pp. 100-109. Peeters, J., Wiegers, T., De Brie, J. & Friele, R. (2013). Overzichtsstudies: technologie in de zorg: nog een wereld te winnen! Utrecht: Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg. Polatajko, J.H., Davis, J., Stewart, D., Cantin, N., Amoroso, B., Purdie, L., Zimmerman, D. (2013). Specifying the domain of concern: Occupation as core. Enabling Occupation 2: Advancing an occupational therapy vision for heath, well-being & justice through occupation (pp. 13-36). (2e dr.). Ottawa: CAOT Publications ACE. Prodiagnostiek. (2016). Algemeen diagnostisch protocol. Geraadpleegd op 13 januari 2016 via http://www.prodiagnostiek.be/. Reid, G., Strnadová, I. & Cumming, T. (2013). Expanding horizons for students with dyslexia in the 21st century: universal design and mobile technology. Journal of Research in Special Educational Needs. 13, nr. 3, pp. 175-181. Schampaert, R. (2013). Werken met iPad in het onderwijs [scriptie]. Technische Universiteit Eindhoven, Science Education and Communication (wiskunde). Skiadia, R., Soroniati, E., Gardeli, A. & Dimitrios, Z. (2014). Easylexia: A mobile application for children with learning difficulties. Procedia – Computer Science, 27, pp. 218-228. 53 Struyven, K., Baeten, M., Kyndt, E. & Sierens, E. (2013). De kleuter. In Groot Worden: De ontwikkeling van baby tot adolescent. (pp. 153-192). (2e druk). Tielt: Lannoo. Ugent. (2014). Erfelijkheid. Geraadpleegd op 13 januari 2016 via http://educatie.ugent.be/elogebruik/leerpaden/erfelijkheid/karyogram.html. Unruh, J.F. (1999). De zorg voor kinderen met Downsyndroom. Een gids voor hulpverleners, opvoeders en ouders. (vertaling van Down Syndrome: Successful Parenting of Children with Down Syndrome). (1ste dr.). Leuven: Acco. Van Dale. (2016). Van Dale Gratis Woordenboek. Geraadpleegd op 13 januari 2016 via http://www.vandale.nl/. Van de Velde, D. (2012). Competenties en leerresultaten van de professionele bachelor in de ergotherapie (pp. 28-30). (1e dr.). Antwerpen: Standaard Uitgeverij Professional. Vanhaecht, K. & Sermeus, W. (2002). Draaiboek voor de ontwikkeling, implementatie en evaluatie van een klinisch pad. 30 stappenplan van het netwerk klinische paden. Acta Hospitalia. 3. pp. 13-27. Van Hartingsveldt, M. & Piskur, B. (2012). Het Canadian Model of Occupational Peerformance and Engagement en het Canadian Performence Process Framework. In M. le Granse, M. van Hartingsveldt, & A. Kinébanian (Red.), Grondslagen van de ergotherapie (pp. 41-496). (3de dr.). Amsterdam: Reed Business. Vlaamse Overheid. (2015). Nieuw M-decreet. Geraadpleegd op 4 november 2015 via http://www.ond.vlaanderen.be/specifieke-onderwijsbehoeften/beleid/M-decreet/ Vlaamse Regering. (2007). Basiscompetenties van de leraren. Geraadpleegd op 26 december 2015 via http://www.ond.vlaanderen.be/curriculum/lerarenopleiding/documenten/Basisco mpetenties_2007.pdf Werkgroep beroepsprofiel van de Vlaamse Hogescholen (1997). Beroepsprofiel ergotherapeut. Brussel: Vlaamse Onderwijsraad. Zhang, M., P. Trussell, R., Gallegos, B. & R. Asam, R. (2015). Using math apps for improving Student learning: An exploratory study in an inclusive fourth grade classroom. TechTrends, 59, nr. 2, pp. 32-39. 54 Zikl, P., Kosek Bartosová, I., Josefová Visková, K., Havlicková, K., Kucírková, A., Navrátilová, J. & Zetková, B. (2014). The possibilities of ICT use for compensation of difficulties with reading in pupils with dyslexia. Procedia – Social and Behavioral Sciences, 176, pp. 915-922. 55 Lijst met bijlages 1. KOEK-test 2. CMOP-E E.Y. 3. Criterialijst ergotherapeut 4. Analyse studente kleuteronderwijs 5. Opdrachtbeschrijving apps 56 Bijlage 1: KOEK-test 57 58 59 60 61 62 63 Bijlage 2: CMOP-E E.Y. Persoon Affectief Cognitief Koppig wanneer ze haar zin Syndroom van Down zoen Spiritueel Meisje niet krijgt Knuffelt graag, geeft graag een Fysiek Syndroom van Down Syndroom van Down Geboortedatum: 06/05/2010 5 jaar Houterige, grove motoriek Onzeker, twijfelaar, faalangst Achterstand ontwikkeling van fijne motoriek Haalt veel voldoening uit een 1-1 begeleiding Zwakke uitspraak, moeilijk te Leergierig Zwak taalbegrip begrijpen Hartproblemen: lekkage hart Doet kindjes pijn als ze haar zin niet krijgt 2e keer 2e kleuterklas Zonneallergie Slaapproblemen 64 Handelen Zelfzorg Zelfstandig jas aandoen Productiviteit en Vrije tijd / Ontspanning rits dichtdoen 2e kleuterklas Dansen Zelfstandig naar toilet Kan zich zelfstandig aankleden SMOG wordt aangeleerd Zelfstandig eten en drinken Heeft hulp nodig bij het aandoen van Gaat af en toe mee zwemmen met 2e Muziek schoenen kleuterklas Omgeving Fysiek Sociaal Cultureel Ouders Basisschool 3 broers Woont te Roeselare 19 medeleerlingen K2 Alle kleuters Gebruik van SMOG Windekind te Rumbeke sinds september ‘14 Juf Céline (speelt vaakst met B.A.) Institutioneel Westerse cultuur GON begeleiding vanuit MPI Sterrebos te Roeselare Pépé Revalidatiecentrum voor taal- GON-begeleidster en ontwikkelingsproblemen te Begeleiders binnen de reva Roeselare 65 Bijlage 3: Criterialijst studente ergotherapie Persoon o Affectief Zorgt de app niet voor faalangst, onzekerheid? (bv. door scores, tijdsdruk) o Cognitief Is het begrijpbaar voor een tweede kleuter? Niet te hoog gegrepen? o Fysiek Bevordert spraak? Geen moeite met fijne motoriek? (bv: twee handelingen tegelijk) o Is de app haalbaar voor een vijf-jarige? Is het geen app die meer voor een jongen is? Spiritueel Kan de app aangeboden worden binnen een één-één begeleiding? Handelen o Zelfzorg o Productiviteit o Is het passend voor een kleuter in tweede kleuterklas? Ontspanning Kan het de zelfzorg bevorderen? Komt het overeen met de interesses van Y.? Omgeving o Fysiek o Sociaal o Kan Y. de app samen met iemand spelen? Cultureel o Kan de SMOG hier bevordert worden? Valt de app binnen de Westerse cultuur? Institutioneel Kan de app op school (en ev. in de thuissituatie) geoefend worden? 66 Bijlage 4: Analyse studente kleuteronderwijs Leerling X Naam app Job gaat slapen Cognitief Fysiek Wiskunde Taal Wereldoriëntatie Fijne motoriek X X Brikki X X Moeilijkheidsgraad Grove motoriek X Haalbaar X X X Animal Puzzle X Ballerina Maze X Match it up 1 X X X X X Match it up 2 X X X X X Job’s Puzzels X X X X Job gaat eten X X Woordenschat X Niet haalbaar X X X X X X X X X X X X Woordenschat zee X X X Woezel en Pip – Op zoek naar de sloddervos Pret leren vormen en X kleuren voor kinderen Eerste woordjes leren, mijn huis Pret tekenen spel voor kinderen Leer Mij Woorden X X X X X X X kinderboerderij X X X X X X X X X X X X 67 Bijlage 5: Opdrachtbeschrijving apps Naam app Opdracht Doel Jop gaat slapen Help Jop de giraf met zijn bedtijd Aanleren routine. Brikki een bedtijd routine Maak een eigen verhaal met Maken en vertellen Brikki. Animal Puzzle van Los de van een eigen verhaal puzzels specifieke op elementen met de Cognitieve stimulatie van 5 omtrent vormen verschillende continenten. Ballerina Maze Ballerina doolhof race Cognitieve stimulatie omtrent een weg afleggen Match it up 1 Categoriseer de juiste Cognitieve stimulatie voorwerpen omtrent vormen en associaties Match it up 2 Categoriseer de juiste Cognitieve stimulatie voorwerpen omtrent vormen en associaties Jop’s puzzels Los de puzzel op Cognitieve stimulatie omtrent vormen Jop gaat eten Help mama en papa bij het Aanleren van klaarmaken van het eten en het huishoudelijke taken opruimen van de tafel. Woordenschat Benoem en plaats de woorden in Aanleren Kinderboerderij de juiste omgeving. woordenschat omtrent de boerderij Woordenschat zee Benoem en plaats de woorden in Aanleren de juiste omgeving woordenschat omtrent de zee Woezel en Pip – Op zoek Zoek en benoem de visueel Cognitieve stimulatie naar de sloddervos voorgestelde voorwerpen. omtrent vormen Bimi boo – vormen en Sorteer en plaats de voorwerpen Cognitieve stimulatie kleuren in een juiste volgorde om Bimi omtrent kleuren, Boo en zijn vrienden te helpen seriatie, vormen, ordenen enzovoort 68 Eerste woordjes leren, ‘Loop’ door meerdere kamers Woordenschat mijn huis van het huis: de zitkamer, de omtrent het huis keuken, de slaapkamer en de aanleren badkamer. In elke kamer kan je dingen aanraken. Het woord wordt dan uitgesproken en zo leer je herkennen welk woordje bij welk voorwerp hoort. Bimi boo tekening Kleur de Bimi Boo tekeningen Fijnmotorische stimulatie Leer mij woorden Leer nieuwe woorden uit zeven Woordenschat categorieën aanleren omtrent dieren 69