In iets andere vorm verschenen in Inkt!, november 2010 Superieure ironie. Harry Mulisch’ Wenken voor de jongste dag Het Opperwezen was toch nog zodanig tevreden over zijn aardse zoon Harry dat Hij een schitterende regenboog over de Amstel neerzette die hem begeleidde naar zijn laatste rustplaats. Hij (het Opperwezen weer) had even goed kunnen kiezen voor een (of meer) van de verschrikkelijkheden uit de Openbaringen waar de auteur een halve eeuw eerder zo de spot mee had gedreven. Ik doel natuurlijk op Wenken voor de jongste dag, dat in 1961 het licht zag en waarvan in 1981 de derde ‘ongewijzigde maar thans geheime’ druk verscheen. In het oeuvre van Harry Mulisch neemt dit pamflet (53 pp) een bescheiden plaats in. Net als in ander werk zoals De zaak 40/61 en zijn tientallen verhalen is de ironie de belangrijkste stijlfiguur. In het geval van de Wenken is er niet alleen sprake van ironie op tekstniveau; het hele pamflet als zodanig is een vorm van ironie, ‘hogere’ ironie dus. Mulisch drijft vlijmscherp de spot met de van overheidswege verstrekte ‘Wenken voor de bescherming van uw gezin en uzelf tijdens de jongste dag’, gedurende een atoomaanval. Twintig jaar na de eerste druk zijn deze wenken weliswaar ongewijzigd maar inmiddels geheim. Het pamflet voert ons bij huidige lezing naar de bijna vergeten episode van de ‘Hollanditis’, dat merkwaardige verschijsel van het willen afschaffen van allerlei wapentuig waaronder de roemruchte neutronenbom, waarmee ons landje een kwart eeuw geleden werkelijk ‘gidsland’ was. En natuurlijk fungeert ook het vandaag al helemaal uit het collectieve geheugen verdwenen verschijnsel van de ‘BB’, de Bescherming Bevolking met zijn ‘blokhoofd’ in iedere wijk, in dit pamflet als voorwerp van spot. Het Leitmotiv van de Wenken is: ‘geen paniek – denken – zorgen’, alhoewel, volgens Openbaringen – dat visionaire laatste bijbelboek – ‘de tijd nabij is’. Welke tijd dat is wordt in rap tempo uit de doeken gedaan: achter elkaar worden ‘zegels’ geopend en wordt het mensdom in één, inderdaad, apocalyptische beweging naar God geholpen, om het zo eens te zeggen. Bij elke nieuwe ramp geven de Wenken adviezen, vaak van het kaliber ‘Verlaat bij het horen van dit alarm zo snel als u kunt uw huis’, om uiteindelijk uit te komen bij het achtste alarm (dat waarschuwt voor het optreden van kolossale sprinkhanen; Openbaringen 9:3-4), bestaande uit negentien korte stoten afgewisseld met achtentwintig lange. Daarna wordt nog ingegaan op ‘de symptomen’, het over het hoofd trekken van een ijsmuts, het aanspreken van het blokhoofd en de onbeantwoorde vraag: ‘Waarom zegt men niets over de paarden?’ Het geheel gelardeerd met instructieve foto’s over het schuilen onder de keldertrap, waarbij op de eerste dit schuilen voornamelijk als ‘idee’ wordt gepresenteerd, want zie de tweede foto: een totaal verwoest landschap (Dresden? Hirosjima?) waar niet veel meer te schuilen valt, laat staan onder keldertrappen. Instructief is ook de foto van ‘man onder schrijfbureau’, (1) weer als ‘idee’ en (2) een echte, zij het tamelijk dode man onder zo’n bureau. Het is te hopen dat de lezers van deze Wenken tot de 144.000 behoren; zij zijn ’verzegeld’, zoals Openbaringen zegt, dus ‘houd uw TV goed in de gaten’, want daarop zal ‘het teken’ te zien zijn. ‘Wenken’ is, ik zei het al, slechts een klein werk in Mulisch’ grote en grootse oeuvre. Maar door zijn superieure ironie is het toch helemaal vintage-Mulisch. Joop Berding is pedagoog aan de Hogeschool Rotterdam. Eerder besprak hij in Inkt! van Mulisch De zaak 40/61.