HET SOCIAAL CONTRACT In de serie Little Britain komt een baliewerkster voor die bij elke vraag van een bezoeker eerst de computer raadpleegt en vervolgens standaard: “Computer says no” zegt. Zo ongeveer zien libertaristen de overheid. Die bemoeit zich overal mee en als je iets vraagt is het antwoord altijd nee. Zij zijn van mening dat ze het zelf wel kunnen uitzoeken en dat je zolang je maar niemand (teveel) schade berokkent je hoort te kunnen doen wat je zelf wil. Een ander heeft daar niks mee te maken en moet er zich ook niet mee bemoeien. En de overheid al helemaal niet! De utilitaristen zien dat anders. Zij geloven in beslissingen die gebaseerd zijn op de stelregel: het grootste goed voor het grootste aantal. Helaas komt het nogal eens voor dat zo’n beslissing in het voordeel van de meerderheid slecht uitpakt voor een minderheid. Daarom is er juist in utilitarische systemen een sterke overheid nodig om de beslissing desnoods met dwang tot uitvoering te brengen. Maar waaraan ontleent die sterke overheid eigenlijk het recht om tegen de minderheid op te treden? Aan het feit dat ze werkt voor een democratisch gekozen volksvertegenwoordiging luidt het standaard antwoord. Maar dat is toch wat kort door de bocht. JOHN LOCKE (1632-1704) In 1689 beschrijft de Engelse filosoof John Locke in zijn Two Treatises of Government de aard van een legitiem bestuur. Hij begint bij de ‘natuurlijke staat,’ de situatie vòòr er een overheid is ingesteld. In deze natuurlijke staat is iedereen vrij en gelijk. Maar ieder is ook onderworpen aan de ‘natuurwet’ die de mens dwingt tot zelfbehoud en de instandhouding van het leven van anderen zolang dat niet botst met het zelfbehoud. Maar die natuurlijke staat is volgens Locke vol ‘ongemakken’ omdat er geen rechters zijn om geschillen over de natuurwetten te beslechten en er geen politie is John Locke om de natuurwet te handhaven. Om aan deze situatie een eind te maken besluiten mensen de natuurlijke staat te verlaten en een ‘burgermaatschappij’ te stichten. En omdat ze ernaar streven hun toestand te verbeteren en niet te verslechteren besluiten ze slechts akkoord te gaan met een beperkte overheid. Een overheid die hun natuurlijke rechten op leven, op vrijheid en op persoonlijke eigendom dient te beschermen maar ook niet meer. Centraal in Locke’s redenering is het idee van de ‘onvervreemdbare rechten.’ De natuurwet draagt mensen op zichzelf in stand te houden. Ze zijn van nature vrij maar ‘vrijheid’ is iets anders dan ‘losbandigheid.’ En daarom moeten ze zichzelf niet doden, zichzelf niet als slaaf verkopen of zich ondergeschikt maken aan een absolute heerser. hoofdstuk 4 pagina 1 Hun recht op leven, vrijheid en persoonlijk bezit zijn onvervreemdbaar, ze kunnen niet afgestaan worden. Locke motiveert dit idee van de onvervreemdbare rechten met een beroep op God. God heeft ons geschapen, zo stelt hij, en dus heeft alleen Hij het recht om op die schepping in te grijpen. Wij als mensen dienen ons te schikken naar die Hogere Macht en wij mogen niet op eigen houtje de rechten van anderen schenden. En bovendien zijn we geschapen met een verstand en de redelijkheid die in de natuurlijke staat daaruit voortvloeit dient ons in te laten zien dat we, omdat we allen gelijk en onafhankelijk zijn, we een ander geen schade aan leven, gezondheid of bezit mogen toebrengen. Ofschoon Locke net als de libertaristen pleit voor een zo klein mogelijke overheid gaat hij toch minder ver omdat hij zichzelf en de rest van de mensheid onderworpen acht aan de superieure wetten van God en de menselijke rede. OVER HET SOCIAAL CONTRACT Locke beargumenteerd dat het noodzakelijk is om tot op zekere hoogte met elkaar tot overeenstemming te komen wil men een redelijk gelukkig leven kunnen leiden. Omdat de natuurwet hierin niet voorziet moeten mensen onderling tot overeenstemming komen over hoe conflicten zullen worden beslecht. Deze maatschappijvorm is gegrondvest op een sociaal contract dat de mensen onderling hebben gesloten. De centrale gedachte hierbij is dat deze samenlevingsvorm een menselijke uitvinding is en geen natuurverschijnsel. Het sociale contract en de politieke organisatievorm die ze schept zijn niet meer dan een middel om het doel: het verbeteren van het leven van de deelnemers, te bereiken. Als het contract niet goed (meer) werkt dan kan het dus ook aangepast worden, en dat desnoods met geweld. Een van de eerste moderne filosofen die zich bezig hebben gehouden met het idee van het sociaal de getemde mens contract was Thomas Hobbes. In 1651 publiceert hij het boek Leviathan waarin hij de noodzaak van een strakke organisatie van de staat verdedigt omdat de mens in de natuurlijke staat voortdurend voor zijn leven moet vrezen en zijn leven er dank zij zijn medemensen ‘eenzaam, arm, ellendig, gewelddadig en kort’ zal zijn. Hij vindt dan ook dat een sterke, desnoods tirannieke, heerser de meute tegen zichzelf in bedwang moet houden. Locke heeft een minder pessimistische visie op de mens in de natuurlijke staat. Hij ziet de functie van de staat meer als een neutrale scheidsrechter die de deelnemers aan het sociaal contract beschermt tegen anderen die hen zouden willen onderwerpen of anderszins schade zouden willen toebrengen. Voorwaarde is wel dat allen die aan het sociaal contract deelnemen hier hun toestemming voor hebben gegeven en dat besluiten met meerderheid van stemmen zullen worden genomen. hoofdstuk 4 pagina 2 In 1762 schrijft vervolgens Jean-Jacques Rousseau zijn invloedrijke Du contract social ou Principes du droit politique. Hobbes en Locke neigden beiden nog sterk naar een libertaristische visie op de staat: die staat dient er uitsluitend toe het leven, de vrijheid en de bezittingen van de burgers te beschermen. Rousseau neigt naar het utilitarisme omdat hij betoogt dat de burgers een gemeenschap vormen waarin de individuele burgers volledig opgaan. De door de gemeenschap opgestelde wetten zijn volgens Rousseau geen inperking van de persoonlijke vrijheid maar zijn daar juist een bevestiging van. De burgers hebben de wetten in samenspraak opgezet en elke burger dient zich er dan ook aan te houden. De wet is het beschavende principe dat de geciviliseerde mens onderscheidt van de wilde, althans volgens Rousseau. In de modernere versies van het sociaal contract gaat men er van uit dat contracten bindend zijn voor alle betrokkenen omdat zij de verplichtingen wederzijds vrijwillig zijn aangegaan. Of alle onderdanen vrijwillig akkoord gaan met de besluiten van moderne regeringen is natuurlijk nog maar de vraag. Ook is het de vraag hoe de besluiten moeten worden genomen om voldoende recht te doen aan betrokken minderheden. TER OVERWEGING 1. Moet u zich neerleggen bij besluiten waar uw mening niet over is gevraagd? Ook als u het er niet mee eens bent? Waarom eigenlijk? 2. Volgens Locke moet een overheid regeren volgens de regels van de meerderheid. Maar is het wel rechtvaardig als een arme meerderheid besluit om de rijken te plukken ten gunste van de armen? 3. Is een regering legitiem als u er nauwelijks of geen invloed op heeft? Omdat de leden van die regering democratisch gekozen zijn? 4. De regering beschermt uw recht op leven, toch stuurt ze soldaten rustig de oorlog in. Is dat terecht? 5. Houdt het feit dat u euro’s accepteert in dat u met de euro instemt? Betekent deelnemen automatisch dat u ook de voorwaarden accepteert? Heeft u de gebruiksvoorwaarden van uw internetbrowser ooit gelezen? 6. Is algemeen kiesrecht wel zo’n goed idee? Leidt dat niet onvermijdelijk tot populisme? Is populisme een voorportaal tot ellende? hoofdstuk 4 pagina 3