Vanstekelenburg hoofdartikel

advertisement
1
[kop]
Protest. Nog wel van deze tijd?!?
[streamers]
“Een protestdemonstratie is geen impulsieve daad, maar een evenement waarvoor vraag
én aanbod zorgvuldig op elkaar afgestemd moeten worden”
“Hedendaags protest is niet meer alleen een kwestie van met een bord op het Malieveld
staan. Ook protest is online gegaan”
[intro]
Gaan we tegenwoordig nog wel in protest de straat op? Of tekenen we liever
online een petitie? Ook in de huidige tijd van individualisering uiten we onze
onvrede in verschillende soorten protest.
Door Jacquelien van Stekelenburg
Waarom protesteren mensen? Het antwoord ligt voor de hand: omdat ze ontevreden
zijn. Zo simpel is het echter niet. Neem de anti-oorlogsdemonstraties op 15 februari
2003. Op zestig plaatsen over de hele wereld werd actie gevoerd tegen de plannen om
Irak binnen te vallen. Zo ook in Amsterdam, waar zeventigduizend mensen de kou
trotseerden. Ze waren verontwaardigd over de plannen van de Amerikaanse president
Bush. Maar, dat was 80% van de Nederlanders! Van deze twaalf miljoen verbolgen
Nederlanders protesteerde slechts 0,6% (Van Stekelenburg, 2011). Waarom deze
ontevreden mensen wel protesteerden en al die andere ontevredenen niet, is een vraag
die zo oud is als de sociale wetenschappen.
2
Figuur 1: Relatie tussen ontevredenheid, protest en verwachte effectiviteit
Ontevredenheid met de regering
Verwachte politieke effectiviteit
% Deelname protest
% deelname protest
30
25
20
15
10
5
0
1972
1977
1981
1986
1989
1994
1998
2002
2006
Bron: Nationaal Kiezers Onderzoek (NKO)
[kadertekst bij deze figuur 1]. Ontevredenheid alleen leidt niet tot protest. In 1981, 1994
en 2006 waren Nederlanders het meest ontevreden over de regering. Maar in 1994
protesteerden veel mensen, terwijl in 1981 en 2006 betrekkelijk weinig mensen de
straat op gingen. Waarom in 1994 wel veel mensen protesteerden en in 1981 en 2006
niet, kan verklaard worden door de verwachte politieke effectiviteit. Zowel in 1981 als
in 2006 verwachtten Nederlanders dat de politiek niet naar hen zou luisteren, terwijl ze
daar in 1994 meer vertrouwen in hadden. Ontevredenheid gecombineerd met
verwachte effectiviteit leidt dus wel tot protest (Van Stekelenburg 2011).
Protesteren is effectief
Waarom protesteren mensen dan wel? Wellicht protesteren alleen die ontevreden
mensen die in protest een kans zien de politiek te beïnvloeden (zie kader bij figuur 1).
Dat is namelijk niet zo’n gekke gedachte. Afgezet tegen andere vormen van politieke
beïnvloeding, als ingezonden brieven schrijven of op de ‘juiste’ kandidaat stemmen, is
protest namelijk opmerkelijk effectief. Ongeveer 30% van de protesten bereikt het
gestelde doel (Gamson 1975). Protest is relatief effectief omdat politici het niet kunnen
negeren. Immers, als boeren mest op het Binnenhof storten, kunnen politici slechts twee
3
dingen doen: met ze praten of ze het plein laten afslaan. Politici proberen de opkomst bij
protesten soms te bagatelliseren, door te wijzen op het aantal mensen dat niet
protesteert. Maar dit is een misrekening; het sommetje van de demonstraties tegen de
inval in Irak laat zien dat daar elke demonstrant 171 verontwaardigde Nederlanders
vertegenwoordigde.
Waarom protesteren mensen dan ook niet? Hebben ze het te goed? Dit blijkt niet het
geval te zijn. Demonstranten zijn zelden diegenen die het slechtst af zijn; vaak komen
mensen in actie die relatief beter af zijn. Tevens demonstreren mensen ten tijde van
economisch herstel meer dan ten tijde van economische crisis. Demonstranten zijn
ontevreden, maar dat verklaart niet dat ze gaan protesteren. Ze moeten eerst worden
gemobiliseerd. Een model gebaseerd op de economische metafoor van vraag en aanbod
verduidelijkt dit (Klandermans 2002). De vraag wordt gevormd door de mensen die
voor een protestactie zijn te mobiliseren. Is de onvrede groot, dan zijn dat er veel. Het
aanbod bestaat uit organisaties die deze onvrede verwoorden en willen mobiliseren.
Daartoe moeten mensen eerst sympathiseren met het doel van de actie. Vervolgens
moeten ze weten dat er een actie op komst is, en ze moeten willen en kunnen. Protest
kan dus ontstaan omdat er sterke onvrede is, maar protest kan ook verklaard worden
door een groei van organisaties die deze onvrede verwoorden, of een goede afstemming
van het aanbod op de vraag.
Dat er protest aangeboden wordt, is niet vanzelfsprekend. Bij de antioorlogsdemonstraties in 2003 gingen in Spanje 2,3 miljoen mensen de straat op.
Ondanks dat evenveel Spanjaarden als Nederlanders verontwaardigd waren, is 7.1% van
de Spanjaarden gaan protesteren, tegen slechts 0,6% van de Nederlanders (Van
Stekelenburg & Boekkooi, 2013). Waarom was dat? Een van de verklaringen vinden we
aan de aanbodzijde. In Spanje werd de demonstratie georganiseerd door een coalitie van
een flink aantal grote maatschappelijke organisaties. In Nederland bestond de coalitie
uit een aantal kleine linkse organisaties. Zij maakten eerst ruzie over de vraag of een
demonstratie het juiste middel was, en vervolgens over de slogans. Door iets
ogenschijnlijk triviaals als ruziënde activisten verscheen het nieuws over de op handen
zijnde demonstratie pas een week van tevoren in de kranten. Het gros van de
verontwaardigde Nederlanders hoorde dus pas kort van tevoren dat er een
demonstratie zou zijn. In die week moesten ze besluiten of ze wilden en konden
4
meedoen. Een protestdemonstratie is geen impulsieve daad, maar een evenement
waarvoor vraag én aanbod zorgvuldig op elkaar afgestemd moeten worden.
Meer tactieken
Individualisering en informatisering hebben de wereld, en dus ook protest, veranderd.
Individuen in laatmoderne samenlevingen verkiezen lossere en flexibelere relaties met
organisaties boven de traditionele starre en hiërarchische relaties. Zo worden
traditionele organisaties, zoals vakbonden en kerken waarin de leden veel tijd, loyaliteit
en energie moeten steken, vervangen door lichte en losse groepen en verenigingen waar
men gemakkelijk in en uit kan stappen. Ondanks dit proces van individualisering
hechten mensen in laatmoderne samenlevingen nog steeds grote waarde aan politieke
verantwoordelijkheden. Dit komt volgens Lichterman (1996) door 'personalisme':
mensen ervaren een persoonlijk gevoel van politieke verantwoordelijkheid, in plaats
van een sociale verplichting voortkomend uit een gemeenschap of een groep.
Hoewel het proces van individualisering al sinds de late jaren vijftig speelt, is het proces
versneld door de opkomst van nieuwe communicatietechnologieën, in het bijzonder het
internet. Zonder internet en sociale media is de netwerkmaatschappij, zoals wij die nu
kennen, onmogelijk. Hedendaags protest is niet meer alleen een kwestie van met een
bord op het Malieveld staan. Ook protest is online gegaan. Een mooi voorbeeld hiervan is
wat er via YouTube op internet gebeurt: ongeruste burgers laten online hun stem horen,
ze betrekken anderen bij waar ze voor staan, en we zien bijna real-time hoe protesten
verlopen in Iran, Thailand of Israël. Via dit kanaal worden protesten ver weg explosieve
importproducten, die ook sociale relaties thuis op scherp zetten. Zo gingen tijdens de
Derde Intifada in 2009 zowel Nederlandse joden als Nederlandse moslims de straat op
om hun ongenoegen over de situatie in Israël te uiten. Mobiliseren kan sneller en
goedkoper via sociale media, waardoor naast sociale bewegingsorganisaties iedereen
kan mobiliseren: de tweetende activist. Protesten veranderen hierdoor. Sociale media
maken spontane protesten mogelijk, zogenaamde flashmobs, die vaak kort maar
krachtig op verschillende plaatsen tegelijk opvlammen.
Protesttactieken en -strategieën zijn dus constant in beweging. Maar die beweging kent
haar beperkingen. Evenals toneelspelers putten activisten en demonstranten uit
5
collectief beschikbare scripts; hoe voerden wij tot op heden actie? Daarom staken
arbeiders, vechten antiglobalisten met de politie en bezetten studenten
universiteitsgebouwen. Net als een toneelspel waar regisseurs en toneelspelers de
ruimte nemen er ‘hun’ optreden van te maken, kent ook het protestrepertoire ruimte
voor innovaties (Tilly 2008). Zo waren rond de negentiende eeuw betogingen vooral
spontane protesten, brood- en belastingrellen en kleinere en grotere revoluties.
Centralisering en bureaucratisering van de politieke macht brachten verandering in dit
repertoire. Britse activisten experimenteerden met drie varianten die vandaag de dag
nog vertrouwd zijn: de mars door openbare straten―bij voorkeur daar waar de macht
zetelt ―, de bezetting van een openbaar gebouw ― een universiteit of fabriek ― en een
combinatie bestaande uit een mars naar of vanuit het openbare gebouw. Ook de meer
recente geschiedenis van Nederland laat zien dat steeds meer mensen steeds meer
protestactiviteiten ondernemen; alleen in 2010 lijkt er sprake van een lichte daling (zie
figuur 2).
Figuur 2: Verschillende soorten protest over tijd
60
50
staken
40
bezetting
30
boycot
demonstratie
20
petitie
demonstratie
boycot
bezetting
staken
10
0
1981
1991
2001
petitie
2010
Bron: European Values Study (Nederlandse steekproef van 1981, 1991, 2001 en 2010)
Er zijn verschillende manieren om iets politiek aan de orde te stellen of invloed uit te oefenen op politici of de
overheid. Wilt u de volgende mogelijkheden bekijken, en mij dan zeggen van welke daarvan u in de afgelopen 12
maanden gebruik hebt gemaakt?
1. Meegedaan aan een staking
2. Meegedaan aan de bezetting van een gebouw
3. Meegedaan aan een boycot
4. Meegedaan aan een demonstratie
5. Petitie getekend
6
Meer protest
Van alle beschikbare protesttechnieken zijn demonstraties een populaire manier om
onvrede te uiten. Dit zien we ook op een interactieve wereldkaart van politicoloog John
Beieler (http://johnbeieler.org/protest_mapping/), waarop hij alle demonstraties laat
zien die van 1979 tot 2012 werden opgepikt door de media. Dit geeft slechts een
indicatie, maar toch: naarmate je dichter bij het heden komt, licht de kaart vaker op. Na
het uitbreken van de economische crisis in 2008 lijkt de wereld te ontploffen met
betogingen. Ook data van Granberg (2013) laten zien dat het aantal demonstraties
gestegen is, terwijl het aantal rellen afgenomen is. Granberg verzamelde data over het
aantal demonstraties, opstanden, rellen en stakingen in achttien westerse democratieën
tussen 1919 en 2012 (zie figuur 3). In deze achttien landen schoot het aantal
demonstraties na 2009 opeens omhoog naar het hoogste niveau sinds de roemruchtige
jaren zestig.
Figuur 3: Aantal demonstraties, opstanden, rellen en stakingen in 18 westerse
democratieën tussen 1919 en 2012
Demonstraties, rellen en revoluties in 18 westerse democratieën
van 1919-2012
160
140
120
100
80
60
40
20
0
1929
1939
1949
1959
Riots
1969
Rev
1979
A-g-d
Anti-regeringsdemonstraties
Grootschalige rellen
Revoluties
1989
1999
2009
7
Hoe de situatie in ons land is, is lastig te beoordelen. Volgens de jaarcijfers van de
Tweede Kamer steeg het aantal demonstraties op het Binnenhof, na het uitbreken van
de crisis, van zo'n 200 per jaar tot 250 à 300 per jaar. En het is maar net wat je
protesteren noemt. Met de komst van internet werd het makkelijker om mensen te
mobiliseren, maar ook om te protesteren zonder de straat op te gaan. Zo staan op de in
2005 opgerichte handtekeningenwebsite petities.nl inmiddels 57 petities met meer dan
tienduizend ondertekenaars, en vijf met meer dan honderdduizend steunbetuigingen.
Het aantal petities dat bij Tweede Kamerleden wordt ingediend, is al jaren min of meer
stabiel: zo'n 120 per jaar. Zo wordt er ― ook zonder joelende menigtes ― heel wat af
geprotesteerd. Want petities rondsturen, een Facebookpagina opzetten, een ingezonden
brief naar de krant sturen, geld doneren, of de gemeenteraad mailen, vallen ook onder
de noemer 'sociaal protest'.
Maar waarom wordt in bijvoorbeeld Frankrijk dan meer gedemonstreerd dan in
Nederland? Hebben we te maken met heethoofdige Fransen tegenover tevreden
Nederlanders? Verre van dat. Ook in ons land mopperen we wat af. Alleen kijken we
hier, als ergens onvrede over is, eerst om ons heen of er niet ergens een organisatie is
die ons belang kan behartigen. Als mensen bijvoorbeeld bang zijn voor ontslag, worden
ze eerst lid van de vakbond. In Frankrijk ligt dat anders. De bonden zijn er sterk, maar
hebben minder toegang tot de politiek. Dus als de vakbonden daar een vuist willen
maken, organiseren ze een demonstratie. Nederland is een polderland, waar een
heleboel belangen organisatorisch zijn geregeld. Pas als het echt niet lukt, krijg je
demonstraties. Chequeboekmobilisatie heet dat: leden worden donateurs en de
organisaties behartigen hun belangen in Brussel en Den Haag. Ook populistisch
stemgedrag werkt op deze manier; de aanwezigheid van populistische partijen in het
parlement kanaliseert gevoelens van frustratie en woede (Hutter 2010). Zo wordt heel
wat onvrede gedempt in de Hollandse polder.
Meer thema’s
Waren demonstraties vroeger vooral gericht tegen de politiek, sinds de twintigste eeuw
beogen ze taboes te doorbreken of tegen de gevestigde orde in te gaan. De
studentenbeweging van de jaren zestig is daar een voorbeeld van, maar hetzelfde geldt
voor de vrouwenbeweging, milieubeweging, vredesbeweging en homobeweging. Deze
8
nieuwe protestbewegingen uit de jaren zeventig floreerden in het welvarende deel van
de wereld, en niet zelden onder de bevoorrechten aldaar. Waar vóór de jaren zeventig
voornamelijk arbeiders en boeren protesteerden, waren dat daarna niet zelden
studenten en middenklassers. Dit duidt volgens Inglehart (1990) op een overgang van
materialistisch waarden, waarin economische en politieke stabiliteit centraal staan, naar
postmaterialistisch waarden, waarin ontplooiing centraal staat. De jonge
postmaterialisten groeiden op in weelde en kenden de ontberingen vanwege armoede,
crisis en oorlog alleen van horen zeggen. Deze waardeverschuiving uitte zich ook op
straat. Vanaf de jaren zeventig werd er meer betoogd over postmaterialistische thema’s,
zonder dat daarmee betogingen over materialistische thema’s overigens uit het
straatbeeld verdwenen.
De nieuwste protestgolf na 2008 lijkt weer een nieuw type demonstrant te trekken:
hoogopgeleide en vaak werkloze jongeren, die nauwelijks banden hebben met de
politiek. In tegenstelling tot de activisten uit de jaren zeventig zijn ze veel minder vaak
lid van organisaties, politieke partijen en vakbonden en hebben ze weinig tot geen
interesse noch vertrouwen in de politiek (Anduiza, Cristancho, & Sabucedo 2013). Wel
zijn ze stevig geworteld in informele en virtuele netwerken. Individualisering en
virtualisering brengen dus opnieuw een ander type demonstrant de straat op. Dit leidt
tot de conclusie dat protest zeker nog van deze tijd is: een steeds breder publiek
protesteert over steeds meer thema’s en hanteert daarbij een steeds breder scala aan
tactieken. Protest normaliseert.
Jacquelien van Stekelenburg is hoofd van de afdeling Sociologie aan de Vrije
Universiteit van Amsterdam. Haar onderzoek richt zich voornamelijk op deelname aan
protesten.
9
Referenties
Anduiza, E., Cristancho, C., & Sabucedo, J. M. (2013). Mobilization through online social
networks: the political protest of the indignados in Spain. Information, Communication &
Society, 17(6), 750-764.
Gamson, W. A. (1975). Strategy ot Social Protest. Homewood, Illinois: The Dorsey Press.
Hutter, S. (2010). Protest politics and the right populist turn. A comparative study of six
West European countries, 1975-2005. Unpublished dissertation, University of Munich,
Munich.
Inglehart, R. (1990). 'Values, Ideology and Cognitive Mobilization in New Social
Movements', pp. 43-66 in: R. Dalton & M. Kuechler (Eds.), Challenging the Political Order
(pp. 43-66). Cambridge: Polity Press.
Klandermans, B. (2002). 'The demand and supply of participation: Social psychological
correlates of participation in a social movement'. Revista Psicologia Politica, 2(1), 81112.
Lichterman, P. (1996). The search for political community: American activists reinventing
commitment: Cambridge University Press.
Tilly, C. (2008). Contentious Performances. Cambridge: Cambridge University Press.
Van Stekelenburg, J. (2011). 'Waarom protesteren mensen?' In P. Schnabel & P. Giesen
(Eds.), Wat iedereen moet weten van de menswetenschappen. De Gammacanon.
Amsterdam: Meulenhoff
Van Stekelenburg, J., & Boekkooi, M. (2013). 'Mobilizing for change in a changing society'
in: J. van Stekelenburg, C. M. Roggeband & B. Klandermans (Eds.), The Future of Social
Movement Research: Dynamics, Mechanisms, and Processes. Minnesota: University of
Minnesota Press.
Van Stekelenburg, J., & Klandermans, B. (2009). 'Social movement theory: past, present
and prospect', pp. 17-44 in: I. van Kessel & S. Ellis (Eds.), Movers and Shakers: Social
Movements in Africa. Leiden: Brill.
Download