Waarom worden (kosten)effectieve interventies die werkhervatting bespoedigen niet altijd ingezet? Een verkenning van de belangrijkste knelpunten Auke Witkamp en Lennart de Ruig Zoetermeer , 7 november 2014 De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Panteia. Panteia aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden. The responsibility for the contents of this report lies with Panteia. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of Panteia. Panteia does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections. Inhoudsopgave Samenvatting 5 1 Inleiding 9 1.1 1.2 1.3 Aanleiding en doel van het onderzoek Benadering en aanpak van het onderzoek Leeswijzer 2 De interventies 2.1 2.2 2.3 De twee interventies Gemeenschappelijke elementen van deze interventies Onderbenutting van deze interventies 3 Het speelveld 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 De zieke werknemer De werkgever De huisarts De bedrijfsarts De zorgverzekeraar De verzuimverzekeraar Relatie tussen actoren Overige spelers en relaties 4 De knelpunten 4.1 4.2 4.3 4.4 Regie Vertrouwen Financiering Praktische knelpunten 5 Conclusies 5.1 5.2 Antwoorden op de deelvragen Antwoord op de hoofdvraag Bijlage 1 Bijlage 2 C10951 Geraadpleegde bronnen Respondenten 9 10 10 13 13 14 14 15 16 16 19 20 22 23 24 26 29 29 30 30 31 33 33 35 39 41 3 Samenvatting Doel en vraag Dit rapport gaat over werkhervatting van zieke werknemers. Specifiek: zieke werknemers met veelvoorkomende psychische klachten (zoals depressie of burn -out) of aspecifieke lage rugklachten. Deze vormen van verzuim komen veel voor en leiden vaak tot langdurig verzuim. Uit eerder onderzoek bleek dat er interventies zijn waarvan is bewezen dat ze effectief zijn in het bespoedigen van werkhervatting van zieke werknemers, maar die niet altijd worden ingezet. De kern van deze effectieve, maar onderbenutte interventies is dat er snel wordt ingegrepen, activerend en procescontingent wordt behandeld, dat er indien nodig aanpassingen in het werk of de werkomgeving worden gedaan, en dat dit alles onder regie van de bedrijfsarts gebeurt. Dit rapport poogt een antwoord te geven op de vraag: “waarom worden deze interventies niet altijd toegepast?” Zorgverzekeraar Verzuimverzekeraar Huisarts / Reguliere zorg Bedrijfsarts / Arbodienst Werknemer Werkgever Methode Om een antwoord te geven op deze vraag is het speelveld onderzocht waarbinnen de interventies dienen te worden ingezet. Daarbij is met name aandacht besteed aan de zes partijen uit het schema hiernaast. Er zijn interviews gehouden met vertegenwoordigers van deze partijen. Daarnaast zijn er groepsinterviews gehouden met huisartsen, bedrijfsartsen en werkgevers. Ten slotte is gebruik gemaakt van bestaande onderzoeken. Op basis van dit onderzoek kunnen kwalitatieve antwoorden op de hoofdvraag worden gegeven. Knelpunten in de toepassing van interventies Het antwoord op de hoofdvraag begint met de vaststelling dat de interventie in een complex veld ingezet wordt. Dat wil zeggen, er zijn bij de inzet veel partijen betrokken. De belangrijkste daarvan zijn de werkgever, werknemer en de bedrijfsarts, maar ook de huisarts speelt een belangrijke rol. Verder spelen verzekeraars een rol in de vergoeding van de interventies, en kunnen casemanagers of verzuimmanagers nog een aanspreekpunt zijn voor de werkgever. Kortom: het veld is dichtbevolkt. Daarbij is er bovendien sprake van steeds wisselende allianties: per zieke werknemers is er een nieuwe alliantie van werknemers-werkgever–bedrijfsarts–huisarts betrokken. De verdeling van rollen verschilt ook per geval. Dit leidt ertoe dat het in dit fluïde veld voor elk van deze spelers moeilijk is om de regie te pakken. Werkgevers ervaren vaak een gebrek aan grip op het proces va n re-integratie, zeker wanneer de oorzaak van het verzuim niet arbeidsgerelateerd is. C10951 5 Bedrijfsartsen zien zichzelf over het algemeen niet als regisseur, maar als procesbewaker. Het feit dat de werknemer meestal eerder bij de huisarts aanklopt en daar ook een betere band mee heeft, versmalt de marge waarbinnen de bedrijfsarts kan werken. De moeizame samenwerking tussen bedrijfsarts en huisarts draagt daar ook niet aan bij. In dit veld krijgt de werknemer een belangrijke rol. De werknemer pendelt tussen de verschillende zorgverleners en zijn werkgever; hij is daarmee het belangrijkste communicatiekanaal tussen de verschillende partijen. Dit brengt de werknemer in positie om regie te nemen over zijn eigen re-integratieproces. Sommige werknemers zijn hiertoe in staat; voor anderen is dit lastiger. Voor velen geldt dat ze juist in een fase van hun leven zitten waarin ze de regie deels verloren hebben . Hoger opgeleide werknemers krijgen waarschijnlijk beter arbozorg doordat zij beter in staat zijn de regie te voeren. Bovendien werken ze vaker bij werkgevers die meer investeren in arbozorg, en is de werkgever bereid meer in hun herstel te investeren omdat ze over het algemeen een grotere waarde voor de organisatie representeren. Er zijn ook nog enkele praktische knelpunten. De belangrijkste daarvan is dat veel werkgevers magere arbocontracten afsluiten – er wordt de afgelopen jaren bezuinigd op bedrijfsgeneeskundige zorg. Binnen de voorwaarden van de magere arbocontracten is het niet altijd mogelijk de interventies goed in te zetten. Het belangrijkste pijnpunt zit daarbij in de snelheid van de interventie: vooral bij psychische klachten zou al in de eerste twee weken na start van het verzuim moeten worden gestart met de interventie, terwijl daar in veel arbocontracten geen ruimte voor is. De bedrijfsarts komt te laat in beeld. Een ander praktisch knelpunt ligt erin dat het voor werkgevers moeilijk is aangepast werk aan te bieden aan een re-integrerende werknemer. Door de toenemende taakspecialisatie, de efficiënte inrichting van het werk, en het dienstverlenende karakter van veel werk zien werkgevers soms geen mogelijkheid om geschikt werkt te creëren. Werkgevers hebben vaak ook geen specifieke deskundigheid op dit terrein. Ook de financiering van de interventie is in sommige gevallen een knelpunt. Er zijn meerdere partijen die (een deel van) de interventie kunnen financieren. De werkgever en de werknemer horen hier natuurlijk bij, maar ook de zorgverzekeraar en de verzuimverzekeraar. Ook in dit geval wisselt de alliantie per geval. Voor de werkgever is het mede hierdoor niet altijd duidelijk dat er wellicht ook andere partijen zijn die de interventie (mede) kunnen financieren. Tot slot zijn sommige partijen sterk gericht op het minimaliseren van kosten (schade). Terwijl verzekeraars een sterke positieve rol kunnen spelen in het re-integratieproces en de inzet van de interventies kan een te sterke nadruk op schadelastreductie een ongezonde druk leggen op het re-integratieproces, waardoor een effectieve inzet van de interventie moeilijker wordt. Hypotheses Bovenstaande knelpunten zijn bedoeld als basis voor discussie en verder onderzoek. Ze zijn gebaseerd op kwalitatief onderzoek. Ze zijn niet gebaseerd op onomstotelijk bewijs en het is ook niet duidelijk wat de relatieve zwaarte van de knelpunten i s. Daarom sluit dit onderzoek af met het formuleren van enkele hypotheses. 6 C10951 Deze hypotheses vloeien voort uit dit onderzoek, en kunnen als basis dienen voor discussie of vervolgonderzoek. # Hypothese 1 Er is vaak geen enkele partij die regie ervaart over het proces van re integratie, en dit belemmert de effectieve inzet van de onderzochte interventies. C10951 Bedrijfsartsen ervaren geen regie over het proces van re-integratie. Werkgevers ervaren geen regie over het proces van re-integratie. Werknemers ervaren geen regie over het proces van re-integratie. 2 Werkgevers sluiten vaak arbocontracten af waarbinnen de interventies niet goed kunnen worden ingezet. 3 Re-integratie voor zieke werknemers met psychische klachten of aspecifieke lage rugklachten wordt vaak belemmerd doordat werkgevers niet goed in staat zijn om aangepaste werkzaamheden aan te bieden. 4 Doordat werkgevers niet bekend zijn met de verschillende financieringsmogelijkheden (verzuimverzekeraar, zorgverzekeraar) lukt het de werkgever soms niet om de financiering voor een interventie rond te krijgen. 5 Hoger opgeleide werknemers krijgen betere arbozorg dan lager opgeleide werknemers (of: hoe hoger het salaris, hoe beter de arbozorg voor een werknemer). 6 Doordat verzuimverzekeraars druk uitoefenen op bedrijfsartsen om de verzuimlast te beperken worden bedrijfsartsen gehinderd in de inzet van effectieve interventies. 7 1 1.1 Inleiding Aanleiding en doel van het onderzoek In 2013 heeft Panteia, in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een inventarisatie gemaakt van interventies die (1) bewezen effectief zijn met het oog op werkhervatting van zieke werknemers, maar (2) niet volledig worden toegepast. Daarnaast werd becijferd tot welke kostenbesparing het zou kunnen leiden wanneer deze interventies wel volledig werden toegepast. Uit dit onderzoek bleek ten eerste dat er weinig gedegen wetenschappelijke studies zijn die interventies onderzoeken met werkhervatting als uitkomstmaat. In totaal kwamen er vier interventies naar voren die in de Nederlandse context waren onderzocht en bewezen effectief waren. Van deze vier interventies ging het in twee gevallen om interventies die inmiddels in richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) zijn vervat – het gaat daarbij om een werkgerichte, activerende aanpak van lage rugklachten en veelvoorkomende psychische klachten. Daarnaast betrof het de interventie “individual placement and support” (IPS), die vooral geschikt is voor de re integratie van zieke werknemers zonder werkgever. Tot slot betrof het een relatief nieuwe preventieve interventie: screening en preventie van verzuim door depressie. 1 Op basis van ander onderzoek en interviews werd een inschatting gemaakt van de mate waarin deze interventies worden toegepast, en de ruimte die daarmee nog overblijft voor verdere toepassing. Op basis van een berekening van de kosten van verzuim en de effecten van de gevonden interventies daarop is toen uitgerekend hoeveel er bespaard zou kunnen worden wanneer de interventies breder zouden worden toegepast. Daaruit bleek dat er in theorie naar schatting tussen de 700 miljoen en 2,7 miljard euro bespaard zou kunnen worden, voornamelijk als gevolg van een daling aan verzuimkosten en uitkeringslasten. Wat overigens niet wil zeggen dat dit bedrag automatisch te verzilveren is. Dit onderzoek wierp daarmee de vraag op: hoe komt het dat deze interventies niet breder worden toegepast? Deze vraag staat in dit rapport centraal. Het beantwoorden van deze vraag dient de voortgaande reflectie op eventuele knelpunten in het huidige stelsel van werk en zorg. 1 C10951 Zie: Panteia (2013), Aandacht voor arbeid in de zorg. Effectieve interventies met het oog op werkhervatting voor zieke werknemers en arbeidsongeschikten. 9 1 . 1 . 1 O nd e rz o ek sv ra ge n De hoofdvraag die in dit onderzoek wordt beantwoord luidt: “Waarom worden de vier bewezen effectieve maar onderbenutte interventies niet of niet volledig toegepast?” Er zijn vijf deelvragen geformuleerd: 1. 2. 3. 4. 5. 1.2 Welke partijen bepalen de inzet van de effectieve, onderbenutte interventies? In welke mate zijn deze partijen bekend met de interventies en overtuigd van de waarde? Wat zijn hun belangen in het wel/niet toepassen van de interventie? In welke mate passen ze de interventie toe? Onder welke omstandigheden wel/niet? Onder welke omstandigheden zou de mate van toepassing van de interventies kunnen worden verhoogd? Benadering en aanpak van het onderzoek Er is voor gekozen om dit onderzoek te richten op de eerste twee interventies die hierboven zijn beschreven. Het gaat om een activerende, werkgerichte benadering bij mensen met lage rugklachten en mensen met veelvoorkomende psychische klachten. 2 Deze interventies zijn wetenschappelijk onderzocht en effectief bevonden; ze zijn inmiddels ook verwerkt in de richtlijnen van de NVAB. Kortom: ze zijn inmiddels care as usual. Juist daarom is het interessant om te onderzoeken hoe het komt dat deze interventies niet altijd worden toegepast. Om de knelpunten in de toepassing van deze interventies te onderzoeken is een drietal wegen bewandeld. Ten eerste zijn bestaande bronnen geraadpleegd. Er is de afgelopen jaren veel gedegen onderzoek uitgevoerd naar het stelsel van werk en zorg, en eventuele knelpunten daarin. 3 Ten tweede zijn er interviews gehouden met een aantal experts. 4 Ten derde zijn drie groepsgesprekken gehouden met huisartsen, bedrijfsartsen en werkgevers. Deze groepsgesprekken waren bedoeld om zicht te krijgen op de praktijk waarbinnen de interventies ingezet dienen te worden, de overwegingen die de voornaamste betrokkenen daarbij hebben, en de obstakels die zij tegenkomen. Deze onderzoeksmethoden leveren een verkenning op van de knelpunten die de toepassing van de effectieve interventies in de weg staan. Dat wil zeggen: er ontstaat in kwalitatieve zin een goed inzicht in wat de barrières kunnen zijn. Deze kunnen echter niet kwantitatief worden uitgedrukt; daarvoor is een te klein aantal respondenten gesproken. Met andere woorden: dit onderzoek is hypothesevormend van aard. 1.3 Leeswijzer Het rapport is als volgt opgebouwd. In het eerstvolgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) wordt nader stil gestaan bij de twee interventies die centraal staan in dit rapport. Ze worden beschreven, de kenmerkende elementen worden eruit gelicht, en er wordt stil gestaan bij de mate van onderbenutting van deze interventies. 2 3 4 10 In hoofdstuk 2 volgt een nadere omschrijving van de twee interventies. Zie bijlage 1 voor een overzicht. Zie bijlage 2 voor een overzicht. C10951 In het hoofdstuk daarna (hoofdstuk 3) wordt ingegaan op het speelveld waarbinnen de interventies toegepast dienen te worden. Daartoe worden achtereenvolgens de actoren besproken (en hun rol in de toepassing van de interventies) en de relaties tussen actoren (en de wijze waarop dit de toepassing beïnvloedt). In hoofdstuk 4 komen enkele overstijgende knelpunten aan de orde die de toepassing van effectieve interventies in de weg staan. Tot slot volgt een conclusie waarin de onderzoeksvragen worden beantwoord. C10951 11 2 De interventies In dit hoofdstuk worden twee interventies toegelicht waarvan uit eerder onderzoek bleek dat ze de werkhervatting van zieke werknemers bevorderen, maar onvolledig worden toegepast. In de eerste paragraaf beschrijven we de twee interventies. Daarna belichten we enkele gemeenschappelijke elementen. Tot slot beschrijven we de mate van onderbenutting van deze interventies, op basis van eerder onderzoek. 2.1 De twee interventies 2 . 1 . 1 Z i ek e w e rk n em e rs m et a s p ec i fi ek e la g e ru gp i jn Deze benadering is gebaseerd op het ’Sherbrooke model‘, dat is ontwikkeld in Canada. De interventie bestaat uit een beoordeling van de werklocatie van de zieke werknemer, eventuele aanpassingen in het werk of de werklocatie, en regie door de bedrijfsarts (BA) waarbij alle belanghebbenden betrokken zijn: werknemer, werkgever, en huisarts (HA) en eventuele andere zorgverleners (zoals fysiotherapeut). Omdat alle partijen erbij betrokken zijn wordt hier ook wel gesproken van geïntegreerde zorg. De zorg start in de “subacute” fase – na ongeveer een week of vier. Daarna wordt er procescontingent gehandeld: niet de klachten van de werknemer, maar de fase in het proces waarin hij zich bevindt zijn leidend voor de voortgang en opvoering van de re-integratie. 5 Deze geïntegreerde aanpak met werkaanpassingen leidde in het onderzoek tot een 30 dagen snellere werkhervatting vergeleken met reguliere zorg. De meerprijs van de behandeling bedroeg € 570. 2 . 1 . 2 Z i ek e w e rk n em e rs m et v e e lv oo rk o me nd e p syc hi s ch e k la cht en De kern van deze interventie bestaat eruit dat er tijds- en procescontingent in plaats van klachtencontingent wordt gewerkt. Dat wil zeggen: onafhankelijk van de ontwikkeling van het klachtenniveau wordt er bij werknemers met veelvoorkomende psychische klachten aangestuurd op geleidelijke activering. De bedrijfsarts heeft hierbij de regie, houdt contact met eventuele behandelende artsen (bijvoorbeeld de psycholoog) en houdt in de gaten of herstel stagneert of terugvalt. Belangrijk is ook een snelle interventie: in de eerste weken van het verzuim is er intensief contact tussen de bedrijfsarts en de werknemer. 6 De tijdscontingente, activerende benadering leidde in het onderzoek tot een verkorting van het verzuim met 25-30%. Verzuim was gemiddeld 21 werkdagen korter bij de interventiegroep. Daar moet bij vermeld worden dat de context waarbinnen het onderzoek werd gedaan al erg gunstig was: reeds voor aanvang van het onderzoek presteerde het bedrijf goed in het stimuleren van werkhervatting van zieke werknemers; de gemiddelde ziekteduur was er relatief laag. Daardoor was het contrast tussen de interventiegroep en de controlegroep klein. De interventie kostte ongeveer 25 minuten extra begeleidingstijd van de bedrijfsarts ov er de gehele begeleiding. 5 6 C10951 Bron: Ivan Steenstra et al., “Economic evaluation of a multi-stage return to work program for workers on sick-leave due to low back pain”, J Occup Rehabil. 16(2006)557-578. En NVAB richtlijn “handelen van de bedrijfsarts bij werknemers met rugklachten” (NVAB, 2006) en “aspecifieke lage rugklachten: samenvatting voor de bedrijfsarts”. J.J.L. van der Klink, et al., "Reducing long term sickness absence by an activating intervention in adjustment disorders: a cluster randomised controlled design", Occup Environ Med, 60(2003)429-437. En NVAB richtlijn “handelen van de bedrijfsarts bij werkenden met psychische klachten” (NVAB, 2007). 13 2.2 Gemeenschappelijke elementen van deze interventies Deze interventies zijn destijds wetenschappelijk effectief gebleken met het oog op werkhervatting. Ze zijn inmiddels ook in de richtlijnen van de NVAB vervat, en zijn dus toegetreden tot de reguliere praktijk van bedrijfsartsen. Daarmee willen we zeggen: de interventies zijn niet meer nieuw, en alle bevraagde bedrijfsartsen voor deze onderzoeken gaven ook aan de interventies te kennen. Dat betekent dat het vraagstuk dat in dit rapport aan de orde komt niet te maken heeft met de invoering van nieuwe, bewezen effectieve interventies, maar met de uitvoering en toepassing van bestaande, onderkende interventies die deel zijn geworden van het huidige systeem. 7 De interventies hebben vier gemeenschappelijke elementen. Ten eerste behelzen ze een activerende benadering die niet klachtencontingent is maar procescontingent. Daarmee wordt bedoeld dat de voortgang van de behandeling en re -integratie niet afhankelijk zijn van het klachtenniveau van de werknemer, maar van het stadium van het proces waarin men verkeert. Ten tweede kan in beide gevallen, indien nodig, aangepast werk worden voorgeschreven door de bedrijfsarts. Het organiseren van dit aangepaste werk is dan belangrijk voor het volgen van de activerende behandeling. Ten derde vereisen beide interventies afstemming tussen verschillende partijen (werknemer, werkgever, reguliere zorg en bedrijfsarts). Ten vierde, en tot slot, voert de bedrijfsarts de regie over dit proces. 2.3 Onderbenutting van deze interventies Eerder onderzoek wees uit dat beschreven interventies niet in alle gevallen werden ingezet. Onderzoek uit 2009 onder bedrijfsartsen wees uit dat de interventie voor werknemers met aspecifieke lage rugpijn in 51-67% van de gevallen wordt toegepast. 8 Verder bleek dat bij grote werkgevers de toepassingsgraad hoger ligt dan bij kleine werkgevers. Hetzelfde onderzoek uit 2009 wees uit de interventie voor werknemers die verzuimden vanwege psychische klachten in 77-85% van de gevallen wordt toegepast. 9 Huisartsen en bedrijfsartsen die we voor dit onderzoek spraken herkenden de gesignaleerde onderbenutting. Ook in andere onderzoeken geven bedrijfsartsen aan dat ze regelmatig in situaties terecht komen waarin ze de richtlijn niet (kunnen) volgen. In een onderzoek uit 2012 gaf 22% van de bedrijfsartsen aan dat dit regelmatig het geval was. Daarbij werd geen onderscheid gemaakt naar specifieke interventies. In eerder onderzoek hebben we voorgerekend wat de besparingen zouden kunnen z ijn wanneer de interventies in hogere mate zouden worden toegepast. 10 7 8 9 10 14 De knelpunten die in dit rapport aan de orde komen zijn, mede daardoor, ook veelal systemisch van aard. BS Health Consultancy, Effectiviteit van arbocuratieve zorg tegen het licht. Onderzoek naar de invloed en werkwijze van arbocuratieve zorg (2009), 40-42. Aan bedrijfsartsen werd gevraagd in hoeveel procent van de gevallen waarin de richtlijn de interventie voorschreef, ze de interventie ook daadwerkelijk inzetten. 13% gaf aan dat altijd te doen, 31% deed het meestal, 32% regelmatig, 16% soms, en 8% nooit. In totaal komt dat neer op bovengenoemde “benuttingsgraad”. Ibid, 42-43. 28% gaf aan de interventie altijd in te zetten wanneer de richtlijn dat voorschreef, 50% deed dat meestal, 18% regelmatig, 3% soms en 1% nooit. Panteia (2013) Aandacht voor arbeid in de zorg. Effectieve interventies met het oog op werkhervatting voor zieke werknemers en arbeidsongeschikten. C10951 3 Het speelveld In dit hoofdstuk wordt het speelveld geschetst waarbinnen de interventies worden ingezet. Het volgende model staat daarbij centraal. Zorgverzekeraar Verzuimverzekeraar Huisarts / Reguliere zorg Bedrijfsarts / Arbodienst Werknemer Werkgever figuur 3.1 - Schematische weergave van het speelveld In dit model staan de werknemer en de werkgever centraal – zij hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de re-integratie van de werknemer. Daaromheen bevindt zich een aantal actoren die van belang zijn bij de inzet van de interventies. De pijlen geven relaties tussen de actoren weer, die natuurlijk steeds zeer verschillend van aard kunnen zijn. Zoals elk model is ook dit model een versimpeling van de werkelijkheid. In werkelijkheid zijn er meer relevante actoren. Uit de eerste fase van het onderzoek bleek echter dat deze zes partijen samen het belangrijkste speelveld vormen waarbinnen de interventies worden toegepast. De huisarts wordt daarbij in dit rapport als vooruitgeschoven post van de reguliere zorg behandeld. Soms worden onder de rol van de huisarts ook de rol van andere reguliere zorgverleners besproken, zoals specialisten of psychologen. Hetzelfde is het geval bij de bedrijfsarts: daar bespreken we soms ook de rol van de arbodienst in brede zin, of casemanagers/verzuimbegeleiders. In het vervolg van het hoofdstuk zal eerst de positie en rol van elke actor worden uitgelicht; daarna wordt een aantal relaties tussen de actoren besproken. C10951 15 3.1 De zieke werknemer 3 . 1 . 1 R o l b in n en d e in te rv en ti e s In algemene zin wordt van de werknemer verwacht dat hij regie voert over zijn eigen Zorgverzekeraar Verzuimverzekeraar Huisarts / Reguliere zorg Bedrijfsarts / Arbodienst Werknemer Werkgever gezondheid en inzetbaarheid. Samen met de werkgever is hij de voornaamste verantwoordelijke hiervoor. In de interventies die in dit onderzoek centraal staan wordt in theorie geen specifieke rol toegedicht aan de werknemer. In de praktijk blijkt dat de werknemer zelf een cruciale schakel is in de effectieve inzet van de interventies. 3 . 1 . 2 B ev in d in g en en k n e lp un t en Uit de gesprekken die voor dit onderzoek zijn gehouden kwam een aantal relevante factoren naar voren die te maken hebben met de rol van de werknemer en die de inzet van de effectieve interventies kunnen beïnvloeden. Ten eerste wezen gesprekspartners erop dat sommige werknemers betere arbozorg krijgen dan andere werknemers. Het is onduidelijk welke achtergrondkenmerken hier precies mee samenhangen, maar er wordt door verschillende respondenten gewezen op opleidingsgraad (hoger opgeleide werknemers krijgen betere zorg dan lager opgeleide werknemers), salarisniveau, en de mate waarin een werknemer regie kan voeren over zijn eigen traject van behandeling en re-integratie. Ten tweede is een complicerende factor hierbij dat er bij de klachten die in dit onderzoek centraal staan juist sprake kan zijn van een verlies van de regie in algemene zin (bijvoorbeeld in het geval van depressie of burn -out). Ten derde speelt de werknemer een belangrijke rol in de informatie-uitwisseling tussen de overige betrokken partijen. Hij pendelt daarbij tussen, hoofdzakelijke, drie partijen: de huisarts, de bedrijfsarts, en de werkgever. Soms zitten daar nog andere zorgverleners bij, zoals een fysiotherapeut of een psycholoog. Wanneer de betrokken zorgverleners informatie van elkaar nodig hebben vindt de uitwisseling meestal plaats via de werknemer zelf. 3.2 De werkgever 3 . 2 . 1 R o l b in n en d e in te rv en ti e s Zorgverzekeraar Verzuimverzekeraar Huisarts / Reguliere zorg Bedrijfsarts / Arbodienst Werknemer Werkgever De werkgever is, samen met de zieke werknemer, formeel verantwoordelijk voor de re-integratie. Dat uit zich onder andere in de verplichting het loon door te betalen bij ziekte, en in de reintegratieverplichtingen die werkgevers hebben. 16 C10951 Om zich te laten ondersteunen bij de begeleiding en re-integratie van zieke werknemer sluiten werkgevers contracten af met arbodiensten of zelfstandige professionals, waaronder een bedrijfsarts. Daarnaast kunnen ze een verzuimverzekering afsluiten en afspraken maken met zorgverzekeraars om collectieve kortingen aan te bieden aan het personeel. Binnen de specifieke interventies die in dit onderzoek centraal staan hebben werkgevers ook een belangrijke rol. Allereerst dient de werkgever de voorwaarden te scheppen waarbinnen de bedrijfsarts zijn werk kan doen, bijvoorbeeld door een goed arbocontract af te sluiten. Daarnaast dient hij ook goede voorwaarden voor de geleidelijke activering van de werknemer te creëren. Een belangrijk aspect hiervan kan zijn het aanbieden van aangepast werk, wanneer de bedrijfsarts dit adviseert. 3 . 2 . 2 B ev in d in g en en k n e lp unt en Uit de gesprekken die voor dit onderzoek zijn gehouden kwam een aantal relevante factoren naar voren die te maken hebben met de rol van de werkgever en die de in zet van de effectieve interventies kunnen beïnvloeden. Ten eerste bleek tijdens de gesprekken dat werkgevers zich nadrukkelijk als voornaamste verantwoordelijke zagen voor de re-integratie van hun zieke werknemers. Ze onderkenden de belangrijke rol die ze hadden in de regie van het reintegratieproces. Ten tweede valt op dat werkgevers vaak een gebrek aan grip ervaren op het proces van re-integratie van de zieke werknemer. Ze zien zich geconfronteerd met ziekte waarvan de oorzaken soms niet arbeidsgerelateerd zijn, en waar ze niet naar mogen vragen. Tegelijkertijd zijn ze wél verantwoordelijk voor de re-integratie. Ook voor goed ingevoerde werkgevers die het beste met hun werknemers voorhebben is dit een uitdagende taak. In theorie staat dit punt niet zozeer de inzet van de effectieve interventies in de weg, hoewel het in de praktijk wel een grote invloed zal hebben: werkgevers moeten de adviezen van bedrijfsartsen interpreteren en omzetten in concrete acties. Daarbij is het belangrijk dat ze enige grip op de situatie ervaren. Ten derde is het voor werkgevers lastig om passend werk te vinden voor re-integrerende werknemers. Aangepaste werkzaamheden maken onderdeel uit van beide interventies; indien de bedrijfsarts dit adviseert dient de werkgever daarom te zorgen voor passend werk. In de praktijk is dit voor werkgevers vaak erg moeilijk; volgens werkgevers is veel werk dermate specialistisch en efficiënt ingericht dat het niet gemakkelijk opgesplitst kan worden in losse taken. Het mondt dan regelmatig uit in iets wat werkgevers “bezigheidstherapie” noemen. Ten vierde vertonen werkgevers een sterke procesgerichtheid ten aanzien van re integratie van zieke werknemers. De wettelijke verplichtingen onder de Wet Verbetering Poortwachter (Wvp) en de mogelijke loonsancties van het UWV zorgen ervoor dat werkgevers de procedurele stappen goed op hun netvlies hebben. Het zorgen voor een goed dossier, en daarmee het voorkomen van de loonsanctie, is belangrijk voor ze. Dit beïnvloedt ook hun relatie met de bedrijfsarts. C10951 17 De strakke nadruk op het proces en het voorkomen van een loonsanctie gaat, naar zeggen van werkgevers, soms ten koste van de menselijke maat in een re-integratieproces. 11 Hiermee gepaard gaande valt op de werkgevers bij de re-integratie van zieke werknemers niet zozeer inhoudelijk gedreven lijken te zijn. Ze denken over het algemeen niet in termen van interventies en effectiviteit, en zijn niet goed op de hoogte wat de meest effectieve interventies zijn. Dat betekent ook dat ze zich bij het afsluiten van nieuwe arbocontracten in mindere mate laten leiden door inhoudelijke criteria (waar wordt de beste zorg geboden?), en vooral door financiële en communicatieve criteria (waar zijn de lijntjes het kortst?). 12 Tot slot wordt vaak gewezen op het feit dat werkgevers, en dan vooral kleine werkgevers, de baten van goede arbozorg onvoldoende zien, en daardoor magere arbocontracten afsluiten waarbinnen geen goede zorg kan worden geboden. Dat kan de toepassing van de onderzochte interventies in de weg staan wanneer de bedrijfsarts daardoor onvoldoende toegang heeft tot de werkvloer en/of te laat bij het proces wordt betrokken. 13 De werkgevers die we voor dit onderzoek spraken onderkenden dit probleem niet; ze waren allen actief met arbozorg bezig, zagen het als een goede investering en vonden de prijs niet het belangrijkste criterium bij het afsluiten van arbocontracten. De bedrijfsartsen die we voor dit onderzoek spraken zagen zich in hun eigen praktijk niet geconfronteerd met dit probleem, maar zagen het wel bij hun collega’s. Verschillen tussen grote en kleine werkgevers Er zijn relevante verschillen tussen grote en kleine werkgevers. Uit dit onderzoek kwamen er drie naar voren. Ten eerste wordt vaak aangegeven dat vooral kleine werkgevers magere arbocontracten afsluiten, en dat grote werkgevers zich kunnen permitteren om meer in arbozorg te investeren. Dit is overigens niet zozeer uit gesprekken met werkgevers of bedrijfsartsen gebleken, maar wordt wel door andere respondenten genoemd en ook door eerder onderzoek bevestigd. 14 Ten tweede sluiten alleen kleinere werkgevers verzuimverzekeringen af; vrijwel geen enkele werkgever met meer dan 100 werknemers heeft een verzuimverzekering, terwijl van de werkgevers die minder dan 50 werknemers in dienst hebben waarschijnlijk 50 -60% een verzuimverzekering afsluit. 15 Ten derde maken alleen grote werkgevers afspraken met zorgverzekeraars over collectieve kortingen voor het personeel; dit is van bel ang omdat binnen deze afspraken ook ruimte kan zijn voor arbeidsgerelateerde zorg. 11 12 13 14 15 18 In eerder onderzoek werd betoogd dat werkgevers drie soorten motieven hebben om effectieve interventies in te zetten: wettelijke verplichtingen, intrinsieke motieven en financiële motieven. In ons onderzoek kwamen ze alle drie aan bod, met name de wettelijke verplichtingen en de financiële motieven. Zie: TNO (2012) Waarom werkgevers bewezen effectieve maatregelen wel of niet nemen: eerste resultaten van een kwalitatief onderzoek. Indien er sprake is van specifieke, branchegerelateerde risico’s en gezondheidsproblematiek ligt dit overigens vaak anders. De gesprekken suggereerden dat werkgevers dan beter inhoudelijk op de hoogte zijn. Onderzoek uit 2011 wees uit dat bedrijfsartsen zich door de contracten waarbinnen zij moeten werken niet altijd in staat voelen om te werken volgens de richtlijnen van de NVAB. Zie: Astri (2011) De positie van de bedrijfsarts. Uit onderzoek van Astri bleek dat over het algeheel genomen 44% van de werkgevers een “mager” basiscontract heeft bij een arbodienst. Bij kleine en middelgrote werkgevers lag dit percentage op 56, tegenover 37% bij grote werkgevers. Zie: Astri (2011) De positie van de bedrijfsarts, 87. Gebaseerd op de interviews die voor dit onderzoek zijn uitgevoerd. C10951 Op basis van deze drie punten wordt regelmatig gesuggereerd dat de omstandigheden voor de inzet van effectieve interventies in de regel beter zijn bij grote werkgevers dan bij kleine werkgevers. Mogelijk is dit inderdaad het geval; dit onderzoek biedt onvoldoende basis om daar uitspraken over te doen. Anderzijds moet ook in gedachten worden gehouden dat verzuim over het algemeen een stuk lager ligt bij kleine werkgevers dan bij grote werkgevers. Waarschijnlijk komt dit doordat er bij kleine werkgevers meer en persoonlijker direct contact is, en aandacht voor de volledige situatie van de werknemer. Het is echter niet bekend of bij kleine werkgevers ook de re-integratie van zieke werknemers – het onderwerp van dit rapport – sneller verloopt dan bij grote werkgevers. Uiteindelijk kan er dus op basis van dit onderzoek geen goed antwoord worden gegeven op de vraag of de specifieke interventies beter worden ingezet bij grote werkgevers. 3.3 De huisarts 3 . 3 . 1 R o l b in n en d e in te rv en ti e s De huisarts speelt in principe in de interventies geen belangrijke rol. Maar Zorgverzekeraar Verzuimverzekeraar Huisarts / Reguliere zorg Bedrijfsarts / Arbodienst Werknemer Werkgever doordat hij vaak de eerste medicus is door de werknemer wordt bezocht, en bovendien vaak een vertrouwensband met de betreffende patiënt heeft en diens voorgeschiedenis kent, speelt hij in de praktijk een belangrijke rol. 3 . 3 . 2 B ev in d in g en en k n e lp unt en Uit de gesprekken die voor dit onderzoek zijn gehouden kwam een aantal relevante factoren naar voren die te maken hebben met de rol van de huisarts en die de inzet van de effectieve interventies kunnen beïnvloeden. Allereerst is het belangrijk te noteren dat op het moment dat de werknemer bij de bedrijfsarts komt er vaak al een traject bij de huisarts in gang is gezet. Dit is de reguliere gang van zaken en op zich niet problematisch. Voor de bedrijfsarts betekent dit echter dat de stuurbaarheid van het proces hierdoor afneemt; het tast de positie van de bedrijfsarts als regisseur in het proces aan. Dat heeft enerzijds te maken met de volgordelijkheid: patiënten komen vaak eerder bij de huisarts dan bij de bedrijfsarts. Anderzijds heeft het ook te maken met het vertrouwen dat patiënten hebben in hun huisarts - en het gebrek aan vertrouwen dat sommige werknemers in hun bedrijfsarts hebben. Dat komt later nog aan de orde. Daarnaast viel tijdens de gesprekken op dat huisartsen wél veel aandacht hebben voor werk en participatie bij de anamnese – werk als mogelijke oorzaak van de klachten – maar minder bij het herstel. Niet iedere huisarts ziet participatie nadrukkelijk als onderdeel van het herstelproces. Wat dit betekent voor de inzet van de effectieve interventies is niet direct duidelijk. Wél betekent het dat huisarts en bedrijfsarts écht andere uitgangspunten hebben, wat de samenwerking of informatie-uitwisseling tussen de twee partijen kan beïnvloeden. Hier wordt in paragraaf 3. 7.4 op teruggekomen. C10951 19 Tot slot kwam tijdens het onderzoek naar voren dat de POH GGZ (praktijk ondersteuner huisarts, geestelijke gezondheidszorg) een belangrijke rol speelt in de zorg voor werknemers met veelvoorkomende psychische klachten. De POH GGZ is een relatief recente toevoeging aan de eerstelijns zorg, bedoeld om betaalbare eerstelijns psychologische zorg te kunnen bieden. Uit het onderzoek kwamen signalen naar voren dat het verwijzen naar de POH betere, gespecialiseerde hulpverlening in de weg kan staan. Als iemand al bij de POH loopt blijkt het voor de bedrijfsarts bijvoorbeeld moeilijk om deze werknemers ook nog door te verwijzen naar een gespecialiseerde psycholoog – de werknemer is in zijn eigen ogen immers al goed bezig met het werken aan het herstel. Het is niet bekend in hoeverre de POH zelf aandacht heeft voor werkhervatting en een voldoende activerende behandeling voorschrijft. Tijdens de gesprekken die voor dit onderzoek zijn gehouden bleken daarover twijfels te bestaan onder bedrijfsartsen. 3.4 De bedrijfsarts 3 . 4 . 1 R o l b in n en d e in te rv en ti e s Voor de toepassing van de onderzochte interventies is de bedrijfsarts een cruciale Zorgverzekeraar Verzuimverzekeraar Huisarts / Reguliere zorg Bedrijfsarts / Arbodienst Werknemer Werkgever speler - in zekere zin dé belangrijkste speler. Hij completeert de centrale driehoek werkgever-werknemer-bedrijfsarts. Hij werkt in dienst van de werkgever, dient zowel het belang van de werknemer als van de werkgever, en voert in principe de regie over de interventies. De bedrijfsarts werkt regelmatig als zelfstandige deskundige – naar schatting wordt ongeveer één derde van de markt bestreken door zelfstandige bedrijfsartsen – en vaak in dienst van een arbodienstverlener. In beide gevallen werkt de bedrijfsarts vaak samen met aanpalende disciplines, zoals bedrijfshygiënisten, arbeidsdeskundigen en verzuimmanagers of casemanagers. Soms zitten deze laatste twee nog als schakel tussen de werkgever en de bedrijfsarts. Zij hebben dan de rol de procedurele kanten van de re-integratie te begeleiden. 3 . 4 . 2 B ev in d in g en en k n e lp unt en Uit de gesprekken die voor dit onderzoek zijn gehouden kwam een aantal relevante factoren naar voren die te maken hebben met de rol van de bedrijfsarts en die de inzet van de effectieve interventies kunnen beïnvloeden. Ten eerste opereren bedrijfsartsen in een krimpende markt waardoor een sterke concurrentie op prijs is ontstaan. 16 Dit, gecombineerd met het feit dat werkgevers soms magere arbocontracten sluiten, betekent dat het voor bedrijfsartsen lastig kan zijn om voldoende kwaliteit te leveren. 16 20 Zo bleek bijvoorbeeld uit eerdere onderzoek dit jaar dat het aantal werkende personen in de branche de afgelopen jaren is gekrompen en de totale uitgaven aan arbodiensten en re-integratiebedrijven is gedaald. Zie: Panteia (2014) De markt en kwaliteit van arbodienstverlening, 26 en 28. C10951 Concrete belemmeringen voor de inzet van de interventies liggen dan in het feit dat er binnen die contracten geen ruimte is om bedrijfsarts tijdig te betrekken, waardoor een snelle inzet van de interventie niet mogelijk is, en onvoldoende tij d en ruimte voor de bedrijfsarts om zich op de werkvloer te begeven, waardoor deze niet goed kan adviseren over werkaanpassingen en geleidelijke activering. 17 Ten tweede is het voor bedrijfsartsen moeilijk om de regisserende rol op zich te nemen. Kenmerk van de onderzochte interventies is dat de bedrijfsarts de regie heeft over het proces van re-integratie. Dat wil zeggen dat hij, indien nodig, contact heeft met huisarts en/of andere zorgverleners, de werknemer en werkgever, en binnen dat speelveld een activerende, procescontingente re-integratie adviseert. De bedrijfsartsen die wij voor dit onderzoek spraken zagen zichzelf eerder als procesbewaker dan als regisseur. Daarbij geven ze aan dat de stuurbaarheid in het proces voor de bedrijfsarts afneemt doordat de werknemer vaak al bij de huisarts is geweest (en soms ook bij andere behandelaren). De behandeling loopt dus al op het moment dat de bedrijfsarts in beeld komt; dit maakt het moeilijk om de regie te nemen. Dit punt kwam ook al in paragraaf 3.3 aan de orde. Ten derde blijkt ook duidelijk dat bedrijfsartsen een complexe rol hebben die veel van hun inhoudelijke én communicatieve capaciteiten vereist. Bedrijfsartsen hebben meerdere petten op. Allereerst is de bedrijfsarts natuurlijk medicus, die medische adviezen kan geven aan de medewerker, behandelingen voor kan schrijven en kan verwijzen naar andere zorgverleners. Op dat vlak wordt inhoudelijke deskundigheid verwacht. Daarnaast is de bedrijfsarts adviseur, die advies geeft over verzuimbegeleiding en re-integratie aan de werkgever. Dit gaat vaak verder dan de schriftelijk terugkoppeling over een specifiek re-integratiegeval; om deze adviezen goed te laten landen moet een bedrijfsarts over goede communicatieve vaardigheden beschikken. Vervolgens is de bedrijfsarts claimbeoordelaar, waarbij ziekteclaims getoetst moeten worden voor uitkeringsinstanties of verzekeraars. Hier worden zijn objectiviteit en integriteit op de proef gesteld. Tot slot zijn bedrijfsartsen dossierbewakers, die moeten voorkomen dat het UWV een loonsanctie oplegt. Dit vereist administratieve souplesse van de bedrijfsarts. Al met al vereisen deze vier rollen verschillende capaciteiten, waaronder dus medische, vakinhoudelijke kennis, communicatieve vaardigheden, integriteit, diplomatie en administratieve souplesse. Dit maakt het werk van een bedrijfsarts bijzonder uitdagend, en verlangt veel van de kundigheid en persoonlijkheid van de arts in kwestie. In de gesprekken die voor dit onderzoek zijn gehouden kwam aan de orde dat wellicht niet alle bedrijfsartsen aan deze verwachtingen kunnen beantwoorden. Ten vierde dienen bedrijfsartsen altijd twee belangen: die van de werknemer en die van de werkgever. Deze belangen liggen, als het goed is, in elkaars verlengde, waardoor het geen principiële problemen op zou moeten leveren. Toch wordt er daardoor aan beide kanten soms getwijfeld over de objectiviteit van de bedrijfsarts. De werkgever vreest dan dat de bedrijfsarts teveel op de hand van de werknemer is en te weinig denk aan de financiële consequenties voor de werkgevers. De werknemer denkt daarentegen soms dat de bedrijfsarts, omdat hij door de werkgever wordt betaald, ook wel op diens hand zal zijn en dus zal aansturen op snelle werkhervatting. 17 C10951 Eerder onderzoek liet zien dat 22% van de bedrijfsartsen aangeeft regelmatig in situaties terecht te komen dat men, door de magere contracten waaronder men werkt, beperkte mogelijkheden heeft om volgens de codes en richtlijnen van de NVAB te werken. Zie: Astri (2011) De positie van de bedrijfsarts, 87. 21 Goede bedrijfsartsen die communicatie sterk zijn zullen duidelijk kunnen maken dat de belangen van werknemer en werkgever in elkaars verlengde liggen, en dat het binnen die context voor de bedrijfsarts mogelijk is om objectief en zelfstandig advies te geven. Bedrijfsartsen die communicatief minder onderlegd zijn zullen het initiële gebrek aan vertrouwen wellicht niet weg kunnen nemen. Dit kan dan een stevige impact op de effectiviteit van de interventies. Ten vijfde zijn er, behalve werkgever en werknemers, ook andere partijen die druk kunnen leggen op bedrijfsartsen. De voornaamste hiervan is de verzuimverzekeraar, die kan sturen op “schadelastreductie”. Uit eerder onderzoek bleek dat 21% van de bedrijfsartsen regelmatig in de situatie verkeert dat hij zijn werk niet goed kan doen vanwege druk vanuit de werkgever of de verzekeraar. 18 3.5 De zorgverzekeraar 3 . 5 . 1 R o l b in n en d e in te rv en ti e s De rol die de zorgverzekeraar speelt in de inzet van de interventies verschilt per Zorgverzekeraar Verzuimverzekeraar Huisarts / Reguliere zorg Bedrijfsarts / Arbodienst Werknemer Werkgever geval. In alle gevallen hangt het samen met de financiering van de interventies. Voorop staat dat zorgverzekeraars de interventies vergoeden voor zover deze binnen het basispakket vallen. Bij de interventies die in dit onderzoek worden besproken is dat in de regel niet het geval; indien een psycholoog of fysiotherapeut ingezet moet worden valt het buiten het basispakket. Afhankelijk van de individuele aanvullende verzekering van de werknemer vergoedt de zorgverzekeraar dan de interventie. Daarnaast sluiten verzekeraars collectiviteiten af met grote werkgevers, waardoor de werknemers met korting gebruik kunnen maken van het basispakket van de verzekeraar. Deze collectieve afspraken geven werkgevers een mogelijkheid om specifieke zorg toegankelijk te maken voor werknemers die ervoor kiezen via deze collectiviteit een verzekering af te sluiten. Daarmee hebben werkgever en zorgverzekeraar potentieel een sleutel in handen om effectieve interventies te vergoeden. Tot slot kan een zorgverzekeraar in individuele gevallen waarbij een interventie voor een werknemer niet vergoed is, maar het wel aannemelijk is dat deze interventie toekomstige zorgkosten zal voorkomen, bereid zijn om bij te dragen aan de kosten. Dit gebeurt dan in overleg met de werkgever, werknemer, en eventueel de verzuimverzekeraar. Voor de interventies die in dit onderzoek centraal staan speelt dit geen grote rol. 18 22 Astri 2011, De positie van de bedrijfsarts, 87. C10951 3 . 5 . 2 B ev in d in g en en k n e lp unt en Uit de gesprekken die voor dit onderzoek zijn gehouden kwam een aantal relevante factoren naar voren die te maken hebben met de rol van de zorgverzekeraars en die de inzet van de effectieve interventies kunnen beïnvloeden. Ten eerste bleek dat werkgevers niet of nauwelijks sturen op de inhoud van de collectieve afspraken met zorgverzekeraars; ze zien dit niet als mogelijkheid om zorg voor re-integrerende werknemers te bekostigen. 19 Het is mogelijk dat een klein aantal grote, vooruitstrevende werkgevers hier wel actief invulling aan geeft, maar de grote meerderheid doet dit niet. Sowieso is dit vooral een optie voor grote werkgevers; kleine werkgevers hebben te weinig massa om interessante afspraken te maken met zorgverzekeraars. Dit betekent dat de rol van collectieve afspraken met zorgverzekeraars in de toepassing van de onderzochte interventie over het algemeen geen grote rol speelt. 20 Ten tweede leiden de inkoopcontracten die zorgverzekeraars sluiten met zorgaanbieders ertoe dat het voor bedrijfsartsen lastig kan zijn om naar de juiste zorgverlener te verwijzen: indien de werknemer aanspraak wil maken op bekostiging door de zorgverzekeraar zal er immers verwezen moeten worden naar een partij die door de zorgverzekeraar is gecontracteerd. In wezen is de uitdaging voor de bedrijfsarts niet anders dan die voor de huisarts is: per patiënt moet worden bekeken welke partijen de zorgverzekeraar heeft gecontracteerd. Voor de bekostiging van bedrijfsgeneeskundige zorg is dit echter één van meerdere ondoorzichtigheden . Men moet zich daar altijd al afvragen wie de interventie bekostigt: werkgever, werknemer, verzuimverzekeraar, zorgverzekeraar, of toch nog een andere partij? Dit maakt het lastig manoeuvreren in deze markt. 3.6 De verzuimverzekeraar 3 . 6 . 1 R o l b in n en d e in te rv en ti e s De verzuimverzekeraar heeft in de inzet van de interventies een indirecte rol, Zorgverzekeraar Verzuimverzekeraar Huisarts / Reguliere zorg Bedrijfsarts / Arbodienst Werknemer Werkgever namelijk in het scheppen van de voorwaarden waarbinnen de interventies kunnen worden ingezet en in de financiering ervan. Veel kleinere werkgevers hebben een verzuimverzekering. In eerder onderzoek werd geschat dat circa 80% van de werkgevers met 1-10 werknemers in dienst een verzuimverzekering heeft. 21 19 20 21 C10951 Dit wordt bevestigd in de recente evaluatie van de Zorgverzekeringswet. Daaruit bleek dat collectieve afspraken meestal geen afspraken bevatten over het verbeteren van de gezondheid en/of terugdringen van de zorgkosten van de collectief verzekerden. Zie: KPMG Plexus (2014), Evaluatie Zorgverzekeringswet, 35-40. Ab Klink pleit bijvoorbeeld voor een sterkere inhoudelijke invulling van de collectieve afspraken tussen werkgevers en zorgverzekeraars. Zie zijn bijdrage aan het symposium “Zorg voor Werk. Hoe kan de (eerstelijns)zorg bijdragen aan een gezonde beroepsbevolking? TNO, 13 feb 2014. Panteia (2009) Verzuimverzekeringen: glas of lood? Over de transparantie voor kleine bedrijven van verzuimverzekeringen, 15. 23 Respondenten die voor dit onderzoek werden gesproken geven aan dat waarschijnlijk 50-60% van de werkgevers met minder dan 50 werknemers een verzuimverzekering heeft. Grotere werkgevers hebben dit minder vaak; boven de 100 werknemers komt het nauwelijks voor. Verzuimverzekeringen bestaan er in vele vormen, van eenvoudige verzekeringspakketten tot full service contracten waarbij de verzekering en een arbocontract tezamen worden afgesloten. In het laatste geval kan de verzuimverzekeraar veel invloed uitoefenen op de inhoud van het arbocontract. 3 . 6 . 2 B ev in d in g en en k n e lp unt en Uit de gesprekken die voor dit onderzoek zijn gehouden blijkt dat e r is een verschuiving gaande naar een brede polis, waarbij ook arbodienstverlening en re integratieondersteuning is opgenomen. Werkgevers sluiten dus vaker een full service contract af. Dat betekent dat de verzuimverzekeraar in potentie een groeiende invlo ed heeft op de kwaliteit van de arbodienstverlening – vergelijkbaar met de rol van de zorgverzekeraars bij reguliere zorg. Het is de vraag in hoeverre verzuimverzekeraars deze sturende rol in de praktijk op zich nemen. Soms werken verzuimverzekeraars, naar zeggen van bedrijfsartsen, met een “enge” bril van schadelastreductie. In die gevallen kan druk van een verzuimverzekeraar goede bedrijfsgeneeskundige zorg in de weg staan. In andere gevallen hanteren verzuimverzekeraars een opvatting van verlicht eigen belang, en zijn ze bereid te investeren in goede zorg voor een werknemer omdat ze geloven daarmee uiteindelijk ook hun eigen schadelast te kunnen beperken. Daarmee kunnen ze een belangrijke kracht zijn in het bevorderen van goede bedrijfsgeneeskundige zorg. 3.7 Relatie tussen actoren In deze paragraaf worden enkele belangrijke relaties tussen partijen in het speelveld belicht. Daarbij is het niet de bedoeling om de relaties die er tussen deze partijen zijn uitputtend te beschrijven; het is eerder de bedoeling om enkele aspecten van deze relatie die tijdens de gesprekken naar voren kwamen en die van invloed kunnen zijn op de toepassing van de interventies te belichten. 3 . 7 . 1 W e rk ge ve r – w erk n em er De relatie tussen werkgever en werknemer is een belangrijk deel van de context waarbinnen de effectieve interventies worden ingezet. In Werknemer Werkgever paragraaf 3.1 betoogden we al dat deze relatie in sommige gevallen mede bepalend is voor het feit of er een interventie wordt ingezet (en of deze door de werkgever wordt vergoed). Maar ook de effectiviteit van de interventie wordt door de relatie beïnvloed. Een relevant punt hierbij is dat aan verzuim als gevolg van aspecifieke lage rugklachten of veelvoorkomende psychische klachten soms een arbeidsconflict ten grondslag ligt. Bedrijfsartsen en huisartsen zijn zich daar goed bewust van. Het creëert een lastige setting voor het inzetten van een interventie. Werkgevers die een verzuimverzekering hebben willen overigens vaak liever niet dat het verzuim als arbeidsconflict wordt aangemerkt door de bedrijfsarts, aangezien de verzuimverzekering het dan niet meer compenseert. Dit kan ongewenste druk op de bedrijfsarts opleveren, maar dit heeft geen directe relatie met de onderzochte interventies. 24 C10951 3 . 7 . 2 R e la t ie w e rk n em e r – bed r i j fsa rt s Er wordt vaak gezegd dat werknemers de bedrijfsarts niet volledig vertrouwen; werknemers zouden in de veronderstelling Bedrijfsarts / Arbodienst verkeren dat de bedrijfsarts vooral het belang van de werkgever dient, en dat deze belangen tegengesteld zijn. 22 Indien de bedrijfsarts niet het vertrouwen geniet van de werknemer is het voor de bedrijfsarts moeilijk om regie te voeren over de re-integratie. Werknemer In gesprekken met bedrijfsartsen werd dit probleem onderkend; daarbij werd wel aangetekend dat het voor een communicatief vaardige bedrijfsarts meestal goed mogelijk is dit initiële wantrouwen weg te nemen door de positie van de bedrijfsarts toe te lichten. Wel blijft het zo dat werknemers de huisarts als de belangrijkste vertrouwenspersoon zien. 23 Tegelijkertijd blijkt uit eerder onderzoek overigens dat werknemers over het algemeen redelijk tevreden zijn over hun bedrijfsarts. 24 3 . 7 . 3 R e la t ie w e rk g ev e r – b ed r i j fsa rt s Wantrouwen jegens de bedrijfsarts komt niet alleen vanuit werknemers; ook werkgevers benaderen de bedrijfsarts soms met enig wantrouwen. Dat blijkt zowel uit eerder onderzoek alsook uit Bedrijfsarts / Arbodienst de gesprekken die voor dit onderzoek zijn gehouden. 25 In sommige gevallen twijfelen werkgevers aan de objectiviteit van bedrijfsartsen – ze zijn bang dat de bedrijfsarts te zeer aan de belangen van de werknemer denkt en de financiële belangen van de werkgever over het hoofd ziet. In andere gevallen twijfelen werkgevers aan de kunde van de bedrijfsarts. Werkgever Anderzijds hebben bedrijfsartsen soms problematische relaties met een werkgever. Dat kan voorkomen wanneer de werkgever de bedrijfsarts te zeer in de rol van claimbeoordelaar drukt, en te weinig ruimte laat voor een medisch oordeel en inhoudelijke begeleiding en advies. Ook wanneer er een verzekeraar achter de werkgever staat, die sterk stuurt op schadelastreductie, kan de bedrijfsarts daardoor worden beperkt in zijn werk. Het moge duidelijk zijn dat wanneer de relatie tussen werkgever en bedrijfsarts nie t goed is, dit geen goede context biedt voor de inzet van de interventies. Bij de interventies is samenwerking onder regie van de bedrijfsarts vereist; werkgevers en werknemers dienen de adviezen van de bedrijfsarts op te volgen. Een verstoorde relatie brengt dit in gevaar. 22 23 24 25 C10951 Bijvoorbeeld: Astri (2011) De positie van de bedrijfsarts, 87. Huisartsen suggereren dat het draagvlak voor interventies van de bedrijfsarts toe zou nemen wanneer de huisarts hier ook van de hoogte was. Ze waarderen de bedrijfsarts gemiddeld met een 7,2. Zie: Astri (2011) De positie van de bedrijfsarts, 94. Bart de Zwart et al., De positie van de bedrijfsarts, (Astri, 2011), 67. 25 3 . 7 . 4 R e la t ie b e d r ij fsa rt s – hu i sa r ts Er is de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan geschreven naar knelpunten in arbocuratieve samenwerking. Daarbij wordt Huisarts / Reguliere zorg Bedrijfsarts / Arbodienst vaak aangenomen dat dergelijke samenwerking gunstig zou zijn, maar dat ze moeizaam van de grond komt. In eerder onderzoek zijn bijvoorbeeld structurele, culturele en praktische knelpunten beschreven die dergelijke samenwerking bemoeilijken. 26 De gesprekken die voor dit onderzoek zijn gevoerd bevestigen het beeld van eerdere publicaties. Bedrijfsartsen en huisartsen hebben niet vaak contact. Indien er toch contact is vindt dat meestal schriftelijk plaats: de bedrijfsarts stuurt een schriftelijk informatieverzoek naar de huisarts, en de huisarts antwoordt schriftelijk. Huisartsen geven daarbij ook aan regelmatig erg lange, gestandaardiseerde lijsten te ontvangen met vragen die niet relevant lijken voor de patiënt in kwestie. In andere gevallen vindt er telefonisch contact plaats; sommige huisartsen geven aan schriftelijk contact te prefereren, omdat ze op die manier dichter bij de feiten kunnen blijven. In het gros van de gevallen vindt er geen directe uitwisseling plaats tussen bedrijfsarts en huisarts, maar vraagt de bedrijfsarts de informatie indien nodig via de zieke werknemer op. De werknemer is al met al het belangrijke communicatiemiddel tussen die partijen. Kortom: er vindt geringe informatie-uitwisseling plaats tussen bedrijfsarts en huisarts. De vraag is in hoeverre dat de effectieve inzet van de onderzochte interventies belemmert. Het is goed om hier in herinnering te roepen dat de regie over het behandelingstraject vaak in eerste instantie bij de huisarts ligt. De bedrijfsarts heeft in veel gevallen de regie niet in handen, maar is wél verantwoordelijk voor de activerende, werkgerichte behandeling. In die gevallen zou een betere informatieuitwisseling of samenwerking zinvol zijn. Wat tijdens dit onderzoek opviel is dat er in de regel weinig animo is onder bedrijfsartsen en huisartsen om de samenwerking of informatie -uitwisseling te verbeteren. Men ziet geen dringende noodzaak om dit te verbeteren, hoewel huisartsen wel aangeven dat werknemers meer vertrouwen in het behandelplan van de bedrijfsarts hebben wanneer de huisarts ook van dit behandelplan op de hoogte is. 3.8 Overige spelers en relaties De besproken partijen zijn over het algemeen de belangrijkste. Dat neemt niet weg dat er nog andere actoren een rol kunnen spelen. Op het oog relevante actoren zijn: overige zorgverleners (met betrekking tot de interventies voor werknemers met lage rugklachten en psychische klachten gaat het dan voornamelijk om fysiotherapeuten en psychologen), case managers of verzuimmanagers (ofwel via de verlengde arm constructie verbonden aan de arbodienst, ofwel door de werkgever in dienst genomen) en, niet in de laatste plaats, brancheverenigingen of branchegeorganiseerde bedrijfsgezondheidszorg. 26 26 Nivel (2012) Knelpunten in de arbocuratieve samenwerking tussen bedrijfsartsen en eerstelijnszorg en Panteia (2013) Aandacht voor arbeid in de zorg. Effectieve interventies met het oog op werkhervatting voor zieke werknemers en arbeidsongeschikten. C10951 In sommige branches is er sprake van gespecialiseerde bedrijfsgezon dheidszorg die sectoraal is georganiseerd; in andere branches speelt de branchevereniging bijvoorbeeld een bemiddelende rol tussen werkgevers en de te contracteren partijen. Tot slot zijn er natuurlijk ook brancheverenigingen die geen rol spelen in de bedrijfsgezondheidszorg. In dit onderzoek zijn we niet specifiek ingegaan op de rol van branches en brancheverenigingen. 27 27 C10951 Een recent onderzoek wierp licht op bedrijfsgezondheidszorg in zes sectoren: transport, uitzendbranche, bouw, jeugdzorg, agrarische sector en horeca. Zie: Capgemini Consulting (2014) Sector- en branchegeorganiseerde bedrijfsgezondheidszorg. Zes casussen van sectoren en branches. 27 4 4.1 De knelpunten Regie Het moge duidelijk zijn dat de interventies ingezet worden in een dichtbevolkt veld. Er zijn vele partijen bij betrokken; voor elke zieke werknemer gaat het bovendien om weer om een nieuwe alliantie, omdat deze zijn eigen huisarts en zorgverzekeraar heeft. Daarbij komt dat het sowieso al om complexe menselijke situaties gaat: situaties waarin werknemers langdurig uitvallen met klachten die moeilijk te duiden hebben, en meestal worden veroorzaakt door een samenspel aan factoren die zowel in de thuissituatie als in de werksituatie te vinden kunnen zijn. Kortom: we hebben het over de inzet van interventies voor complexe problemen in een complex speelveld. Dat vraagt om regie. De interventies schrijven een werkgerichte, activerende behandeling voor onder regie van de bedrijfsarts. Ze leggen dus duidelijk de verantwoordelijkheid van de regie bij de bedrijfsarts. Dit onderzoek liet zien dat dit om meerdere redenen problematisch is. Allereerst zien bedrijfsartsen die we voor dit onderzoek spraken zichzelf over het algemeen niet als regisseur van het proces, maar eerder als procesbewaker en specialist in het vlot trekken van gestagneerde processen. Dit heeft er mede mee te maken dat het behandelproces al onderweg is voordat de medewerker bij de bedrijfsarts komt; medisch gezien heeft de huisarts vaak de regie. Maar de huisarts ziet werkhervatting over het algemeen niet als belangrijk onderdeel van het herstelproces. Verder voelt de werkgever zich verantwoordelijk om regie te nemen, maar mist hij regelmatig een gevoel van grip op de situatie. In zekere zin is dat logisch: hij is er vaak niet voor opgeleid, zeker niet indien het om kleinere werkgevers gaat die geen gespecialiseerde HRM afdeling hebben, en mag bovendien omwille van de privacy niet naar medische informatie vragen. Daar zijn natuurlijk goede redenen voor, maar het maakt de werkgever wel minder geschikt om regie over het re-integratieproces te voeren. Dan blijft de werknemer over. In de praktijk speelt hij een belangrijke rol in het regisseren van het proces; hij faciliteert de communicatie tussen de partijen, speelt de rol van pendelaar in het speelveld. Hij heeft bovendien grote invloed op de keuze voor gespecialiseerde zorgverleners (fysiotherapeuten, psychologen) en in overleg met bedrijfsarts en werkgever over het tempo van re-integratie en de aard van het (aangepaste) werk. C10951 29 De vraag is of alle werknemers in staat zijn op een effectieve manier regie te voeren over hun eigen re-integratieproces. Sommigen zullen hiertoe goed in staat zijn; anderen minder. De uitdaging ligt er waarschijnlijk in om ook voor deze laatste groep te zorgen dat de interventies effectief kunnen worden ingezet, en opgevolgd. Kortom: in het fluïde veld waarbinnen de interventies moeten worden toegepast is het voor alle voornaamste partijen – werkgevers, werknemers en bedrijfsartsen – moeilijk navigeren. 4.2 Vertrouwen Regie is één ding. Samenwerken is een tweede. Beide vereisen vertrouwen tussen de partijen. In het voorgaande werd al duidelijk dat er met enige regelmaat een gebrek aan vertrouwen is tussen de spelers. Dit kan spelen tussen werknemer en werkgever (bijvoorbeeld als er sprake is van een arbeidsconflict), tussen werkgever en bedrijfsarts (wanneer de werkgever twijfelt aan de deskundigheid of objectiviteit van de bedrijfsarts), tussen werknemer en bedrijfsarts (wanneer de werknemer twijfelt aan de objectiviteit van de bedrijfsarts) en tussen bedrijfsarts en huisarts (wanneer aan elkaar professionele capaciteiten en integriteit wordt getwijfeld. Deze opsomming is niet bedoeld om te wijzen op een endemisch wantrouwen in het speelveld waarbinnen de interventies ingezet dienen te worden; in veel gevallen zal er sprake zijn van een prima werkrelatie. Uit huidige en eerder onderzoek blijkt echter dat er ook regelmatig enig wantrouwen bestaat. Dat komt de samenwerking niet ten goede. Dit gebrek aan vertrouwen heeft meerdere oorzaken. Deels heeft het te maken met wat we “processtress” noemen. Vooral voor werkgevers is de re -integratie van zieke werknemers een ingewikkeld proces, waarin ze aan allerlei wettelijke verplichtingen moeten voldoen en veel te verliezen hebben, in de vorm van langdurige uitval van hun personeel én mogelijk een loonsanctie van het UWV als ze niet aan de verplichtingen voldoen. Dit levert een procesgerichte blik op en een enigszins gespannen houding. 4.3 Financiering Hierboven werd al duidelijk dat de interventies op verschillende manieren gefinancierd kunnen worden. Het is denkbaar dat een gebrek aan financiering in specifieke gevallen de inzet van interventies kan belemmeren, bijvoorbeeld wanneer sprake is van verwijzing naar een psycholoog waar een werknemer niet voor verzekerd is, en een werkgever niet voor wil betalen. In dit onderzoek is dat echter niet als knelpunt aan de orde gekomen. 30 C10951 Wél is aan de orde gekomen dat de financiering ingewikkeld is: veel versc hillende partijen kunnen daarin een rol spelen. Prominent onder die partijen zijn de werkgever en de werknemer, maar ook de zorgverzekeraar, verzuimverzekeraar, en in sommige gevallen zelfs de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar of de pensioenverzekeraar kunnen daarin een rol spelen. De financiering is daarmee complex, maar niet per se problematisch. Een goede bedrijfsarts / casemanager kan een deel van de organisatie van de financiering op zich nemen, en soms regelen zorgaanbieders het ook zelf met de verzekeraars. Al met al vraagt het wel doortastendheid en institutionele know-how van werkgevers en werknemers om hun interventie vergoed te krijgen. Ook niet per se problematisch, maar wél opvallend, is dat wanneer politiek wordt besloten om de GGZ uit het basispakket van de zorgverzekering te halen, dit in de praktijk kan betekenen dat de werkgever de interventie (deels) moet vergoeden; het is nu immers in het belang van de werkgever dat de werknemer goede zorg krijgt . Het is mogelijk dat dit een extra drempel opwerpt voor het inzetten van de effectieve interventie voor werknemers met psychische klachten. 4.4 Praktische knelpunten In voorgaande kwamen nog twee belangrijke praktische knelpunten terug. Ten eerste is een belangrijk onderdeel van de interventie dat er, indien nodig, aangepast werk voor de re-integrerende werknemer wordt gecreëerd. In de praktijk blijkt dit voor veel werkgevers moeilijk. Functies zijn dermate gespecialiseerd dat er moeilijk losliggende klusjes te verzinnen zijn die het niveau van bezigheidstherapie overstijgen. Tijdens de gesprekken die voor dit onderzoek zijn gehouden werd dit als een belangrijk knelpunt aangedragen, zowel door grote als door kleinere werkgevers. Onduidelijk is welke impact dit heeft op de inzet of effectiviteit van de interventies. Ten tweede is al aan de orde gekomen dat er magere arbocontracten worden afgesloten waarbinnen het niet mogelijk is de interventies goed toe te passen; de voornaamste knelpunten liggen er dan in dat de interventies te laat worden ingezet, en dat de bedrijfsarts onvoldoende toegang tot de werkvloer heeft, waardoor hij niet goed kan adviseren over passend werk. Interessant is het hierbij om op de merken dat de wettelijke verplichtingen – de minimumeisen aan een arbocontract – achterblijven bij de interventies die in de NVAB richtlijnen zijn vervat. Zo moet volgens de wet verbetering poortwachter (Wvp) uiterlijk zes weken na verzuim een probleemanalyse zijn gemaakt door de bedrijfsarts, terwijl voornamelijk de interventies bij psychische klachten al eerder ingezet dient te worden. Kortom: een werkgever die om welke reden dan ook besluit om een minimaal arbocontract af te sluiten zal niet de optimale zorg krijgen voor werknemers die verzuimen vanwege psychische klachten. Box: de implementatie van een preventieve interventie In ons eerdere onderzoek naar effectieve interventies met het oog op werkhervatting voor zieke werknemers en arbeidsongeschikten kwam ook een preventieve interventie aan de orde: screening en preventie van verzuim als gevolg van depressie. De essentie van de interventie is dat alle werknemers een vragenlijst voorgelegd krijgen, op basis waarvan het risico op toekomstig verzuim als gevolg van depressie kan worden afgemeten. C10951 31 Werknemers die in de hoogste risicocategorie vallen krijgen een preventieve interventie aangeboden – in de regel bestaande uit gesprekken met een psycholoog – resulterend in een aanmerkelijk lager overall verzuim. De interventie is wetenschappelijk onderzocht en effectief bevonden. Voor dit onderzoek hebben we twee interviews gehouden om te kijken of de implementatie van deze interventie lessen op zouden kunnen leveren met betrekking tot de knelpunten die de toepassing van de andere twee interventies in de weg zouden staan. Deze preventieve interventie wijkt in een aantal opzichten af van de twee interventies die in dit onderzoek centraal staan. Het belangrijkste verschil ligt erin dat het een relatief nieuwe interventie betreft, die niet in richtlijnen is verwerkt zoals de andere twee. Daarnaast betreft het, zoals gezegd, een preventieve interventie terwijl de andere twee curatief zijn en gericht op re-integratie na verzuim. Ondanks de verschillen is het interessant om te kijken naar de ervaringen met implementatie van deze interventie. Om dit in kaart te brengen is gesprok en met onderzoeker, Monique Lexis, die is gepromoveerd op de effectiviteitsstudie van de interventie, en met Ate Berkouwer, directielid en bedrijfsarts van arbodienst Beter, die de interventie in de markt zet. Implementatie van de interventie De interventie is geschikt voor werknemers in een kantoorsetting of in industrie. Hij is effectief en kosteneffectief; het screeningsinstrument is dermate gevoelig dat medicalisering wordt geminimaliseerd. Een aantal cruciale punten: De interventie verlangt proactieve gesprekstechnieken van bedrijfsartsen; zodra iemand met hoog risico is geïdentificeerd volgt een gesprek met een bedrijfsarts om te duiden waar het risico ligt, en hoe er het beste op ingespeeld kan worden. De werknemers hebben zelf op dat moment nog geen hulpvraag. Dit gesprek vereist motivationele gesprekstechnieken van bedrijfsartsen, terwijl zij vooral reactief zijn getraind. De inzet van de interventie moet daarom gepaard gaan met het trainen van de bedrijfsartsen. Dit verhoogt de kosten; de interventie is daarmee nog steeds kosteneffectief. Er kunnen privacy-issues spelen die werkgevers ervan weerhouden de interventie in te zetten. Het voltallige werknemersbestand wordt door Beter gescreend; de mensen met hoog risico worden uitgenodigd voor een gesprek. Maar de werkgever krijgt nooit te weten wie daartoe behoren. Dat betekent dat hij wel de rekening moet betalen, maar niet goed weet waarvoor. Wél krijgt hij te horen hoeveel mensen er zijn uitgenodigd. De wetenschappelijke onderbouwing blijkt niet zo relevant te zijn voor werkgevers. Vertrouwen is veel belangrijker. En natuurlijk het kostenplaatje; er zijn kosten mee verbonden (ook ontwikkelkosten), die zich uiteindelijk terugbetalen. Toch is het een barrière. Er is ook een risico dat het als selectie-instrument wordt gebruikt. Uit de HRwereld kwam al een dergelijke vraag. Het wordt vooralsnog alleen afgenomen door grote werkgevers (minimaal 100 man). Theoretisch kan het ook bij een kleiner bedrijf, maar relatief gezien wordt het dan duurder (opstartkosten). Zorgverzekeraars, verzuimverzekeraars en arbeidsongeschiktheidsverzekeraars spelen tot nu toe geen rol in de implementatie van de interventies. Wél wordt door Beter ingezien dat deze partijen er ook baat bij zouden kunnen hebben, en dus mogelijk interessante partners zijn. 32 C10951 5 Conclusies In deze conclusie worden drie zaken op een rijtje gezet: antwoorden op de deelvragen van dit onderzoek, een antwoord op de hoofdvraag, en hypotheses die daaruit voortvloeien. 5.1 Antwoorden op de deelvragen 5 . 1 . 1 W e lk e pa rt i j en b e pa l e n d e in ze t va n d e ef fe ct i ev e, o nd e rb en utt e i n te rv en t i es? Of, wanneer en hoe de interventies voor zieke werknemers met psychische klachten of aspecifieke lage rugpijn worden ingezet wordt bepaald in de driehoek werkgever – werknemer – bedrijfsarts. Uiteindelijk is de bedrijfsarts verantwoordelijk voor de interventie, maar zijn werkgever en werknemer verantwoordelijk voor een goed proces en ultimo voor de re-integratie. De werkgever schept bovendien de omstandigheden waarbinnen de bedrijfsarts moet werken. De werknemer op zijn beurt speelt natuurlijk een belangrijke rol als regisseur over zijn eigen leven en zijn eigen re-integratie. Hij speelt in de praktijk ook een rol als “pendelaar” tussen de andere betrokken partijen: hij brengt informatie over van bedrijfsarts naar huisarts en vice versa, en tussen bedrijfsarts en werkgever en vice versa. Om deze drie partijen spelen enkele andere een rol die weliswaar niet bepalend is voor de inzet van de interventies, maar wel belangrijk kan zijn. De belangrijkste hiervan zijn de huisarts en eventueel andere reguliere zorgverleners, zoals de POH, psycholoog of fysiotherapeut. De huisarts is weliswaar niet bepalend voor de inzet, maar door zijn vaak goede band met de werknemer (patiënt), en het feit dat de werknemer vaak eerder naar de huisarts gaat dan naar de bedrijfsarts en het zorgtraject dus begint bij de huisarts, heeft hij een belangrijke rol in het hele proces. Zorg- en verzuimverzekeraars kunnen ook een rol spelen – meestal is deze financieel van aard. Dan gaat het om het vergoeden van de specifieke interventies. Da arnaast kan vooral de verzuimverzekeraar ook optreden als “procesbewaker”. Er kunnen nog andere partijen betrokken zijn, zoals casemanager/verzuimmanager, of een branchevereniging. Die laatste op een meer indirecte wijze, bijvoorbeeld doordat hij de bedrijfsgezondheidszorg in die branche organiseert. Deze partijen zijn in dit onderzoek niet belicht. In ieder geval zijn ze niet bepalend voor de inzet van de interventie. In hoofdstuk 3 is een schema opgenomen waarin het speelveld wordt geschetst waarbinnen de interventies worden ingezet. 5 . 1 . 2 I n we lk e ma t e z i jn d e ze pa rt i j en b ek en d m e t de in te r ve nt i e s en o ve r tu i gd va n de wa a r de ? Uit dit onderzoek blijkt dat zowel bedrijfsartsen als huisartsen goed bekend zijn met de interventie, en overtuigd van de waarde. Daarin dient wel enige nuance aangebracht te worden: men is bekend met de interventie als een werkgerichte, procescontingente interventie. C10951 33 Daarbij wordt door beide groepen in het midden gelaten wie de regie zou moeten hebben. In de interventies zoals deze zijn onderzocht heeft de bedrijfsarts de regie, en treedt hij als regisseur in contact met de huisarts. Uit het onderzoek bleek dat werkgevers over het algemeen niet bekend zijn met deze specifieke interventies. Ze vinden het daarentegen wél een herkenbare werkwijze. 5 . 1 . 3 W a t z i jn hu n b ela ng en in h et w e l/ n ie t to epa ss en va n d e int e rv en ti e? In dit onderzoek kwam naar voren dat er geen partijen zijn die er een belang bij hebben de interventies niet toe te passen. De vraag is wél of de kosten opwegen tegen de baten: Door werkgevers kan een impliciete kosten-baten afweging worden gemaakt; bij zeer waardevolle werknemers heeft de werkgever meer belang bij het bekostigen van effectieve zorg dan bij minder waardevolle werknemers. Door verzuimverzekeraars wordt vaak een expliciete kosten-baten afweging gemaakt; als de baten van snellere werkhervatting (en dus minder uitkeringslasten) opwegen tegen de interventiekosten dan zal de verzuimverzekeraar geneigd zijn de interventie (deels) te vergoeden. Door zorgverzekeraars wordt af en toe een kosten-baten afweging gemaakt, waarbij de baten van de interventie worden uitgedrukt in termen van verminderd toekomstig zorggebruik. Overigens verschuiven de belangen bij het toepassen van de interventie wanneer er sprake is van een arbeidsconflict. Dan hebben zowel werkgever als werknemer minder belang bij het inzetten van de interventie. 5 . 1 . 4 I n we lk e ma t e pa s s en ze de in te rv en t ie t oe ? On d er w e lk e oms ta n d ig he d en w e l /n i et? Uit dit onderzoek ontstond geen nieuwe informatie over de mate van toepassing van de twee interventies. Een onderzoek uit 2009 is daarvoor nog steeds de beste bron. Toen bleek dat bedrijfsartsen in 51-67% van de gevallen de interventie voor aspecifieke lage rugpijn toepasten, en in 77-85% van de gevallen de interventie voor psychische klachten. Bedrijfsartsen en huisartsen die we voor dit onderzoek spraken herkenden de onderbenutting. Uit het onderzoek kwam een aantal belangrijke condities naar voren voor het toepassen van de interventie: Het arbocontract moet voldoende ruimte bieden voor een vroege interventie: vooral de interventie voor werknemers met psychische klachten gaat uit van een vroege start, in de eerste twee weken na de start van het verzuim. De werkgever moet, samen met de bedrijfsarts, aangepaste werkzaamheden kunnen bieden; dat is een belangrijk element in beide interventies. De bedrijfsarts moet enige regie kunnen voeren over het behandel- en reintegratieproces. Samenwerking of ten minste informatie-uitwisseling met reguliere zorg is hierbij van belang. De werkgever en/of werknemers moeten bereid zijn de interventie te financieren, of een andere partij te vinden die de interventie wil financieren. Er moet een voldoende vertrouwensbasis zijn tussen bedrijfsarts, werkgever en werknemer om de interventie goed in te kunnen zetten. 34 C10951 5 . 1 . 5 O nd e r we lk e om sta n d i gh e de n zo u de ma te va n to e pa s si ng va n d e i n te rv en t i es k unn en w or d en v e rho og d? Uit dit onderzoek blijkt dat de knelpunten overwegend systemisch van aard zijn. Dat is niet om te zeggen dat er fouten in het systeem zitten die de onderbenutting veroorzaken – elk systeem zal zijn manco’s hebben – het is vooral bedoeld om aan te geven dat er geen quick wins naar voren zijn gekomen tijdens dit onderzoek. Desondanks zou het mogelijk kunnen zijn om door bovenstaande condities te beïnvloeden de toepassing van de interventie te verhogen. Daarbij zou h et aanpassen van arbocontracten waarschijnlijk de gemakkelijkste oplossing met de meeste impact zijn. Hier zijn verschillende mogelijkheden denkbaar, zoals het promoten van een standaardcontract of het ophogen van de wettelijke eisen. Een ander spoor zou bestaan uit het voorlichten van werkgevers over goede arbozorg, zaken om op te letten bij het afsluiten van arbocontracten, en bij het aanbieden van aangepast werk. Daarbij zou een uitgebreide business case gemaakt kunnen worden waaruit blijkt dat het investeren in goede arbozorg uiteindelijk kosteneffectief is. Voor de inzet van de interventies die in dit rapport zijn beschreven is dat ook bewezen. Voorlichting voor werkgevers kan ook gericht zijn op andere barrières die de toepassing in de weg kunnen staan. Zo kan het zinnig zijn om werkgevers te wijzen op de verschillende financieringsmogelijkheden voor de interventies. Werkgevers zijn zich er bijvoorbeeld niet van bewust dat het afsluiten van collectiviteiten met zorgverzekeraars ook ruimte biedt om delen van genoemde interventies te financieren (zoals bijvoorbeeld geestelijke gezondheidszorg). Het bevorderen van de samenwerking tussen reguliere zorg en bedrijfsartsen is reeds onderwerp geweest van vele onderzoeken. Tijdens dit onderzoek zijn geen manieren aan het licht gekomen waarop dat zou kunnen gebeuren. De meeste huisartsen en bedrijfsartsen die we spraken hadden overigens ook niet de behoefte om die samenwerking te intensiveren. 5.2 Antwoord op de hoofdvraag 5 . 2 . 1 K n e lp unt en in d e to epa s s in g De hoofdvraag voor dit onderzoek luidde: “Waarom worden de vier bewezen effectieve maar onderbenutte interventies niet of niet volledig toegepast?” Uit het onderzoek komt een aantal knelpunten naar voren dat de toepassing van de interventies in de weg staat. Ten eerste worden er door werkgevers magere arbocontracten afgesloten waarbinnen het niet mogelijk is de vereiste zorg te leveren. Dat heeft vooral te maken met het feit dat de interventies snel ingezet dienen te worden; vooral bij psychische klachten is dit van belang. Minimumeisen aan arbocontracten (volgens Wvp) liggen overigens ook op een lager niveau dan de zorg die geboden is voor de effectieve interventies. Ten tweede vereisen de interventies een samenspel van ten minste drie actoren – en meestal meer dan dat. Dit onderzoek suggereert dat het samenspel tussen deze actoren fragiel is; de bedrijfsarts zou de regie moeten hebben, maar is daartoe niet altijd in staat. Bovendien ziet hij zichzelf ook niet altijd als de regisseur van het proces. C10951 35 De arbocontracten – en de termijn waarbinnen de werknemer bij de bedrijfsarts komt – spelen ook hierin weer een rol: de huisarts komt voor de werknemer eerder in beeld dan de bedrijfsarts; het zorgtraject wordt al ingezet voordat de bedrijfsarts betrokken raakt. In deze gevallen is het voor de bedrijfsarts moeilijk om de regie te pakken. Concluderend kan worden gezegd dat het voor alle voornaamste actoren – de bedrijfsarts, de werkgever, de werknemer – moeilijk navigeren is in het fluïde veld waarin de interventies dienen te worden ingezet. Ten derde kan een gebrek aan vertrouwen het samenspel tussen de actoren beïnvloeden. Zowel werkgevers als werknemers twijfelen soms aan de objectiviteit van de bedrijfsarts. Ook tussen bedrijfsarts en huisarts kan er een gebrek aan vertrouwen zijn dat enige invloed heeft op de informatie-uitwisseling/samenwerking. Ten vierde kan het lastig zijn om de financiering rond te krijgen. Werkgevers zijn in eerste instantie samen met werknemers verantwoordelijk voor de kosten; in sommige gevallen betaalt de werkgever volledig, in andere gevallen worden er afspraken gemaakt. Het kan zijn dat werkgevers niet bereid zijn te betalen, en ook de werknemer daartoe niet bereid of in staat is. Het gaat dan met name om gespecialiseerde zorg door bijvoorbeeld psycholoog of fysiotherapeut die betaald moet worden (bovenop het arbocontract). Tot slot blijkt het organiseren van aangepast werk, dat geschikt is voor de reintegrerende werknemer, moeilijk te zijn voor werkgevers. Werkgevers missen hiertoe wellicht ook de expertise. Een goede samenwerking met de bedrijfsarts kan dit knelpunt wellicht ondervangen, maar in gevallen waar de bedrijfsarts op (grote) afstand van de werkgever staat en de setting van de organisatie niet goed kent, zal dit het probleem niet kunnen ondervangen. 5 . 2 . 2 H y po th es es Dit onderzoek is hypothesevormend van aard geweest. Er zijn kwalitatieve methoden ingezet om de knelpunten te verkennen die de toepassing van de interventies in de weg staan. Er kan aan dit onderzoek daarom geen sluitend bewijs worden ontleend. Ook kan niet overtuigend worden beargumenteerd welke knelpunten het zwaarst wegen. Daarom wordt dit rapport afgesloten met het formuleren van een aantal hypotheses. Deze hypotheses zijn gebaseerd op dit onderzoek en bedoeld als basis voor een discussie en/of verder onderzoek. 36 C10951 # Hypothese 1 Er is vaak geen enkele partij die regie ervaart over het proces van re integratie, en dit belemmert de effectieve inzet van de interventies. C10951 Bedrijfsartsen ervaren geen regie over het proces van re-integratie. Werkgevers ervaren geen regie over het proces van re-integratie. Werknemers ervaren geen regie over het proces van re-integratie. 2 Werkgevers sluiten vaak arbocontracten af waarbinnen de interventies niet goed kunnen worden ingezet. 3 Re-integratie voor zieke werknemers met psychische klachten of aspecifieke lage rugklachten wordt vaak belemmerd doordat werkgevers niet goed in staat zijn om aangepaste werkzaamheden aan te bieden. 4 Doordat werkgevers niet bekend zijn met de verschillende financieringsmogelijkheden (verzuimverzekeraar, zorgverzekeraar) lukt het de werkgever soms niet om de financiering voor een interventie rond te krijgen. 5 Hoger opgeleide werknemers krijgen betere arbozorg dan lager opgeleide werknemers (of: hoe hoger het salaris, hoe beter de arbozorg voor een werknemer). 6 Doordat verzuimverzekeraars druk uitoefenen op bedrijfsartsen om de verzuimlast te beperken worden bedrijfsartsen gehinderd in de inzet van effectieve interventies. 37 Bijlage 1 Geraadpleegde bronnen Literatuur en onderzoeksrapporten Astri (2011). De positie van de bedrijfsarts. BS Health Consultancy (2009). Effectiviteit van arbocuratieve zorg tegen het licht. Onderzoek naar de invloed en werkwijze van arbocuratieve zorg. Capgemini Consulting (2014). Sector- en branchegeorganiseerde bedrijfsgezondheidszorg. Zes casussen van sectoren en branches. Klink, J.J.L. van der, et al. (2003), "Reducing long term sickness absence by an activating intervention in adjustment disorders: a cluster randomised controlled design", Occup Environ Med, 60(2003)429-437. Nivel (2012). Knelpunten in de arbocuratieve samenwerking tussen bedrijfsartsen en eerstelijnszorg. Panteia (2009). Verzuimverzekeringen: glas of lood? Over de transparantie voor kleine bedrijven van verzuimverzekeringen. Panteia (2013). Aandacht voor arbeid in de zorg. Effectieve interventies met het oog op werkhervatting voor zieke werknemers en arbeidsongeschikten. Panteia (2014). De markt en kwaliteit van arbodienstverlening. Steenstra, Ivan, et al. (2006), “Economic evaluation of a multi-stage return to work program for workers on sick-leave due to low back pain”, J Occup Rehabil. 16 (2006) 557-578. TNO (2012). Waarom werkgevers bewezen effectieve maatregelen wel of niet nemen: eerste resultaten van een kwalitatief onderzoek. NVAB Richtlijnen NVAB (2007). Richtlijn “handelen van de bedrijfsarts bij werkenden met psychische klachten”. NVAB (2006). Richtlijn “handelen van de bedrijfsarts bij werknemers met rugklachten” en “aspecifieke lage rugklachten: samenvatting voor de bedrijfsarts”. C10951 39 Bijlage 2 Respondenten Voor dit onderzoek is gesproken met de volgende experts: Mevr. Monique Lexis Senior onderzoeker, Hogeschool Zuyd Dhr. Ate Berkouwer Directielid en bedrijfsarts, Beter Mevr. Katje Janssen Goudse Dhr. Emile Voorn Achmea Zorg Dhr. Walter Lammerse Achmea Inkomen Dhr. Jos Manders NVAB Dhr. Sven Bontje VNO-NCW Dhr. Rob Hoedeman Beleidsmedewerker en bedrijfsarts, Arboned Dhr. Jos Breit Verbond van Verzekeraars Daarnaast zijn er groepsgesprekken gehouden met: Bedrijfsartsen; Huisartsen; Werkgevers. Verder is gebruik gemaakt van interviews die we voor een vorig onderzoek afnamen, met de volgende experts: Prof. Dr. L. Burdorf Erasmus MC Dhr. J. Golsteijn Hoofd Bedrijfsgezondheidszorg, Arbouw Dhr. J. Rooijackers Longarts, NKAL Dhr. L. Elders Bedrijfsarts Prof. Dr. W. van Mechelen VUmc / EMGO Prof. Dr. J. van der Klink UMCG Mevr. Dr. S. Vermeulen Mevr. T. Rens KLTZAR J.L.M. Putters Dhr. H. Schelbergen C10951 Verzekeringsarts en onderzoekster, VUmc / EMGO Productschap Akkerbouw Hoofd Sociaal Medische Dienst bij de Koninklijke Marine Manager Labour Law & Industrial Relations Philips Mevr. L. Verheugd Manager Health Services, Shell Ad de Rooij Hoofd Medische Zaken, Stigas 41