Antwoorden De Geo vwo Systeem aarde 2 Afbraak en vorming van de landschappen Waar gaat het over? Opdracht 1 Oriënteren op de paragraaf. Opdracht 2 a Een overstroming kan zand en modder van de hellingen en de oevers meenemen. Door deze erosie worden de heuvels minder steil. Rivierbochten kunnen afgesneden worden, enzovoort. b Een gletsjer kan in een rotsachtige bodem een diep breed dal uitsnijden. c De zon die op een rots schijnt maakt dit blok warm. In de nacht wordt het weer koud. De wisseling in temperatuur kan de rots doen splijten. Wat weet je al? Opdracht 3 a De zon staat lager en de zonnestralen moeten een langere weg door de atmosfeer afleggen en in verhouding een groter oppervlak verwarmen. b Helder – het is windstil Bij helder weer is de uitstraling van warmte groot. Dus kans op nachtvorst. c Fout. Aanlandige wind is noodzakelijk voor neerslagvorming. Want aan de westkust van Zuid-Amerika ligt de Atacama woestijn: droog gebied door aflandige wind. d Daar stijgt de lucht op door de warmte, koelt af, waterdamp gaat condenseren, want koude lucht kan minder waterdamp bevatten: neerslag. e In gebied met bossen wordt de kalksteen het snelst afgebroken, daar zitten plantenwortels met zuren in de grond. Die zuren lossen het kalksteen op. Opdracht 4 a b c d e Ardennen: Alpen: – afgerond scherpe toppen – laag hoog – oud jong – Ardennen: Paleozoicum. – Alpen: Tertiair. Ja, de Ardennen zijn veel ouder dan de Alpen, dus hebben zij langer onder invloed van exogene krachten gestaan. Nee, het is veel jonger: Kwartair. Het is ontstaan op de puinwaaiers van het gebergte in Midden-Europa. – De aantasting wordt veroorzaakt door het wegspoelen van het zand door het zeewater bij stormen. – Dit wordt erosie genoemd. Opdracht 5 a Nee. In juli valt er in het oorspronggebied van de rivier en een groot deel van het stroomgebied veel minder neerslag. b – licht tropisch woud – savanne – tropisch regenwoud – savanne – mangrove Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen Kaart 147A. c Dit is een wadi. Het hele jaar valt er in het stroomgebied van deze rivier nauwelijks regen. Dus zal de bedding regelmatig droog staan. d Veel afzettingen van klei en zand: het gebied om de rivier is moerassig (weinig doorstroming) volgens de kaart. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen § 2.1 De aarde als systeem Opdracht 6 a b c d e Bestudeer de paragraaf. troposfeer – stratosfeer – mesosfeer – thermosfeer Troposfeer. CO2. Nee, het is geen broeikasgas. Ozon veroorzaakt met name bescherming tegen de afbraak van de ozonlaag (in de stratosfeer) en voorkomt zo huidkanker. Opdracht 7 a Op sommige plekken (bij zeeën en bij warm klimaat) verdampt veel water en zal er veel waterdamp in de atmosfeer zitten. Op andere plekken is de verdamping door de kou veel minder. b In de zomer zal door de warmte de verdamping veel hoger zijn dan in de koude winter. Dan kan de atmosfeer minder waterdamp bevatten. Opdracht 8 a b c d Koolstofkringloop. CO2 wordt aan de lucht onttrokken door planten en omgezet in organisch materiaal. In de lente en zomer. Groei van de planten vindt in dat seizoen plaats: dus dan hebben planten veel CO2 nodig. Transpiratie. Bij de ademhaling van planten wordt zuurstof opgenomen en CO2 weer afgestoten. Opdracht 9 a – Vaste vorm: in de vorm van veen, steenkool of kalkgesteente. – Vloeibare vorm: in water opgelost en opgenomen door plankton. – Gasvorm: bij ademhaling van de planten komt het in gasvorm in de lucht terecht. b 43.823 gigaton. c Kalkgesteente. Hierin zit de koolstof ‘vast’, komt niet in de atmosfeer terecht en vormt dus geen deel van de kringloop. d Dit reservoir is 88.590 keer groter. e Twee sinks: steenkool, veen, olie en gas. Opdracht 10 a – – – – b – – – – atmosfeer (de gasvorm) hydrosfeer (in de oceanen) biosfeer (in plantenmateriaal) lithosfeer (in het gesteente) waterkringloop: hydrosfeer (verdamping van zeewater of afvloeiing van rivierwater) atmosfeer (wolkenvorming en verplaatsen van waterdamp door de lucht) lithosfeer (water in gesteenten) biosfeer (water opgenomen door planten) Opdracht 11 a – De aarde wordt over lange tijd, niet warmer. – De inkomende energie moet dan ongeveer even hoog zijn als de uitgaande energie. b De warmte die vanuit het aardoppervlak wordt teruggestraald komt niet via de atmosfeer gelijk weer in het heelal terecht. De warmte wordt weer teruggestraald door de wolken en de broeikasgassen in de atmosfeer, waardoor het warmer wordt. c c W1 Evenwicht: Bij de top van de aardatmosfeer In de atmosfeer 100% instraling zonne-energie = 30% reflectie + 70% uitstraling 96% terugstraling + 65% uitstraling = 23% absorptie wolken + 29% latente hitte en Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen Bij het aardoppervlak geleiding + 109% terugstraling 47% absorptie aardoppervlak = 5% straling + 109% absorptie – 96% terugstraling + 29% latente hitte In onderstaande tabel staan de gegevens iets anders gerangschikt: waarschijnlijk is het zo wat gemakkelijker te begrijpen. Je kijkt naar de getallen bij de pijlen bij de drie aangegeven plekken (top, in de atmosfeer en bij het aardoppervlak) en probeert de getallen kloppend te maken. Wat komt op die plek binnen en is er aan verlies op die plek? c c W1 Evenwicht: Bij de top van de aardatmosfeer In de atmosfeer Bij het aardoppervlak 100% instraling zonne-energie = 30% reflectie + 70% uitstraling 23% absorptie wolken + 29% latente hitte en geleiding + 109% terugstraling = 96% terugstraling + 65% uitstraling 47% absorptie aardoppervlak + 96 % teruggestraald = 109% absorptie +5% straling + 29% latente hitte d Door meer broeikasgassen worden de kleine rode pijl en de dikke pijl terug naar aarde nog dikker. Opdracht 12 a – Dit verschilt per breedtegraad: instraling zon is afhankelijk van de breedtegraad. – Weerkaatsing door oppervlak kan verschillen: de albedo is bij ijsvlakten anders dan bij plantendekken – Over 24 uur varieert de balans: zon wel of niet boven de horizon. b 1 = D binnengekomen bovenin de troposfeer 2 = C geabsorbeerd door het aardoppervlak 3 = A gereflecteerd door wolken 4 = B gereflecteerd door het aardoppervlak c Bij de evenaar is de zonnestand vaak loodrecht. Dan kan veel meer warmte geabsorbeerd worden door het aardoppervlak. Bovendien is daar weinig ijs, dus geen reflectie. Bij de polen wordt een flink deel gereflecteerd door ijs en staat de zon laag. d Bij de polen ligt meer ijs: meer reflectie dan bij andere oppervlakten en op lagere breedten. e Albedo. Opdracht 13 a De kalksteen in de oceaanbodem schuift langzaam naar een convergente breukzone. Daar duikt de oceanische plaat de diepte in. De kalksteen komt diep onder de aardkorst terecht (deel van de gesteentecyclus). Daar zal het gesteente smelten. De hete massa mineralen stijgt omhoog en zal via een uitbarsting een vulkaan vormen. Daarbij wordt CO2 als gas weer in de atmosfeer gebracht. b Sferen: lithosfeer, atmosfeer, hydrosfeer. Het proces duurt miljoenen jaren. Opdracht 14 a Meer overstromingen omdat door meer CO2 de gewassen minder water zullen opnemen (huidmondjes staan minder open). Dit leidt tot meer water in de rivieren. b Natuurlijke oorzaken: vulkanen en transpiratie. Antropogene oorzaken: verbranding van fossiele brandstoffen en ademhaling. c Waterkringloop en koolstofkringloop. Opdracht 15 a Het albedo geeft de hoeveelheid reflectie van zonne-energie van een oppervlak aan. b Kale grond is koeler. Meer reflectie: 30-50% dan gras of bos (18-25 tot 5-20%). Wanneer de reflectie hoger is, wordt er minder geabsorbeerd door het oppervlak: dus koeler. c Koele grond is minder verwarmd. Warme lucht stijgt juist meer op en gaat condenseren. Bij koele grond is dus minder Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen condensatie. d Het klimaat kan veranderen. § 2.2 Klimaten Opdracht 16 a Bestudeer de paragraaf. b De lucht bij de polen is erg koud. Koude lucht stijgt niet op, maar zakt: dus hoge luchtdruk bij aardoppervlak (meer luchtdeeltjes). c Bij de evenaar stijgt de warme lucht op. Dus aan het aardoppervlak zijn minder luchtdeeltjes per kubieke eenheid: lage luchtdruk. d Door de warmte stijgt bij de evenaar de lucht op, die koelt af wanneer de lucht naar het noorden en zuiden beweegt en daalt dan bij de keerkringen: hoge luchtdruk. e De warme lucht uit het zuiden botst daar tegen de koude lucht uit het noorden. De warme lucht zal over de koude lucht heen schuiven en omhoog komen: lage luchtdruk. f – De wet van Buys Ballot: de wind waait van hoge luchtdruk naar lage luchtdruk op het noordelijk halfrond heeft een afwijking naar rechts en op het zuidelijk halfrond met een afwijking naar links. Dit komt door het Corioliseffect. – Corioliseffect: door de draaiing van de aarde krijgen de winden een afwijking wanneer ze van hoge luchtdruk naar lage luchtdruk stromen. g Ze waaien op het noordelijk halfrond naar het zuidwesten en naar het noordoosten. Op het zuidelijk halfrond naar het noordwesten en zuidoosten. Opdracht 17 a – Relatief koud. – De zee stroomt vanuit het zuiden (koude pool) naar het noorden (warme subtropen). b Het water is kouder of warmer dan je zou verwachten op grond van de breedtegraad. Het hoeft niet per se een bepaalde temperatuur te hebben. c In het gebied van de Bengualastroom draaien de winden rondom het hoge luchtdruk gebied op de oceaan tegen de wijzers van de klok in (zuidelijk halfrond): zuidenwinden. Dit klopt met de richting van de zeestroom. Opdracht 18 a b c d De oceaanstromingen, met name de diepzeestroom. De oppervlakte zeestromen. Bij IJsland. Het water is daar koud (bij de pool) dus zwaar. En het water is daar relatief zout (veel water verdampt in het Caribisch gebied: daarom wordt relatief zout water naar het noorden gevoerd) dus ook hogere soortelijke massa. e In de troggen in de Pacifische oceaan. f Bij de pomp zakt het water weg. Om de balans te herstellen wordt water aan de oppervlakte aangezogen: de Warme Golfstroom. g Noordwest-Europa: de kustgebieden. Op dezelfde breedte heeft het gebied in Noord-Amerika een kouder klimaat (Dw en toendraklimaat). h Dan komt er veel meer zoetwater in de zee terecht, het water zal niet meer de diepte in zakken door de geringere soortelijke massa. Opdracht 19 a – Zuid tot zuidoosten winden. – Dit zijn passaten. – Ze veranderen niet van windrichting gedurende het jaar. b Naar het westen. c Daar komt vochtige zeelucht aan land. Dit brengt veel regen met zich mee. De zeestroom wordt steeds warmer. Dus de lucht zal extra stijgen bij Australië en Indonesië. d Bij de kust van Zuid-Amerika blijft het water koud, het oppervlakte water wordt weggeblazen en aangevuld met koud water uit de diepte. Er valt weinig neerslag. e De vissers profiteren van de grote voedselrijkdom door het koude opwellende water. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen Opdracht 20 a Tijdens een El Niño worden de passaatwinden veel zwakker. b De temperaturen worden daar hoger (en het wordt er natter). c De witte gebieden geven een hogere zeespiegel aan. Door de warmte en het niet verplaatsen van het zeewater bolt het water op. d De neerslag neemt toe. Er komt veel warm water vanuit de westkust van Zuid-Amerika. Boven het warme water stijgt massaal vochtige lucht op, hetgeen veel neerslag tot gevolg heeft. e Geen voedselrijk water door de warmte: dus minder vis. De koude diepe opwellende waterstromen zijn er niet meer. Opdracht 21 W4 Klimaatfactoren Factoren die de temperatuur op aarde beïnvloeden Hoge temperatuur in de zomer bij die betreffende factor Factoren die de neerslag op aarde beïnvloeden Veel neerslag bij die betreffende factor Scheve stand van de aardas Hoge (loodrechte) stand van de zon en lang boven de horizon. Ligging op aarde Aan de evenaar: veel stijgingsregens; bij 50 graden NB/ZB: frontale regens Verdeling land – zee Groot landoppervlak kan sterk verwarmen Verdeling land – zee Ligging aan zee bij aanlandige wind: veel regen Hoogteligging Lage ligging geeft warmere temperaturen Ligging van gebergten Aan de loefzijde van de bergen: veel stuwingsregens Ligging van gebergten Aan de lijzijde geen koele winden van zee Zeestromen Warme zeestromen kunnen op bepaalde plekken veel vocht meebrengen (bij aanlandige wind) Zeestromen Langs warme zeestromen vind je relatief warmere lucht die met aanlandige wind naar het land gebracht kan worden Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen Opdracht 22 a Intertropische Convergentie Zone (lage luchtdrukzone in de omgeving van de evenaar waar winden uit het noorden en zuiden bij elkaar komen). b/c Januari: ITC ligt op het zuidelijk halfrond. Juli: ITC ligt op het noordelijk halfrond, het landoppervlak wordt daar het sterkst verwarmd, lage luchtdruk. d e f g Hoge luchtdrukgebieden. Groot landoppervlak kan sterk afkoelen, lucht zakt. Water koelt minder snel en sterk af, in beweging. Zie b/c (W5). Lage luchtdruk gebieden. In de zomer warmt het landoppervlak snel op, lucht stijgt. Lucht boven zee warmt minder snel op. Zie b/c (W5). Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen Opdracht 23 a-c Zie (W5 en W6). d – In januari waait er een aflandige wind naar de lage luchtdrukgebieden op het zuidelijk halfrond: weinig neerslag. – In juli veel neerslag door de aanlandige zuidwesten winden die vanuit de hoge luchtdrukgebieden op het zuidelijk halfrond naar het noorden waaien (naar de lage luchtdrukgebieden). Wind klapt ten noorden van de evenaar om en wordt een zuidwestenwind (moesson). e Het hele jaar door aflandige winden: weinig neerslag. Er ligt een hoge luchtdrukgebied op zee (de wind waait daar tegen de wijzers van de klok op het zuidelijk halfrond omheen). Zuiden tot zuidoosten winden. Opdracht 24 a A Df B Cf C Aw D BW b Zie opdracht 22, b/c (W5 en W6) 1 = Df 2 = Aw 3 = BW 4 = Cf. c Zie het antwoord bij opdracht 22: W5 en W6. Ottawa: noordelijk, dus vrij koud in de winter. In de zomer vrij warm: door land omgeven. Geen warme zeestroom. Ligging bij frontale neerslagzones, dus hele jaar door neerslag. Mumbai: hele jaar warm, dicht bij de evenaar (hoge zonnestand). In de zomer de natte moesson door aanlandige wind richting ITC in Azië en in de winter de aflandige wind richting ITC op zuidelijk halfrond, dus droog. Iquique: droog door hele jaar door aflandige winden (passaten). Redelijk warm maar ligt niet bij de evenaar dus geen hete woestijn. Londen: veel regen door frontale neerslag (op 55 graden noorderbreedte) en ligging aan zee. Gematigde temperatuur, ligging aan zee en aanlandige winden. Opdracht 25 A B C D E Fout. Het zijn stijgingsregens door opwarming. Goed. Hoge luchtdruk dus dalende, afgekoelde, lucht die van de evenaar komt, geen condensatie, weinig neerslag. Deels goed, maar met name door afkoeling van het grote landoppervlak in de winter en het hoge luchtdrukgebied. Goed. Aflandig en dus niet vochtig door hoge luchtdrukgebied op de oceaan. Fout. Gematigde temperaturen door de ligging aan zee en aanlandige winden. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen § 2.3 Verwering en erosie Opdracht 26 a Bestudeer de paragraaf. b Verwering is het uiteenvallen van gesteenten onder invloed van atmosferische verschijnselen en vegetatie. Erosie is de uitschurende werking van sedimenten, getransporteerd door wind, rivieren, ijs en zee. c Zij werken van buitenaf op het aardoppervlak in. d Voorbeeld: Een duin kan door de zee afgebroken worden (weggespoeld door hoge golven). e Voorbeeld: De zee kan het materiaal een eind verder weer afzetten waardoor een nieuwe kustvlakte met duintjes kan ontstaan. Opdracht 27 a W8 Soorten verwering in oerwoud en woestijn. b c Type verwering A: Chemische verwering B: Fysische verwering 1 vorstverwering 2 insolatie 3 door planten In een oerwoud Ja. Door zuren van de vele planten In een woestijn Nee, geen planten of zure regen. 1 Nee, geen vorst. 2 Nee, geen grote temperatuurverschillen 3 Ja, vee planten 1 Nee, geen water en strenge vorst 2 Ja, grote temperatuurverschillen 3 Nee, weinig planten Opdracht 28 a – Fysische verwering. – Vorstverwering. b In een steen vult een scheurtje zich met water, dat bevriest in de nacht. IJs zet uit, vervolgens dooit het ijs overdag. Dit gebeurt herhaaldelijk. Door dit proces wordt de scheur dieper en het water kan telkens dieper in het gesteente dringen. Zo ontstaan grote scheuren. Dus hydrosfeer, lithosfeer en atmosfeer spelen een rol. c Figuur 2.16. d Gebergteklimaat. Opdracht 29 a Aard moedergesteente, klimaat, bodemlaag en tijd. b De aard van het gesteente. Als beide gebieden woestijnen zijn zullen er geen planten zijn. Tijd zou ook een rol kunnen spelen. c – Winderosie – Figuur 2.23. d Zandstormen kunnen een geïsoleerde rots zandstralen. Daardoor wordt de onderkant steeds meer afgeschuurd. In de onderste lagen van de lucht zit het zwaarste en krachtigste zand. Dus onderaan het meest eroderende effect. Opdracht 30 a Een meanderende rivier. b Vlechtend: daar waar de Rijn ontspringt, onderaan de gletsjers. Voorbeeld: bij de oorsprong (kaart 105, vak E3). Rivier in kloof, stroomopwaarts in de bergen. Bij de kleine beken bij de oorsprong (kaart 105, vak E3). c – Erosie bij de buitenbocht, rechtsboven. – Sedimentatie in de binnenbochten van de rivier en als deze overstroomt. d De afgesneden meanders zijn goed te zien. Dat zijn de vroegere beddingen. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen Opdracht 31 a Chemische verwering (zie W10). b c Stalagmieten ontstaan doordat water met kalk druppelt in een holte vanaf het plafond naar de grond. Een deel van de kalk zal blijven hangen, (en wordt uiteindelijke een stalactiet), een deel van de kalk spat op de grond. Het water stroomt weg, het kalkdeeltje blijft liggen. Zo bouwt zich een pilaar vanaf de grond op. d Kalksteen. e Lithosfeer en hydrosfeer. Opdracht 32 a Kalksteen bevindt zich in de verzadigde zone van het grondwater. De kalksteen wordt opgelost in de ondergrond. Wanneer de grondwaterspiegel zakt ontstaan er holtes. De bovenliggende lagen kunnen instorten. b Zie a. c Yucatan: zeer warm klimaat, er is veel plantengroei op de bodem (oerwoud). Dit levert extra zuren op die het kalk gemakkelijk kunnen oplossen. Opdracht 33 a Figuur 2.21. b Erosie door ijs. De diepe brede dalen zijn door gletsjers uitgeschuurd. c Aan beide kanten van een berg hebben nissen met firnbekkens (opeenhoping van ijs hoog in de bergen) gelegen. Deze bekkens, aan weerszijden van de berg, zijn door samengeperste sneeuw en ijs steeds dieper uitgeschuurd, waardoor er een smalle scherpe kam of top overbleef. d Het ijs heeft veel kracht, dus een gletsjer schuurt een breed dal uit met steile wanden. e Het klimaat is veranderd, warmer geworden. f Dan was dat deel onder water gelopen en wordt het een fjord. Opdracht 34 a Op het eiland Samar. b Dit eiland is ontstaan omdat de Pacifische plaat onder de Filippijnse plaat schuift, smelt en vulkanen heeft doen ontstaan. De trog vormt het bewijs. c Lahar. d Steile hellingen. e – Het gebied heeft een Af-klimaat. Voorbeeld mening: – dan is er in dit gebied altijd al veel neerslag. Dus dat kan dan nu niet de enige oorzaak zijn. f – Houtkap en mijnbouw. – Kaart 177G, veel brandhout gebruikt en kaart 177D, veel ontbossing. g De hydrologische kringloop wordt verstoord. Het regenwater kan in de kale ontboste gebieden niet meer goed worden opgevangen door de bodem of de planten. Het stroomt direct de hellingen af en dringt niet meer in de bodem. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen Verdiepingsopdracht 35 a Sedimentatie. b De rivier zet bij de monding veel zand en klei af. Zo raakt de eigen loop verstopt. De rivier kiest een andere loop en zet daar weer materiaal af. Zo ontstaat een vertakt netwerk van rivierarmen aan de monding. c Sedimenten die in zee liggen en zijn aangevoerd door de rivier,. d – De rivier moet door laagland stromen. – Er moet een regelmatige toevoer zijn van water. e – GB 135. Laagland, groene kleur in de benedenloop. – GB 125B en C. Veel neerslag of – GB182: Af-klimaat. f Dit komt van de bovenloop, bergachtig gebied. g Erosie en bodemafspoeling. Bewijs: kaart 177B, bodem aangetast door stromend water. h Natuurlijke oorzaak: veel neerslag en veel hellingen. Menselijke oorzaak: kappen van het oerwoud voor brandhout en voor de landbouw. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen § 2.4 Colorado en Donau Opdracht 36 a Eigen antwoord. De leerlingen plaatsen de cijfers in de rondjes: eigen antwoorden. Zie W14 en W15. b Bestudeer de paragraaf. c 1 Duitsland 2 Oostenrijk 3 Slowakije 4 Hongarije 5 Bosnië Herzegovina 6 Servië / Joegoslavië 7 Roemenië 8 Bulgarije 9 Moldavië 10 Oekraïne. d a b c d e f Inn Drava Tisza Sava Morava Olt Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen 1 2 I II III IV V VI VII Verenigde Staten Mexico Nevada Utah Wyoming Colorado California Arizona New Mexico. f a b c d Little Colorado Green river Gila San Juan river. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen Opdracht 37 a De Donau is langer dan de Colorado (ongeveer 20%). b – Het stroomgebied is al het gebied dat afwatert op een rivier. – Voor de Donau is dit veel groter. Er is meer neerslag in dit gebied dus er zijn meer zijrivieren. Bergketens (waterscheiding) vormen op bepaalde plekken scherpe begrenzingen in het stroomgebied van de Colorado. Opdracht 38 a Eigen antwoord. Keuze uit meanderende, vlechtenden of ingesneden rivier. b-d W16 Beelden en gebiedskenmerken van de Colorado en de Donau Bovenloop Figuur nr Landschap Type rivier Klimaat Middenloop Figuur nr Landschap Type rivier Klimaat Benedenloop Figuur nr Landschap Type rivier Klimaat Colorado Donau 2.39 Hooggebergte/veel reliëf Ingesneden beek Grafiek V: Df 2.40 Middelgebergte Bron Grafiek II: Cf 2.33 – 2.38 Ingesneden plateau Diep ingesneden, meanderend Grafiek IV: BS 2.36 Laagland Meanderend Grafiek III: CF 2.34 – 2.35 Woestijn, vlak Af en toe opdrogende rivier Grafiek I: BW 2.37 Laagland, vlak Delta Grafiek IV: BS e Eigen antwoord. Waarschijnlijk heb je slechts een type rivier genoemd per rivier. Terwijl er meer mogelijkheden zijn. Dus de hypothese zal waarschijnlijk niet volledig zijn geweest. f Eigen antwoord. De Donau is een rivier in een vrij nat gebied, de Colorado in een bergachtig en daarna droog gebied. Opdracht 39 a Grafiek I: Naam: Woestijnklimaat; Afkorting: BW Grafiek II: Naam: Zeeklimaat; Afkorting: Cf Grafiek III: Naam: Zeeklimaat; Afkorting: Cf Grafiek IV: Naam: Steppeklimaat; Afkorting: BS Grafiek V: Naam: Landklimaat; Afkorting: Df Grafiek VI: Naam: Steppeklimaat; Afkorting: BS b Argumentatie: Colorado – Grafiek V Bovenloop: hoog in de bergen. Df-klimaat. Toch geen E-klimaat vanwege de lage breedte (40 graden NB). In de zomer komt de temperatuur boven de 10 graden uit. Hele jaar door neerslag (stuwingsregens/sneeuw). – Grafiek IV Middenloop: BS-klimaat. Ligt nog vrij hoog. Ligt tussen twee bergketens, in de regenschaduw dus weinig neerslag. Lage temperaturen in de winter door de relatief hoge ligging. De Donau stroomt nergens op die hoogte! – Grafiek I Benedenloop: BW-klimaat. Weinig neerslag, aflandige winden en in de regen schaduw. Hogere temperaturen dan bij BS, zuidelijker en lager gelegen. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen Donau – Grafiek II Bovenloop: Cf klimaat (grafiek II, hogere ligging dan grafiek III). Gematigde breedte en nog wat invloed van zee, hele jaar door neerslag (ook door Zwarte woud: wat ‘stuwingsregens’). Niet extreme temperaturen door invloed van zee. – Grafiek III Middenloop: Cf-klimaat. Lagere ligging. Hogere temperaturen, minder invloed van de zee en wat zuidelijker. Minder neerslag, minder invloed van de zee. – Grafiek VI Benedenloop: BS-klimaat. Nog minder neerslag dan in de middenloop, nog meer landinwaarts gelegen. c – De Colorado krijgt het meeste water van sneeuw en smeltend ijs in de bergen, vervolgens krijgt de rivier alleen water van de geringe neerslag in het gebied. – De Donau krijgt het meeste water van regen in het hele gebied (vochtig klimaat). d – De Donau is een regenrivier en kent het hele jaar door neerslag in een vrij vochtig klimaat. De rivier meandert omdat zij voor een groot deel door laagland stroomt. – De Colorado heeft veel water in de bergen, maar is in de woestijn afhankelijk van de geringe hoeveelheid neerslag en bovendien verdampt veel water door de hoge temperatuur. Het is een ander type: niet breed meanderend. Door het omhoog komen van het plateau heeft de rivier zich ingesneden. Opdracht 40 In het leeropdrachtenboek zou verwezen moeten worden naar een tabel: W18. Dit schema is helaas niet opgenomen. W18 wordt gebruikt bij vraag 42 (moet W19 zijn). a W18: Type verwering(en) in de verschillende delen van de twee rivieren Colorado Donau Bovenloop Vorstverwering, zwaartekracht Chemische verwering, verwering door plantengroei Middenloop Insolatie, zwaartekracht Verwering door plantengroei Benedenloop Weinig verwering Weinig verwering b Chemische: de kalksteen lost op onder invloed van de zuren van planten. Veel plantengroei dus ook die vorm van fysische verwering. c De Rijn profiteert van het water van de Donau, ondanks de waterscheiding tussen de rivieren. Het water loopt ondergronds door de opgeloste gangen naar de Rijn. d Door vorst kan water in scheurtjes in rotsen bevriezen en uitzetten. Dit leidt tot diepere scheuren. Opdracht 41 a b c d Vorstverwering en insolatie. Gelijke omstandigheden zullen tot dezelfde processen leiden. Plantengroei. Chemische verwering. Dan moet er ook kalksteen in de ondergrond zitten. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen Opdracht 42 In het leeropdrachtenboek wordt bij deze opdracht verwezen naar W18, in een nieuwe druk kan dat W19 zijn geworden. a W19 Erosievormen in de bovenloop, middenloop en benedenloop van de Donau en de Colorado. Donau Bovenloop Sedimentatie – Colorado – Erosie door: Oplossing van gesteente Uitschurende werking van hard stromend water Middenloop Sedimentatie Sedimentatie bij de vlakten – Erosie door: Uitschurende werking bij kloven Uitschurende werking bij het omhoog komende plateau Benedenloop Sedimentatie Veel sedimentatie onder andere bij overstromingen Sedimentatie bij aanvoer van deeltjes als er water is. Erosie door: Klein beetje bij de buitenbochten – (te weinig water) b De aard van gesteenten, de stroomsnelheid, het klimaat en het opheffen van het landschap bepalen de verschillen. c Colorado. De Syr Darja ontspringt ook in de bergen en stroomt ook door droog gebied. d Veel vormen zul je daar wel tegenkomen, zoals in de bovenloop. Maar of het gebied bij de Syr Darja ook omhoog komt weet je niet, dus de ingesneden vorm in de middenloop komt misschien niet voor. Opdracht 43 a/b – In zeeën werden dikke pakketten gesteenten afgezet. Het gebied van de middenloop werd in zijn geheel opgeheven. De rivier die voor die tijd over het gebied meanderde sleet zich in het plateau in en behield de meanders. – De lithosfeer (het gesteente) wordt door de hydrosfeer (rivier) uitgesleten. Daarbij speelt het klimaat (atmosfeer) ook een rol. c Erosie veroorzaakt door de zwaartekracht. De hellingen zijn steil. Er kan gemakkelijk bergstorting optreden. d – Wadi. – Met blauwe streepjes in plaats van een blauw doorgetrokken lijn. e Waarschijnlijk niet. Het gebied daar is misschien niet opgeheven. f Ja, want de Syr Darja stroomt ook door een droog gebied. Zijrivieren zullen ook niet het hele jaar genoeg water hebben. Opdracht 44 a Deltakust. b Sedimentatie. c De rivier zet bij de monding veel klei af door de lage stroomsnelheid. Zo raakt de eigen loop verstopt. De rivier kiest een andere loop en zet daar weer materiaal af. Zo ontstaat een vertakt netwerk van rivierarmen aan de monding. d De monding krijgt steeds minder water. Daardoor ontstaat verzilting. Het zeewater kan makkelijk diep het land binnendringen via de monding, omdat er te weinig zoet rivierwater stroomt. Er worden te veel dammen gebouwd die het water tegenhouden. Het water wordt gebruikt voor irrigatie en drinkwater. e Irrigatie van de velden (zie luchtfoto), meer stroomopwaarts. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen Opdracht 45 a Zie kaarten van de Colorado bij opdracht 36. Kleur groen en rood. Argumentatie: hoog in de bergen is de erosie het sterkst. Ook in de middenloop bij de ingesneden plateaus. b Zie kaarten van de Donau bij opdracht 36. Argumentatie: in de bovenloop (grootste stroomsnelheid in het Zwarte woud), in de buitenbocht en bij de kloof bij de IJzeren Poort. c Zie kaarten van de Donau bij opdracht 36. Sedimentatie bij de monding en in de middenloop en benedenloop. Daar is de stroomsnelheid laag en bij overstromingen kan veel zand/klei worden afgezet. Opdracht 46 a De Donau heeft functie voor de scheepvaart, drinkwatervoorziening, toerisme en natuurbehoud. b De Colorado heeft functie voor irrigatie, hydro-elektriciteit, drinkwater en toerisme. Geen scheepvaart bij Colorado: slecht bevaarbaar door de dammen zonder sluizen voor scheepvaart (sociaal geografisch) en weinig neerslag (fysisch geografisch). Veel irrigatie: veellandbouw (sociaal-) en droog gebied (fysisch). c Zie W14 en W15 (bij opdracht 36) voor de goede antwoorden. Opdracht 47 a Lezen en naar degeo-online. b De vele meanders en afgesneden meanders laten zien dat er heel veel bochten voorkwamen en verloop van de beddingen. c Afgesneden meanders in het groene gedeelte. d De oorspronkelijke bedding krijgt nog maar 15% van de hoeveelheid water (dit is het Hongaarse gedeelte). Het meeste water stroomt nu via het gegraven kanaal aan de Slowaakse kant. Het waterniveau is gedaald. Dat beïnvloed de vegetatie en fauna negatief. Er zijn vissoorten en diersoorten voorgoed verdwenen uit dit gebied. De visvangst in dit gebied is ook sterk afgenomen, ondanks vistrappen. Geen overstromingen meer, dus geen afzettingen van vruchtbare klei. Verdiepingsopdracht 48 De powerpoint-presentatie of het verslag is afhankelijk van het gekozen gebied. Voorbeeld Colorado Bij Grand Junction, in het westen van de staat Colorado zit je bij de middenloop van de rivier de Colorado. De rivier vertakt zich regelmatig. Hij maakt bochten, maar in vlechtvorm. Dit duidt op onregelmatige waterstanden. Of erosie of sedimentatie optreedt is niet altijd goed te zien. Soms is er een brede vlakte rondom de rivier vrijgehouden van bebouwing. Dit betekent dat de rivier die vlakte regelmatig zal overstromen bij onverwachte heftige regens. Dan zal er sedimentatie rondom de rivierbedding optreden. Men heeft dijken langs de rivier gebouwd (Gunnison Dam Road en Diker Ad). Voorbeeld Donau Bij Linz in het westen van Oostenrijk maakt de Donau (middenloop) een grote bocht door de stad. De rivier zit hier ingeklemd in een smalle bedding en is omgeven door dijken. Iets ten oosten van de stad zie je een sluizencomplex om het hoogteverschil voor de scheepvaart te reguleren en ook de waterstanden. Er is geen ruimte voor het water om bij hoge waterstanden in een bredere bedding te kunnen stromen. De dijken zullen het dan moeten houden. Ten oosten van de stad vind je tot vlak bij de rivier percelen met landbouw. Dus ook daar moeten de dijken bescherming bieden tegen overstromingen. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen Afsluiting Slotopdracht In het leer-/opdrachtenboek wordt bij deze opdracht verwezen naar W20, bedoeld wordt W19. N.B. Er zijn meer antwoorden mogelijk. Het gaat ook om de redenering! Het gaat er dus niet om of je precies hetzelfde hebt als het antwoordmodel, maar of je kunt beredeneren of jouw rijtje goed of fout is. a W19 b I II III IV V VI VII Begrippen: 5, 7, 24, 20 (13) 22, 5, 23, 16 (29) 6, 17, 27, 26 (12) 18, 3, 14, 28 (27) 8, 1, 25, 21 (27) 11, 2, 12, 18 (4) 10, 12, 19, 27 (1) Reflectie is niet het enige aspect dat hier telt. Regenschaduw is niet persé een woestijn Insnijding kan ook zonder opheffing plaatsvinden. Dit begrip heeft niet met de koolstofbalans te maken. Meander: past niet bij het deltagebied. Meer rivierarmen. Hier past chemische verwering. Gaat om erosie. vet = begrip hoort er niet bij ( ) = toegevoegd begrip c Eigen antwoord. d Eigen antwoord. Vergelijken en beoordelen door medeleerlingen. e Eigen antwoord. Vergelijken en beoordelen door medeleerlingen. f Groepen: Ook hier zijn meerder antwoorden mogelijk. 1 Rivieren: 27, 1, 10, 9, 21, 8, 25, 19 2 Verwering en erosie : 17, 18, 11, 2, 4, 12, 15, 26, 6, 19 3 Atmosfeer: 29, 3, 7, 30, 22 4 Droogte: 24, 20, 5, 13, 23, 16 5 Kringloop: 14, 28 Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen Casusopdracht Opdracht 1 en 2 Voorbereiden en bestuderen. Opdracht 3 a/b Voorbeeld van een samenhangend verhaal W2: Dit zijn woningen in het stroomgebied van de middenloop van de Huáng Hé. De rivier stroomt hier door een lössplateau. Het klimaat is een streng landklimaat met strenge winters en erg hete zomers. Omdat de bewoners arm zijn en geen geld hebben voor ‘gewone’ woningen hebben ze in de löss de woningen uitgegraven. Een praktische oplossing omdat ze in de winter vrij warm zijn en in de zomer koel. Bovendien bieden ze goede bescherming tegen de zandstormen. Voorbeeld van een samenhangend verhaal W4: Dit zijn terrassen in de middenloop van de Huáng Hé. De löss is vruchtbaar, maar zeer gevoelig voor verwering en erosie. Het gebied bestaat uit plateaus waar de rivier zich heeft ingesneden. De hellingen zijn steil. Water en wind doen veel van de bodem verdwijnen. De afbraak door de erosie is erg groot in dit gebied: zo’n 240 ton per km per jaar (zie ook kaart 175B). Al dat materiaal komt in de rivier terecht. Om de erosie in de landbouwgebieden wat te verminderen heeft men terrassen aangelegd zodat de afspoeling wat minder is. Toch helpt dit niet afdoende. Het beste is grote dammen aan te leggen waardoor grote vlakken stukken ontstaan. Het klimaat is ook vrij hard voor de landbouw. De zandstormen en het droge steppeklimaat vormen een bedreiging voor de landbouw. Voorbeeld van een samenhangend verhaal W3: In de benedenloop stroomt de rivier langzaam en maakt meanders. Omdat er zoveel löss in de rivier wordt meegevoerd van de plateaus naar het laaggelegen gebied van de benedenloop raakt de rivier regelmatig verstopt en ontstaan er grote overstromingen. Dit gebeurt bijna elk jaar. Het gebied wordt ook wel het verdriet van China genoemd. Bij de overstromingen wordt veel van het gebied aan weerszijden van de rivier bedekt met afzettingen. Sinds men de rivier heeft bedijkt komen al die afzettingen tussen de dijken te liggen. De rivier komt op deze manier steeds hoger te liggen ten opzichte van het omliggende land. Het hoogteverschil tussen de bedding en de omgeving bedraagt nu al 5 meter. Dit vormt een groot gevaar als er een dijk doorbreekt. Dan is het lager gelegen gebied te vergelijken met een badkuip die snel kan vollopen. c Begrippen die zijn gebruikt: Wind, klimaat, erosie, verwering, erosie door water, erosie door wind, sedimentatie, meanders. Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen Proeftoets – antwoordmodel 2 Afbraak en vorming van de landschappen Opdracht Antwoord 1 Een meanderende rivier. 2 3 a Opmerkingen KIV Score K 1 b – Vochtig klimaat met het hele jaar door neerslag. – Anders gaat een rivier niet meanderen: de watertoevoer moet regelmatig zijn. K 2 c – Meer sedimentatie. – Het gebied is vrij vlak en de stroomsnelheid rustig. I 0,5+ 1,5 K 2 I 6 d P is een afgesneden meander. Doordat de meanders steeds scherpere bochten gaan maken zal op een gegeven moment het water de kortste route kiezen en een bocht afsnijden. a A B C D afvloeiing naar Noordpool dalende lucht hogedrukgebied afvloeiing naar Zuidpool J K L M E F G H I dalende lucht hogedrukgebied passaten en moessons. passaten en moessons lage luchtdrukgebied N O P Q woestijn steppe savanne tropisch regenwoud savanne steppe woestijn stijgende lucht 16-17 goed: 6 p 15 goed: 5,5p 13-14 goed: 5 p 12 goed: 4,5 10-11goed: 4 p 9 goed: 3,5 7-8 goed: 3 p 6 goed: 2,5 5 goed: 2 4 goed: 1,5 3 goed: 1 1-2 goed: 0,5 p b Daar wordt het aardoppervlaksterk verwarmd. Warme lucht zet uit en stijgt op. I 1,5 c Daar daalt de lucht, wordt kouder, kan meer waterdamp bevatten, wolken lossen op: geen neerslag. I 1,5 a Intertropische Convergentie Zone. K 1 b Het lage luchtdrukgebied schuift (vertraagd) mee met de hoogste zonnestand in de voorjaarsmaanden van de evenaar naar de keerkringen. I 2,5 c Daar stijgt de lucht op door de warmte, koelt af, condenseert (koude lucht kan minder waterdam bevatten), neerslag. K 1,5 d Stijgingsregen. K 1 Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen 4 e Nee, nog een keer wanneer het ITC weer terugschuift in de vroege herfst. I 1,5 a Kalksteen I 1 I 0,5 + 2 K I 0,5 + 1,5 K 6 b c 5 6 7 – Chemische verwering. – De kalk lost op in zuur water (zuur door plantenwortels/resten). Zo wordt de kalk weggevoerd en ontstaan er holtes. – Opslagplaats van koolstof voor lange tijd. – In het kalkgesteente zit veel carbonaat opgeslagen. Het zal een hele lange tijd duren eer de koolstof weer in de vorm van CO2 in de korte kringloop terecht komt. A B C D E F Stalactiet. Vlechtende rivier. Cs. Noordoostpassaat Troposfeer. Fotosynthese. a Reflectievermogen van een bepaald type aardoppervlak, reflectie van zonne-energie. K 1 b A B K 1 c Er wordt minder warmte opgenomen door het oppervlak, dus is het minder warm, bestaat er kans op tekort in de energiebalans. I 1,5 d Veel wolken houden de infrarode straling als warmte vast, een deel wordt wel weerkaatst, maar dat is minder. Wanneer er wolken zijn in de nacht in de winter is de kans op nachtvorst kleiner. 0,5: noemen; 1,5 voor uitleg I 2 a De plaats ligt op het zuidelijk halfrond, de plaats ligt op de gematigde breedte, dus niet zo hoge temperaturen, geen loodrechte zonnestand. De plaats ligt op een eiland, dus invloed van zee. Daarom zijn de temperaturen matig in de zomer en zacht in de winter. 3 factoren bespreken I 3 b Er zijn aanlandige winden. Op het zuidelijk halfrond waaien de winden tegen de klok in om het hoge luchtdruk gebied. Aanlandig. Dus het hele jaar door regen. Bovendien ligt het vlak bij de bergen, stuwingsneerslag. 2 factoren bespreken I 2 c Bij Vancouver zijn aanlandige winden bij een warme zeestroom en aan de oostkust aflandige winden, geen matigende invloed van de zee, die ook relatief koud is (koude zeestroom). I 2 verse sneeuw/ijs toendra Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen 8 9 d Bij Vancouver is veel plantengroei, hier kan wel chemische verwering optreden. Bij de oostkust minder, minder weelderige plantengroei. I 2 e Fysische verwering bij Vancouver, geen vorstverwering. Aan de oostkust kan dat wel tijdens de strenge winters. I 2 K 1,5 a – In het noorden, Mongolië. GB 138C. – Er zijn veel zandstormen, dus veel winderosie. 0,5 + 1 b Kaart 175B. K 1 c Nee, de Alpen zijn een jong gebergte. Maar de erosie is sterker in bijvoorbeeld China (oud gebied). I 2 a Overeenkomsten: – De Eufraat ontspringt ook in een hooggebergte en stroomt daarna door een droog gebied (GB 128 en 132A). – Er wordt veel gebruik gemaakt van irrigatie langs de rivier (GB 132D). – Er zijn ook veel stuwdammen aangelegd. – Zijrivieren zijn ook wadi’s. Per overeenkomst 1 punt I 3 b Verschillen: – De waterschaarste is bij deze rivier niet zo groot als bij de Colorado (GB 132E). – De irrigatie kan tot aan de monding toegepast worden (niet bij de Colorado: te veel verzilting en verdroging). – De rivier de Eufraat stroomt over een groter gedeelte door de woestijn. De Colorado stroomt over een groter gedeelte door de steppes. Per verschil 1 punt I 2 Totaal 60 Geo, aardrijkskunde voor de tweede fase vwo – Systeem aarde – antwoorden 2 Afbraak en vorming van landschappen