Pienter 1ASO Extra oefeningen hoofdstuk 10 Extra oefeningen hoofdstuk 10: Probleemoplossend denken 1 Schrijf de volgende resultaten in procenten. a) 20 op 30 e) 124 op 300 b) 15 op 45 f) 412 op 500 c) 38 op 45 g) 42 op 60 d) 18 op 25 h) 625 op 800 2 Vul in. a) 12 is …….% van 120 b) 36 is …….% van 80 c) 11,5 is …….% van 100 d) 1 570 is…….% van 2 000 e) f) g) h) 30 is ……….% van 15 000 143 is ………% van 90 12 is ………..% van 14,4 6 is …………..% van 150 Vul in. a) 45 is 3% van ………. b) 524 is 12 % van……….. c) 20 is 120% van ……….. d) 25 is 36% van………….. e) f) g) h) 2 is 58% van ………….. 10 is 2,5% van …………. 640 is 200 % van ………… 8 700 is 11,7% van ………… 3 4 Bij de finale van de meest beloftevolle leerling mochten 26 leerlingen stemmen. Uit de verkiezingsuitslag bleek dat acht leerlingen voor leerling A stemden en dat leerling B drie stemmen meer haalde van leerling A. De overige leerlingen stemden op leerling C. Bereken hoeveel procent van de stemmen elke beloftevolle leerling behaalde. Rond af op één decimaal. 5 Een koffiebranderij koopt een aantal ton koffiebonen voor 25 400 euro. Het verwerken van de bonen tot gebrande koffie kost de branderij 7% van de inkoopprijs aan werkuren. Dan verkoopt men één vierde van de gebrande koffie met 15% winst op de inkoopprijs en de rest met 10% winst op de inkoopprijs. Hoeveel verdient de koffiebranderij in het totaal? 6 Anneke drinkt op een fuif een hele fles Passoa van 0,75l uit. Hoeveel alcohol heeft ze opgenomen en hoeveel kcal? Passoa bevat gemiddeld 20% alcohol en 1 liter Passoa bevat 96g suiker zodat een glaasje van 7cl 100kcal geeft. Uitgeverij Van In 1 Pienter 1ASO 7 Extra oefeningen hoofdstuk 10 Bereken de ontbrekende grootheden. aankoopprijs verkoopprijs Winst € 36 250 408 721 verlies % € % 15 15 1 585 5 481 5 200 20 9 3 8 Pienter behaalde op een toets 85% of 121 punten. Op hoeveel punten stond de toets? 9 Vul aan en bereken de factuurprijs. Rond de BTW af op de eenheid. aantal goederen eenheidsprijs aankoopprijs 5% korting 123 kg 4 euro/kg 21% BTW te betalen 10 Aan de jaarlijkse triatlon deden dit jaar 65 deelnemers meer mee dan vorig jaar. Dat is een toename van 5%. Hoeveel deelnemers waren er vorig jaar? 11 Tijdens de koopjes kreeg moeder 25% korting op een broek en betaalde 43 euro. Hoeveel kostte de broek zonder korting? a) Waarmee moeten we een getal vermenigvuldigen om het met 20% te vermeerderen? b) Waarmee moeten we een getal vermenigvuldigen om het met 20% te verminderen? c) Waarmee moeten we een getal vermenigvuldigen om het met 2% te vermeerderen? d) Waarmee moeten we een getal vermenigvuldigen om het met 2% te verminderen? Uitgeverij Van In 2 Pienter 1ASO 13 Extra oefeningen hoofdstuk 10 Verbind de procenten uit de eerste kolom met het overeenkomende rationaal getal uit de tweede kolom. 300% 5% 12,5% 100% 25% 50% 20% 75% 10% 4% 110% 1,1 3 4 0,2 1 8 1 2 1 3 1 20 0,04 1 10 1 4 14 Bereken en vul in a) 50% van 50% van een getal is ………………% van dat getal. b) 10% van 25% van een getal is ………………% van dat getal. c) 100% van 50% van een getal is ……………..% van dat getal. 15 Hoeveel procent van volgende figuur is gekleurd? Uitgeverij Van In 3 Pienter 1ASO Extra oefeningen hoofdstuk 10 16 Kleur 35% van de figuur. 17 Vul de procenten in op de volgende figuren. ….% …% …% ..…% Uitgeverij Van In …% 4 Pienter 1ASO 18 Extra oefeningen hoofdstuk 10 Het volgende cirkeldiagram toont de huisdieren van 25 leerlingen van klas 1A. huisdieren van leerlingen 20% 32% 4% 12% 8% a) b) c) d) 24% hond kat vis kavia vogel geen huisdier Hoeveel leerlingen hebben thuis een kat? Hoeveel leerlingen hebben geen huisdieren? Welk huisdier komt het meest voor in klas 1A? Hoeveel leerlingen hebben ofwel een kat, ofwel een vis? Uitgeverij Van In 5 Pienter 1ASO Extra oefeningen hoofdstuk 10 Vergelijkingen en vraagstukken 19 Schrijf de volgende zinnen in wiskundige symbolen. a) b) c) d) e) Het getal dat volgt op het dubbele van een ander getal. ......................................................................................................... Acht meer dan een zevende van een getal. ......................................................................................................... Het drievoud van de som van een getal en 8. ......................................................................................................... Je leeftijd over x jaar. ......................................................................................................... een getal verminderd met 27 ......................................................................................................... 20 Vul aan tot een juiste uitspraak. a) Jonas heeft 250 euro. Hij geeft x euro uit. Hij heeft nu ....................... b) Oma is nu x jaar oud. 7 jaar geleden was zij .................... jaar oud. c) Karin heeft 7 keer zoveel stickers als Sofie. Karin heeft dus .............. stickers. d) Een erfenis wordt onder vijf zonen verdeeld. Elke zoon krijgt dus .................. van de erfenis. 1 e) Tina heeft schulden. Deze maand betaalt ze af. Tina moet nog 3 .................. afbetalen. 21 Los de volgende vergelijkingen op. a) 4x + 15 = –63 b) 2 5 x3 3 6 2 x 21 7 2 28 d) –15 = 2x + 8 c) e) 3 . (x – 4) = 12 Uitgeverij Van In 3 4 f) 4. x 2 9 g) 13 = 4 7 . x 5 6 2 3 h) 8 – (2x + 7) = –3 i) 4 + 2 . (5 – x) = 20 j) 5 6 x 12 2 11 9 3 9 6 Pienter 1ASO 22 Extra oefeningen hoofdstuk 10 Los de volgende vraagstukken op met een vergelijking. a) Het zesvoud van een getal is 20 meer dan 10. Welk getal is dit? b) Als we de helft van een getal met 28 verminderen dan krijgen we –2. Welk getal is dit? c) Het drievoud van het verschil van een getal en 17 is –27. Welk getal is dit? 2 opgegeten. Nadat Karl 4 blokjes 7 heeft gegeten zijn er nog 16 blokjes over. Uit hoeveel blokjes bestond die reep chocolade? d) Van een reep chocolade heeft Louise e) Jolien heeft 5 keer zoveel knikkers als Thomas. Thomas heeft er 2 meer dan Axel. Hoeveel knikkers hebben Thomas en Axel als Jolien er 535 heeft? f) Bij een traiteur moet mama een waarborg van 150 euro betalen voor de schotels en dan moet ze nog 12,30 euro betalen per persoon voor het eten. Hoeveel mensen komen er naar het feest als mama 814,20 euro moet betalen? g) Onze nieuwe auto kost 16 113 euro. Dat is evenveel als het dubbel van de som van de prijs van de oude auto en 56,50 euro. Hoeveel was de oude auto nog waard? h) Als mijn oom en tante soep eten, krijgt mijn oom 3 keer zoveel als mijn tante. Hoeveel cl soep krijgt elk als er 1,2l in de pot zit? i) In onze klas zitten 25 leerlingen. Er zijn 7 jongens meer dan het dubbel van de meisjes. Hoeveel jongens zijn er en hoeveel meisjes? Uitgeverij Van In 7