Minder psychische problemen bij tieners met

advertisement
cochleair impl anta at
Minder psychische problemen bij tieners met cochleair
implantaat dan bij tieners met hoortoestel
Slechthorende of dove kinderen met een cochleair implantaat (CI) hebben als tiener minder psychische
problemen dan kinderen met een gewoon hoortoestel. Dat ontdekte promovenda Stephanie Theunissen
van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Zij voerde het onderzoek uit samen met de vakgroep
Ontwikkelings- en Onderwijspsychologie van de Universiteit Leiden en de Nederlandse Stichting voor het
Dove en Slechthorende Kind (NSDSK).
O
ngeveer 1 op de 1.000 pasgeborenen is doof of
slechthorend. Theunissen onderzocht in hoeverre
vroeg gehoorverlies tot psychische problemen leidt.
De kinderen waren ten tijde van het onderzoek tussen de 9
en 16 jaar, maar hadden allen al voor hun vijfde verjaardag
een CI of hoortoestel gekregen (gemiddeld bij 2 jaar).
Risicofactoren
De promovenda ontdekte andere risicofactoren: kinderen
die een gewoon hoortoestel dragen, naar een speciale school
voor slechthorende kinderen gaan en/of gebarentaal gebruiken hebben meer psychische problemen als angst, depressie en agressie. Vooral het verschil tussen kinderen met een
cochleair implantaat (CI) en een hoortoestel is opvallend.
“Kinderen met een CI deden het op veel psycho-sociale
gebieden zelfs niet slechter dan een controlegroep van kinderen zonder gehoorproblemen.” Dat is des te opvallender,
omdat de kinderen met een CI voor de behandeling zeer ernstig slechthorend of doof waren, terwijl de kinderen met een
hoortoestel matige tot ernstige gehoorverliezen hadden.
Intensieve begeleiding
De promovenda wijst op nog een verschil tussen kinderen
met een CI en een gewoon hoortoestel. “Kinderen bij wie
een CI wordt geplaatst krijgen intensieve begeleiding door
onder meer een logopedist en audioloog. Dat zou er ook
voor kunnen zorgen dat kinderen met een CI het beter
doen.” Theunissen pleit er daarom voor om ook kinderen
30
beeld: shutterstock
Bekend was al dat kinderen met gehoorproblemen vaker
met psychische problemen kampen dan andere kinderen.
Maar de totale populatie is heel divers, zowel in de mate van
gehoorverlies, de behandeling (een cochleair implantaat of
‘gewoon’ gehoortoestel, als de communicatie (gebaren- of
gesproken taal). “We hadden een relatie verwacht tussen de
ernst van het gehoorverlies en de problemen, maar die bleek
er helemaal niet te zijn”, aldus Theunissen.
die een hoortoestel krijgen intensief te begeleiden. Ook
het vroeg signaleren en behandelen van gehoorproblemen
is belangrijk. “Hoe eerder kinderen worden behandeld,
hoe beter het is. Sinds 2006 worden alle pasgeborenen in
Nederland gescreend op gehoorproblemen, dat is een enorme verbetering doordat de revalidatie op jongere leeftijd
begint. In een vervolgonderzoek zijn we nu het effect hiervan op psychische problemen aan het onderzoeken.”
De belangenorganisaties voor doven en slechthorenden
vinden het positief dat het onderzoek laat zien dat goede
begeleiding van kinderen met een CI ervoor zorgt dat ze
het goed doen. Slechthorende kinderen, die vanwege de
geringe mate van hun gehoorverlies niet in aanmerking
komen voor een CI, zouden wat de organisaties betreft
gebaat zijn bij meer begeleiding dan nu het geval is. Dat
kan, zoals Theunissen ook al aangeeft, een positief effect
hebben op hun psychisch welbevinden. Overigens doet
het onderzoek volgens de belangenorganisaties niets af
aan de waarde van gebarentaal voor het functioneren van
dove kinderen (met of zonder CI). HOREN februari / maart 2014
Jaarlijks bezoek
CI-patiënten
aan kno-arts?
Het kan zijn dat u eind vorig
jaar verrast werd door een
oproep voor een bezoek aan
de kno-arts van uw CI-team.
Onder andere diverse patiënten van het UMC Utrecht
ontvingen deze oproep. OPCI
nam daarom contact op met
het UMC voor een toelichting.
UMC Utrecht laat weten: “In
2013 is het door de Nederlandse
Zorgautoriteit verplicht gesteld
dat er jaarlijks “face to face” contact is tussen de kno-arts en de
CI-patiënt. Dit om de nazorg te
kunnen garanderen en patiënten
zo nodig van een nieuwe processor te voorzien. Alleen een bezoek
aan de audioloog/logopediste is
hiervoor niet meer voldoende.”
Dit heeft te maken met de DOT
(omschrijving van declarabele
prestaties): perceptief gehoorverlies. “Deze DOT moet jaarlijks
worden vastgesteld en dit kan
alleen maar door de kno-arts. Aan
deze DOT is de ‘nazorg CI’ gekoppeld. Het UMCU heeft in 2013 een
inhaalslag gemaakt en wil vanaf
dit jaar (2014) het bezoek aan de
kno-arts koppelen aan de jaarlijkse bezoeken aan audioloog/logopediste, zodat het in één afspraak
gevat kan worden. Naar alle waarschijnlijkheid zal het kno-bezoek
ook ten laste komen van het eigen
risico bij de zorgverzekering.”
OPCI houdt deze ontwikkelingen
in de gaten.
HOREN februari / maart 2014
Gesproken taalontwikkeling bij
kinderen met CI
O
p donderdag 19 december
2013 verdedigde Tinne
Boons, verbonden aan KU
Leuven, haar doctoraat ‘The variability
in spoken language development in
children with cochlear implants’.
Het eerste doel van dit doctoraatsonderzoek bestond uit het begrijpen
van de oorzaken van de variabiliteit in
gesproken taalontwikkeling na cochleaire implantatie bij jonge kinderen.
Betere taalbegrips- en taalproductievaardigheden werden geassocieerd
met cochleaire implantatie voor het
tweede levensjaar en met contralaterale auditieve stimulatie door middel
van een tweede CI of een hoortoestel.
De aanwezigheid van bijkomende
stoornissen, meertaligheid binnen het
gezin of een lage betrokkenheid van
de ouders voorspelden zwakkere taalvaardigheden. Kinderen van ouders
die gesproken taal gebruikten haalden
hogere taalontwikkelingsniveaus dan
kinderen van ouders die totale communicatie of gebarentaal gebruikten.
Naverteltaak
De tweede doelstelling was het kwantitatief en kwalitatief rapporteren van
de gesproken taalproductievaardigheden van een hedendaagse groep
kinderen met een CI. Daarom werden
expressieve (sub)vaardigheden van 70
schoolgaande kinderen met een CI
vergeleken met de vaardigheden van
70 normaal ontwikkelende leeftijdsgenootjes. De resultaten toonden aan
dat kinderen met een CI significant
lagere expressieve woordenschat-,
vormleer- (morfologie), taalkunde(syntaxis) en navertelniveaus behaalden dan de normaal horende controlegroep. Nochtans bereikte ongeveer
de helft van de groep leeftijdsadequate resultaten. Een uitgebreide foutenanalyse toonde een algemeen gebrek
aan kennis van morfologische en syntactische regels en richtlijnen. Tijdens
de naverteltaak demonstreerden kinderen met een CI goede resultaten wat
betreft de kwantiteit en de samenhang
van de uitingen, maar zwakke resultaten wat betreft de kwaliteit, de inhoud
en de efficiëntie van de navertelde
verhalen. De gesproken taal van een
subgroep van kinderen met een CI
zonder bijkomende stoornissen, die
hun eerste CI gekregen hadden voor
de leeftijd van 2 jaar, die bilaterale
CI’s gebruikten én opgevoed werden
met één gesproken taal, verschilde
niet van gematchte normaal horende
leeftijdsgenootjes.
Bron: www.fodok.nl
Wereld CI-dag op 25 februari 2014
S
inds 2005 worden in verschillende landen in de wereld in de periode
rond 25 februari activiteiten georganiseerd om cochleaire implantatie
op een positieve manier in de media te brengen. Dankzij een oproep
van ONICI (Onafhankelijk Informatiecentrum voor CI in Vlaanderen) zullen
België en Nederland in 2014 de eerste keer actief meedoen aan deze internationale CI-dag. Kijk op www.onici.be voor meer informatie en de verschillende
activiteiten.
31
Download