Voorstel tot integratie onroerend erfgoed / archeologietraject in complexe projecten Situering Het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten definieert een “complex project” als een project van groot maatschappelijk en ruimtelijk-strategisch belang dat om een geïntegreerd vergunningen- en ruimtelijk planproces vraagt en legt daarvoor de procedurele stappen vast. Het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2014 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten geeft invulling aan de in het decreet uitgezette krachtlijnen: • Het naar voor schuiven van een nieuwe procesaanpak, uitgewerkt in een ter beschikking gestelde methodiek "Routeplanner"; • De mogelijkheid van maatwerk en flexibiliteit, wat resulteert in een decreet waarin overwegend procedurele aspecten verankerd worden; • Het ongewijzigd behouden van inhoudelijke verplichtingen, dit in sectorale regelgeving; • Een besluitvorming in drie fases: een verkenningsfase, leidend tot een startbeslissing; een onderzoeksfase, leidend tot een voorkeursbesluit en een uitwerkingsfase, leidend tot een projectbesluit; De procesaanpak complexe projecten bestaat uit 4 fases: verkenningsfase, onderzoeksfase, uitwerkingsfase en uitvoeringsfase en drie vaste beslismomenten: startbeslissing, voorkeursbesluit en projectbesluit. Ter voorbereiding van het voorkeurs-en het projectbesluit vindt telkens een openbaar onderzoek plaats. De bijhorende routeplanner Complexe projecten (www.complexeprojecten.be) loodst projectleiders, projectmedewerkers, adviesverleners, politieke besluitvormers en burgers doorheen de procesaanpak en reikt tips, aandachtspunten, toelichtingen aan om het proces zo kwalitatief, geïntegreerd en participatief mogelijk te laten verlopen. In eerste instantie wordt in deze nota de nieuw in werking tredende regelgeving archeologie geschetst en vervolgens wordt een aanzet gegeven hoe deze kan doorvertaald worden in de nieuwe procesaanpak voor complexe projecten. De regelgeving archeologie Het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 verplicht de aanvrager van een stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning om in bepaalde gevallen een bekrachtigde archeologienota bij de vergunningsaanvraag te voegen. In die gevallen stelt de aanvrager, voorafgaand aan de vergunningsaanvraag, een erkend archeoloog 1aan die een archeologisch vooronderzoek uitvoert en de archeologienota opmaakt. Deze archeologienota wordt dan ter bekrachtiging ingediend bij het agentschap Onroerend Erfgoed. Of een aanvrager verplicht is een archeologienota toe te voegen aan de vergunningsaanvraag, is afhankelijk van de situatie. Voor stedenbouwkundige vergunningen (artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet) en voor verkavelingsvergunningen (artikel 5.4.2 van Onroerenderfgoeddecreet) zijn de criteria en drempels verschillend 2. Het opstellen van een te bekrachtigen archeologienota gebeurt door een erkend archeoloog op basis van een archeologisch 1 https://www.onroerenderfgoed.be/nl/erkenningen/erkenningen/ Zie https://www.onroerenderfgoed.be/nl/actueel/nieuws/een-beslissingsboom-voor-verplicht-archeologischvooronderzoek/ 2 vooronderzoek. De erkende archeoloog is bij het uitvoeren hiervan verplicht de Code van Goede Praktijk voor archeologie en metaaldetectie te volgen. Het archeologisch vooronderzoek kan bestaan uit een archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem en/of een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem. Archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem gebeurt zonder aanwending van grondwerkzaamheden of activiteiten die enig effect hebben op de erfgoedwaarden in situ. Voorbeelden van archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem zijn bureauonderzoek, archivalisch onderzoek, veldprospectie, luchtfotografische prospectie en geofysische prospectie. Deze onderzoeken dienen uitgevoerd te worden door een erkend archeoloog maar zijn niet gebonden aan een toelating of melding. Archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem heeft mogelijks enig effect op de erfgoedwaarden in situ zoals de aanleg van proefsleuven, proefputten, vlakken of andere intrusieve methoden met grondverzet. Deze onderzoeken dienen uitgevoerd te worden door een erkend archeoloog en gemeld te worden bij het agentschap Onroerend Erfgoed of een erkende onroerend erfgoedgemeente. De melding bevat minstens volgende gegevens 3 : - De naam en het adres van de initiatiefnemer Het erkenningsnummer van de archeoloog De woonplaats of maatschappelijke zetel van de erkende archeoloog De locatie van het archeologisch vooronderzoek met in voorkomend geval de kadastrale gegevens van de betrokken percelen De aanleiding van het archeologisch vooronderzoek de resultaten van het vooronderzoek zonder ingreep in de bodem de doelstellingen en onderzoeksvragen van het vooronderzoek met ingreep in de bodem De voorgestelde uitvoeringswijze het nodige illustratiemateriaal Na de archeologische vooronderzoeksfase dient er een archeologienota opgesteld te worden door de erkend archeoloog. Deze archeologienota bevat minstens 4: 3 4 De naam en het adres van de initiatiefnemer Het erkenningsnummer van de erkende archeoloog De woonplaats of maatschappelijke zetel van de erkende archeoloog De aanleiding voor het archeologisch vooronderzoek De doelstellingen en onderzoeksvragen van het archeologisch vooronderzoek De uitvoeringswijze van het archeologisch vooronderzoek Een gegeorefereerd plan waarop de betrokken percelen, de precieze plaats van het archeologisch vooronderzoek en de geplande werken nauwkeurig worden afgelijnd De resultaten van het archeologisch vooronderzoek Gegevens van de zakelijkrechthouder en gebruiker van het archeologisch ensemble dat het resultaat is van het archeologisch vooronderzoek De bewaarplaats van het archeologisch ensemble dat het resultaat is van het archeologisch vooronderzoek Een advies over wenselijke maatregelen : vrijgave, opgraving, behoud in situ, uitgesteld vooronderzoek Indien maatregelen noodzakelijk zijn een programma hiervoor en de noodzakelijk competenties die de uitvoerders van de voorgestelde maatregelen moeten bezitten Een kostenraming en de geschatte duur van de voorgestelde maatregelen Voor alle details zie ook Code van Goede Praktijk Voor alle details zie ook Code van Goede Praktijk - Indien van toepassing een gemotiveerd voorstel over het bewaren of deponeren van het archeologisch ensemble dat het resultaat is van het archeologisch vooronderzoek en de archeologische opgraving De archeologienota kan : – – voorzien in de fasering van de in voorkomend geval uit te voeren archeologische opgraving voorzien dat delen van de kadastrale percelen waar de ingreep in de bodem is gepland van archeologische opgraving worden vrijgesteld Deze archeologienota wordt door het agentschap Onroerend Erfgoed bekrachtigd. De archeologienota wordt, na bekrachtiging door het agentschap, toegevoegd aan de vergunningsaanvraag. De vergunningverlener neemt het naleven van de bekrachtigde archeologienota op als voorwaarde in de vergunning. Als het onmogelijk of juridisch, economisch of maatschappelijk onwenselijk is om voorafgaandelijk aan de vergunning een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem uit te voeren, dient de erkende archeoloog de resultaten van het archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem (dat hij wel uitvoert voorafgaand aan de vergunningsaanvraag) bij het agentschap in als te bekrachtigen archeologienota. De aanpak van het uitgesteld vooronderzoek met ingreep in de bodem maakt dan deel uit van de bekrachtigde archeologienota. De resultaten van het uitgestelde vooronderzoek met ingreep in de bodem vormen de basis voor de nota die opnieuw ter bekrachtiging moet voorgelegd worden aan het agentschap Onroerend Erfgoed (na verlenen van de vergunning). Deze piste is enkel bij uitzondering aangewezen (bv. onteigening gebeurt pas na de vergunning). De keuze voor het uitgesteld traject wordt gemaakt door de aanvrager van de vergunning in samenspraak met de erkend archeoloog. Schematische voorstelling van het onderzoek bij vergunningsplichtige ingrepen Bij complexe projecten kunnen de hierboven beschreven stappen, helemaal volgens de integratiefilosofie van complexe projecten, gelijktijdig en geïntegreerd binnen de verschillende stappen van het proces verlopen5. 5 Naast het onderzoek in het kader van vergunningsplichtige werken dat hier wordt geschetst , is een onderzoek op basis van wetenschappelijke vraagstelling mogelijk. Het kan gaan om academisch onderzoek op niet-bedreigde sites, waarderingsonderzoek bij beschermingen, amateur-archeologisch onderzoek, vrijwillig onderzoek bij bouwwerken, … Volgend hoofdstuk geeft aan op welke wijze de verschillende stappen van het archeologisch onderzoek geïntegreerd kunnen worden in het proces complexe projecten. De verschillende fases van een complex project en de verwijzing naar onroerend erfgoed/archeologie Verkenningsfase en startbeslissing Een complex project vertrekt vanuit een probleemstelling of opportuniteit. Het doel van de verkenningsfase is om vanuit een multidisciplinaire 360° benadering te komen tot eenduidige probleem- en projectdoelstellingen en om de grote lijnen van het proces in kaart te brengen. Deze doelstellingen worden geformuleerd in de startbeslissing, die het engagement inhoudt van de bevoegde overheid om een proces op te starten. De startbeslissing geeft in het bijzonder groen licht voor de onderzoeksfase waar het de bedoeling is om het beste alternatief te filteren uit een brede waaier van alternatieven. Daarvoor moeten de verschillende alternatieven op een geïntegreerde manier onderzocht en afgewogen worden. Het beste alternatief wordt geformuleerd in het voorkeursbesluit. Bij het verkennen van de beleidsopgave en het gebied wordt de ruime omgeving van het projectgebied in kaart gebracht. In tegenstelling tot andere vormen van onroerend erfgoed is het archeologisch erfgoed veelal niet zichtbaar aanwezig aan het oppervlak of in de leefomgeving. Niettemin dienen archeologische erfgoedwaarden steeds van bij de aanvang van plannings- of ontwikkelingstrajecten in rekening genomen te worden. Een overzicht van zowel beschermd als ( vastgesteld) geïnventariseerd erfgoed (monumenten, landschappen en archeologie) is beschikbaar via het geoportaal. https://geo.onroerenderfgoed.be. Gedetailleerde informatie m.b.t. het beschermde erfgoed kan via de databank https://beschermingen.onroerenderfgoed.be/ geraadpleegd worden. Reeds van bij de startbeslissing wordt geprobeerd de noodzakelijke capaciteit (financieel, materieel, personeel) voor het project in te schatten. Bij de voorlopige inschatting van grootte-orde is het belangrijk ook rekening te houden met de middelen die noodzakelijk zijn om het behoud van de erfgoedwaarden in het gebied te garanderen. Daarbij is het belangrijk niet enkel de bovengrondse (gekende) erfgoedwaarden in rekening te brengen maar ook het onderzoek in functie van de ondergrondse (nog ongekende) erfgoedwaarden. In een aantal gevallen zal bij bodemingrepen immers een archeologisch (voor- )onderzoek noodzakelijk zijn6. Onderzoeksfase en voorkeursbesluit 6 In de artikels 5.4.1 en 5.4.2 van het Onroerenderfgoeddecreet worden de oppervlaktecriteria vastgelegd die bepalen wanneer een verplicht archeologisch vooronderzoek uitgevoerd moet worden. Deze oppervlaktecriteria verschillen al naargelang het een beschermde archeologische site dan wel een vastgestelde archeologische zone of ongekend terrein betreft. De onderzoeksfase gaat van start als de startbeslissing, met een duidelijke projectdefinitie, doelstellingen en mogelijke oplossingen is genomen. Het doel van de onderzoeksfase is om de beste oplossing uit een brede waaier van mogelijkheden te kiezen. Daarvoor moeten de verschillende alternatieven op een geïntegreerde manier onderzocht en afgewogen worden. De beste oplossing wordt geformuleerd in het voorkeursbesluit. In deze fase wordt de rolverdeling gecontroleerd. Indien onroerend erfgoed ( monumenten, landschappen en archeologie) een belangrijk onderdeel uitmaakt van het alternatievenonderzoek in de onderzoeksfase is het aangewezen om een inhoudelijke expert onroerend erfgoed op te nemen in het multidisciplinair projectteam. Een kwaliteitskamer– met adviserende stem – kan worden ingeschakeld om de kwaliteit van het voorgenomen project te begeleiden en ondersteunen. Kwaliteit wordt bekeken vanuit ‘ruimtelijke kwaliteit’ waarbij vormgeving, samenhang met de historische en landschappelijke context, publieke toegankelijkheid en duurzaamheid belangrijke beoordelingsaspecten zijn. Het agentschap Onroerend Erfgoed zou ook deel kunnen uitmaken van de kwaliteitskamer en met adviserende stem de impact en omgang van het project met het onroerend erfgoed en het landschap op een positieve manier sturen. Bij de start van de onderzoeksfase wordt de alternatievenonderzoeksnota opgemaakt . De nota geeft een beschrijving van de doelstellingen en de geografische werkingssfeer van het complexe project en bepaalt de reikwijdte van het geïntegreerde onderzoek. De nota bepaalt welke effecten van het complexe project en welke alternatieven onderzocht moeten worden. Een kaart van het gebied en de beschermingen die er op rusten, een overzicht van de mogelijke ingrepen en effecten die het project op de omgeving zou kunnen hebben, evenals de wijze waarop de effecten onderzocht zullen worden, worden opgenomen in de alternatievenonderzoeksnota. In deze fase van het complexe project is het van belang dat bij alternatieven waar ingrepen in de bodem voorzien worden ook de effecten daarvan op het archeologisch erfgoed geduid worden. Er kan in eerste instantie nagegaan worden of het alternatief , conform de sectorale regelgeving, een archeologisch vooronderzoek vereist. Een archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem kan de gekende archeologische waarden van de verschillende voorgestelde alternatieven in kaart brengen, zodat deze kunnen meegenomen worden bij de afweging van de verschillende alternatieven. In de onderzoeksfase wordt advies gegeven over de alternatievenonderzoeksnota en het voorontwerp van voorkeursbesluit. Entiteiten die bevoegdheden hebben rond de “Vlaamse beschermingen”, waarvoor zij in het projectbesluit een vergunning, machtiging of toestemming verlenen, worden reeds in de onderzoeksfase betrokken. Het advies van het agentschap Onroerend Erfgoed zal zich uitspreken over zowel monumenten, landschappen als archeologie. De adviesverlening zelf verloopt volgens de bepalingen van het uitvoeringsbesluit: het advies wordt gevraagd aan de leidend ambtenaar van het departement van de beleidsdomeinen die relevant zijn voor het complex project. De synthesenota omvat de eindresultaten van het geïntegreerd onderzoek voor alle alternatieven. Op basis van deze resultaten worden bepaalde alternatieven opzij geschoven, tot er uiteindelijk één oplossing overblijft, die het onderwerp zal zijn van het voorontwerp van voorkeursbesluit. Met een voorkeursbesluit wordt het gekozen alternatief beleidsmatig verankerd. Samenhangend hiermee wordt ook een fasering uitgewerkt en zal een actieprogramma worden uitgewerkt met een flankerend beleid. Dit flankerend beleid wordt verder vormgegeven tijdens het proces. Het is aangeraden om de instanties die in de sectorale procedures bevoegd zijn om beslissingen te nemen, tijdig (zowel informeel als formeel) te betrekken in deze fase. Met betrekking tot het archeologietraject kan in bepaalde gevallen later in het proces 2 maal een beslissing van het agentschap Onroerend Erfgoed vereist zijn, met name bij de melding van het vooronderzoek met ingreep in de bodem en bij de bekrachtiging van de archeologienota. Het agentschap Onroerend Erfgoed doet bij deze beslissingen geen uitspraak over de wenselijkheid van het project maar spreekt zich enkel uit over de voorgestelde maatregelen. Het voorkeursbesluit omvat de definitieve keuze voor één alternatief voor het complexe project. Wanneer de bevoegde overheid dit besluit goedkeurt, dan is dit alternatief definitief. Dit is het eerste besluit waaraan bepaalde (rechts-)gevolgen gekoppeld kunnen worden. Het is de bevoegde overheid (de Vlaamse Regering, de provincieraad of de gemeenteraad) die het voorkeursbesluit vaststelt. Het definitief vastgestelde voorkeursbesluit zal dezelfde indeling hebben als het ontwerp van voorkeursbesluit. Het actieprogramma is een duidelijk onderscheiden onderdeel van het voorkeursbesluit. Het actieprogramma gaat in detail in op een reeks van acties en maatregelen die noodzakelijk zijn om het alternatief te realiseren. Een van deze acties of maatregelen kan het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek zijn. Aan een voorkeursbesluit kunnen rechtsgevolgen gekoppeld worden. Dit kan bv. gaan om het uitvoeren van een grondboring om de geschiktheid van de bodem te controleren voor het boren van een tunnel of om het uitvoeren van onderzoeken inzake bodemvervuiling of archeologie. Wanneer dit laatste het geval is kan ook de melding van het vooronderzoek met ingreep in de bodem opgenomen worden in het voorkeursbesluit . Uitwerkingsfase en projectbesluit De uitwerkingsfase van een complex project volgt op de goedkeuring van het voorkeursbesluit, die één mogelijke oplossing naar voor schuift. Het doel van de uitwerkingsfase is om deze oplossing verder te concretiseren tot een realiseerbaar project en om de uitvoeringswijze te bepalen. Het resultaat is één geïntegreerd projectbesluit over het geheel van vergunningen en machtigingen, het bestemmingsplan en het actieprogramma. Dat leidt tot de uitvoeringsfase van het project. In deze fase is het mogelijk om de samenstelling van het multidisciplinair projectteam aan te passen. Indien er voor een oplossing gekozen is waarbij onroerend erfgoed deel uitmaakt van het projectgebied en het project een impact kan hebben op de erfgoedwaarden, is het aangewezen om een inhoudelijke expert onroerend erfgoed op te nemen in het multidisciplinair projectteam. Wanneer een archeologisch vooronderzoek vereist is, dient in deze fase ook een erkend archeoloog betrokken te worden. Agentschap Onroerend Erfgoed zou, in plaats van deel uit te maken van multidisciplinair projectteam, deel kunnen uitmaken van de kwaliteitskamer en met adviserende stem de impact en omgang van het project met het onroerend erfgoed en het landschap op een positieve manier sturen. De projectonderzoeksnota beschrijft enerzijds het project en de flankerende maatregelen uit het voorkeursbesluit en anderzijds wat er nog onderzocht moet worden: welke alternatieven op uitvoeringsniveau onderzocht worden en op welke wijze de effecten van het project, de flankerende maatregelen en de redelijke alternatieven onderzocht en beoordeeld worden in het licht van het te nemen projectbesluit. Op basis van de projectonderzoeksnota kunnen een aantal diepgaande effectenonderzoeken geïntegreerd uitgevoerd worden. Idealiter past hier ook het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem in, zodat de resultaten ook kunnen meegenomen worden bij het ontwerp en concretisering van het project. De onderzoeken moeten immers de basis vormen voor het op te maken finale bouwontwerp. Daar waar het onderzoek zich in de vorige fase eerder op een strategisch niveau afspeelde, ligt de focus in de uitwerkingsfase op het eigenlijke projectniveau. Naast de gebruikelijke effecten zullen nu meer prominent aspecten zoals landschappelijke kwaliteit, afbakening werfzones, en ook archeologisch vooronderzoek naar voren treden. Indien een archeologisch vooronderzoek vereist is conform de geldende regelgeving dan kan in deze fase het vooronderzoek zonder ingreep in de bodem door een erkend archeoloog uitgevoerd worden. Dit vooronderzoek zonder ingreep in de bodem vormt de basis van de verder te nemen stappen inzake archeologisch onderzoek. In deze fase kan ook de melding van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem aan de orde zijn. Bij voorkeur wordt deze melding ingepast in de projectonderzoeksnota. Het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem moet worden uitgevoerd overeenkomstig de door de erkend archeoloog voorgestelde uitvoeringswijze in de melding, de eventuele voorwaarden van het agentschap (of de erkende onroerenderfgoedgemeente) en de Code van Goede Praktijk voor archeologie en metaaldetectie. De in de onderzoeksfase gemaakte raming kan op basis van de inmiddels uitgevoerde onderzoeken bijgesteld worden. Zo zal er in deze fase een duidelijker zicht zijn op de excessieve kosten die kunnen voortvloeien uit flankerende maatregelen. Na een archeologisch vooronderzoek (al dan niet met ingreep in de bodem) zal er al een duidelijker zicht zijn op de inschatting van de financiële middelen die, al dan niet, dienen voorzien te worden voor een archeologische opgraving in de uitvoeringsfase. De synthesenota is de aanzet in de richting van het projectbesluit. Deze nota omvat de eindresultaten van de geïntegreerde effectenonderzoeken. Op basis van de onderzoeksresultaten worden bepaalde uitwerkingen met elkaar vergeleken, tot er uiteindelijk één uitvoeringswijze over blijft. Deze dient (idealiter) gekend te zijn vooraleer de archeologienota ter bekrachtiging wordt voorgelegd. Alleen op die manier zal de concrete impact op het archeologisch erfgoed immers kunnen ingeschat worden en kunnen maatregelen in functie van het behoud van de archeologische erfgoedwaarden geformuleerd worden. Het projectbesluit is een beslissing van de bevoegde overheid over het geheel van machtigingen, het bestemmingsplan en het actieprogramma om op die manier tijdig de juiste instrumenten te kunnen inzetten. Bij de opname van vergunningen, machtigingen en toestemmingen geeft het projectbesluit uitdrukkelijk aan als wat het geldt en omvat het een motivering die toelaat te beoordelen waarom de vergunning, machtiging, toestemming kon overwogen worden. Het betreffende dossier moet aangevuld zijn met de vereisten vanuit die vergunningen, machtigingen en toestemmingen en in voorkomend geval betreft dit dus ook de bekrachtigde archeologienota. Het projectbesluit kan ook verschillende rechtsgevolgen met zich mee brengen. Het uitvoeren van de maatregelen opgenomen in de bekrachtigde archeologienota zal één van de rechtsgevolgen van het projectbesluit zijn. De bekrachtigde archeologienota is tevens de toelating voor de erin opgenomen opgraving, op voorwaarde dat de werken in de archeologienota overeenstemmen met de vergunde werken. De uitvoeringsfase De uitvoeringsfase van een investeringsproject volgt op de goedkeuring van het projectbesluit, een geïntegreerde beslissing van de bevoegde overheid over het geheel van vergunningen, machtigingen, bestemmingsplan en actieprogramma. Het doel van de uitvoeringsfase is enerzijds om de werken zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. Anderzijds is het belangrijk om ook de nodige stappen wat betreft het beheer, de monitoring en de evaluatie van het project uit te voeren. Samen met de uitvoering van het project worden een ganse reeks andere maatregelen goedgekeurd of gerealiseerd. Ook de maatregelen opgenomen in de bekrachtigde archeologienota worden in deze fase uitgevoerd. Dit kan gaan van een vooronderzoek met ingreep in de bodem (in uitzonderlijke gevallen, uitgesteld traject), over het toepassen van een aangepaste constructiewijze tot het uitvoeren van een archeologische opgraving. In uitzonderlijke gevallen zal het niet mogelijk zijn om het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem reeds uit te voeren tijdens de uitwerkingsfase. In die gevallen zal de procedure bij de onmogelijkheid of de onwenselijkheid om voorafgaand aan het projectbesluit een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem uit te voeren dienen gevolgd te worden. Er dient wel rekening mee gehouden te worden dat dit een grotere onzekerheid impliceert omtrent de nog uit te voeren flankerende maatregelen en bijhorende financiële implicaties bij de aanvang van de uitvoeringsfase. Het vooronderzoek met ingreep in de bodem en de eventueel daaropvolgende opgraving worden op dat moment immers verschoven naar de uitvoeringsfase. De archeologienota in het projectbesluit zal dan immers bekrachtigd worden op basis van het vooronderzoek zonder ingreep in de bodem en het bekomen van een bekrachtigde archeologienota wordt opgenomen in het projectbesluit. De erkende archeoloog meldt naderhand ( in de uitvoeringsfase) de aanvang van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem en bezorgt de resultaten hiervan in een nota aan het agentschap Onroerend Erfgoed. Deze nota bevat ondermeer de resultaten van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem, een gemotiveerd advies over het al dan niet moeten nemen van maatregelen met in voorkomend geval een programma hierover en een kostenraming en de geschatte duur van de voorgestelde maatregelen.