Handleiding voor de herkenning van natuursteensoorten in

advertisement
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Handleiding voor de herkenning van natuursteensoorten in Nederlands gebouwd erfgoed voor ca. 1840
Timo G. Nijland & C. Wim Dubelaar
TNO
Handleiding voor de herkenning van afwerkingen van natuursteen
Hendrik-Jan Tolboom
RCE
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
1
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Handleiding voor de herkenning van natuursteensoorten in Nederlands gebouwd erfgoed voor ca. 1840
Timo G. Nijland & C. Wim Dubelaar
TNO
versie 1.3, februari 2016
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
2
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Inleiding
Het determineren van natuursteen in
gebouwd Nederlands erfgoed is van belang
voor veel professionals in het erfgoedveld,
variërend
van
architecten,
bouw-,
architectuur- en kunsthistorici, restauratoren
tot studenten. Velen van hen hebben geen
materiaaltechnische of geologische achtergrond. Het determineren is dan ook vaak
werk van specialisten. Het aantal natuursteensoorten in Nederlands gebouwd erfgoed
is voor ca. 1840 relatief beperkt. Dat
betekent dat ze, door het combineren van
macroscopische waarnemingen aan de steen
zelf met informatie over de bouwperiode of
regio waar het gebouw zich bevindt, ook
voor niet-specialisten in veel gevallen goed
te determineren zijn. Dat geldt zeker voor de
grote groepen.
Met behulp van stroomschema's wordt de
gebruiker door deze grote groepen geleid tot
de meest waarschijnlijke soortbepaling en
herkomst. Deze stroomschema's zijn de kern
van deze handleiding voor herkenning van
natuursteensoorten die tot 1840 gebruikt
zijn. Ze worden na elkaar gepresenteerd.
Vervolgens wordt een toelichting gegeven bij
de stroomschema's. Hierin wordt aangegeven wat met sommige keuzes bedoeld
wordt en wat de mitsen en maren daarbij
zijn. In een aantal gevallen is er overlap
mogelijk tussen de uitkomst en een minder
gangbare natuursteensoort (bijvoorbeeld
tussen
Bentheimer
en
Nivelsteiner
zandsteen), of zijn sommige, in volume
weinig gebruikte soorten (bijvoorbeeld
Aachener Blaustein) met de schema's niet te
identificeren. Ook verschillende zwerf- en
rolstenen
(bijvoorbeeld
kwartsiet
en
vuursteen uit het Maasgrind) zijn niet in de
schema's opgenomen.
Verder worden er in de toelichtingen
aanvullende criteria of kenmerken van een
steensoort gegeven, die kunnen helpen om
meer zekerheid te krijgen over de
identificatie. Tenslotte worden de periode
van het gebruik en indien relevant
alternatieve benamingen vermeld.
Ter illustratie en ondersteuning is een
fotobijlage met karakteristeke voorbeelden
toegevoegd.
De handleiding bevat een beknopt overzicht
van literatuur met meer achtergrondinfomatie over de voorkomende steensoorten en
een verklarende woordenlijst.
Gebruik van een loupe kan handig zijn om
sommige kenmerken vast te stellen.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
Achtergrond bij de stroomschema's
De natuursteen die gebruikt is in monumenten en ander gebouwd erfgoed in Nederland
is uit verschillende streken afkomstig. Deze
herkomst is in de periode tot ca. 1840 vaak
beperkt tot 2 of 3 gesteentetypen. De verschillen met andere soorten zijn dan zo
groot, dat die in ieder geval afvallen. Vaak
kan na de eerste keuze, bijvoorbeeld
zandsteen of kalksteen, in twee of drie
stappen tot determinatie gekomen worden,
op basis van eigenschappen als kleur,
korrelgrootte of aanwezige bestanddelen; in
een aantal gevallen is de bouwperiode een
duidelijk onderscheidend criterium, omdat
sommige steensoorten voor of na een
bepaalde datum niet gebruikt werden (in
Nederland). De inperking tot stenen van voor
ca. 1840 is gekozen omdat daarna, met
ondermeer de ontwikkeling van het vervoer
per
spoor, allerlei 'nieuwe' natuursteensoorten worden geïntroduceerd. Dat betreft
zowel het materiaal voor nieuwbouw, als
voor restauratie. Sommige zijn zo karakteristiek dat identificatie makkelijk is, voor
anderen geldt dat ze vaak zonder microscopisch onderzoek en gebruik van
referenties niet naar het juiste wingebied te
determineren zijn. Aangezien het hierbij dus
ook om vervangende steensoorten gaat, is
het van belang de stroomschema's alleen te
gebruiken voor de oorspronkelijke steen van
1
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
voor ca. 1840. Bij toepassing op vervangende steensoorten wordt men in veel
gevallen onherroepelijk naar een verkeerde
uitkomst geleid.
De handleiding richt zich met name op
natuursteensoorten die voorkomen aan
buitengevel (inclusief beelden) en casco van
een gebouw, niet op de decoratieve
marmers. In de onderhavige periode gaat
het hier in Nederland vooral om de (al dan
niet wit geaderde) zwarte marmers en rode
marmers uit België, wit marmer uit Carrara,
zwart marmer met gouden aderen (Portoro)
uit Ligurië (Italië). De term marmers wordt in
deze handleiding gebruikt zoals onder
steenhouwers en in de natuursteenhandel
gangbaar is, dus zowel voor dichte, goed
polijstbare
kalkstenen
(waaronder
de
Belgische marmers) als de marmers in strikt
geologische zin. Deze laatste zijn metamorfe
kalkstenen, zoals het bekende Carrara
marmer. Daarnaast komt in sculpturen soms
een doorschijnend wit gesteente voor,
albast.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
2
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
1
Natuursteen
Kalksteen
Compacte
kalksteen
Kalksteen,
zandige kalksteen
Schema 2
Schema 3
Zandsteen
Overige gesteenten
Schema 5
Schema 6
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
3
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
2
Compacte kalksteen
2
v
Blauw-grijs
v
Paars-rood
of groen
v
Bruin
v
Crinoïden
v
v
Weinig
Veel
v
v
v
Öland
v
Zilverige
verweringskleur
v
v
Ja
v
Nee
v
Blauwe
Doornik
Namense
hardsteen
Voor meer
informatie: www.monumentenkennis.nl
Kalksinter
2
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Wit-creme tot gele kalksteen en zandige kalksteen
3
v
Zichtbaar zand
v
Nee
v
Ja
v
v
Laminaties
Fossielen
v
v
Ja
Nee
v
Lede,
Balegem
v
v
Ja
Nee
v
v
Graafgangen
Schema 4
v
Baumberger
v
Ja
v
Nee
v
v
Gobertange
Brussel
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
3
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Schema 3
4
v
Oölitisch
Ja
Nee
v
v
< 1400
v
v
Graafgangen
> 1700
v
v
Ja
v
Nee
v
v
Avesnes
Lotharingen
Poreus
Portland
v
v
Ja
Nee
v
Mergel
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
v
Kunrader
4
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Zandsteen
5
v
v
v
Rood
Wit-geel
Bruin
v
Groen
v
Flagstone
v
Nee
v
Ja
v
Rode
Weser
v
Grof
Fijn
v
v
v
Zuiver: vrijwel
alleen kwarts
Kwarts, veldspaten, mica’s
v
v
NoordEifel
v
Zuid-Eifel (Trier),
Main, mogelijk
elders
v
Bentheimer,
Nivelsteiner
v
v
Obernkirchener
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
Kolenzandsteen
of van
onzekere
herkomst
Gotland
5
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
6
Overige gesteenten
v
Gesteentefragmenten drijvend in
licht gekleurde, fijnkorrelige matrix
v
v
Ja
Nee
v
v
Tufsteen
Schema 8
v
Schema 7
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
6
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
7
Tufsteen
v
Grote holtes of puimsteen
v
v
Ja
Nee
v
v
Roze-beige
v
Geel, fijne matrix
v
v
v
Ja
Nee
Ja
v
v
v
Römer
Nader onderzoek
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
Weiberner
7
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Schema 6
v
8
Fenokristen
v
v
Ja
Nee
v
Zwart
v
v
5 tot 7 zijdige
blokken
v
Roestbruin
v
Poreus
v
v
Drachenfels
trachiet
Zuilenbasalt
v
Basaltlava
IJzeroer
v
Meerkleurig
v
Ja
v
Equidimensionaal,
kwarts, veldspaten,
glimmers
v
Ja
v
Graniet
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
v
Nee
v
v
Nee
v
Nader
onderzoek
8
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Stroomschema 1: Herkenning van de
drie hoofdgroepen
Dit stroomschema is bedoeld om de eerse
schifting te maken. Het volgt niet de
genetische
groepen
waarin
geologen
steensoorten onderscheiden: magmatische
(of stollings-), metamorfe (of omzettings-)
en sedimentaire (of afzettings-) gesteenten,
maar begint pragmatisch. Het onderscheidt
de
twee
hoofdgroepen
sedimentaire
gesteenten, zandsteen en kalksteen en een
gevarieerde groep overige gesteenten.
Sedimentaire of afzettingsgesteenten zijn
gevormd uit aan elkaar gekitte fossielen of
afbraakmateriaal van andere gesteenten,
afgezet door water of wind of neerslag uit
oplossing (chemische sedimenten zoals
travertijn of ijzeroer). Het belangrijkste
verschil tussen kalkstenen en zandstenen is
de samenstelling. De eerste bestaan
hoofdzakelijk uit kalk (calciumcarbonaat), de
laatste hoofdzakelijk uit kwarts. Kwarts is
herkenbaar als heldere, meestal afgeronde
korrels die harder zijn dan staal (ze krassen
dus op bijvoorbeeld een zakmes). Zandstenen voelen daardoor hard aan; als men er
over heen wrijft, dan doen ze aan schuurpapier denken. Kwarts zelf is kleurloos, maar
door ijzerhydroxides of –oxides kunnen ze
een geel-bruin respectievelijk rood huidje
krijgen. De korrels reflecteren het licht.
Behalve kwarts kunnen in het zand witte of
roodachtige veldspaten en glimmers aanwezig zijn.
Stroomschema 2: Compacte kalkstenen
Kalkstenen bestaan uit calciumcarbonaat, dat
zachter is dan staal; in sterk verdund zuur
lost het op onder bruisen (doordat het
koolzuur als gas ontwijkt). Calciet (calciumcarbonaat) is kleurloos (wit), maar door
kleine hoeveelheden andere bestanddelen,
kan een kalksteen gekleurd zijn; organisch
materiaal zorgt voor een blauw-zwarte kleur.
De meeste kalkstenen die in Nederland als
bouwsteen gebruikt zijn, bevatten in meer of
mindere mate fossielen (in zandstenen zijn
deze afwezig of schaars; alleen in de
Obernkirchener komen de geesten van kleine
schelpjes voor: de schelpjes zijn opgelost,
maar de plek waar ze zaten is nog
zichtbaar). Sedimentaire gesteentes zijn
vrijwel altijd gelaagd, al is dat niet in alle
gevallen op de schaal van een blok
herkenbaar. Zandige kalkstenen (Lede,
Baumberger) ogen in eerste instantie als een
kalksteen, maar bij nadere beschouwing zijn
met het blote oog of een loupe geïsoleerde
zand-korrels of laagjes met kwartskorrels
herkenbaar. Karakteristiek voor kalkstenen is
de vorming van bobbelige gipskorsten, die
op de regenzijde ook weer afspoelen. De
zwarte verweringslaag van zandstenen
verdwijnt niet aan de regenzijde.
• Compacte kalkstenen: Het gaat hier om
dichte, massieve kalkstenen zonder zichtbare porositeit; de totale porositeit is überhaupt gering.
• Crinoïden zijn fossiele zeelelies. De
segmenten van de stengels zijn als schijfjes
met een rond centraal kanaal herkenbaar en
zijn een karakteristiek bestanddeel van met
name de Blauwe hardsteen; in Namense of
Doornikse steen kunnen ze sporadisch ook
voorkomen.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
Toelichting
Aanvullende kenmerken en criteria
• Blauwe hardsteen bevat verschillende
karakteristieke grotere fossielen zoals de
koralen Michelinia en Syringopora.
• Doornikse kalksteen verweert vaak
schilferig; bij de zwarte varianten (het
Doornikse zwarte ‘marmer’) is dit minder het
geval.
• Een deel van de Namense steen bevat
typische stromatolieten (algenmatten).
• Onder de Namense steen vallen ook de
diep zwarte zeer fijnkorrelige kalkstenen die
als zwart ‘marmer’ (bijv. Noir de Mazy en
Noir de Golzinne) bekend zijn.
• Aachener Blaustein is niet in het schema
opgenomen, omdat deze bijzonder weinig
9
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
voorkomt. Onder de naam worden zowel
compacte
blauwe
kalksteen
uit
de
geologische perioden Devoon als Carboon
begrepen. De zogenaamde 'Massenkalk' met
stromatoporen is goed te herkennen, maar
de varianten uit het Carboon zijn makkelijk
met Namense steen te verwarren.
• Kalksinter is afgezet in Romeinse
aquaducten en waterleidingen. Het heeft
daardoor een karakteristieke dun gelamineerde opbouw met beige en variabel bruine
(ijzerhoudende) laagjes.
• Öland kalksteen is (vrijwel) alleen als
vloertegel of grafzerk gebruikt. Er zijn paarsrode en (bleek) groene varianten. Karakteristiek voor met name de rode kalkstenen zijn
de enkele centimeter tot decimeter grote
langwerpige fossielen van Orthoceras.
Periodisering
• Öland is voornamelijk in de 17e eeuw
gebruikt.
• Blauwe hardsteen wordt in Nederland
vanaf de late 15e en vooral 16e-19e eeuw
gebruikt.
• Namense steen is in Nederland vanaf ca.
1000 tot in de 17e eeuw gebruikt. Incidenteel
komt de steen ook voor in Romeinse resten.
• Doornikse kalksteen is in Nederland als
bouwsteen vooral gebruikt in de 13e en begin
14e eeuw; later komt de steen nog voor als
vloertegels.
• Kalksinter is, op zeer bescheiden schaal,
gebruikt in de Romaanse architec-tuur.
Alternatieve benamingen
• Blauwe hardsteen wordt ook wel 'petit
granit' genoemd.
• Kalksinter wordt ook wel Wasserstein of
Aquadukt Marmor genoemd.
Stroomschema's 3 en 4: Wit-creme tot
gele kalksteen en zandige kalksteen
Toelichting
• Zandige kalksteen: Met zandige kalk-stenen
worden gesteenten bedoeld die ca. 40-60 %
zand respectievelijk kalk bevatten. Sommige
zandige kalkstenen zoals Baumberger
worden (met name in Duitsland) zandstenen
genoemd.
• Zichtbaar zand: Het onderscheidende
criterium hier zijn de met een loupe duidelijk
zichtbare kwartskorrels. Deze komen voor in
de Lede (Balegemse) steen en Baumberger.
In bijvoorbeeld Brusselse steen (Gobertange)
is kwarts verantwoordelijk voor de karakteristieke laminaties maar de korrels zelf zijn
meestal alleen microscopisch zichtbaar.
• Graafgangen (of bioturbaties) zijn opgevulde gangen van bodemorganismen die
door de sedimentaire gelaagdheid snijden.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
• Laminaties zijn afwisselingen op (sub)
millimeterschaal tussen hardere en zachtere
laagjes.
• Oölieten zijn concentrisch opgebouwde kalk
bolletjes, veelal maximaal 1 à 2 millimeter
groot. Ze kunnen zowel hol als gesloten zijn.
• Voor 1400: Oölitische kalkstenen uit
Lotharingen zijn typisch voor de Jongere
Bouwkunst (na 1840) en als restauratiesteen. Op bescheiden schaal komen ze voor
in Romeinse bouwfragmenten en als secundair gebruikt Romeins materiaal uit de
Middeleeuwen.
• Na 1700: Oölitische kalksteen van het
eiland Portland is de laatste decennia veelvuldig gebruikt als restauratiesteen. In de
periode voor 1840 is het gebruik typisch voor
de eerste helft van de 18e eeuw, terwijl voor
1700 geen toepassingen bekend zijn.
Lotharingse kalksteen en Portland steen
sluiten elkaar daarom uit. In de tussenliggende periode is er geen oölitische
kalksteen toegepast
• Poreus: Mergel is opgebouwd uit losse
korrels, waartussen met het blote oog en
zeker met een loupe duidelijk talrijke poriën
te zien zijn. De Kunrader is daaren-tegen
veel massiever.
Aanvullende kenmerken en criteria
• Baumberger heeft een karakteristieke,
schilferige verwering door de aanwezigheid
10
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
van kleimineralen. Verwarring met de
Avesnes steen kan voorkomen, de laatste
bezit meer kalk, is fijnkorreliger en witter van
tint.
• Karakteristiek voor Baumberger is het
voorkomen van het kleimineraal glauconiet,
herkenbaar als kleine donkergroene tot
zwarte bolletjes.
• In de steen van Avesnes komen
graafgangen voor.
• Karakteristiek voor Gobertange zijn de
dunne laminaties van kwartsrijkere en
kwartsarmere laagjes, doorsneden door
graafgangen, wel aangeduid als 'eikenblad'
patroon; in de Brusselse steen ontbreken de
graafgangen meestal.
• Karakteristiek voor zowel Gobertange /
Brusselse steen als Lede / Balegemse steen
is de afronding bij de verwering.
• Een karakteristiek fossiel voor de Lede
(Balegemse) steen zijn de foraminiferen
(nummulieten), herkenbaar als witte speldekopjes in de steen.
• Door hoge concentraties glauconiet kan de
Lede soms blauw-groen gekleurd zijn (zoals
bijvoorbeeld her en der in Middelburg en
Brielle).
• Eveneens karakteristiek voor Lede
(Balegemse) steen is de ontwikkeling van
een oranje patina.
• Mergel bevat vaak fossielen, zoals buisjes
van kokerwormen, zee-egels, kleppen van
oesters en hoorntjes van slakken (Turitella).
Periodisering
• Lede, Balegem: De namen Lede en
Balegemse steen worden in Nederland door
elkaar gebruikt, zonder rekening te houden
met periodisering (in tegenstelling tot in
Vlaanderen). Lede is vooral in de 14e en 15e
eeuw gebruikt, Balegemse steen in de
jongere perioden.
• Baumberger is vooral gebruikt in de 14e en
16e eeuw, in Oost-Nederland mogelijk eerder
• Brusselse, Gobertange: Kalkstenen uit de
geologische formatie van Brussel worden in
Nederland meestal als Gobertange aangeduid. In de Middeleeuwen (14e en 15e
eeuw) kwam de steen echter uit de
omgeving van Brussel, terwijl pas later (met
name in de 19e eeuw) de steen vanuit
Gobertange geleverd werd. Het meest
duidelijke onderscheid is de aanwezigheid
van graafgangen in de Gobertange en de
afwezigheid daarvan in de Brusselse steen.
• Avesnes is in Nederland gebruikt van de
late Middeleeuwen tot in de 19e eeuw. Over
de steen van Loos / Leest is weinig bekend
maar rekeningen documenteren in ieder
geval het gebruik in het laatste kwart van de
15e eeuw.
• Lotharingse kalksteen, waarvan veel
steentypen later in de Jongere Bouwkunst
zullen opduiken is beperkt tot de Romeinse
tijd en mogelijk secundair gebruik van dat
materiaal in de Middeleeuwen.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
• Portland is, afgezien van het latere gebruik
als restauratie steen, gebruikt in de laatste
decennia van de 18e en de eerste decennia
van de 19e eeuw.
• Mergel wordt in Limburg in alle perioden
gebruikt; buiten Limburg is vooral sprake van
lokaal gebruik van het laatste kwart van de
15e eeuw tot begin 17e eeuw.
• Kunrader wordt als sinds de Romeinen
gebruikt; het gebruik buiten Limburg beperkt
zich tot de Jongere Bouwkunst.
Alternatieve benamingen
• Baumberger komt in oude bouwrekeningen vaak voor onder de naam
Munstersteen.
• Avesnes wordt ook als Avendersteen
aangeduid.
• Mergel wordt ook wel als Maastrichter
steen aangeduid en komt in sommige rekeningen voor als Sichen (of Sichener) of Sibbe
steen (naar de herkomst).
Stroomschema 5: Zandsteen
Toelichting
• Flagstones zijn zandstenen (en kwartsieten) met een duidelijke natuurlijke voorkeurssplijting waardoor ze makkelijk te
klieven zijn als tegels.
11
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
• Noord-Eifel (Satzvey): De herkomst van
rode zandstenen in Nederland in met name
de Romaanse architectuur is niet goed
onderzocht. In de Noord-Eifel komen zuivere
rode zandstenen uit de geologische periode
Buntsandstein voor die al in de Romeinse tijd
ontgonnen zijn. De toepassing van rode
Bentheimer is, behoudens een sporadisch
blok, in Nederland niet bekend en daarom
niet in dit stroomschema opgenomen. Het
gebruik kan echter niet uitgesloten worden in
de periodes waarin de Bentheimer in het
algemeen gebruikt wordt.
• Zuid-Eifel (Trier), Main, Weser (o.a.
Karlshaven) mogelijk elders: Rode, vrij grove
zandstenen met naast kwarts veldspaten en
mica's komen op verschillende plaatsen
(Zuid-Eifel bij Trier, langs de Main en Neckar,
Vogezen) voor als afzettingen uit de
geologische periode Bontzandsteen (Buntsandstein). In de relevante periodes
(Romeinse en Romaanse architectuur) is op
meerdere plaatsen ook sprake van winning
als bouwsteen of andere doeleinden
(bijvoorbeeld
sarcofagen).
Door
verschillende auteurs zijn verschillende mogelijke herkomstgebieden genoemd; de hoeveelheid materiaalonderzoek is echter
beperkt.
• Grof / fijn: Bentheimer zandsteen (typisch
0,18-0,30 mm) is duidelijk grover van korrel
dan de Obernkirchener (typisch 0,04-0,15
mm).
• In één geval kan de determinatie
Bentheimer onjuist zijn: Nivelsteiner ( niet in
stroomschema opgenomen) en Bentheimer
zandsteen kunnen makkelijk verward worden. De combinatie van bouwperiode en regio
geven hierbij houvast:
o Bentheimer zandsteen komt in Limburg vrijwel niet voor.
o In de rest van Nederland komt
Bentheimer voor vanaf ca. 1150 in Twente
en omgeving, vanaf ca. 1430 in de kop van
Overijssel en vanaf ca. 1450 in de rest van
Nederland (m.u.v. Limburg)
o Nivelsteiner komt buiten Limburg in
Midden en Oost-Nederland voor maar niet in
de periode tussen ca. 1100 en ca. 1840.
Beide zandstenen sluiten elkaar daar dus uit.
• Kolenzandsteen of zandsteen van onzekere
herkomst: Op beperkte schaal is Kolenzandsteen uit het Carboon in Zuid Limburg
en de omgeving van Luik gebruikt; elders
komt af en toe een blok voor (zoals zuiltjes
in de Valkhofkapel in Nijmegen). De zandsteen is gelig, grijs- of groenig bruin, meestal
met mica's en schilferig verwerend. Op zeer
beperkte schaal zijn er zandstenen gebruikt
waarvan de herkomst niet vast staat,
bijvoorbeeld de kolommen in de Pandhof van
Ste. Marie in Utrecht, waarvan wel
verondersteld is dat deze uit Luxemburg
komt.
• Gotland: Zandsteen van Gotland zou
gebruikt zijn aan het Paleis op de Dam. In
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
Duitsland is het gebruik in Hanzesteden (o.a.
Lübeck) bekend. Hoewel in Nederland verder
niet gedocumenteerd kan de toepassing niet
geheel uitgesloten worden.
Aanvullende kenmerken en criteria
• Bentheimer zandsteen kan verschillende
kleurschakeringen hebben; naast het gangbare grijs of crème komen meer okerige en
roze tot rode varianten, sporadisch vrijwel
spierwitte.
• Karakteristiek voor Obernkirchener zandsteen zijn de holtes achter gelaten door
opgeloste schelpjes, ter grote van een
vingernagel.
• Obernkirchener zandsteen stoot zijn zwarte
verweringshuid af, in laagjes met de dikte
van een vingernagel. Bij Bentheimer treedt
dit verschijnsel niet op.
• Bentheimer zandsteen heeft duidelijk
zichtbare poriën en soms ook gaten (tot 2
cm) van uitgeweerde kleiproppen.
•
Gotland
zandsteen
verweert
schilferig.
Periodisering
• Rode zandsteen uit de Noord-Eifel, ZuidEifel (Trier), Main en mogelijk elders zijn
gebruikt in de Romaanse periode.
• Bentheimer: Vanaf ca. 1150 in Twente en
omgeving, vanaf ca. 1430 in de kop van
12
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Overijssel en vanaf ca. 1450 in de rest van
Nederland (m.u.v. Limburg); de steen blijft
daarna in gebruik.
• Nivelsteiner: buiten Limburg tot ca. 1100,
in Limburg ook daarna.
• Obernkirchener: De oudst bekende toepassing is uit de jaren 1480; de steen blijft
daarna in gebruik.
• Het gebruik van Kolenzandsteen is
hoofdzakelijk Middeleeuws, maar er zijn
zowel enkele Romeinse als jongere
toepassingen.
• Gotland: Indien correct is alleen gebruik in
de 17e eeuw bekend.
Alternatieve benamingen
• Bremer steen is in de meeste gevallen een
aanduiding voor Obernkirchener zandsteen,
echter niet als er sprake is van rode steen
(dan wordt een rode Weser zandsteen
bedoeld).
• Nivelsteiner zandsteen wordt in België vaak
aangeduid als steen van Herzogenrath.
• Gildehauser steen in rekeningen en
documenten is Bentheimer zandsteen, gewonnen in Gildehaus. Geologen onderscheiden verschillende laagpakketten; in
deze indeling zijn Bentheimer en Gildehauser
zandsteen pakketten van verschillende
ouderdom; de geologische Gildehauser zandsteen is in Nederland niet als bouwsteen
gebruikt.
Stroomschema 6: Overige gesteenten
Dit stroomschema is bedoeld om een
onderscheid te maken tussen vulkanische
tufsteen en andere gesteenten.
Stroomschema 7: Tufsteen
Tufsteen heeft zowel magmatische als
sedimentaire kenmerken; het heeft een
magmatische oorsprong, uitgestoten als het
is door een vulkaan, maar is in zijn uiteindelijke positie gekomen door sedimentaire
processen. Het zijn gesteenten die in een
macroporeuze, fijnkorrelige matrix geen
eerstelingen bevatten, maar wel talrijke gesteentefragmenten (xenolieten).
Toelichting
• Met matrix wordt hier de grondmassa
bedoeld, waarin gesteentefragmenten of
puimsteen als het ware drijven.
• De grote holtes in Römer tuf worden
grotendeels
veroorzaakt
door
het
uitverweren van de bims.
• Bij de categorie Nader onderzoek zal het in
veel gevallen om Ettringer tufsteen gaan,
een gesteente dat pas na ca. 1870
geïntroduceerd is.
• Bij een oranje, op Römer gelijkende
tufsteen zou het (in de 18e eeuw) om tuf van
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
de heropende groeve van Maria Laach
kunnen gaan.
Aanvullende kenmerken en criteria
• Römer tuf bevat typisch enige centimeter
grote witte puimsteenfragmenten die na
verloop van tijd uitverweren en bijdragen
aan de grote holtes. In Weiberner tuf zijn de
puimsteenfragmenten veel minder opvallend,
in de regel niet groter dan ca. 1 centimeter
en gelig wit van kleur.
• De Ettringer tufsteen van na 1870 bevat in
de regel veel meer gesteentefragmenten dan
de Römer en Weiberner tuf. Echter, de
Römer tufsteen gebruikt in de restauraties
van de afgelopen decennia, bevat ook veel
(relatief
grote)
donkere
gesteentefragmenten.
Periodisering
• Römer wordt gebruikt in de Romeinse tijd
en in de Middeleeuwen; op de meeste
plaatsen raakt de steen voor eind 13e eeuw
in onbruik, maar lokaal is gebruik tot in de
15e eeuw gedocumenteerd.
• Weiberner werd gebruikt van begin 15e tot
begin 16e eeuw.
13
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Alternatieve benamingen
• Hoheleie (Hohe Ley) is een nog iets
fijnkorreliger, vaak wat meer bruinige variant
van Weiberner tufsteen.
Stroomschema 8: Overige gesteenten
m.u.v. tufsteen
Toelichting
• Geologisch gezien is dit stroomschema
vreemd. IJzeroer, een sedimentair gesteente,
staat tussen gesteenten die allen van
magmatische oorsprong zijn. Dit komt omdat
er voor gekozen is stroomschema 1 zo
simpel mogelijk te houden met alleen een
onderscheid in kalksteen, zandsteen en
overige gesteenten, om in het beginstadium
zo min mogelijk achtergrond informatie van
de gebruikte te veronderstellen.
• Fenokristen of eerstelingen zijn grote
kristallen in een magmatisch gesteente die
vroeg uit gekristalliseerd zijn en drijven in
een fijnkorrelige matrix. Bekend voorbeeld
zijn de sanidienkristallen (veldspaat) in
Drachenfels trachiet.
• Merk op dat stroomschema 6 begint met
gesteentefragmenten drijvend in een
fijnkorrelige matrix en stroomschema 8 met
fenokristen drijvend in een fijnkorrelige
matrix. Het verschil tussen beide is dat
fenokristen uit één enkel kristal bestaan,
terwijl gesteentefragmenten samengesteld
zijn uit meerdere componenten.
• Poreus: Basaltlava heeft typisch minstens
10 a 15 % luchtholtes, vaak wat langgerekt,
ontstaan door het ontwijken van vulkanische
gassen.
• IJzeroer is een chemisch sediment,
ontstaan door neerslag van ijzer(hydr)oxides.
Het is donkerbruin, zwaar, duidelijk poreus,
vaak enigszins glanzend en met een uiterlijk
dat aan een metaalslak doet denken.
• Houd rekening met het feit dat graniet als
zwerfkei wel in het schema opgenomen is,
maar andere zwerf- en rolstenen dat niet
zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor kwartsieten
en vuursteen uit het Maasgrind, die als
muurvulling en soms in parement kunnen
voorkomen.
Aanvullende kenmerken en criteria
•
In
de
periode
waarvoor
deze
stroomschema's ontwikkeld zijn, zal graniet
in Nederland alleen voorkomen aan gebouwen als zwerfsteen (meest al afkomstig uit
keileem van Noord- en Oost-Nederland),
maar is niet gheel uit te sluiten in bijvoorbeeld de Maasafzettingen.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
Periodisering
• Drachenfels trachiet komt al voor in
Romaanse bouwwerken en blijft in gebruik
tot halverwege de 16e eeuw.
• Zuilenbasalt en basaltlava zijn in de periode
voor 1840 in Nederland op zeer bescheiden
schaal in de Romeinse en Romaanse
architectuur gebruikt.
• Ijzeroer is vooral gebruikt in de Romaanse
architectuur.
• Graniet is in Nederland typisch voor de
Jongere Bouwkunst; afgezien van gebruik
van zwerfkeien in funderingen, komt het een
enkele keer voor aan Romaanse kerken in
Drenthe, waar de bouwsteen afkomstig is
van zwerfstenen.
Alternatieve benamingen
• Drachenfels wordt in oude rekeningen vaak
aangeduid als Drakenvelder en varianten
daarop.
14
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Fotobijlage
Stroomschema 2: Compacte kalkstenen
Fig. 5: Doornikse kalksteen.
Fig. 3: Rode Öland kalksteen.
Fig. 1: Groene Öland kalksteen.
Fig. 6: Namense steen.
Fig. 4: Doornikse kalksteen.
Fig. 2: Groene Öland kalksteen.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
15
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Fig. 7: Namense steen.
Fig. 9: Namense steen met typische stromatolieten.
Fig. 8: Namense steen.
Fig. 10: Namense steen met typische stromatolieten.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
Fig. 11: Blauwe hardsteen
crinoïden op een ruw oppervlak.
met
karakteristieke
Fig. 12: Blauwe hardsteen met
crinoïden op een glad oppervlak.
karakteristieke
16
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Fig. 13: Lengtedoorsnede van een crinoïde in blauwe
hardsteen (glad oppervlak).
Fig.
15:
Kolonievormend
Syringpora
karakteristiek voor blauwe hardsteen.
koraal,
Fig. 17: Doornikse kalksteen tussen blauwe hardsteen
(boven) en Namense steen (onder).
Fig. 14: Michelinia koraal, karakteristiek voor blauwe
hardsteen.
Fig. 16: Solitair Syphonophyllia koraal, karakteristiek
voor blauwe hardsteen.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
17
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Fig. 18: Blauwe hardsteen boven Namense steen.
Fig. 20: Baumberger.
Fig. 22: Karakteristieke schilferige verwering van
Baumberger.
Fig. 21: Baumberger.
Fig. 23: Karakteristieke schilferige verwering van
Baumberger.
Fig. 19: Kalksinter.
Stroomschema's 3 en 4: Wit-creme tot
gele kalksteen en zandige kalksteen
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
18
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Fig. 26: Govertange met karakteristieke graafgangen.
Fig. 24: Gobertange parement.
Fig. 28: Gobertange met karakteristieke laminaties en
daardoorheen lopende graafgangen.
Fig. 27: Gobertange met karakteristieke graafgangen
en laminaties.
Fig. 25: Gobertange met typische bolle verwering.
Fig. 29: Lede parement.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
19
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Fig. 30: Lede met karakteristieke
herkenbaar als witte speldekopjes.
nummulieten,
Fig. 34: Lede met karakteristiek oranjepatina naast
witte Gobertange.
Fig. 32: Blauw-groen gekleurde Lede.
Fig. 31: Lede met karakteristieke
herkenbaar als witte speldekopjes.
nummulieten,
Fig. 33: Blauw-groen
Gobertange).
gekleurde
Lede
(naast
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
Fig. 35: Avesnes met graafgangen.
20
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Fig. 40: Mergel parement.
Fig. 36: Lotharingse kalksteen.
Fig. 38: Portland steen.
Fig. 41: Mergel.
Fig. 37: Lotharingse kalksteen.
Fig. 39: Portland steen met veel fossielgruis en oesters.
Meestal
zijn
afwezig,
maar
afzonderlijke
schelpfragmenten komen wel regelmatig voor.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
21
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Stroomschema 5: Zandsteen
Fig. 42: Mergelblok met laagjes fossielgruis.
Fig. 44: Kunrader.
Fig. 46: Bentheimer zandsteen parement.
Fig. 43: Fossielrijke laag in mergel.
Fig. 45: Kunrader.
Fig. 47: Bentheimer zandsteen.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
22
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Fig. 50: Nivelsteiner zandsteen.
Fig. 48: Bentheimer zandsteen.
Fig. 52: Obernkirchener zandsteen met karakteristieke
schelpgeesten.
Fig. 51: Nivelsteiner zandsteen.
Fig. 49: Bentheimer zandsteen.
Fig. 53: Obernkirchener zandsteen met karakteristieke
schelpgeesten.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
23
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Fig. 54. Bentheimer tussen Obernkirchener zandsteen.
Fig. 56: Rode Weser flagstones.
Fig. 55: Rode Weser flagstones.
Fig. 57: Rode Weser flagstone (links) naast rode
zandsteen uit categorie Zuid-Eifel (Trier), Main of
elders (rechts).
Fig. 58: Rode zandsteen met veldspaten en mica's
(zichtbaar met loupe) van onzekere herkomst: ZuidEifel (Trier), Main, of elders.
Fig. 59: Gotland zandsteen.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
24
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Stroomschema 7: Tufsteen
Fig. 64: Römer en Weiberner tufsteen door elkaar.
Fig. 60: Römer tufsteen.
Fig. 62: Römer tufsteen met grote donkere
gesteentefragmenten, zoals de afgelopen decennia
gebruikt in restauraties.
Fig. 65: Weiberner tufsteen (rechts) naast Ettringer
tufsteen (links) en Römer tuf (midden).
Fig. 61: Römer tufsteen.
Fig. 63: Weiberner tufsteen parement.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
25
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Stroomschema 8: Overige gesteenten
m.u.v. tufsteen
Fig. 68: Drachenfels trachiet met oplijnende sanidienfenokristen.
Fig. 70: IJzeroer.
Fig. 66: Drachenfels trachiet.
Fig. 69: Fenokristen van de veldspaat sanidien,
karakteristiek voor Drachenfels trachiet.
Fig 71: IJzeroer.
Fig. 67: Drachenfels trachiet.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
26
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Fig. 72: Zuilenbasalt.
Fig. 74: Graniet.
Fig. 73: Basaltlava.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
27
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Verklarende woordenlijst
Basalt:
Basisch (d.w.z. kwartsvrij) uitvloeiingsgesteente.
Calciet: Mineraal met de chemische samenstelling CaCO3.
Crinoïde: Zeelelie. Karakteristiek is de
cirkelvormige doorsnede van de
stengel, die uit allemaal kleine
schijfjes bestaat.
Dolomiet: Bruin tot wit-grijs carbonaat
mineraal met de chemische samenstelling CaMg(CO3)2.
Fenokrist (eersteling): Individueel kristal in
een magmatisch gesteente dat eerder
is uitgekristalliseerd en duidelijk
groter is, dan de matrix waarin het
zich bevindt.
Flagstone: Zandsteen of kwartsiet met een
duidelijke
natuurlijke
voorkeurssplijting waardoor ze makkelijk te
klieven zijn als tegels.
Gesteentefragment:
Kleine
brokjes
gesteente, losgekomen bij erosie,
bestaand uit meerdere componenten.
Graafgang (bioturbaties): Opgevulde gangen
van bodemorganismen die door de
sedimentaire gelaagdheid snijden.
Graniet: Magmatisch gesteente (dieptegesteente) dat vooral uit kwarts en
veldspaten bestaat.
Kleimineralen: Groep platige mineralen (aluminosilicaten) gevormd uit verwering
of omzetting van andere mineralen,
die een belangrijk bestanddeel van
klei uitmaken.
Laminaties: Afwisselingen op (sub)millimeterschaal tussen laagjes van verschillende samenstelling, zich vaak
uitend als hardere en zachtere
laagjes.
Oölieten: Concentrisch opgebouwde kalkbolletjes, veelal maximaal 1 à 2 millimeter groot. Ze kunnen zowel hol als
gesloten zijn.
IJzeroer: Chemisch sediment dat hoofdzakelijk uit ijzer(hydr)oxides bestaat
met daarin zandkorrels.
Kalksteen: Afzettingsgesteente dat voor het
merendeel uit carbonaten (calciet,
dolomiet) bestaat. De carbonaten
kunnen van klastische oorsprong zijn
(b.v. fossielfragmenten) maar ook
producten van chemische neerslag.
Kwarts: Mineraal met chemische samenstelling SiO2.
Magmatisch gesteente (stollingsgesteente):
Gesteente ontstaan uit vloeibaar
magma; binnen de magmatische gesteenten worden diepte- of plutonische gesteenten ,-als het magma in
de aardkorst gestold is-, en
uitvloeiïngs- of vulkanische gesteenten, -als het magma pas na uitstromen op het aardoppervlak gestold
is- onderscheiden.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
Matrix: De (relatief) fijnkorrelige of amorfe
grondmassa van een gesteente
waarin
gesteentefragmenten
of
fenokristen drijven.
Mica (glimmer): Groep dunne, platige, vaak
glimmende, silicaatmineralen.
Patina: Verweringskleur van natuursteen.
Nummuliet: Fossiel eencellig organisme
(foraminifeer).
Sedimentair
(afzettings-)
gesteente:
Gesteente gevormd uit aan elkaar
gekitte fossielen of afbraakmateriaal
van andere gesteenten, afgezet door
water of wind of neerslag uit oplossing (chemische sedimenten zoals
travertijn of ijzeroer).
Stromatolieten: Algen die als kolonie in de
vorm van een laag voorkomen, ook
wel als algenmat aangeduid.
Tufsteen: Vulkanisch gesteente, gevormd uit
uitgestoten assen en gesteentefragmenten, na afzetting uit aswolken
en -stromen verkit tot gesteente
onder invloed van (grond)water,
waarbij vulkanisch glas is omgezet
naar zeolieten en/of kleimineralen.
Veldspaat: Groep mineralen met chemische
formule (K,Na)1-xCaxAl1+xSi3-xO8. Veldspaten maken samen met kwarts de
bulk van de aardkorst uit.
Zandige kalksteen: Kalksteen met naast
carbonaat (calciet, dolomiet) een
significante hoeveelheid kwarts. In
28
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
deze handleiding worden ook gesteenten met ruwweg half kwarts en
half carbonaat tot deze groep
gerekend.
Zandsteen: Sedimentair gesteente dat voor
meer dan 90% uit klastisch kwarts
bestaat.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
29
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Literatuur
Dankwoord
Ceukelaire, M. de, Doperé, F., Dreesen, R.,
Dusar, M. & Groessens, E., red., 2014.
Belgisch marmer. Academia Press, Gent.
H.J. Tolboom en W.J. Quist voorzagen een
eerdere versie van commentaar.
Cnudde, V., Dewanckele, J., Ceukelaire, M.
de, Everaert, G., Jacobs, P. & Laleman, M.C.,
red., 2007. Gent... steengoed ! Academia
Press, Gent.
Dreesen, R., Dusar, M. & Doperé, F., 2001.
Natuursteen in Limburgse monumenten.
Provinciaal Natuurcentrum, Genk.
Dubelaar, W., Nijland, T.G. & Tolboom, H.J.,
red., 2007. Utrecht in steen. Historische
bouwstenen in de binnenstad. Matrijs,
Utrecht.
Dusar, M., Dreesen, R. & Naeyer, A. de,
2009. Natuursteen in Vlaanderen, versteend
verleden. Kluwer, Mechelen.
Colofon
De handleiding is samengesteld in het kader
van de programmatische samenwerking
MonumentenKennis van TNO, de TU Delft en
de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Fotoverantwoording: Foto's 1 t/m 50, 52 t/m
60 en 62 t/m 74 T.G. Nijland; foto 54 C.W.
Dubelaar; foto 64 R.P.J. van Hees.
Dit is versie 1 van deze handleiding. De
auteurs houden zich aanbevolen voor
kritische kanttekeningen en suggesties voor
verbeteringen.
Slinger, A., Janse, H. & Berends, G., 1980.
Natuursteen in monumenten. Rijksdienst
voor de Monumentenzorg, Zeist / Bosch &
Keuning, Baarn.
Tolboom, H.J., red., 2012. Onvermoede
weelde. Natuursteengebruik in Rotterdam
1850-1965. Matrijs, Utrecht.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
30
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Handleiding voor de herkenning van afwerkingen van natuursteen
Hendrik-Jan Tolboom
RCE
versie 1.1, februari 2016
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
31
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Inleiding
Natuursteen is vaak niet toegepast zoals het
in de natuur voorkomt. De steen is
losgemaakt in de groeve en heeft vervolgens
vaak allerlei bewerkingen ondergaan om tot
de uiteindelijke vorm te komen. De
bewerkingen om de steen zijn uiteindelijke
vorm te geven hebben vaak sporen
achtergelaten. Deze sporen laten dus zien
om welke bewerking het gaat en ook welk
gereedschap ervoor gebruikt is. Dat
onderscheid is belangwekkend omdat op
grond daarvan bijvoorbeeld verschillende
bouw- en restauratieperiodes onderkend
kunnen worden. Bepaalde bewerkingen zijn
kenmerkend voor bepaalde periodes in de
geschiedenis. In de 15e en 16e eeuw werd
bijvoorbeeld veel natuursteen gescharreerd,
terwijl voor die tijd de steen nog wel eens
met een bijl werd bewerkt. Frijnen is een
bewerking die pas in de 17e eeuw op grote
schaal werd toegepast. Boucharderen is een
bewerking die in de 19e eeuw pas op grote
schaal ingang vond. Ook de kathedraalslag
werd pas in de tweede helft van de 19e eeuw
veel gebruikt. In de 20e eeuw ten slotte
worden machines op grote schaal ingezet
voor het afwerken van steen en verdringen
de handmatige bewerkingen.
gereedschap kan gebruikt worden bij elke
steen. Een bouchardehamer is niet te
gebruiken voor het bewerken van wit
marmer, want daarmee slaat men doffe
plekken in het kristallijne materiaal. Ook het
scharreren en frijnen van graniet was in het
verleden niet gebruikelijk, omdat de steen
daar eenvoudigweg te hard voor was. Mergel
werd in het verleden ook niet gefrijnd omdat
deze steen zich veel gemakkelijker liet
schaven. Ook bij zachte witte kalkstenen uit
Frankrijk, zoals de Savonnières, zien we vaak
dat de steen geschaafd is.
Ter illustratie en ondersteuning is een
fotobijlage met karakteristeke voorbeelden
toegevoegd.
Achtergrond bij het stroomschema
1:
Om vast te kunnen stellen met welk
gereedschap een natuurstenen oppervlak is
bewerkt en hoe de bewerking heet is een
stroomschema ontwikkeld. Dit resulteert
uiteindelijk in de bewerking van de steen De
namen van de bewerkingen staan vet en
schuin gedrukt (bijvoorbeeld ‘gepolijst’).
Omdat de vragen in het stroomschema
relatief lang zijn, is het niet grafisch
uitgewerkt maar als tekst. Kies om het te
doorlopen steeds uit één van de
mogelijkheden en volg daarna de nummering
tot de juiste naam voor de bwerking.
De bewerking geeft ook informatie over de
eigenschappen van de steen; niet elk
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
Stroomschema
OM TE BEGINNEN. IS HET OPPERVLAK:
1. Glad.
2. Er zitten groeven in.
3. Er zitten putjes in.
HET OPPERVLAK
OPPERVLAK DAN OOK:
IS
GLAD.
IS
HET
1.1: Spiegelend; de steen is gepolijst.
1.2: Dof glimmend; de steen is gezoet.
2: ER ZIJN GROEVEN ZICHTBAAR. HOE BREED
ZIJN DE GROEVEN ?
2.1: De groeven zijn breder dan een
millimeter.
2.2: Het zijn krassen; de groeven zijn smaller
dan 1 millimeter.
2.1: ALS DE GROEVEN BREDER ZIJN DAN EEN
MILLIMETER, HOE ZIEN DE GROEVEN ER DAN
UIT ?
32
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
2.1.1: Het zijn groeven die naast elkaar
liggen, met hooguit een millimeter tussenruimte.
2.1.2: Het zijn groeven die niet strak naast
elkaar liggen.
2.1.1: DE GROEVEN LIGGEN NAAST ELKAAR
MET NAGENOEG GEEN TUSSENRUIMTE.
2.1.1.1: De groeven hebben een kaarsrecht
verloop en kennen van begin tot eind geen
verandering of onderbreking; de steen is
machinaal gefrijnd.
2.1.1.2: De groeven hebben een min of meer
recht verloop en zijn ongeveer even breed,
met af en toe een kleine afwijking of
onderbreking; de steen is handmatig
gefrijnd met een ceseel.
2.1.1.3: De groeven zijn min of meer even
breed en worden op een regelmatige afstand
onderbroken. De onderbreking herhaalt zich
vaak bij de naastgelegen groeven. De
groeven verlopen niet kaarsrecht maar soms
gebogen over het vlak. Soms maken ze zelfs
een hoek; de steen is gescharreerd met
een ceseel.
2.1.1.4: Een reeks naast elkaar gelegen
groeven vormen samen een vierkant of een
ruit. De ruit of het vierkant hebben
doorgaans een breedte en lengt die
overkomt met de breedte van de gebruikte
beitel (een ceseel). Dit herhaalt zich over
het hele vlak; de steen is voorzien van een
kathedraalslag met een ceseel.
2.1.1.5: Een reeks naast elkaar gelegen
groeven heeft een andere richting dan de
reeks groeven die ernaast liggen, zodat een
visgraatpatroon ontstaat; de steen is
voorzien van een visgraatslag met een
ceseel.
2.1.2: ALS DE GROEVEN BREDER ZIJN DAN
EEN MILLIMETER EN UIT ELKAAR LIGGEN HOE
ZIET HET OPPERVLAK TUSSEN DE GROEVEN ER
DAN UIT ?
2.1.2.1: De groeven hebben een grillig
verloop, het oppervlak tussen de groeven ligt
hoger, is ruw en ruimte tussen de groeven
is tussen de 4 mm tot enkele centimeters
breed. De doorsnede van de groef heeft min
of meer een V-vorm; de steen is geribd met
een puntbeitel.
2.1.2.2: De groeven hebben een grillig
verloop, het oppervlak tussen de groeven ligt
hoger, is ruw en de ruimte tussen de
groeven is smaller dan 1 cm. Bovendien
lopen een aantal naast elkaar gelegen
groeven parallel. De doorsnede van de groef
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
heeft min of meer een V-vorm; de steen is
bewerkt met een tandijzer.
2.1.2.3: De groeven hebben een grillig
verloop, het oppervlak tussen de groeven ligt
hoger, is ruw en de ruimte tussen de
groeven is smaller dan 1 cm. Bovendien
lopen een aantal naast elkaar gelegen
groeven parallel. De groef heeft een plat
vlakje van enkele millimeters breed; de
steen is bewerkt met een gradine of
gradineerijzer.
2.1.2.4: De groeven zijn strak, kaarsrecht en
kennen geen onderbreking. De ruimte tussen
de groeven is ruw. De steen is machinaal
ingezaagd en de steen tussen de
zaagsneden is weggehakt.
2.2: ER ZIJN KRASSEN ZICHTBAAR.
2.2.1: De krassen liggen zonder tussenruimte
naast elkaar, hebben een min of meer recht
verloop en zijn onregelmatig van diepte. De
steen is met de hand geschuurd.
2.2.2: De krassen liggen met enkele
millimeters tussenruimte naast elkaar,
hebben een recht verloop en de richting van
de krassen is parallel aan of staat haaks op
de voegvlakken. De krassen zijn in de steen
gekerfd met een scherpe platte beitel; de
steen is voorzien van een 19e eeuwse
33
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
frijnslag. Deze frijnslag komt vrijwel alleen
e
voor in de 19 eeuw en dan voornamelijk in
hardsteen, soms echter ook in zandsteen.
2.2.3: De krassen zijn regelmatig en
verlopen in een zuivere boog. De steen is
met de machine geschuurd of gezaagd.
3: ER ZITTEN PUTJES IN. HOE ZIJN DE PUTJES
OVER HET OPPERVLAK VERDEELD ?
3.1: Er is een patroon herkenbaar; de putjes
zijn met een rechte lijn met elkaar te
verbinden of er is zelfs een raster
herkenbaar.
3.2: De putjes zijn willekeurig verdeeld over
het oppervlak en er is geen patroon
herkenbaar.
3.1: ER IS EEN PATROON HERKENBAAR.
3.1.1: Meerdere putjes liggen duidelijk op
één rij; tussen de putje is een tussenruimte
van 1 of een aantal millimeter. De steen is
bewerkt met een tandijzer.
3.1.2: Er is in iedere geval op een aantal
plekken een raster van putjes herkenbaar.
Het raster is doorgaans tussen de 3 en 5 cm
lang en breed. De putjes liggen enkele
millimeters uit elkaar. De steen is bewerkt
met een bouchardeerhamer of met een
hamer en bouchardeerbeitel.
3.2:
ER
ZIJN WILLEKEURIG
PUTJES ZICHTBAAR.
VERDEELDE
3.2.1: De putjes hebben onderling 1 of
enkele millimeters afstand.
3.2.2: Tussen de putjes zitten een
centimeter of meer ruimte; de steen is met
een puntbeitel bewerkt. De beitel is min of
meer rechtstandig in de steen geslagen,
waardoor een put in het oppervlak is
ontstaan. Men noemt deze bewerking ook
wel gebikt.
3.2.1: DE PUTJES HEBBEN ONDERLING EEN
AFSTAND VAN 1 OF ENKELE MILLIMETERS.
3.2.1.1: Rond de putjes is de steen ruw; er
zijn breukvlakken te zien; de steen is
geprikt met een puntbeitel.
3.2.1.2: Rond de putjes is nauwelijks een
breukvlak
te
zien.
De
steen
is
gebouchardeerd met een luchthamer.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
34
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Fotobijlage
2.1.1: De groeven liggen naast elkaar
met nagenoeg geen tussenruimte.
Fig. 1: Machinaal gefrijnde hardsteen.
Fig. 5: Gescharreerde Bentheimer zandsteen.
Fig. 3: Gefrijnde Obernkirchener zandsteen.
Fig. 2: Gefrijnde hardsteen.
Fig. 4: Ceselen
smeedijzer.
van
verschillende
breedte
van
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
35
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
2.1.2: Als de groeven breder zijn dan een
millimeter en uit elkaar liggen hoe ziet het
oppervlak tussen de groeven er dan uit ?
Fig. 7: Kathedraalslag.
Fig. 9: Geribde stoepplaten van graniet.
Fig. 6: Gescharreerde
Massangis.
kalksteen,
vermoedelijk
Fig. 8: Visgraatslag.
Fig. 10: Geribde blokken Muschelkalk.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
36
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Fig. 11: Machinaal ingezaagde travertijn; de steen
tussen de zaagsneden is na het inzagen weggebroken.
Fig. 13: Gobertanger steen en Ledesteen bewerkt met
een tandijzer.
Fig. 15: Tandijzers, bovenste met inzetstuk, onderste
twee met aangesmede tanden.
2.2: Er zijn krassen zichtbaar.
Fig. 12: Verschillende puntbeitels.
Fig. 14: Sporen van een tandijzer in een blok Anstrude.
Fig. 16: 19e eeuwse frijnslag in hardsteen.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
37
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
3.1: Er is een patroon herkenbaar
Fig. 18: Gebouchardeerde hardsteen.
Fig. 20: Gebouchardeerde
bouchardehamer.
3.2: Er zijn
zichtbaar.
hardsteen,
willekeurig
rechts
verdeelde
de
putjes
Fig. 17: Sporen van machinaal zagen op Weiberner
tufsteen.
Fig. 19: Bouchardeerhamers met losse inzetstukken.
Fig. 21: Gebikte hardsteen.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
38
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
3.2.1: De putjes hebben onderling een afstand
van 1 of enkele millimeters.
Fig. 23: Machinaal gebouchardeerde hardsteen.
Fig. 22: Letters in rode zandsteen met een geprikte
achtergrond.
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
39
MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen
Meer weten ?
In 2001 zijn de ‘bestekstermen natuursteen’
door de toenmalig Rijksdienst voor de
Monumentenzorg ( tegenwoordig opgegaan
in de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)
uitgegeven op een CD. Deze bestekstermen
geven
een
beschrijving
en
beoordelingscriteria
voor
verschillende
soorten natuursteen en bewerkingen die
men uit kan voeren in natuursteen. De
beschrijvingen zijn in 2013 geredigeerd,
aangevuld en vervolgens opgenomen in de
URL Restauratie steenhouwwerk (Bijlage B),
op te vragen via de Stichting ERM.
Nijland, T.G. & Tolboom, H.J., red., Utrecht
in steen. Historische bouwstenen in de
binnenstad. Matrijs, Utrecht, 111-127.
Colofon
De handleiding is samengesteld in het kader
van de programmatische samenwerking
MonumentenKennis van TNO, de TU Delft en
de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Fotoverantwoording:
Tolboom.
Alle
foto's
H.J.
Voor informatie over het afwerken van
vervangende steen heeft de RCE in 2012 een
brochure gepubliceerd.
Literatuur
Bom,
J.A.L.,
1950.
Natuursteen
bij
historische bouwwerken. Bulletin van de
Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige
Bond 6e serie, 3:161-186.
Friedrich, K., 1932. Die Steinbearbeitung in
ihrer Entwicklung vom 11. bis zum 18.
Jahrhundert. Benno Filser, Augsburg.
Tolboom, H.J., 2007. Bewerking en
afwerking van natuursteen. In: Dubelaar, W.,
Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl
40
Download