MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Handleiding voor de herkenning van natuursteensoorten in Nederlands gebouwd erfgoed voor ca. 1840 Timo G. Nijland & C. Wim Dubelaar TNO Handleiding voor de herkenning van afwerkingen van natuursteen Hendrik-Jan Tolboom RCE Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 1 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Handleiding voor de herkenning van natuursteensoorten in Nederlands gebouwd erfgoed voor ca. 1840 Timo G. Nijland & C. Wim Dubelaar TNO versie 1.3, februari 2016 Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 2 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Inleiding Het determineren van natuursteen in gebouwd Nederlands erfgoed is van belang voor veel professionals in het erfgoedveld, variërend van architecten, bouw-, architectuur- en kunsthistorici, restauratoren tot studenten. Velen van hen hebben geen materiaaltechnische of geologische achtergrond. Het determineren is dan ook vaak werk van specialisten. Het aantal natuursteensoorten in Nederlands gebouwd erfgoed is voor ca. 1840 relatief beperkt. Dat betekent dat ze, door het combineren van macroscopische waarnemingen aan de steen zelf met informatie over de bouwperiode of regio waar het gebouw zich bevindt, ook voor niet-specialisten in veel gevallen goed te determineren zijn. Dat geldt zeker voor de grote groepen. Met behulp van stroomschema's wordt de gebruiker door deze grote groepen geleid tot de meest waarschijnlijke soortbepaling en herkomst. Deze stroomschema's zijn de kern van deze handleiding voor herkenning van natuursteensoorten die tot 1840 gebruikt zijn. Ze worden na elkaar gepresenteerd. Vervolgens wordt een toelichting gegeven bij de stroomschema's. Hierin wordt aangegeven wat met sommige keuzes bedoeld wordt en wat de mitsen en maren daarbij zijn. In een aantal gevallen is er overlap mogelijk tussen de uitkomst en een minder gangbare natuursteensoort (bijvoorbeeld tussen Bentheimer en Nivelsteiner zandsteen), of zijn sommige, in volume weinig gebruikte soorten (bijvoorbeeld Aachener Blaustein) met de schema's niet te identificeren. Ook verschillende zwerf- en rolstenen (bijvoorbeeld kwartsiet en vuursteen uit het Maasgrind) zijn niet in de schema's opgenomen. Verder worden er in de toelichtingen aanvullende criteria of kenmerken van een steensoort gegeven, die kunnen helpen om meer zekerheid te krijgen over de identificatie. Tenslotte worden de periode van het gebruik en indien relevant alternatieve benamingen vermeld. Ter illustratie en ondersteuning is een fotobijlage met karakteristeke voorbeelden toegevoegd. De handleiding bevat een beknopt overzicht van literatuur met meer achtergrondinfomatie over de voorkomende steensoorten en een verklarende woordenlijst. Gebruik van een loupe kan handig zijn om sommige kenmerken vast te stellen. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl Achtergrond bij de stroomschema's De natuursteen die gebruikt is in monumenten en ander gebouwd erfgoed in Nederland is uit verschillende streken afkomstig. Deze herkomst is in de periode tot ca. 1840 vaak beperkt tot 2 of 3 gesteentetypen. De verschillen met andere soorten zijn dan zo groot, dat die in ieder geval afvallen. Vaak kan na de eerste keuze, bijvoorbeeld zandsteen of kalksteen, in twee of drie stappen tot determinatie gekomen worden, op basis van eigenschappen als kleur, korrelgrootte of aanwezige bestanddelen; in een aantal gevallen is de bouwperiode een duidelijk onderscheidend criterium, omdat sommige steensoorten voor of na een bepaalde datum niet gebruikt werden (in Nederland). De inperking tot stenen van voor ca. 1840 is gekozen omdat daarna, met ondermeer de ontwikkeling van het vervoer per spoor, allerlei 'nieuwe' natuursteensoorten worden geïntroduceerd. Dat betreft zowel het materiaal voor nieuwbouw, als voor restauratie. Sommige zijn zo karakteristiek dat identificatie makkelijk is, voor anderen geldt dat ze vaak zonder microscopisch onderzoek en gebruik van referenties niet naar het juiste wingebied te determineren zijn. Aangezien het hierbij dus ook om vervangende steensoorten gaat, is het van belang de stroomschema's alleen te gebruiken voor de oorspronkelijke steen van 1 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen voor ca. 1840. Bij toepassing op vervangende steensoorten wordt men in veel gevallen onherroepelijk naar een verkeerde uitkomst geleid. De handleiding richt zich met name op natuursteensoorten die voorkomen aan buitengevel (inclusief beelden) en casco van een gebouw, niet op de decoratieve marmers. In de onderhavige periode gaat het hier in Nederland vooral om de (al dan niet wit geaderde) zwarte marmers en rode marmers uit België, wit marmer uit Carrara, zwart marmer met gouden aderen (Portoro) uit Ligurië (Italië). De term marmers wordt in deze handleiding gebruikt zoals onder steenhouwers en in de natuursteenhandel gangbaar is, dus zowel voor dichte, goed polijstbare kalkstenen (waaronder de Belgische marmers) als de marmers in strikt geologische zin. Deze laatste zijn metamorfe kalkstenen, zoals het bekende Carrara marmer. Daarnaast komt in sculpturen soms een doorschijnend wit gesteente voor, albast. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 2 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen 1 Natuursteen Kalksteen Compacte kalksteen Kalksteen, zandige kalksteen Schema 2 Schema 3 Zandsteen Overige gesteenten Schema 5 Schema 6 Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 3 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen 2 Compacte kalksteen 2 v Blauw-grijs v Paars-rood of groen v Bruin v Crinoïden v v Weinig Veel v v v Öland v Zilverige verweringskleur v v Ja v Nee v Blauwe Doornik Namense hardsteen Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl Kalksinter 2 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Wit-creme tot gele kalksteen en zandige kalksteen 3 v Zichtbaar zand v Nee v Ja v v Laminaties Fossielen v v Ja Nee v Lede, Balegem v v Ja Nee v v Graafgangen Schema 4 v Baumberger v Ja v Nee v v Gobertange Brussel Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 3 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Schema 3 4 v Oölitisch Ja Nee v v < 1400 v v Graafgangen > 1700 v v Ja v Nee v v Avesnes Lotharingen Poreus Portland v v Ja Nee v Mergel Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl v Kunrader 4 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Zandsteen 5 v v v Rood Wit-geel Bruin v Groen v Flagstone v Nee v Ja v Rode Weser v Grof Fijn v v v Zuiver: vrijwel alleen kwarts Kwarts, veldspaten, mica’s v v NoordEifel v Zuid-Eifel (Trier), Main, mogelijk elders v Bentheimer, Nivelsteiner v v Obernkirchener Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl Kolenzandsteen of van onzekere herkomst Gotland 5 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen 6 Overige gesteenten v Gesteentefragmenten drijvend in licht gekleurde, fijnkorrelige matrix v v Ja Nee v v Tufsteen Schema 8 v Schema 7 Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 6 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen 7 Tufsteen v Grote holtes of puimsteen v v Ja Nee v v Roze-beige v Geel, fijne matrix v v v Ja Nee Ja v v v Römer Nader onderzoek Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl Weiberner 7 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Schema 6 v 8 Fenokristen v v Ja Nee v Zwart v v 5 tot 7 zijdige blokken v Roestbruin v Poreus v v Drachenfels trachiet Zuilenbasalt v Basaltlava IJzeroer v Meerkleurig v Ja v Equidimensionaal, kwarts, veldspaten, glimmers v Ja v Graniet Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl v Nee v v Nee v Nader onderzoek 8 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Stroomschema 1: Herkenning van de drie hoofdgroepen Dit stroomschema is bedoeld om de eerse schifting te maken. Het volgt niet de genetische groepen waarin geologen steensoorten onderscheiden: magmatische (of stollings-), metamorfe (of omzettings-) en sedimentaire (of afzettings-) gesteenten, maar begint pragmatisch. Het onderscheidt de twee hoofdgroepen sedimentaire gesteenten, zandsteen en kalksteen en een gevarieerde groep overige gesteenten. Sedimentaire of afzettingsgesteenten zijn gevormd uit aan elkaar gekitte fossielen of afbraakmateriaal van andere gesteenten, afgezet door water of wind of neerslag uit oplossing (chemische sedimenten zoals travertijn of ijzeroer). Het belangrijkste verschil tussen kalkstenen en zandstenen is de samenstelling. De eerste bestaan hoofdzakelijk uit kalk (calciumcarbonaat), de laatste hoofdzakelijk uit kwarts. Kwarts is herkenbaar als heldere, meestal afgeronde korrels die harder zijn dan staal (ze krassen dus op bijvoorbeeld een zakmes). Zandstenen voelen daardoor hard aan; als men er over heen wrijft, dan doen ze aan schuurpapier denken. Kwarts zelf is kleurloos, maar door ijzerhydroxides of –oxides kunnen ze een geel-bruin respectievelijk rood huidje krijgen. De korrels reflecteren het licht. Behalve kwarts kunnen in het zand witte of roodachtige veldspaten en glimmers aanwezig zijn. Stroomschema 2: Compacte kalkstenen Kalkstenen bestaan uit calciumcarbonaat, dat zachter is dan staal; in sterk verdund zuur lost het op onder bruisen (doordat het koolzuur als gas ontwijkt). Calciet (calciumcarbonaat) is kleurloos (wit), maar door kleine hoeveelheden andere bestanddelen, kan een kalksteen gekleurd zijn; organisch materiaal zorgt voor een blauw-zwarte kleur. De meeste kalkstenen die in Nederland als bouwsteen gebruikt zijn, bevatten in meer of mindere mate fossielen (in zandstenen zijn deze afwezig of schaars; alleen in de Obernkirchener komen de geesten van kleine schelpjes voor: de schelpjes zijn opgelost, maar de plek waar ze zaten is nog zichtbaar). Sedimentaire gesteentes zijn vrijwel altijd gelaagd, al is dat niet in alle gevallen op de schaal van een blok herkenbaar. Zandige kalkstenen (Lede, Baumberger) ogen in eerste instantie als een kalksteen, maar bij nadere beschouwing zijn met het blote oog of een loupe geïsoleerde zand-korrels of laagjes met kwartskorrels herkenbaar. Karakteristiek voor kalkstenen is de vorming van bobbelige gipskorsten, die op de regenzijde ook weer afspoelen. De zwarte verweringslaag van zandstenen verdwijnt niet aan de regenzijde. • Compacte kalkstenen: Het gaat hier om dichte, massieve kalkstenen zonder zichtbare porositeit; de totale porositeit is überhaupt gering. • Crinoïden zijn fossiele zeelelies. De segmenten van de stengels zijn als schijfjes met een rond centraal kanaal herkenbaar en zijn een karakteristiek bestanddeel van met name de Blauwe hardsteen; in Namense of Doornikse steen kunnen ze sporadisch ook voorkomen. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl Toelichting Aanvullende kenmerken en criteria • Blauwe hardsteen bevat verschillende karakteristieke grotere fossielen zoals de koralen Michelinia en Syringopora. • Doornikse kalksteen verweert vaak schilferig; bij de zwarte varianten (het Doornikse zwarte ‘marmer’) is dit minder het geval. • Een deel van de Namense steen bevat typische stromatolieten (algenmatten). • Onder de Namense steen vallen ook de diep zwarte zeer fijnkorrelige kalkstenen die als zwart ‘marmer’ (bijv. Noir de Mazy en Noir de Golzinne) bekend zijn. • Aachener Blaustein is niet in het schema opgenomen, omdat deze bijzonder weinig 9 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen voorkomt. Onder de naam worden zowel compacte blauwe kalksteen uit de geologische perioden Devoon als Carboon begrepen. De zogenaamde 'Massenkalk' met stromatoporen is goed te herkennen, maar de varianten uit het Carboon zijn makkelijk met Namense steen te verwarren. • Kalksinter is afgezet in Romeinse aquaducten en waterleidingen. Het heeft daardoor een karakteristieke dun gelamineerde opbouw met beige en variabel bruine (ijzerhoudende) laagjes. • Öland kalksteen is (vrijwel) alleen als vloertegel of grafzerk gebruikt. Er zijn paarsrode en (bleek) groene varianten. Karakteristiek voor met name de rode kalkstenen zijn de enkele centimeter tot decimeter grote langwerpige fossielen van Orthoceras. Periodisering • Öland is voornamelijk in de 17e eeuw gebruikt. • Blauwe hardsteen wordt in Nederland vanaf de late 15e en vooral 16e-19e eeuw gebruikt. • Namense steen is in Nederland vanaf ca. 1000 tot in de 17e eeuw gebruikt. Incidenteel komt de steen ook voor in Romeinse resten. • Doornikse kalksteen is in Nederland als bouwsteen vooral gebruikt in de 13e en begin 14e eeuw; later komt de steen nog voor als vloertegels. • Kalksinter is, op zeer bescheiden schaal, gebruikt in de Romaanse architec-tuur. Alternatieve benamingen • Blauwe hardsteen wordt ook wel 'petit granit' genoemd. • Kalksinter wordt ook wel Wasserstein of Aquadukt Marmor genoemd. Stroomschema's 3 en 4: Wit-creme tot gele kalksteen en zandige kalksteen Toelichting • Zandige kalksteen: Met zandige kalk-stenen worden gesteenten bedoeld die ca. 40-60 % zand respectievelijk kalk bevatten. Sommige zandige kalkstenen zoals Baumberger worden (met name in Duitsland) zandstenen genoemd. • Zichtbaar zand: Het onderscheidende criterium hier zijn de met een loupe duidelijk zichtbare kwartskorrels. Deze komen voor in de Lede (Balegemse) steen en Baumberger. In bijvoorbeeld Brusselse steen (Gobertange) is kwarts verantwoordelijk voor de karakteristieke laminaties maar de korrels zelf zijn meestal alleen microscopisch zichtbaar. • Graafgangen (of bioturbaties) zijn opgevulde gangen van bodemorganismen die door de sedimentaire gelaagdheid snijden. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl • Laminaties zijn afwisselingen op (sub) millimeterschaal tussen hardere en zachtere laagjes. • Oölieten zijn concentrisch opgebouwde kalk bolletjes, veelal maximaal 1 à 2 millimeter groot. Ze kunnen zowel hol als gesloten zijn. • Voor 1400: Oölitische kalkstenen uit Lotharingen zijn typisch voor de Jongere Bouwkunst (na 1840) en als restauratiesteen. Op bescheiden schaal komen ze voor in Romeinse bouwfragmenten en als secundair gebruikt Romeins materiaal uit de Middeleeuwen. • Na 1700: Oölitische kalksteen van het eiland Portland is de laatste decennia veelvuldig gebruikt als restauratiesteen. In de periode voor 1840 is het gebruik typisch voor de eerste helft van de 18e eeuw, terwijl voor 1700 geen toepassingen bekend zijn. Lotharingse kalksteen en Portland steen sluiten elkaar daarom uit. In de tussenliggende periode is er geen oölitische kalksteen toegepast • Poreus: Mergel is opgebouwd uit losse korrels, waartussen met het blote oog en zeker met een loupe duidelijk talrijke poriën te zien zijn. De Kunrader is daaren-tegen veel massiever. Aanvullende kenmerken en criteria • Baumberger heeft een karakteristieke, schilferige verwering door de aanwezigheid 10 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen van kleimineralen. Verwarring met de Avesnes steen kan voorkomen, de laatste bezit meer kalk, is fijnkorreliger en witter van tint. • Karakteristiek voor Baumberger is het voorkomen van het kleimineraal glauconiet, herkenbaar als kleine donkergroene tot zwarte bolletjes. • In de steen van Avesnes komen graafgangen voor. • Karakteristiek voor Gobertange zijn de dunne laminaties van kwartsrijkere en kwartsarmere laagjes, doorsneden door graafgangen, wel aangeduid als 'eikenblad' patroon; in de Brusselse steen ontbreken de graafgangen meestal. • Karakteristiek voor zowel Gobertange / Brusselse steen als Lede / Balegemse steen is de afronding bij de verwering. • Een karakteristiek fossiel voor de Lede (Balegemse) steen zijn de foraminiferen (nummulieten), herkenbaar als witte speldekopjes in de steen. • Door hoge concentraties glauconiet kan de Lede soms blauw-groen gekleurd zijn (zoals bijvoorbeeld her en der in Middelburg en Brielle). • Eveneens karakteristiek voor Lede (Balegemse) steen is de ontwikkeling van een oranje patina. • Mergel bevat vaak fossielen, zoals buisjes van kokerwormen, zee-egels, kleppen van oesters en hoorntjes van slakken (Turitella). Periodisering • Lede, Balegem: De namen Lede en Balegemse steen worden in Nederland door elkaar gebruikt, zonder rekening te houden met periodisering (in tegenstelling tot in Vlaanderen). Lede is vooral in de 14e en 15e eeuw gebruikt, Balegemse steen in de jongere perioden. • Baumberger is vooral gebruikt in de 14e en 16e eeuw, in Oost-Nederland mogelijk eerder • Brusselse, Gobertange: Kalkstenen uit de geologische formatie van Brussel worden in Nederland meestal als Gobertange aangeduid. In de Middeleeuwen (14e en 15e eeuw) kwam de steen echter uit de omgeving van Brussel, terwijl pas later (met name in de 19e eeuw) de steen vanuit Gobertange geleverd werd. Het meest duidelijke onderscheid is de aanwezigheid van graafgangen in de Gobertange en de afwezigheid daarvan in de Brusselse steen. • Avesnes is in Nederland gebruikt van de late Middeleeuwen tot in de 19e eeuw. Over de steen van Loos / Leest is weinig bekend maar rekeningen documenteren in ieder geval het gebruik in het laatste kwart van de 15e eeuw. • Lotharingse kalksteen, waarvan veel steentypen later in de Jongere Bouwkunst zullen opduiken is beperkt tot de Romeinse tijd en mogelijk secundair gebruik van dat materiaal in de Middeleeuwen. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl • Portland is, afgezien van het latere gebruik als restauratie steen, gebruikt in de laatste decennia van de 18e en de eerste decennia van de 19e eeuw. • Mergel wordt in Limburg in alle perioden gebruikt; buiten Limburg is vooral sprake van lokaal gebruik van het laatste kwart van de 15e eeuw tot begin 17e eeuw. • Kunrader wordt als sinds de Romeinen gebruikt; het gebruik buiten Limburg beperkt zich tot de Jongere Bouwkunst. Alternatieve benamingen • Baumberger komt in oude bouwrekeningen vaak voor onder de naam Munstersteen. • Avesnes wordt ook als Avendersteen aangeduid. • Mergel wordt ook wel als Maastrichter steen aangeduid en komt in sommige rekeningen voor als Sichen (of Sichener) of Sibbe steen (naar de herkomst). Stroomschema 5: Zandsteen Toelichting • Flagstones zijn zandstenen (en kwartsieten) met een duidelijke natuurlijke voorkeurssplijting waardoor ze makkelijk te klieven zijn als tegels. 11 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen • Noord-Eifel (Satzvey): De herkomst van rode zandstenen in Nederland in met name de Romaanse architectuur is niet goed onderzocht. In de Noord-Eifel komen zuivere rode zandstenen uit de geologische periode Buntsandstein voor die al in de Romeinse tijd ontgonnen zijn. De toepassing van rode Bentheimer is, behoudens een sporadisch blok, in Nederland niet bekend en daarom niet in dit stroomschema opgenomen. Het gebruik kan echter niet uitgesloten worden in de periodes waarin de Bentheimer in het algemeen gebruikt wordt. • Zuid-Eifel (Trier), Main, Weser (o.a. Karlshaven) mogelijk elders: Rode, vrij grove zandstenen met naast kwarts veldspaten en mica's komen op verschillende plaatsen (Zuid-Eifel bij Trier, langs de Main en Neckar, Vogezen) voor als afzettingen uit de geologische periode Bontzandsteen (Buntsandstein). In de relevante periodes (Romeinse en Romaanse architectuur) is op meerdere plaatsen ook sprake van winning als bouwsteen of andere doeleinden (bijvoorbeeld sarcofagen). Door verschillende auteurs zijn verschillende mogelijke herkomstgebieden genoemd; de hoeveelheid materiaalonderzoek is echter beperkt. • Grof / fijn: Bentheimer zandsteen (typisch 0,18-0,30 mm) is duidelijk grover van korrel dan de Obernkirchener (typisch 0,04-0,15 mm). • In één geval kan de determinatie Bentheimer onjuist zijn: Nivelsteiner ( niet in stroomschema opgenomen) en Bentheimer zandsteen kunnen makkelijk verward worden. De combinatie van bouwperiode en regio geven hierbij houvast: o Bentheimer zandsteen komt in Limburg vrijwel niet voor. o In de rest van Nederland komt Bentheimer voor vanaf ca. 1150 in Twente en omgeving, vanaf ca. 1430 in de kop van Overijssel en vanaf ca. 1450 in de rest van Nederland (m.u.v. Limburg) o Nivelsteiner komt buiten Limburg in Midden en Oost-Nederland voor maar niet in de periode tussen ca. 1100 en ca. 1840. Beide zandstenen sluiten elkaar daar dus uit. • Kolenzandsteen of zandsteen van onzekere herkomst: Op beperkte schaal is Kolenzandsteen uit het Carboon in Zuid Limburg en de omgeving van Luik gebruikt; elders komt af en toe een blok voor (zoals zuiltjes in de Valkhofkapel in Nijmegen). De zandsteen is gelig, grijs- of groenig bruin, meestal met mica's en schilferig verwerend. Op zeer beperkte schaal zijn er zandstenen gebruikt waarvan de herkomst niet vast staat, bijvoorbeeld de kolommen in de Pandhof van Ste. Marie in Utrecht, waarvan wel verondersteld is dat deze uit Luxemburg komt. • Gotland: Zandsteen van Gotland zou gebruikt zijn aan het Paleis op de Dam. In Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl Duitsland is het gebruik in Hanzesteden (o.a. Lübeck) bekend. Hoewel in Nederland verder niet gedocumenteerd kan de toepassing niet geheel uitgesloten worden. Aanvullende kenmerken en criteria • Bentheimer zandsteen kan verschillende kleurschakeringen hebben; naast het gangbare grijs of crème komen meer okerige en roze tot rode varianten, sporadisch vrijwel spierwitte. • Karakteristiek voor Obernkirchener zandsteen zijn de holtes achter gelaten door opgeloste schelpjes, ter grote van een vingernagel. • Obernkirchener zandsteen stoot zijn zwarte verweringshuid af, in laagjes met de dikte van een vingernagel. Bij Bentheimer treedt dit verschijnsel niet op. • Bentheimer zandsteen heeft duidelijk zichtbare poriën en soms ook gaten (tot 2 cm) van uitgeweerde kleiproppen. • Gotland zandsteen verweert schilferig. Periodisering • Rode zandsteen uit de Noord-Eifel, ZuidEifel (Trier), Main en mogelijk elders zijn gebruikt in de Romaanse periode. • Bentheimer: Vanaf ca. 1150 in Twente en omgeving, vanaf ca. 1430 in de kop van 12 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Overijssel en vanaf ca. 1450 in de rest van Nederland (m.u.v. Limburg); de steen blijft daarna in gebruik. • Nivelsteiner: buiten Limburg tot ca. 1100, in Limburg ook daarna. • Obernkirchener: De oudst bekende toepassing is uit de jaren 1480; de steen blijft daarna in gebruik. • Het gebruik van Kolenzandsteen is hoofdzakelijk Middeleeuws, maar er zijn zowel enkele Romeinse als jongere toepassingen. • Gotland: Indien correct is alleen gebruik in de 17e eeuw bekend. Alternatieve benamingen • Bremer steen is in de meeste gevallen een aanduiding voor Obernkirchener zandsteen, echter niet als er sprake is van rode steen (dan wordt een rode Weser zandsteen bedoeld). • Nivelsteiner zandsteen wordt in België vaak aangeduid als steen van Herzogenrath. • Gildehauser steen in rekeningen en documenten is Bentheimer zandsteen, gewonnen in Gildehaus. Geologen onderscheiden verschillende laagpakketten; in deze indeling zijn Bentheimer en Gildehauser zandsteen pakketten van verschillende ouderdom; de geologische Gildehauser zandsteen is in Nederland niet als bouwsteen gebruikt. Stroomschema 6: Overige gesteenten Dit stroomschema is bedoeld om een onderscheid te maken tussen vulkanische tufsteen en andere gesteenten. Stroomschema 7: Tufsteen Tufsteen heeft zowel magmatische als sedimentaire kenmerken; het heeft een magmatische oorsprong, uitgestoten als het is door een vulkaan, maar is in zijn uiteindelijke positie gekomen door sedimentaire processen. Het zijn gesteenten die in een macroporeuze, fijnkorrelige matrix geen eerstelingen bevatten, maar wel talrijke gesteentefragmenten (xenolieten). Toelichting • Met matrix wordt hier de grondmassa bedoeld, waarin gesteentefragmenten of puimsteen als het ware drijven. • De grote holtes in Römer tuf worden grotendeels veroorzaakt door het uitverweren van de bims. • Bij de categorie Nader onderzoek zal het in veel gevallen om Ettringer tufsteen gaan, een gesteente dat pas na ca. 1870 geïntroduceerd is. • Bij een oranje, op Römer gelijkende tufsteen zou het (in de 18e eeuw) om tuf van Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl de heropende groeve van Maria Laach kunnen gaan. Aanvullende kenmerken en criteria • Römer tuf bevat typisch enige centimeter grote witte puimsteenfragmenten die na verloop van tijd uitverweren en bijdragen aan de grote holtes. In Weiberner tuf zijn de puimsteenfragmenten veel minder opvallend, in de regel niet groter dan ca. 1 centimeter en gelig wit van kleur. • De Ettringer tufsteen van na 1870 bevat in de regel veel meer gesteentefragmenten dan de Römer en Weiberner tuf. Echter, de Römer tufsteen gebruikt in de restauraties van de afgelopen decennia, bevat ook veel (relatief grote) donkere gesteentefragmenten. Periodisering • Römer wordt gebruikt in de Romeinse tijd en in de Middeleeuwen; op de meeste plaatsen raakt de steen voor eind 13e eeuw in onbruik, maar lokaal is gebruik tot in de 15e eeuw gedocumenteerd. • Weiberner werd gebruikt van begin 15e tot begin 16e eeuw. 13 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Alternatieve benamingen • Hoheleie (Hohe Ley) is een nog iets fijnkorreliger, vaak wat meer bruinige variant van Weiberner tufsteen. Stroomschema 8: Overige gesteenten m.u.v. tufsteen Toelichting • Geologisch gezien is dit stroomschema vreemd. IJzeroer, een sedimentair gesteente, staat tussen gesteenten die allen van magmatische oorsprong zijn. Dit komt omdat er voor gekozen is stroomschema 1 zo simpel mogelijk te houden met alleen een onderscheid in kalksteen, zandsteen en overige gesteenten, om in het beginstadium zo min mogelijk achtergrond informatie van de gebruikte te veronderstellen. • Fenokristen of eerstelingen zijn grote kristallen in een magmatisch gesteente die vroeg uit gekristalliseerd zijn en drijven in een fijnkorrelige matrix. Bekend voorbeeld zijn de sanidienkristallen (veldspaat) in Drachenfels trachiet. • Merk op dat stroomschema 6 begint met gesteentefragmenten drijvend in een fijnkorrelige matrix en stroomschema 8 met fenokristen drijvend in een fijnkorrelige matrix. Het verschil tussen beide is dat fenokristen uit één enkel kristal bestaan, terwijl gesteentefragmenten samengesteld zijn uit meerdere componenten. • Poreus: Basaltlava heeft typisch minstens 10 a 15 % luchtholtes, vaak wat langgerekt, ontstaan door het ontwijken van vulkanische gassen. • IJzeroer is een chemisch sediment, ontstaan door neerslag van ijzer(hydr)oxides. Het is donkerbruin, zwaar, duidelijk poreus, vaak enigszins glanzend en met een uiterlijk dat aan een metaalslak doet denken. • Houd rekening met het feit dat graniet als zwerfkei wel in het schema opgenomen is, maar andere zwerf- en rolstenen dat niet zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor kwartsieten en vuursteen uit het Maasgrind, die als muurvulling en soms in parement kunnen voorkomen. Aanvullende kenmerken en criteria • In de periode waarvoor deze stroomschema's ontwikkeld zijn, zal graniet in Nederland alleen voorkomen aan gebouwen als zwerfsteen (meest al afkomstig uit keileem van Noord- en Oost-Nederland), maar is niet gheel uit te sluiten in bijvoorbeeld de Maasafzettingen. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl Periodisering • Drachenfels trachiet komt al voor in Romaanse bouwwerken en blijft in gebruik tot halverwege de 16e eeuw. • Zuilenbasalt en basaltlava zijn in de periode voor 1840 in Nederland op zeer bescheiden schaal in de Romeinse en Romaanse architectuur gebruikt. • Ijzeroer is vooral gebruikt in de Romaanse architectuur. • Graniet is in Nederland typisch voor de Jongere Bouwkunst; afgezien van gebruik van zwerfkeien in funderingen, komt het een enkele keer voor aan Romaanse kerken in Drenthe, waar de bouwsteen afkomstig is van zwerfstenen. Alternatieve benamingen • Drachenfels wordt in oude rekeningen vaak aangeduid als Drakenvelder en varianten daarop. 14 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Fotobijlage Stroomschema 2: Compacte kalkstenen Fig. 5: Doornikse kalksteen. Fig. 3: Rode Öland kalksteen. Fig. 1: Groene Öland kalksteen. Fig. 6: Namense steen. Fig. 4: Doornikse kalksteen. Fig. 2: Groene Öland kalksteen. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 15 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Fig. 7: Namense steen. Fig. 9: Namense steen met typische stromatolieten. Fig. 8: Namense steen. Fig. 10: Namense steen met typische stromatolieten. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl Fig. 11: Blauwe hardsteen crinoïden op een ruw oppervlak. met karakteristieke Fig. 12: Blauwe hardsteen met crinoïden op een glad oppervlak. karakteristieke 16 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Fig. 13: Lengtedoorsnede van een crinoïde in blauwe hardsteen (glad oppervlak). Fig. 15: Kolonievormend Syringpora karakteristiek voor blauwe hardsteen. koraal, Fig. 17: Doornikse kalksteen tussen blauwe hardsteen (boven) en Namense steen (onder). Fig. 14: Michelinia koraal, karakteristiek voor blauwe hardsteen. Fig. 16: Solitair Syphonophyllia koraal, karakteristiek voor blauwe hardsteen. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 17 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Fig. 18: Blauwe hardsteen boven Namense steen. Fig. 20: Baumberger. Fig. 22: Karakteristieke schilferige verwering van Baumberger. Fig. 21: Baumberger. Fig. 23: Karakteristieke schilferige verwering van Baumberger. Fig. 19: Kalksinter. Stroomschema's 3 en 4: Wit-creme tot gele kalksteen en zandige kalksteen Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 18 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Fig. 26: Govertange met karakteristieke graafgangen. Fig. 24: Gobertange parement. Fig. 28: Gobertange met karakteristieke laminaties en daardoorheen lopende graafgangen. Fig. 27: Gobertange met karakteristieke graafgangen en laminaties. Fig. 25: Gobertange met typische bolle verwering. Fig. 29: Lede parement. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 19 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Fig. 30: Lede met karakteristieke herkenbaar als witte speldekopjes. nummulieten, Fig. 34: Lede met karakteristiek oranjepatina naast witte Gobertange. Fig. 32: Blauw-groen gekleurde Lede. Fig. 31: Lede met karakteristieke herkenbaar als witte speldekopjes. nummulieten, Fig. 33: Blauw-groen Gobertange). gekleurde Lede (naast Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl Fig. 35: Avesnes met graafgangen. 20 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Fig. 40: Mergel parement. Fig. 36: Lotharingse kalksteen. Fig. 38: Portland steen. Fig. 41: Mergel. Fig. 37: Lotharingse kalksteen. Fig. 39: Portland steen met veel fossielgruis en oesters. Meestal zijn afwezig, maar afzonderlijke schelpfragmenten komen wel regelmatig voor. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 21 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Stroomschema 5: Zandsteen Fig. 42: Mergelblok met laagjes fossielgruis. Fig. 44: Kunrader. Fig. 46: Bentheimer zandsteen parement. Fig. 43: Fossielrijke laag in mergel. Fig. 45: Kunrader. Fig. 47: Bentheimer zandsteen. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 22 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Fig. 50: Nivelsteiner zandsteen. Fig. 48: Bentheimer zandsteen. Fig. 52: Obernkirchener zandsteen met karakteristieke schelpgeesten. Fig. 51: Nivelsteiner zandsteen. Fig. 49: Bentheimer zandsteen. Fig. 53: Obernkirchener zandsteen met karakteristieke schelpgeesten. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 23 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Fig. 54. Bentheimer tussen Obernkirchener zandsteen. Fig. 56: Rode Weser flagstones. Fig. 55: Rode Weser flagstones. Fig. 57: Rode Weser flagstone (links) naast rode zandsteen uit categorie Zuid-Eifel (Trier), Main of elders (rechts). Fig. 58: Rode zandsteen met veldspaten en mica's (zichtbaar met loupe) van onzekere herkomst: ZuidEifel (Trier), Main, of elders. Fig. 59: Gotland zandsteen. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 24 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Stroomschema 7: Tufsteen Fig. 64: Römer en Weiberner tufsteen door elkaar. Fig. 60: Römer tufsteen. Fig. 62: Römer tufsteen met grote donkere gesteentefragmenten, zoals de afgelopen decennia gebruikt in restauraties. Fig. 65: Weiberner tufsteen (rechts) naast Ettringer tufsteen (links) en Römer tuf (midden). Fig. 61: Römer tufsteen. Fig. 63: Weiberner tufsteen parement. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 25 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Stroomschema 8: Overige gesteenten m.u.v. tufsteen Fig. 68: Drachenfels trachiet met oplijnende sanidienfenokristen. Fig. 70: IJzeroer. Fig. 66: Drachenfels trachiet. Fig. 69: Fenokristen van de veldspaat sanidien, karakteristiek voor Drachenfels trachiet. Fig 71: IJzeroer. Fig. 67: Drachenfels trachiet. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 26 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Fig. 72: Zuilenbasalt. Fig. 74: Graniet. Fig. 73: Basaltlava. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 27 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Verklarende woordenlijst Basalt: Basisch (d.w.z. kwartsvrij) uitvloeiingsgesteente. Calciet: Mineraal met de chemische samenstelling CaCO3. Crinoïde: Zeelelie. Karakteristiek is de cirkelvormige doorsnede van de stengel, die uit allemaal kleine schijfjes bestaat. Dolomiet: Bruin tot wit-grijs carbonaat mineraal met de chemische samenstelling CaMg(CO3)2. Fenokrist (eersteling): Individueel kristal in een magmatisch gesteente dat eerder is uitgekristalliseerd en duidelijk groter is, dan de matrix waarin het zich bevindt. Flagstone: Zandsteen of kwartsiet met een duidelijke natuurlijke voorkeurssplijting waardoor ze makkelijk te klieven zijn als tegels. Gesteentefragment: Kleine brokjes gesteente, losgekomen bij erosie, bestaand uit meerdere componenten. Graafgang (bioturbaties): Opgevulde gangen van bodemorganismen die door de sedimentaire gelaagdheid snijden. Graniet: Magmatisch gesteente (dieptegesteente) dat vooral uit kwarts en veldspaten bestaat. Kleimineralen: Groep platige mineralen (aluminosilicaten) gevormd uit verwering of omzetting van andere mineralen, die een belangrijk bestanddeel van klei uitmaken. Laminaties: Afwisselingen op (sub)millimeterschaal tussen laagjes van verschillende samenstelling, zich vaak uitend als hardere en zachtere laagjes. Oölieten: Concentrisch opgebouwde kalkbolletjes, veelal maximaal 1 à 2 millimeter groot. Ze kunnen zowel hol als gesloten zijn. IJzeroer: Chemisch sediment dat hoofdzakelijk uit ijzer(hydr)oxides bestaat met daarin zandkorrels. Kalksteen: Afzettingsgesteente dat voor het merendeel uit carbonaten (calciet, dolomiet) bestaat. De carbonaten kunnen van klastische oorsprong zijn (b.v. fossielfragmenten) maar ook producten van chemische neerslag. Kwarts: Mineraal met chemische samenstelling SiO2. Magmatisch gesteente (stollingsgesteente): Gesteente ontstaan uit vloeibaar magma; binnen de magmatische gesteenten worden diepte- of plutonische gesteenten ,-als het magma in de aardkorst gestold is-, en uitvloeiïngs- of vulkanische gesteenten, -als het magma pas na uitstromen op het aardoppervlak gestold is- onderscheiden. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl Matrix: De (relatief) fijnkorrelige of amorfe grondmassa van een gesteente waarin gesteentefragmenten of fenokristen drijven. Mica (glimmer): Groep dunne, platige, vaak glimmende, silicaatmineralen. Patina: Verweringskleur van natuursteen. Nummuliet: Fossiel eencellig organisme (foraminifeer). Sedimentair (afzettings-) gesteente: Gesteente gevormd uit aan elkaar gekitte fossielen of afbraakmateriaal van andere gesteenten, afgezet door water of wind of neerslag uit oplossing (chemische sedimenten zoals travertijn of ijzeroer). Stromatolieten: Algen die als kolonie in de vorm van een laag voorkomen, ook wel als algenmat aangeduid. Tufsteen: Vulkanisch gesteente, gevormd uit uitgestoten assen en gesteentefragmenten, na afzetting uit aswolken en -stromen verkit tot gesteente onder invloed van (grond)water, waarbij vulkanisch glas is omgezet naar zeolieten en/of kleimineralen. Veldspaat: Groep mineralen met chemische formule (K,Na)1-xCaxAl1+xSi3-xO8. Veldspaten maken samen met kwarts de bulk van de aardkorst uit. Zandige kalksteen: Kalksteen met naast carbonaat (calciet, dolomiet) een significante hoeveelheid kwarts. In 28 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen deze handleiding worden ook gesteenten met ruwweg half kwarts en half carbonaat tot deze groep gerekend. Zandsteen: Sedimentair gesteente dat voor meer dan 90% uit klastisch kwarts bestaat. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 29 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Literatuur Dankwoord Ceukelaire, M. de, Doperé, F., Dreesen, R., Dusar, M. & Groessens, E., red., 2014. Belgisch marmer. Academia Press, Gent. H.J. Tolboom en W.J. Quist voorzagen een eerdere versie van commentaar. Cnudde, V., Dewanckele, J., Ceukelaire, M. de, Everaert, G., Jacobs, P. & Laleman, M.C., red., 2007. Gent... steengoed ! Academia Press, Gent. Dreesen, R., Dusar, M. & Doperé, F., 2001. Natuursteen in Limburgse monumenten. Provinciaal Natuurcentrum, Genk. Dubelaar, W., Nijland, T.G. & Tolboom, H.J., red., 2007. Utrecht in steen. Historische bouwstenen in de binnenstad. Matrijs, Utrecht. Dusar, M., Dreesen, R. & Naeyer, A. de, 2009. Natuursteen in Vlaanderen, versteend verleden. Kluwer, Mechelen. Colofon De handleiding is samengesteld in het kader van de programmatische samenwerking MonumentenKennis van TNO, de TU Delft en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Fotoverantwoording: Foto's 1 t/m 50, 52 t/m 60 en 62 t/m 74 T.G. Nijland; foto 54 C.W. Dubelaar; foto 64 R.P.J. van Hees. Dit is versie 1 van deze handleiding. De auteurs houden zich aanbevolen voor kritische kanttekeningen en suggesties voor verbeteringen. Slinger, A., Janse, H. & Berends, G., 1980. Natuursteen in monumenten. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist / Bosch & Keuning, Baarn. Tolboom, H.J., red., 2012. Onvermoede weelde. Natuursteengebruik in Rotterdam 1850-1965. Matrijs, Utrecht. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 30 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Handleiding voor de herkenning van afwerkingen van natuursteen Hendrik-Jan Tolboom RCE versie 1.1, februari 2016 Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 31 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Inleiding Natuursteen is vaak niet toegepast zoals het in de natuur voorkomt. De steen is losgemaakt in de groeve en heeft vervolgens vaak allerlei bewerkingen ondergaan om tot de uiteindelijke vorm te komen. De bewerkingen om de steen zijn uiteindelijke vorm te geven hebben vaak sporen achtergelaten. Deze sporen laten dus zien om welke bewerking het gaat en ook welk gereedschap ervoor gebruikt is. Dat onderscheid is belangwekkend omdat op grond daarvan bijvoorbeeld verschillende bouw- en restauratieperiodes onderkend kunnen worden. Bepaalde bewerkingen zijn kenmerkend voor bepaalde periodes in de geschiedenis. In de 15e en 16e eeuw werd bijvoorbeeld veel natuursteen gescharreerd, terwijl voor die tijd de steen nog wel eens met een bijl werd bewerkt. Frijnen is een bewerking die pas in de 17e eeuw op grote schaal werd toegepast. Boucharderen is een bewerking die in de 19e eeuw pas op grote schaal ingang vond. Ook de kathedraalslag werd pas in de tweede helft van de 19e eeuw veel gebruikt. In de 20e eeuw ten slotte worden machines op grote schaal ingezet voor het afwerken van steen en verdringen de handmatige bewerkingen. gereedschap kan gebruikt worden bij elke steen. Een bouchardehamer is niet te gebruiken voor het bewerken van wit marmer, want daarmee slaat men doffe plekken in het kristallijne materiaal. Ook het scharreren en frijnen van graniet was in het verleden niet gebruikelijk, omdat de steen daar eenvoudigweg te hard voor was. Mergel werd in het verleden ook niet gefrijnd omdat deze steen zich veel gemakkelijker liet schaven. Ook bij zachte witte kalkstenen uit Frankrijk, zoals de Savonnières, zien we vaak dat de steen geschaafd is. Ter illustratie en ondersteuning is een fotobijlage met karakteristeke voorbeelden toegevoegd. Achtergrond bij het stroomschema 1: Om vast te kunnen stellen met welk gereedschap een natuurstenen oppervlak is bewerkt en hoe de bewerking heet is een stroomschema ontwikkeld. Dit resulteert uiteindelijk in de bewerking van de steen De namen van de bewerkingen staan vet en schuin gedrukt (bijvoorbeeld ‘gepolijst’). Omdat de vragen in het stroomschema relatief lang zijn, is het niet grafisch uitgewerkt maar als tekst. Kies om het te doorlopen steeds uit één van de mogelijkheden en volg daarna de nummering tot de juiste naam voor de bwerking. De bewerking geeft ook informatie over de eigenschappen van de steen; niet elk Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl Stroomschema OM TE BEGINNEN. IS HET OPPERVLAK: 1. Glad. 2. Er zitten groeven in. 3. Er zitten putjes in. HET OPPERVLAK OPPERVLAK DAN OOK: IS GLAD. IS HET 1.1: Spiegelend; de steen is gepolijst. 1.2: Dof glimmend; de steen is gezoet. 2: ER ZIJN GROEVEN ZICHTBAAR. HOE BREED ZIJN DE GROEVEN ? 2.1: De groeven zijn breder dan een millimeter. 2.2: Het zijn krassen; de groeven zijn smaller dan 1 millimeter. 2.1: ALS DE GROEVEN BREDER ZIJN DAN EEN MILLIMETER, HOE ZIEN DE GROEVEN ER DAN UIT ? 32 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen 2.1.1: Het zijn groeven die naast elkaar liggen, met hooguit een millimeter tussenruimte. 2.1.2: Het zijn groeven die niet strak naast elkaar liggen. 2.1.1: DE GROEVEN LIGGEN NAAST ELKAAR MET NAGENOEG GEEN TUSSENRUIMTE. 2.1.1.1: De groeven hebben een kaarsrecht verloop en kennen van begin tot eind geen verandering of onderbreking; de steen is machinaal gefrijnd. 2.1.1.2: De groeven hebben een min of meer recht verloop en zijn ongeveer even breed, met af en toe een kleine afwijking of onderbreking; de steen is handmatig gefrijnd met een ceseel. 2.1.1.3: De groeven zijn min of meer even breed en worden op een regelmatige afstand onderbroken. De onderbreking herhaalt zich vaak bij de naastgelegen groeven. De groeven verlopen niet kaarsrecht maar soms gebogen over het vlak. Soms maken ze zelfs een hoek; de steen is gescharreerd met een ceseel. 2.1.1.4: Een reeks naast elkaar gelegen groeven vormen samen een vierkant of een ruit. De ruit of het vierkant hebben doorgaans een breedte en lengt die overkomt met de breedte van de gebruikte beitel (een ceseel). Dit herhaalt zich over het hele vlak; de steen is voorzien van een kathedraalslag met een ceseel. 2.1.1.5: Een reeks naast elkaar gelegen groeven heeft een andere richting dan de reeks groeven die ernaast liggen, zodat een visgraatpatroon ontstaat; de steen is voorzien van een visgraatslag met een ceseel. 2.1.2: ALS DE GROEVEN BREDER ZIJN DAN EEN MILLIMETER EN UIT ELKAAR LIGGEN HOE ZIET HET OPPERVLAK TUSSEN DE GROEVEN ER DAN UIT ? 2.1.2.1: De groeven hebben een grillig verloop, het oppervlak tussen de groeven ligt hoger, is ruw en ruimte tussen de groeven is tussen de 4 mm tot enkele centimeters breed. De doorsnede van de groef heeft min of meer een V-vorm; de steen is geribd met een puntbeitel. 2.1.2.2: De groeven hebben een grillig verloop, het oppervlak tussen de groeven ligt hoger, is ruw en de ruimte tussen de groeven is smaller dan 1 cm. Bovendien lopen een aantal naast elkaar gelegen groeven parallel. De doorsnede van de groef Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl heeft min of meer een V-vorm; de steen is bewerkt met een tandijzer. 2.1.2.3: De groeven hebben een grillig verloop, het oppervlak tussen de groeven ligt hoger, is ruw en de ruimte tussen de groeven is smaller dan 1 cm. Bovendien lopen een aantal naast elkaar gelegen groeven parallel. De groef heeft een plat vlakje van enkele millimeters breed; de steen is bewerkt met een gradine of gradineerijzer. 2.1.2.4: De groeven zijn strak, kaarsrecht en kennen geen onderbreking. De ruimte tussen de groeven is ruw. De steen is machinaal ingezaagd en de steen tussen de zaagsneden is weggehakt. 2.2: ER ZIJN KRASSEN ZICHTBAAR. 2.2.1: De krassen liggen zonder tussenruimte naast elkaar, hebben een min of meer recht verloop en zijn onregelmatig van diepte. De steen is met de hand geschuurd. 2.2.2: De krassen liggen met enkele millimeters tussenruimte naast elkaar, hebben een recht verloop en de richting van de krassen is parallel aan of staat haaks op de voegvlakken. De krassen zijn in de steen gekerfd met een scherpe platte beitel; de steen is voorzien van een 19e eeuwse 33 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen frijnslag. Deze frijnslag komt vrijwel alleen e voor in de 19 eeuw en dan voornamelijk in hardsteen, soms echter ook in zandsteen. 2.2.3: De krassen zijn regelmatig en verlopen in een zuivere boog. De steen is met de machine geschuurd of gezaagd. 3: ER ZITTEN PUTJES IN. HOE ZIJN DE PUTJES OVER HET OPPERVLAK VERDEELD ? 3.1: Er is een patroon herkenbaar; de putjes zijn met een rechte lijn met elkaar te verbinden of er is zelfs een raster herkenbaar. 3.2: De putjes zijn willekeurig verdeeld over het oppervlak en er is geen patroon herkenbaar. 3.1: ER IS EEN PATROON HERKENBAAR. 3.1.1: Meerdere putjes liggen duidelijk op één rij; tussen de putje is een tussenruimte van 1 of een aantal millimeter. De steen is bewerkt met een tandijzer. 3.1.2: Er is in iedere geval op een aantal plekken een raster van putjes herkenbaar. Het raster is doorgaans tussen de 3 en 5 cm lang en breed. De putjes liggen enkele millimeters uit elkaar. De steen is bewerkt met een bouchardeerhamer of met een hamer en bouchardeerbeitel. 3.2: ER ZIJN WILLEKEURIG PUTJES ZICHTBAAR. VERDEELDE 3.2.1: De putjes hebben onderling 1 of enkele millimeters afstand. 3.2.2: Tussen de putjes zitten een centimeter of meer ruimte; de steen is met een puntbeitel bewerkt. De beitel is min of meer rechtstandig in de steen geslagen, waardoor een put in het oppervlak is ontstaan. Men noemt deze bewerking ook wel gebikt. 3.2.1: DE PUTJES HEBBEN ONDERLING EEN AFSTAND VAN 1 OF ENKELE MILLIMETERS. 3.2.1.1: Rond de putjes is de steen ruw; er zijn breukvlakken te zien; de steen is geprikt met een puntbeitel. 3.2.1.2: Rond de putjes is nauwelijks een breukvlak te zien. De steen is gebouchardeerd met een luchthamer. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 34 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Fotobijlage 2.1.1: De groeven liggen naast elkaar met nagenoeg geen tussenruimte. Fig. 1: Machinaal gefrijnde hardsteen. Fig. 5: Gescharreerde Bentheimer zandsteen. Fig. 3: Gefrijnde Obernkirchener zandsteen. Fig. 2: Gefrijnde hardsteen. Fig. 4: Ceselen smeedijzer. van verschillende breedte van Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 35 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen 2.1.2: Als de groeven breder zijn dan een millimeter en uit elkaar liggen hoe ziet het oppervlak tussen de groeven er dan uit ? Fig. 7: Kathedraalslag. Fig. 9: Geribde stoepplaten van graniet. Fig. 6: Gescharreerde Massangis. kalksteen, vermoedelijk Fig. 8: Visgraatslag. Fig. 10: Geribde blokken Muschelkalk. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 36 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Fig. 11: Machinaal ingezaagde travertijn; de steen tussen de zaagsneden is na het inzagen weggebroken. Fig. 13: Gobertanger steen en Ledesteen bewerkt met een tandijzer. Fig. 15: Tandijzers, bovenste met inzetstuk, onderste twee met aangesmede tanden. 2.2: Er zijn krassen zichtbaar. Fig. 12: Verschillende puntbeitels. Fig. 14: Sporen van een tandijzer in een blok Anstrude. Fig. 16: 19e eeuwse frijnslag in hardsteen. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 37 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen 3.1: Er is een patroon herkenbaar Fig. 18: Gebouchardeerde hardsteen. Fig. 20: Gebouchardeerde bouchardehamer. 3.2: Er zijn zichtbaar. hardsteen, willekeurig rechts verdeelde de putjes Fig. 17: Sporen van machinaal zagen op Weiberner tufsteen. Fig. 19: Bouchardeerhamers met losse inzetstukken. Fig. 21: Gebikte hardsteen. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 38 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen 3.2.1: De putjes hebben onderling een afstand van 1 of enkele millimeters. Fig. 23: Machinaal gebouchardeerde hardsteen. Fig. 22: Letters in rode zandsteen met een geprikte achtergrond. Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 39 MonumentenKennis | Kennis van Natuursteen Meer weten ? In 2001 zijn de ‘bestekstermen natuursteen’ door de toenmalig Rijksdienst voor de Monumentenzorg ( tegenwoordig opgegaan in de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) uitgegeven op een CD. Deze bestekstermen geven een beschrijving en beoordelingscriteria voor verschillende soorten natuursteen en bewerkingen die men uit kan voeren in natuursteen. De beschrijvingen zijn in 2013 geredigeerd, aangevuld en vervolgens opgenomen in de URL Restauratie steenhouwwerk (Bijlage B), op te vragen via de Stichting ERM. Nijland, T.G. & Tolboom, H.J., red., Utrecht in steen. Historische bouwstenen in de binnenstad. Matrijs, Utrecht, 111-127. Colofon De handleiding is samengesteld in het kader van de programmatische samenwerking MonumentenKennis van TNO, de TU Delft en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Fotoverantwoording: Tolboom. Alle foto's H.J. Voor informatie over het afwerken van vervangende steen heeft de RCE in 2012 een brochure gepubliceerd. Literatuur Bom, J.A.L., 1950. Natuursteen bij historische bouwwerken. Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 6e serie, 3:161-186. Friedrich, K., 1932. Die Steinbearbeitung in ihrer Entwicklung vom 11. bis zum 18. Jahrhundert. Benno Filser, Augsburg. Tolboom, H.J., 2007. Bewerking en afwerking van natuursteen. In: Dubelaar, W., Voor meer informatie: www.monumentenkennis.nl 40