DEEL 1 Genetica Thema 3 Modificaties en mutaties 1 Interactie tussen genen en omgeving: begrippen 1.1 Nature / nurture  Nature: natuurlijke aanleg, genen  Nurture: omgevingsinvloeden 1.2 Genetica / epigenetica  Genetica  erfelijke informatie in de DNA-basenvolgorde  Epigenetica  erfelijke aanpassingen in de genexpressie • genen ‘aan en uit’ zetten door veranderingen op het DNA of chromatine 1.3 Modificatie / mutatie  Modificatie  verandering in fenotype door omgevingsinvloeden • Niet erfelijke modificatie • Epigenetische modificatie  kan erfelijk zijn  Mutatie  verandering in genotype door wijziging in DNA 2 Voorbeelden van nieterfelijke modificaties 2.1 Proef van Bonnier  Modificatie  verschillend fenotype  Niet erfelijk 2.2 Niet-erfelijke modificaties in de natuur  Voorbeeld: pijlkruid (Sagittaria sagittifolia) ondiep, stilstaand water diep, stromend water  Voorbeeld: ontwikkeling van werkster en koningin bij honingbijen 3 Epigenetische modificaties 3.1 Verandering op DNA: DNA-methylering  Genen kunnen niet tot expressie komen  vb: methylering van 1 X-chromosoom  Barr-lichaampje 3.2 Verandering van chromatinestructuur  Histonacetylering  euchromatine 4 Oorzaken van mutaties 4.1 Spontane mutaties  Sequentie van de basen kan wijzigen (A en G of C en T kunnen onderling verwisseld worden)  Structuur van een base kan veranderen: cytosine wordt soms spontaan omgevormd tot uracil (puntmutatie) 4.2 Geïnduceerde mutaties  Gevolg van milieufactoren  mutagene factoren  Röntgen en radioactieve straling  Ontstaan van vrije radicalen (deeltjes met ongepaarde elektronen)  basen kunnen veranderen  Kunnen breuken in suiker-fosfaatruggengraad doen ontstaan  Ultraviolette straling  Ontstaan van thyminedimeren (T-T)  Bij reparatie kan DNA breken  mutatie  Tabaksrook, drugs, asbest, zware metalen, pesticiden, … 5 Soorten mutaties  Mutaties kunnen op verschillende manieren ingedeeld worden:  Naargelang ze optreden in lichaamscellen of kiemcellen: somatische mutaties en germinale mutaties  Naargelang de omvang van het betrokken DNA: genmutatie, chromosoommutatie of genoommutatie  Naargelang de gevolgen voor de proteïne (fenotype): verliesmutatie, stille mutatie of winstmutatie 5.1 Soorten mutaties volgens de cellen waarin ze zich voordoen 5.1.1 Somatische mutaties  in lichaamscellen  niet erfelijk  kanker 5.1.2 Germinale mutaties  in kiemcellen of gameten  kiembaanmutaties  erfelijk  bv. bepaalde vormen van borstkanker 5.2 Soorten mutaties volgens de omvang van het gewijzigde DNA Genmutaties Chromosoommutatie Genoommutatie De basensequentie van een gen is veranderd. De structuur van de afzonderlijke chromosomen is veranderd. Het aantal chromosomen is veranderd. Cri-du-chat syndroom: deletie op chromosoom 5 Syndroom van Down: trisomie 21 Witte tijger: geen pigment voor rood en geel door puntmutatie 5.2.1 Genmutaties  Veranderingen in het DNA in slechts één of enkele basenparen vormen van genmutaties Transversie Een basenpaar wordt omgekeerd. Transitie Een basenpaar wordt vervangen door een ander. Deletie Eén of meer nucleotiden vallen weg. insertie Eén of meer nucleotiden worden ingevoegd.  Transversie en transitie zijn puntmutaties  Genmutaties kunnen ernstige fenotypische gevolgen hebben • Transversie: voorbeeld sikkelcelanemie  Oorzaak: puntmutatie in het hemoglobinegen op chromosoom 11  AT wordt TA basensequentie in het hemoglobinegen normaal na transversie ---- G A A ------- C T T ---- ---- G T A ------- C A T ---- transcriptie basensequentie in mRNA ---- G A A ---- ---- G U A ---- translatie aminozuursequentie Val - His - Leu - Thr - Pro - Glu - Val - His - Leu - Thr - Pro - Val -  Wordt autosomaal codominant overgeërfd  3 fenotypen  AA  normale RBC  AS  symptoomloos met normale RBC en sikkelcellen maar voordeel tegen malaria  SS  sikkelcelanemie • Transitie: voorbeeld methemoglobinemie  Oorzaak: milieufactoren of puntmutatie in het hemoglobinegen  CG wordt TA basensequentie in het hemoglobinegen normaal na transitie ---- C A T ------- G T A ---- ---- T A T------- A T A ---- transcriptie basensequentie in mRNA ---- C A U ---- ---- U A U ---- translatie aminozuursequentie ---- His ---- ---- Tyr ----  Wordt autosomaal recessief overgeërfd  2 fenotypen  AA  normaal hemoglobine  Aa  normaal hemoglobine  aa  methemoglobinemie • Deletie: voorbeeld mucoviscidose  Oorzaak: deletie van 3 basen in CFTR-gen op chromosoom 7  leesraamverschuiving basensequentie in het CFRT-gen normaal na deletie -TAGTAGAAACCACAA - ATCAT CT T TGGTGTT - -TAGTAACCACAA - ATCAT TGGTGTT - transcriptie basensequentie in mRNA - AUCAUCUUUGGUGUU - - AUCAUUGGUGUU - translatie aminozuursequentie - Ile - Ile - Phe - Gly - Val - - Ile - Ile - Gly - Val -  Wordt autosomaal recessief overgeërfd  2 fenotypen  AA  normaal hemoglobine  Aa  normaal hemoglobine  aa  mucoviscidose • Insertie: voorbeeld ziekte van Huntington  Oorzaak: invoeging van extra basenherhalingen (-CAG-) in het Huntington-gen op chromosoom 4 (meer dan 40 ipv minder dan 27) basensequentie in het Huntington-gen (5’  3’) normaal na insertie < 27 herhalingen CAG > 40 herhalingen CAG transcriptie basensequentie in mRNA < 27 herhalingen CAG > 40 herhalingen CAG translatie aminozuursequentie < 27 herhalingen Gln > 40 herhalingen Gln  Wordt autosomaal dominant overgeërfd  2 fenotypen  aa  gezond  Aa  ziekte van Huntington  AA  ziekte van Huntington 5.2.2 Chromosoommutaties chromosoommutaties Deletie Een losgekomen chromosoomstuk gaat verloren. Inversie Duplicatie Een losgekomen Een chromosoomstuk chromosoomstuk verdubbelt zich. voegt zich omgekeerd weer in in hetzelfde chromosoom. translocatie Verplaatsing van chromosoomstukken tussen 2 niethomologe chromosomen. • Deletie: voorbeeld  cri-du-chatsyndroom  Oorzaak: verlies van het eindstuk van de parm van chromosoom 5 (1/50 000)  Deletie van een tussenstuk is ook mogelijk • Inversie: meestal geen afwijking  Oorzaak: omgekeerd invoegen van losgekomen stuk DNA  Bij de mens meestal op chromosoom 9  Niet schadelijk maar wel verhoogd risico op miskraam • Duplicatie: voorbeeld  ontstaan van α- en ß-keten bij hemoglobine  Oorzaak: verdubbeling van een gen als 2 homologe chromosomen breken op niet-homologe plaatsen  Oorspronkelijk 1 gen voor hemoglobine; nu gen voor α-keten en gen voor ß-keten • translocatie: voorbeeld  Philadelphiasyndroom  Oorzaak: verplaatsing van chromosoomstukken tussen 2 niet-homologe chromosomen  Philadelphiachromosoom: stuk van chromosoom 9 wisselt met stuk van chromosoom 22  fusie-gen op chromosoom 22  vorm van leukemie • Fragiele-X-syndroom  Zo genoemd omdat het laatste stukje van het chromosoom gemakkelijk een breuk vertoont.  Het is verantwoordelijk voor de meest voorkomende vorm van mentale achterstand.  Dit syndroom komt voor bij ongeveer 1 op 4000 personen. De afwijking wordt zowel bij mannen als bij vrouwen aangetroffen, maar bij mannen komt het meer voor en is de mentale achterstand altijd ernstiger want het Y-chromosoom draagt geen gen dat het defecte gen op het Xchromosoom kan compenseren. Nonkel en neef met fragiele-X 5.2.3 Genoommutaties  Veranderingen in aantal chromosomen  Zijn een gevolg van non-disjunctie in meiose 1 of 2+  Homologe chromosomen (meiose 1) of zusterchromatiden (meiose 2) worden niet gesplitst  trisomie of monosomie Uitleg over de symbolische voorstelling van mutaties 46,XY betekent 46 chromosomen (= een normaal aantal), XY duidt op een mannelijk geslacht. 47,XX,+21 betekent 47 chromosomen (1 teveel dus), XX = vrouwelijk geslacht, +21 betekent dat chromosoom nummer 21 extra aanwezig is. Dit komt voor bij personen met mongolisme (trisomie 21, syndroom van Down genoemd). 46,XX/46,XY is een voorbeeld van een mozaïek- of chimeer-individu. Er zijn in het lichaam cellen aanwezig met 46,XX en tevens cellen met 46,XY. Hierdoor ontstaat mozaïek- of chimeerhermafroditisme (tweeslachtigheid). (Mozaïek- individu stamt af van 1 zygoot; chimeer-individu stamt af van meer dan 1 zygoot) MOZAÏEK 46,XY 45,X 46,XY Indien nu bepaalde cellen 46,XY hun Y-chromosoom 46,XY 45,X verliezen. 45,X X Eicel 45,X Y 46,XY 45,X Zaadcel 45,X/46,XY Uit 1 bevruchte eicel ontstaan door deling lichaamscellen met verschillende erfelijke samenstelling. Deze cellen liggen door elkaar en komen voor over heel het lichaam. CHIMEER 2 bevruchte eicellen 46,XX 46,XY 46,XY 46,XY 46,XY 46,XY 46,XY 46,XY 46,XY 46,XX 46,XX X X Eicel met twee kernen 46,XX 46,XX 46,XX 46,XX 46,XX Zaadcel met X Zaadcel met Y 46,XX 46,XX/46,XY Hermafroditisme CHIMEER 2 bevruchte eicellen die bij elkaar blijven 46,XX 46,XY 46,XY 46,XY 46,XY 46,XY 46,XY 46,XY 46,XX 46,XX 46,XX 46,XX 46,XX 46,XX 46,XX 46,XY 2 ovulaties. 1 eicel wordt bevrucht met een zaadcel met X, de andere eicel met zaadcel met Y 46,XY 46,XX 46,XX 46,XX/46,XY Hermafroditisme Bepaalde delen van het lichaam bezitten een andere erfelijke samenstelling dan andere delen van het lichaam. CHIMEER En ik dan? Dit dier ontstond door combinatie van schapenembryocellen met geitenembryocellen. Dit “gaapje” of “scheitje” bezit bepaalde delen met kenmerken van een schaap en andere delen met kenmerken van een geit. Zo is ook een chimeer bekend van een kwartel en een kip, de “kwip” genaamd. • Trisomie 21 of syndroom van Down 1/800  47, XX (of XY), +21  Non-disjunctie meestal bij oögenese  hoe ouder de moeder, hoe meer kans  20 j: 1/1600, 30 j: 1/900, 35 j: 1/300, 40 j: 1/110, 44 j: 1/35. • Trisomie 9 Zeldzaam 47,XY(of XX),+9. Andere oorvorm, vergroeiing van beenderen en vingers, onvolledig ontwikkelde geslachtsorganen, mentale en psychomotorische achterstand (lopen op 5 j, eerste woorden op 6 jaar). Enkel levensvatbaar als mozaïek Bv. 47,XY,+9/46,XY • Trisomie 13 (Patau syndroom) 47,XY(of XX),+13. Zes vingers en zes tenen. Nog veel andere ernstige misvormingen. Overlijden kort voor of na de geboorte (max. 6 maand) 1/19000 • Trisomie en monosomie van geslachtschromosomen Syndroom van Klinefelter (47,XXY) Jongens. Niet-ontwikkelde teelballen (steriel) Vrouwelijke kenmerken (borstontwikkeling 1/3). 1 Barr-lichaampje. Ook mozaïek mogelijk 1/1000 Syndroom van Turner (45,X) (monosomie X) Meisjes. Nekvliezen. Misvormde oorschelpen. 1/10000 Geen Barr-lichaampje in de kernen van de cellen. Slechts 1 tot 2% wordt levend geboren  incidentie dus hoger dan 1/10000 Vertraagde lengtegroei. Onvolledig ontwikkelde voortplantingsorganen en achterblijven van normale secundaire geslachtskenmerken. Mozaïek komt voor: 46,XX/45,X 47,XXX/45,X 47,XXX/46,XX/45,X 5.3 Soorten mutaties volgens de effecten op de proteïne 5.3.1 Verliesmutaties  Mutaties in coderend DNA  proteïnedefect  Gevolg: ziekten of afwijkingen  Voorbeelden: muco, Huntington, sikkelcelanemie, … 5.3.2 Stille mutaties  Mutaties in coderend DNA zonder effect op AZ-sequentie (de meeste AZ hebben meer dan één codon). 5.3.3 Winstmutaties  Mutaties in coderend DNA waarbij een beter functionerend gen ontstaat.