Onderwijsvisie Vlaardingen Alle kinderen zijn kansrijke kinderen VLD/2012/4716 Vlaardingen, juni 2012 1 Inhoudsopgave 1. Waarom een visie? .................................................................................................................................. 3 1.1 Van oud naar nieuw ............................................................................................................................ 3 1.2 Nieuwe ontwikkelingen ....................................................................................................................... 3 1.3 De inhoud............................................................................................................................................. 3 1.4 Samen.................................................................................................................................................. 4 2. Visie op de ontwikkeling van de jeugd ................................................................................................ 5 2.1 Het kader ............................................................................................................................................. 5 2.2 Partners................................................................................................................................................ 6 3. Passend onderwijs en de drie gedachtelijnen.................................................................................... 7 4. Doorlopende leerlijn................................................................................................................................ 9 5. Doorlopende zorglijn............................................................................................................................. 12 6. Doorlopende werklijn ............................................................................................................................ 16 7. Rollen....................................................................................................................................................... 19 2 1. Waarom een visie? 1.1 Van oud naar nieuw De laatste Onderwijsvisie Vlaardingen dateert al weer van 5 jaar geleden. Sinds 2006 zijn de verhoudingen binnen het lokaal onderwijsbeleid sterk veranderd. Schoolbesturen hebben veel meer beleidsvrijheid gekregen en gemeenten minder taken en financiële sturingsmiddelen. De Lokale Educatieve Agenda (LEA) is geïntroduceerd als een instrument om het lokaal onderwijsbeleid vorm en inhoud te geven na de wetswijzigingen in het onderwijs(achterstanden)beleid in 2006. Er zijn steeds meer onderwerpen in het onderwijs die alleen met onderling overleg en in onderlinge samenwerking verder ontwikkeld en verbeterd kunnen worden. Denk bij voorbeeld aan de brede school, de voor- en vroegschoolse educatie, de veiligheid op school en in de buurt en ook aan de zorg in en om de school die in het kader van de LEA zijn opgepakt. 1.2 Nieuwe ontwikkelingen Er zijn een aantal nieuwe ontwikkelingen die mede aanleiding geven tot een nieuwe visie te komen. 1. De eerste betreft stelselwijziging in het onderwijs in de vorm van passend onderwijs. Het huidige stelsel voor extra onderwijsondersteuning is niet meer houdbaar. Steeds meer kinderen worden bestempeld als hulpbehoevend, is er sprake van steeds verdere bureaucratisering en de geleverde zorg is niet altijd meer doelmatig. Deze vraagstukken zien we ook terug in andere sectoren zoals de zorg en de sociale zekerheid. De decentralisatie van de jeugdzorg, AWBZ en de invoering van de Wet werken naar vermogen en passend onderwijs staan niet los van elkaar, omdat het grotendeels dezelfde mensen betreft. Een goede intersectorale afstemming tussen deze beleidsterreinen is nodig. 2. Vervolgens zijn er ontwikkelingen op de arbeidsmarkt aan de gang die leiden tot een mismatch tussen vraag en aanbod van arbeid. Er ontstaan zogenaamde tekortsectoren, zoals techniek en zorg waarbinnen grote behoefte is aan personeel, maar waarvoor niet voldoende onderwijs wordt georganiseerd. 3. Schoolverzuim en schooluitval is onaanvaardbaar hoog. Op vele manieren wordt de aanval hiertegen ingezet. Een van de maatregelen zijn de zogenaamde experimenteerregelingen VM 2, Vm3 en VM4. Met deze regelingen worden VMBO-scholen en MBO- scholen gestimuleerd nieuwe geïntegreerde beroepsopleidingen te organiseren om zo meer leerlingen een startkwalificatie te laten behalen, de schooluitval te beperken en de aansluiting op de arbeidsmarkt te versterken. 1.3 De inhoud Ruim 17.000 kinderen en jongeren groeien op in Vlaardingen. Zij zetten hun eerste stappen, gaan naar de peuterspeelzaal of dagopvang, nemen deel aan het onderwijs, doen aan sport, maken muziek, spelen op straten en pleinen, gaan uit en gaan uiteindelijk aan het werk. Deze jongeren zijn belangrijk voor onze stad. Zij zijn het toekomstig potentieel. Investeren in onze jeugd is investeren in de stad. Het is daarom van belang dat de Vlaardingse jeugd met een gezonde dosis zelfvertrouwen, met de juiste competenties en met ontwikkelde talenten de stappen richting volwassenheid zet. Vlaardingen wil en moet beter presteren. Dit vraagt om het nemen van de verantwoordelijkheid om goed kwalitatief onderwijs te bieden dat talent tot ontwikkeling brengt, leerlingen uitdaagt het beste uit zich zelf te halen en jongeren weerbaar maakt voor de arbeidsmarkt voor morgen. In de Onderwijsvisie staan daarom drie gedachtelijnen centraal. De doorlopende leerlijn, de doorlopende zorglijn en de doorlopende werklijn. Naast de nieuwe uitdagingen bouwen we voort op de resultaten die we de afgelopen vier jaar hebben bereikt. Er zijn vernieuwende onderwijsachterstanden programma’s ingevoerd, brede school activiteiten gesubsidieerd, er is geïnvesteerd in huisvesting en het bestrijden van vroegtijdige schooluitval. 3 1.4 Samen De visie is tot stand gekomen in een samenwerking tussen de gemeente, de voorschoolse voorzieningen en het onderwijs en is een uitdrukking van de gezamenlijke ambitie kansen te scheppen voor talentontwikkelingen voor alle Vlaardingse kinderen. Naar aanleiding van een initiatiefvoorstel uit het onderwijs is in een Delta-overleg in 2011 de structuur vastgelegd en zijn afspraken gemaakt over de te volgen werkwijze. Door gesprekken en discussie in werkgroepen samengesteld op basis van voornoemde gedachtelijnen, ontstond een coproductie die leidde tot deze gemeenschappelijke visie. Deze visie is het startpunt voor het maken van meer gedetailleerde afspraken tussen gemeente, schoolbesturen en bedrijven. Hiervoor is in het voorbereidingstraject al een goede aanzet gegeven die we in de visie hebben opgenomen. Deze aanzet leidt soms tot een behoefte aan verdere concretisering in andere gevallen is ze juist gedetailleerd. Deze verschillen hangen samen met de aard van het onderwerp, de wijze waarop er in het voorbereidingstraject over is gesproken en de manier waarop in de werkgroepen is gewerkt. De werkgroepen zullen ook verder vormgeven aan de uitvoering/uitwerking van de onderwijsvisie doormiddel van uitvoeringsprogramma’s. Naast het benoemen van concrete projecten zullen in deze programma’s mee genomen welke rollen en verantwoordelijkheden de samenwerkende partijen hebben en hoe de planning is. De voortgang daarvan zal worden bewaakt in het lokaal bestuurlijk overleg kinderopvang, onderwijs en gemeente in de Lokaal Educatieve Agenda (LEA). 4 2. Visie op de ontwikkeling van de jeugd Kinderen en jongeren verwerven een scala aan motorische, cognitieve, schoolse en sociale vaardigheden in hun leven. Dit doen zij in een dynamisch samenspel met hun naaste omgeving: ouders, broers en/of zussen, mensen in de buurt, leerkrachten op school, vrienden en vriendinnen. Ook invloeden buiten de naaste omgeving spelen hierin een rol, zoals attitudes van de maatschappij over opvoeding en onderwijs en inrichting van het onderwijssysteem en de jeugdzorg. Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat kinderen zich beter ontwikkelen als ze opgenomen zijn in sociale netwerken die groter zijn dan het gezin alléén. Als er bijvoorbeeld goede verbindingen zijn tussen ouders in de buurt en tussen ouders en school, dan presteren kinderen beter en hebben ze meer kans op maatschappelijk succes. Uit onderzoek van Unicef blijkt dat kinderen in Nederland het gelukkigst zijn. Tegelijker tijd zien we dat kinderen steeds meer een stempel als hulpbehoevend krijgen in het onderwijs en dat beleid en inzet gericht is op probleembestrijding. Ook al is dit niet altijd in het belang van het kind. In deze visie gaan we uit van een positieve benadering. We gaan uit van de kansen van het kind en daar waar nodig versterken we die kansen. Bijvoorbeeld door vroegtijdig inhalen van taalachterstanden of ondersteuning bij het opvoeden of dreigende schooluitval. Wij gaan uit van de eigen kracht van de jeugd en hun ouders. Toch zijn er jongeren en ouders die het op eigen kracht (tijdelijk of nog) niet kunnen. Daarvoor is het bieden van tijdige hulp of passende zorg nodig. Wij willen Vlaardingen positioneren als carrièrestad. Doel daarbij is voor alle kinderen en jongeren optimale kansen te creëren, waardoor iedere leerling zich kan ontwikkelen en ontplooien naar zijn talenten en zich zo hoog mogelijk kan kwalificeren. Daarbij is sprake van een soepel verlopende schoolloopbaan met als resultaat een goede en passende maatschappelijke positie. In dit licht hebben/krijgen scholen naast de primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs en het opleiden, een grotere maatschappelijke rol waarin opvoeden en het bijbrengen van burgerschapszin in belangrijke plaats inneemt. Het onderwijs staat daar niet alleen in en is zich steeds meer bewust van het feit dat ze deel uit maakt van verbanden die invloed hebben op de ontwikkeling van een kind of een jongere en dat er binnen die verbanden moet worden samengewerkt om te komen tot een continuïteit in het leerproces, een tijdige en indien nodig een continuüm van hulp en zorg en een goede afstemming met de arbeidsmarkt. 2.1 Het kader1 De organisaties voor voorschoolse voorzieningen (kinderopvang en peuterspeelzaalwerk), onderwijs en gemeente stellen zich ten doel de talenten van alle kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar maximaal te ontwikkelen. Het onderwijsaanbod en de daaraan gerelateerde buitenschoolse voorzieningen worden in de directe nabijheid van hun woonomgeving aangeboden. Deze organisaties doen er alles aan de volgende (maatschappelijke) resultaten te bereiken: Iedere jongere verwerft een zo hoog mogelijk bij zijn/haar mogelijkheden en talenten passend onderwijsresultaat in de diverse voorschoolse voorzieningen en onderwijsvormen. Iedere jongere verwerft zelfstandig en duurzaam een inkomen uit arbeid. Iedere jongere participeert actief in de samenleving Om deze ambities zo goed mogelijk te realiseren, zetten alle partijen zich gezamenlijk in voor: Onderwijs met maximale leerresultaten voor ieder kind. Het actief uitdagen van jong talent in Vlaardingen om het beste uit zichzelf te halen. Intergrale kindcentra voor kinderen van 0-12 jaar, waarin onderwijs en kinderopvang naast sport, cultuur jeugdzorg belangrijke partners zijn, met één pedagogisch klimaat en één, doorlopende leer-en ontwikkelingslijn van voorschoolse voorzieningen naar basisonderwijs en 1 Beleidsvisie onderwijs Vlaardingen aangeboden in Delta-overleg 2011 5 vervolgens naar voortgezet onderwijs, waarbij gezocht wordt naar verbindingen tussen binnen- en buitenschools leren. Vanuit de optiek van ouders en kinderen functioneert het Integrale kindercentrum als één organisatie die zich in de directe woonomgeving van de kinderen bevindt. Algemeen vormend onderwijs dat actief inspeelt op stedelijke en regionale ontwikkelingen, dat zich mede richt op doorstroming naar het bedrijfsleven dat nauw samenwerkt met het vervolgonderwijs. Passend onderwijs aan alle kinderen in hun directe woonomgeving dat overeenkomt met hun talenten. Scholen die beschikken over goede moderne gebouwen, die geschikt zijn om de hiervoor beschreven onderwijsvisie vorm te geven. Ouderbetrokkenheid dient expliciet ingezet te worden als onderdeel van het gezamenlijk beleid. Deze inzet hangt samen met het toegenomen besef dat wanneer ouders en school samen optrekken er veel te winnen valt: ouders en school als partners. Zij zijn de eerstverantwoordelijken voor en beïnvloeders van de ontwikkeling van hun kinderen. Een goede regionale samenwerking ter verwezenlijking van de visie. Een verdere aanscherping van deze punten vindt plaats langs de drie genoemde gedachtelijnen. 2.2 Partners Naast onderwijs en gemeente zijn de betrokkenheid van het bedrijfsleven en de ouders van groot belang voor het slagen van de schoolloopbaan van de jongere. Hieronder gaan we kort in op de rollen van de verschillende partners. Het onderwijs. Het onderwijs is primair verantwoordelijk voor de inhoud van het onderwijs. Ingezet wordt op kwaliteit waarbij de talenten van elk kind worden aangesproken en kinderen zo goed mogelijk worden opgeleid. Het bedrijfsleven Het bedrijfsleven is een belangrijke partner van het onderwijs. Het denkt mee over de inhoud van het (beroeps)onderwijs en levert een bijdrage aan de invulling daarvan. Het verzorgt gastlessen en biedt stage plaatsen aan. Tevens is het afnemer van toekomstige werknemers en liggen er opleidingsvragen in de richting van het onderwijs in het kader van een Leven Lang Leren. De gemeente Naast enkele wettelijke taken heeft de gemeente vooral de rol van faciliteren, signaleren, agenderen en stimuleren. De ouders Ouders zijn de eerst verantwoordelijken voor de opvoeding en de ontwikkeling van hun kinderen. Uit onderzoek blijkt dat ouderbetrokkenheid de schoolloopbaan en de schoolresultaten positief beïnvloedt. Ook blijkt uit onderzoek dat de dialoog tussen het onderwijs en ouders onder druk staat. Samenwerking tussen ouders en school vraagt om wederkerigheid. Scholen mogen ouders aanspreken op hun betrokkenheid en andersom mogen ouders van scholen verwachten dat zij ouders actief betrekken bij de school en de ontwikkeling van de leerling. Ouders kunnen worden ingezet voor het verbeteren van leerprestaties, loopbaanoriëntatie en schooluitval en de school als gemeenschap (meeleven, meehelpen, meedenken en meebeslissen). Bij de uitwerking van deze visie in de uitvoeringsprogramma’s zullen de rollen, de betrokkenheid en verantwoordelijkheden van de diverse partners expliciet worden genoemd. 6 3. Passend onderwijs en de drie gedachtelijnen Passend onderwijs staat voor maatwerk in het onderwijs. Met de Wet passend onderwijs kiest het kabinet voor een integrale aanpak waarbij het kind centraal staat en waar meer samenhang ontstaat in de voorzieningen voor leerlingen die extra zorg en aandacht nodig hebben. De inzet van de nieuwe wet is een passend aanbod en de best mogelijke opleidingskansen voor alle leerlingen. Thuisnabij onderwijs is hierbij het uitgangspunt. Waar mogelijk gaan leerlingen naar het regulier onderwijs. Speciaal onderwijs blijft een optie voor leerlingen die daar (nog) niet adequaat kunnen worden opgevangen. Deze pijlers van het passend onderwijs, vormen mede de basis van de drie de gedachtelijnen. Hieronder wordt daar in het kort op in gegaan. Passend onderwijs en de doorgaande leerlijn Als we spreken over een doorgaande leerlijn en passend onderwijs dan hebben we het over een ononderbroken ontwikkeling van een kind of jongere, zonder drempels en onnodige hobbels op het gebied van leren, ondersteuning en zorg in de klas, binnen school en schooloverstijgend (voorschool – po- vo – mbo). Passend onderwijs gaat uit van mogelijkheden en talenten van kinderen. Met leerlijnen volg je de ontwikkeling van kinderen op verschillende domeinen (rekenen, taal, sociaalemotionele ontwikkeling enz). Naast de vastgestelde onderwijsdoelen gaan we bij een leerlijn ook uit van de kenmerken en mogelijkheden van individuele leerlingen (karakter, interesses, vaardigheden ed). De doorgaande leerlijn realiseer je met vroegtijdige signalering en adequaat (preventief) handelen. Het levert inzicht op in de mogelijke (specifieke) ondersteuningsbehoefte van kinderen. Het biedt een basis voor het zorgvuldig overdragen van gegevens vanaf de peuterperiode tot en met het moment waarop kinderen het onderwijs verlaten. Het gaat daarbij niet alleen om leerlinggegevens, maar ook om gegevens voor een passend aanbod. Kortom: werken vanuit leerlijnen is een voorwaarde om passend onderwijs goed vorm te kunnen geven. Passend onderwijs en de doorgaande zorglijn. Als gevolg van de zorgplicht stellen scholenbesturen een ondersteuningprofiel per school vast. Daarmee wordt het voor ouders duidelijk welke ondersteuning op de school aan leerlingen beschikbaar wordt gesteld. Om als school de zorgplicht volledig waar te kunnen maken, werken scholen samen binnen een samenwerkingsverband. Het bestuur van een samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor het opstellen van een overkoepelend zorgplan dat betrekking heeft op alle scholen binnen het samenwerkingsverband. In het zorgplan staat: De “basiszorg” die iedere school zelf aanbied. Dat is de zorg die de school zelf biedt aan alle leerlingen; De “breedtezorg” die een school biedt, met inzet van zorgpartners zoals maatschappelijk werk, de jeugdgezondheidszorg, de leerplichtambtenaar en de expertise van het speciaal onderwijs, ingezet via leerkracht, intern begeleider via de zorg-en adviesteams; De “dieptezorg” waarin het speciaal onderwijs op dit moment voorziet. Schoolbesturen en gemeenten dienen overeenstemming te bereiken over de inhoud van het zorgplan waarbij afstemming dient plaats te vinden met het bredere domein van het gemeentelijk zorgbeleid. Schoolbesturen krijgen de plicht op hun scholen voorzieningen te treffen om ook niet onderwijsgebonden problemen vroegtijdig te signaleren en daar actie op te ondernemen. Daar waar extra ondersteuning nodig is, is de zorglijn complementair aan de doorgaande leerlijn en wordt de zorg meer in de klas geplaatst of in de school gebracht. Daarnaast geldt dat de extra ondersteuning zich niet alleen hoeft te beperken tot de individuele leerling maar dat er, daar waar nodig een totaal pakket aan ondersteuning voor het gehele gezin geleverd wordt. Passend onderwijs en de doorgaande werklijn Een grote uitdaging ligt in de realisatie van een goede match tussen onderwijs en arbeidsmarkt. De overheid wil dat het onderwijs zoveel mogelijk jongeren voorbereid op de arbeidsmarkt. Speciale aandacht binnen het passend onderwijs is er voor de jongere met een beperking. In het vsouitstroomprofiel Arbeidsmarkt (voortgezet speciaal onderwijs) worden leerlingen voorbereid op participatie op de arbeidsmarkt. 'Passende werkgelegenheid' moet hier individueel bekeken worden: 7 passend voor de individuele leerling, met zijn of haar wensen, mogelijkheden en beperkingen. De arbeidsmarktpositie van schoolverlaters uit het vso is kwetsbaar. Het verwerven van een baan gaat niet vanzelf, en het behoud van een eenmaal verworven baan is niet vanzelfsprekend. Het voldoen aan een passend uitstroomprofiel vraagt inzet van het onderwijs, een geschikt aanbod vraagt een bijdrage van het bedrijfsleven en het stimuleren van (arbeidsmarkt)participatie van kwetsbare jongeren wordt een verantwoordelijkheid van de gemeente (Wet werken naar vermogen). Passend onderwijs en ouderbetrokkenheid Een van de onderwerpen in de nieuwe wet is een betere positie voor ouders. Deze wordt op twee manieren versterkt. Als groep krijgen ouders meer zeggenschap over de afspraken binnen de regionale samenwerking (het samenwerkingsverband). Op individueel niveau wordt de rechtspositie met betrekking tot het aanbod van passend onderwijs aan hun kinderen versterkt (bezwaarprocedure bij het samenwerkingsverband en eventueel in beroep bij de rechter). Ten aanzien van het schoolondersteuningsprofiel krijgt de medezeggenschapsraad het adviesrecht bij de vaststelling daarvan. Over het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband krijgen ouders (samen met leraren) medezeggenschap in een aparte ondersteuningsplanraad van het samenwerkingsverband. Naast deze formele verhoudingen is het van belang hoe ouders en school elkaar vinden in hun gemeenschappelijk belang: een goede ontwikkeling van het kind. Samenwerking tussen school en ouders is daarvoor een essentiële voorwaarde. Dit geld in sterke mate bij passend onderwijs, waarbij sprake is van ondersteuning op maat. 8 4. Doorlopende leerlijn Visie Vanuit hun beleidsvisie heeft het onderwijs het doel kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar, ongeacht hun mogelijkheden en beperkingen, in de directe nabijheid van hun woonomgeving een onderwijsaanbod en daaraan gerelateerde buitenschoolse opvang voorzieningen te bieden, die hen ieder voor zich uitdagen zich maximaal te ontwikkelen. De organisaties doen er alles aan om de volgende ( maatschappelijke) resultaten te bereiken: 1. Iedere jongere behaalt minimaal een startkwalificatie. 2. Iedere jongere verwerft een zo hoog mogelijk bij zijn mogelijkheden passend kwalificatieniveau in het beroepsonderwijs. 3. Iedere jongere verwerft zelfstandig en duurzaam een inkomen uit arbeid. 4. Iedere jongere participeert actief in de samenleving. Om deze ambities zoveel mogelijk te realiseren zetten onderwijsorganisaties onder andere in op: “Integrale kindcentra van 0-12 jaar, waarin naast onderwijs en kinderopvang sport, cultuur, jeugdzorg en welzijn belangrijke partners kunnen zijn, met een gemeenschappelijk pedagogisch klimaat en een doorlopende leer- en ontwikkelingslijn van voorschoolse voorzieningen naar basisonderwijs en vervolgens naar het voortgezet onderwijs, waarbij gezocht wordt naar de verbinding tussen binnen- en buitenschoolsleren. Vanuit de optiek van ouders en kinderen functioneert het integraal kindcentrum als één organisatie die zich in de directe woonomgeving van de kinderen bevindt, met uitzondering van de scholen en kinderopvangvoorzieningen die een gemeentelijke of regionale functie vervullen.” Doorlopende leerlijn: De doorlopende leerlijn kan uitgesplitst worden in: Horizontale leerlijn: De doorlopende leerlijn tussen 0 en 18 jaar, met extra aandacht voor de overgang van voorschoolse voorzieningen naar basisonderwijs en de overgang van basisonderwijs naar VO en VO naar MBO, HBO en WO. De inhoudelijke lijn tussen voorschoolse en vroegschoolse educatie zit voor een deel in de VVE programma’s. Binnen Vlaardingen werken alle voorschoolse voorzieningen met hetzelfde programma. Binnen de vroegschoolse voorzieningen is er echter een grote diversiteit Voor een optimale doorgaande leerlijn dienen kinderopvang, peuterspeelzaal en basisschool aan elkaar gekoppeld te worden ( in een IKC). De koppels dienen met 1 programma te werken. Taalprogramma’s VVE voor kinderen van 2-6 jaar hebben het meest effect als er een vloeiende overgang is. Verticale leerlijn: De doorlopende leerlijn van 07.00 tot 19.00 uur met een verbinding tussen binnen- en buitenschools leren en een eenduidig pedagogisch klimaat. Het doel daarbij is goed op elkaar aansluitende voorzieningen op het terrein van onderwijs, opvang, sport en cultuur. Het sleutelbegrip is samenwerking. Er dienen dagarrangementen te worden ontwikkeld waarbij er een verbinding is tussen binnen- en buitenschools leren. Dagarrangementen: Samenhangend aanbod van onderwijs-, opvang- en vrijetijdsvoorzieningen, zoveel mogelijk dicht bij huis en voor alle kinderen. Samenwerking kenmerkt zich door: - multifunctionele accommodaties - multidisciplinaire teams - uniforme uitgangspunten (1 pedagogisch klimaat) 9 - gelijkwaardigheid Een van de voorwaarden voor een doorlopende leerlijn is een eenduidig pedagogisch klimaat. Het pedagogisch klimaat wordt per integraal kindcentrum bepaald en bevat o.a. afspraken over opvoeding, ontwikkeling, identiteit, etc. Onder pedagogisch klimaat verstaan we het totaal aan bewust gecreëerde en aanwezige omgevingsfactoren die inspelen op het welbevinden van het kind, waardoor het zich in meer of mindere mate kan ontwikkelen. Ononderbroken ondersteuningcontinuüm (doorlopende zorglijn) De ondersteuning binnen het integraal kindcentra is zo georganiseerd dat er een eenduidig ononderbroken aanbod van ondersteuning is tussen de voorschoolse voorzieningen, het basisonderwijs en de tussenschoolse- en buitenschoolse voorzieningen. Dat is ook het geval tussen de integrale kindcentra en het voortgezet onderwijs. Het IKC op zijn smalst is onderwijs, kinderopvang en peuterspeelzaal. De integrale kindcentra fungeren als een organisatie en ieder IKC heeft een eigen profiel afgestemd op de omgeving. Iedere IKC dient een VVE locatie te zijn. In 2015 willen we dat iedere school een integraal kindcentrum is. Alles zal nog niet onder een dak gehuisvest zijn, maar er wordt wel gewerkt volgens de gedachte van het Integrale Kindcentra. De denominaties houden we in stand, maar er moet een goede spreiding komen. Ouders moeten de mogelijkheid hebben en binnen redelijke afstand in hun of een naastgelegen wijk naar de school van hun keuze te kunnen gaan. Bij de komst en planning van de IKC’s moeten de schoolbesturen onderling kijken en afspraken maken over waar welke IKC komt. De school moet wel een bepaalde omvang hebben om op te gaan in een integraal kindcentrum, We gaan uit van circa 250 leerlingen. Rol gemeente: De inhoudelijke ontwikkeling van het concept integrale kindcentra ligt vooral bij de betrokken organisaties. De rol van de gemeente is het op gang brengen van het proces, het binden van partners op de inhoud ( een gezamenlijk gedragen visie), het maken van afspraken over ambities en verantwoordelijkheden, het faciliteren van het proces op basis van een integraal huisvestingsplan waarin uitgangspunt is dat alle scholen integraal kindcentrum zijn met daarvoor geschikte huisvesting en het doen organiseren van passende ondersteuning vanuit de jeugdhulpverlening en het financieren van de VVE-voorzieningen. Doorgaande leerlijn PO en VO en VO en MBO, HBO: Bij de doorgaande leerlijn, m.n. tussen PO en VO en tussen VO en vervolgonderwijs betekent de geformuleerde visie dat we ons richten op 100 % gerichte doorstroom van leerlingen vanuit het PO naar het VO en vanuit het VO naar het MBO, HBO en WO. Daarbij zetten we de volgende middelen in: - De scholen voor PO zullen aandacht besteden aan de loopbaanoriëntatie van de leerlingen door hun voorlichting te geven over functies en beroepen, zoals bedrijfsbezoeken en professionals ( bijv. ouders) laten vertellen over hun werkgebied. - Een koude, digitale overdracht van leerling-gegevens( met betrekking tot onderwijs en ondersteuning). Daarbij worden ook (uiterste) data afspraken gemaakt over de overdracht en inhoud van deze gegevens. 10 - Een warme overdracht waarbij het goed overdragen van leerlingen en het stimuleren van contacten, waarbij leraren over en weer kennis kunnen maken met de werkwijze en de methodieken in de verschillende schoolsoorten, tussen de verschillende onderwijs soorten van belang is. - Een terugkoppeling van het succes van de doorverwijzing van het VO naar het PO aan het eind van het eerste en derde leerjaar. - Het goed regelen van Maatschappelijke Stages in de regio. - Een effectief verzuim en te-laat komen beleid. - Het in beeld hebben en terugdringen van VSV-ers. Er wordt uitvoering gegeven aan het convenant Voortijdig Schoolverlaten Regio Rijnmond. Hierin zijn ook maatregelen opgenomen voor de warme en koude overdracht van VO naar MBO - Afstemmen van leerinhoud (m.n. bij Nederlands en rekenvaardigheid) en pedagogischdidactische aanpak tussen PO - VO en tussen VO – MBO op basis van referentieniveaus. - Afstemmen van de werklijn van PO-VO-MBO op de toekomstige behoefte van de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld door het meer vormgeven van “vakscholen” en het meer betrekken van het bedrijfsleven bij het totale onderwijs in Vlaardingen. - In gezamenlijkheid werken aan een ambitieuze leercultuur; stimuleren en realiseren van talenten en kansen. Daarvan worden geregeld mooie aanpakken en resultaten met elkaar gedeeld. - Aandacht geven aan en experimenteren met een mogelijk versnelde doorstroom (maatwerk) tussen PO en VO en tussen VO en MBO. Daarbij denken we ook aan het volgen van lessen in de vorm van proefstuderen. - In het integrale huisvestingsplan van de gemeente worden specifieke aanpassingen van het schoolgebouw opgenomen om leerlingen met een specifieke leer- en ondersteuningsvraag binnen het VO de juiste faciliteiten te kunnen bieden. 11 5. Doorlopende zorglijn Visie op een doorlopende zorglijn: De meeste kinderen groeien zonder problemen op. Sommige kinderen en ouders hebben daarbij een steuntje nodig. En over een heel kleine groep maken we ons ernstige zorgen. De waarneming laat zich het best vatten in onderstaand plaatje (bron: NJI). 2 % liggen we van wakker 13 % steun nodig: hoe heten ze? zorgstructuur 85 % goed onderwijs n.b. Wat goed is voor zorgleerlingen is goed voor alle leerlingen Resultaat door verbinden Daarbij begeven deze kinderen zich in verschillende leefgebieden met de daarbij behorende “zorg” professionals. Gemeente, zorgpartners (onder wie het Centrum voor Jeugd en Gezin), onderwijs (inclusief voorschoolse voorzieningen) werken dus allen voor dezelfde (schoolgaande) kinderen en hun ouders. Leerlingenzorg in de breedste zin des woords is een gedeelde verantwoordelijkheid van ouders, onderwijs (inclusief voorschoolse voorzieningen) en gemeente. Wij bieden samen en in samenhang passend onderwijs en passende opvoed- en opgroeiondersteuning aan voor het kind en gezin met als uitgangspunt “Een kind, een gezin, een plan, een zorgcoördinator”. Het gezin vormt altijd het vertrekpunt voor de ondersteuning van het kind of dé kinderen. Ieder kind maakt immers onderdeel uit van een gezinssysteem. Dit betekent dat dit systeem van invloed is op de geconstateerde problematiek én op de mogelijke oplossingsrichtingen. Er is aandacht voor zorgsignalen en de eventuele ondersteuningsbehoefte van álle gezinsleden en de samenhang daartussen. Deze vormen de basis voor een integraal gezinsondersteuningsplan dat tot stand komt onder regie van één van de betrokken partijen. Bovengenoemde ondersteuning wordt zo veel mogelijk in de klas en op school aangeboden/georganiseerd en sluit aan op het ondersteuningsprofiel van de school. In de zorg voor leerlingen staan de behoeften, talenten, risico’s of problematiek van de jeugdige (en de ouders) 12 centraal. Dit geldt zowel voor de onderwijsgerelateerde als ook voor de andere ontwikkelings- en opvoedrisico’s. De leerling c.q. jeugdige wordt tijdig ondersteund met als perspectief maximale talentontwikkeling. Dit betekent het in samenhang aanbieden van a) van voldoende en passend onderwijs dat aansluit op zijn/haar talenten enerzijds en de arbeidsmarkt anderzijds; b) van voldoende en passende zorg, die aansluit op de aard en ernst van de problematiek. Hierbij worden ouders intensief betrokken. Zij zijn immers primair verantwoordelijk voor de opvoeding. Alle inspanningen zijn er op gericht ouders zo goed mogelijk toe te rusten zélf hun kinderen op een goede manier te ondersteunen. Bij conflicterende belangen tussen jeugdigen en ouders staat het belang van de eerste voorop. Doelstellingen 1. Leerlingen behalen het onderwijsresultaat, dat optimaal past bij hun talenten 2. Risicokinderen en –gezinnen zijn tijdig gesignaleerd en snel en adequaat geholpen: Ondersteuning is geboden voordat risico’s zijn uitgegroeid tot problemen of problemen zijn geëscaleerd. 3. De opvoed-en ondersteuningskracht van ouders is vergroot 4. Escalatie van problemen in het onderwijs is afgenomen 5. Meer kinderen volgen regulier onderwijs (i.p.v. Minder kinderen maken gebruik van Speciaal Onderwijs) 6. 80% van de vraagstukken van leerlingen en hun ouders zijn opgelost op het niveau van het schoolgebonden ondersteuningsteam 7. Minder kinderen/gezinnen maken gebruik van zwaardere vormen van zorg 8. Aparte indicatietrajecten zijn vervangen door multidisciplinaire arrangementen 9. Relevante informatie over opvoed- en opgroeiproblematiek is integraal opgenomen in het over te dragen leerlingendossier. Waar nodig wordt informatie uit het zorgdossier van de leerling, warm overgedragen van de schoolmaatschappelijk werker van het basisonderwijs naar de schoolmaatschappelijk werker van het voortgezet onderwijs. Uitgangspunten 1. De inspanningen van gemeente en (onderwijs-) instellingen zijn aanvullend en ondersteunend aan de rol van ouders (en jongeren). Zij zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen. Bovendien hebben de meeste ouders het beste voor met hun kinderen en zijn zij dé expert als het gaat om hun eigen gezin. Op basis hiervan spreken wij ouders en kinderen aan op hun eigen verantwoordelijkheid en betrekken wij hen, indien verantwoord, altijd bij het opstellen van een ondersteuningstraject2. 2. Alle ondersteuning is gericht op het vergroten van de draagkracht van ouders/kinderen en verminderen van de draaglast. 3. Het realiseren van een positief opvoed-, opgroei- en onderwijsklimaat vormt de basis en is ondersteunend aan alle verdere maatregelen. 4. Leerlingenzorg in de breedste zin des woords is een gedeelde verantwoordelijkheid van ouders, onderwijs (inclusief voorschoolse voorzieningen) en gemeente. 5. De (voor-)school is dé belangrijkste vindplaats voor zorg aan alle kinderen (en hun ouders). Dit geldt niet alleen voor onderwijsgerelateerde problematiek, maar ook voor bij andere ontwikkelings- en opvoedrisico’s. Scholen zullen deze vroegtijdig signaleren en melden, onder andere door het hebben van een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en door de bevordering van het gebruik hiervan. 6. Ondersteuning wordt zo snel mogelijk in de directe nabijheid van leerling en gezin aangeboden/georganiseerd: in de klas/school/groep waar mogelijk, daarbuiten waar nodig. Dit betekent onder meer de inzet van passende ondersteuning/zorg vooraan in het traject en het importeren van oplossingen in plaats van het exporteren van problemen. 7. Het wettelijk kader Passend Onderwijs vormt de basis voor het handelen van het onderwijs. Het 2 De rol van ouders is ook zichtbaar gemaakt in het concept basismodel leerlingzorg (zie verderop) 13 bieden van zorg in geval van puur onderwijskundige problematiek is de verantwoordelijkheid van het onderwijs. Als het gaat om opvoed- en opgroeivragen, dan hebben scholen daarin in elk geval: - een taak om te zorgen voor randvoorwaarden in professioneel pedagogisch klimaat - een signalerende taak als het gaat om de 15% met wie het niet vanzelf gaat 8. De extra onderwijsondersteuning die scholen bieden vanuit hun zorgplicht voor leerlingen met een beperking of met een extra zorgbehoefte is afgestemd met de ondersteuning vanuit het bredere jeugd(zorg-) domein, met als uitgangspunt “Een kind, een gezin, een plan, een zorgcoördinator” 9. De gemeente is verantwoordelijk voor alle ondersteuning voortvloeiend uit de Wet Publieke Gezondheid alsmede prestatieveld 2 van Wet Maatschappelijke Ontwikkeling. Hieronder valt het bieden opvoed- en opgroeiondersteuning 10. De interne zorgstructuur van iedere school of voorschoolse voorziening voldoet aan minimale kwaliteitseisen 11. Een goede doorlopende zorglijn betekent aandacht voor professionalisering op- en van alle niveaus: de pedagogisch medewerker voor de groep, de docent in de klas, de interne zorgstructuur, het multidisciplinair bovenschools casuïstiek overleg en de hulpverleners buiten de school. 12. Onderstaand (concept-) basismodel leerlingenzorg vormt de basis voor de verdere concretisering van de samenwerking tussen ouders3, onderwijs (en voorschoolse voorzieningen) en externe zorgpartijen. Een schoolgebonden zorgteam vormt hierin een belangrijke schakel. De concrete uitwerking ervan kan voor de voorschoolse periode, basisonderwijs, voortgezet onderwijs en MBO verschillen. 3 Ouders worden uiteraard altijd betrokken bij de hulpverlening, dit gebeurt in gesprek met de meest betrokken ondersteuner. Dit betekent niet dat ze ook altijd aanwezig moeten zijn in het schoolgebonden zorgoverleg. Immers het grootste deel van de hulpvragen van ouders en hun kinderen (80%) betreft enkelvoudige of eenvoudige problematiek, waarbij het overleg tussen ouders en hulpverlener volstaat om een ondersteuningslijn te bepalen. Als dit niet het geval is, zullen oudersuitgenodigd worden in het zorgteam. Dat verklaart de toevoeging van ‘evt. uitnodigen’ in het basismodel: als er reden toe is, zal dit altijd gebeuren. 14 15 6. Doorlopende werklijn Visie Goed voorbereid aan de slag. Een goede opleiding en/of werk is voor alle jongeren een basis voor toekomstig succesvol meedoen in de maatschappij. Het vooruitzicht van carrièremogelijkheden in zowel wonen, werken en leren bindt mensen aan een stad en zorgt voor sociaal-economische veerkracht en de daarmee samengaande komst van nieuwe bedrijven. Jongeren zijn de toekomstige medewerkers in bedrijven. Het is dus belangrijk dat jongeren ervaren dat ze in de eigen gemeente en regio nodig zijn, de we de jonge werknemer willen binden en dat het aanbod voldoende boeiend is en uitdagend om in de stad of regio te blijven wonen/werken – leren/leven. Een economie die groeit en banen schept, goede publieke voorzieningen met voldoende personeel, jongeren die een passende opleiding vinden en hun talent en motivatie vinden in een eerste baan, werkgevers die personeelstekorten te lijf gaan door nieuwe doelgroepen aan te trekken geven daar vorm aan. Belangrijk daarin is de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. Het onderwijs moet gericht zijn op het vasthouden, motiveren en begeleiden van alle leerlingen om een zo soepel mogelijke schoolloopbaan te garanderen en uitval zoveel mogelijk te voorkomen. Het (beroeps) onderwijs kan er voor zorgen dat de juiste mensen beschikbaar zijn voor de toekomstige vraag en dat ze adequaat worden opgeleid voor banen die beschikbaar komen. Een goede overgang tussen verschillende onderwijsvormen en tussen onderwijs en arbeidsmarkt speelt daarin een rol. In een arbeidsmarkt met schaarste in de leeftijdsgroep jongeren, is het zaak dat jongeren en bedrijven elkaar vinden. Het elkaar vinden van onderwijs en werkaanbieders start vanaf de jongste jaren en is gericht op het creëren van, het realiseren van en het verleiden tot steeds weer nieuwe kansen en mogelijkheden. Waar staan we Onderzoekers voorspellen al op de korte termijn in de regio tekorten op de arbeidsmarkt als gevolg van de vergrijzing. We zien ontwikkelingen naar een duurzame en dienstverlenende economie. Er is sprake van individualisering en zelfstandigheid van de generatie Y. De babyboomers vertrekken uit het arbeidsproces. De vraag van werkgevers naar flexibele arbeid groeit. Ondernemerschap is steeds meer gericht op vakmanschap en op het aanbod van kennis en ervaring. We zien een grotere stijging in de vraag naar technisch gerelateerd personeel; de opname van werklozen in de techniek is hoger dan het aanbod. De meeste werkgevers werven personeel op regionaal niveau. De meeste vraag is te vinden in de medische- en zorgsector, consumenten dienstverlening, onderwijs, haven en industrieel complex( inclusief techniek) en kennisdiensten. Vooral banen voor hoger geschoolden zijn gewenst. In Vlaardingen zien we een gemengd beeld qua werkgevers. Veelal MKB, met een enkele uitschieter. Hoewel de industrie in Nederland afneemt zien we dit in Vlaardingen minder hard afnemen. Er zijn ook veel technisch-gerelateerde bedrijven gevestigd in Vlaardingen; veel daarvan zijn haven gerelateerd. Ook zijn er opvallend veel auto-gerelateerde bedrijven gevestigd. Dit betreft niet alleen auto-handel maar ook gespecialiseerde reparatiebedrijven. (ambachtelijke beroepen) Bijna 60% van de Vlaardingse werkgevers zit in de zakelijke diensten, vervoer, handel, communicatie en horeca. Van het aantal bedrijfsvestigingen zit 18 % in de industrie, landbouw, nutsbedrijven en bouwnijverheid, 38% beweegt zich in de handel, horeca, vervoer, en communicatie, 19 % is zakelijke dienstverlening en 24 % maatschappelijke dienstverlening. In de regio zien we een grotere stijging in de vraag naar technisch gerelateerd personeel.; de opname van werklozen in de techniek is hoger dan het aanbod. 16 De meeste werkgevers werven personeel op regionaal niveau. De meeste baanopeningen zijn in de regio te vinden in de sectoren medisch en zorg, consumentendienstverlening, onderwijs, haven en industrieel complex (incl techniek) en kennisdiensten. In Vlaardingen is de beroepsbevolking ongeveer 30.000 man groot. De arbeidsmarkt in Vlaardingen biedt zo’n 20.000 banen. Daarvan worden er 10.000 door Vlaardingers bezet en ongeveer 10.000 door mensen die van elders komen. 20.000 Vlaardingers werken buiten de stadsgrenzen (is 66 %). Bij de tien grootste werkgevers in Vlaardingen is het aandeel van werknemers afkomstig uit Vlaardingen gering. Het aanbod aan onderwijs en opleidingen tussen enerzijds het VMBO -MBO en de arbeidsmarkt maakt duidelijk dat er onvoldoende sprake is van een optimaal sluitende doorstroom. Het VMBO aanbod te Vlaardingen richt zich met name op de sectoren Economie en Zorg & Welzijn, terwijl het MBO (Albeda) zich richt op de economische sector (Handel & Commercie; Secretarieel & Administratie) en op Welzijn & Onderwijs. Binnen de regio is er vraag naar personeel voor de Bouwnijverheid en de industrie. Er is geen passend onderwijsaanbod in Vlaardingen maar wel in de regio (Schiedam, techniek en bouw) Binnen het VO kiezen veel VMBO leerlingen voor een opleiding in de sector Zorg & Welzijn. In de regio blijkt daar ook arbeidsrelevantie voor te bestaan. Een MBO opleiding voor deze groep is in Vlaardingen niet aanwezig maar wel in de regio (Schiedam). In deze gaan we uit van het aanbod in de regio. Er dient gekeken te worden naar (mis)match tussen vraag een aanbod in de regio. Vlaardingen kenmerkt zich ten opzichte van de regio en de landelijke cijfers door een relatief hoog aandeel laagopgeleiden (29 % t.o.v. 27 en 23) en een laag aandeel van hoogopgeleiden (26% t.o.v. 31 en 33%). De beroepsbevolking in Vlaardingen is ongeveer 30.000 mensen groot. 2723 daarvan zijn werkloos. Dat is 9% van de totale beroepsbevolking. Van het aantal werklozen is 311 jonger dan 27 jaar. Dat is ongeveer 11.5 %. Van het aantal werklozen heeft 34, 7 % alleen basisonderwijs, 25,1 % VMBO, 4 % HAVO/VWO, 28,8 MBO, 5, 4% HBO/bachelor en 1,7 % WO/master. 4 Wat willen we bereiken. We willen leren en werken effectief gaan verbinden. Daarbij werken we vanuit de verticale beroepskolom van po, vo, mbo, hbo en wo. Dat willen we doen aan de hand van de volgende speerpunten die we op basis van de bevindingen zijn opgesteld. 1. Leren en werken in arbeidsrelevante – en tekortsectoren aantrekkelijker maken. Deze sectoren hebben economisch gezien veel potentie. Het gemeenschappelijke doel is passende opleidingen te ontwikkelen en kansen te benutten vanuit een doorgaande leer/werklijn po-vo-mbo-hbo-wo. 2. Loopbaanoriëntatie en begeleiding. Uitgangspunt is dat alle jongeren gedurende hun loopbaan aangesproken en begeleid worden op hun talentontwikkeling. Een goede loopbaanoriëntatie en beïnvloeding van het keuze gedrag is daarbij essentieel in de doorlopende leer/werklijn van po-vo en mbo, hbo en wo. De oriëntatie en begeleiding is gebaseerd op realistische informatie over beroepen en kansen op werk en vervolgopleidingen. 3. Ondernemerschap stimuleren via onderwijs Ondernemers blijken inspirerende voorbeelden voor jongeren. Zelfs bij basisschoolleerlingen is het ondernemerschap populair. Dat willen we verder stimuleren in de doorlopende leer/werklijn po-vo-mbo-hbo-wo. 4 Actualisering data vmbo en mbo vindt regelmatig plaats en zal in de uitvoeringsprogramma’s worden meegenomen. 17 Jonge ondernemers zijn essentieel voor de groei van de werkgelegenheid en de innovatiekracht van de economie. Ondernemende jongeren blijken weerbaarder en nemen meer verantwoordelijkheid (generatie Y). Samenwerking Om de Vlaardingse arbeidsmarkt toekomstbestendig te maken is een duurzame verbinding tussen het bedrijfsleven, het onderwijs en de gemeente gewenst. Het draagvlak van alle partners is hierbij van cruciaal belang. We zetten hierbij in op inspanningen waarbij we de samenhang en de verbinding tussen de lopende initiatieven vergroten en de knelpunten verbeteren. Dit vraagt om inzet binnen de branches of binnen kringen van specifieke beroepsgroepen zoals decanen en stage coördinatoren. Tal van bestaande overleg structuren kunnen een bijdrage leveren. De missing link is een platform met het karakter van een denktank die ook de regie neemt, koppelingen te legt tussen initiatieven, aanjager is en in staat is haperende initiatieven vlot te trekken. Om bovengenoemde speerpunten te kunnen realiseren is commitment en inspanning nodig van vele partijen. Om de speerpunten te vertalen naar concrete initiatieven en te koppelen aan betrokken partijen, zal met partijen per speerpunt een uitvoeringsplan worden opgesteld waarin nieuwe initiatieven kansen krijgen en waarbij samenhang en verbinding tussen lopende initiatieven vergroot en knelpunten verbeterd kunnen worden. De gemeente zal het initiatief daartoe nemen door in het voorjaar een atelier te organiseren voor bestuurders in het onderwijs en bedrijfsleven. Gesprekpunten zijn: wat zijn de wederzijdse verwachtingen met betrekking tot de match vraag en aanbod in de regio; wat kan het bedrijfsleven betekenen voor dit proces; hoe kunnen we de verbinding en samenhang tussen partijen zo organiseren dat het meeste resultaat wordt gehaald; hoe kunnen we de speerpunten gaan concretiseren. 18 7. Rollen Ouders de ouders zijn de eerste verantwoordelijke voor de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen ouders worden intensief betrokken bij de schoolloopbaan van hun kind ouders worden betrokken bij het voorkomen van schooluitval en verzuim (ook in het MBO) ouder spelen een rol bij de loopbaanoriëntatie (ook in het MBO) Onderwijs kwalificeren en kwantificeren van de vraag naar gediplomeerden bepalen mismatch en de te verwachten ontwikkelingen daarin samenwerking met bedrijven met betrekking tot ontwikkeling van curricula Bedrijfsleven geeft dieper inzicht in economische ontwikkelingen op korte en langere termijn in de regio neemt deel aan structurele samenwerking met betrokken scholen inzet van medewerkers/apparatuur en materiaal ter bevordering van een contextrijke leeromgeving van scholen investeren in het behouden van jongeren voor hun bedrijven bijdragen aan voldoende stages/beroepspraktijk zowel in kwantiteit als kwaliteit investeren in een Leven Lang Leren Gemeente optimaliseren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt het inzetten van middelen om grootschalig de groeisectoren zichtbaar te maken vergroten van de arbeidsparticipatie ook van werkzoekenden bevordering van de doorstroming op de arbeidsmarkt agenderen, faciliteren, signaleren en stimuleren 19