Onderwijs Nederlands als Tweede Taal

advertisement
Onderwijs Nederlands als
Tweede Taal
College 4 mei 2011

Waar ging het de vorige keer over?

Wat waren de hoofdpunten uit de
literatuur voor vandaag?
Thema’s in dit college:
Cummins
 Onderwijs in de eigen taal
 Interferentie – ontlening; lexicon vs.
grammatica
 Morfologische typen

Jim Cummins
CAT en DAT
 (CALP en BICS)

Driemensionaal model dat de samenhang
tussen CALP en BICS visualiseert:
cognitief eenvoudig
Steun uit
de context
geen steun uit
de context
cognitief veeleisend
Vier kwadranten:
Verticale as: van cognitief weinig eisend (boven) naar
cognitief veeleisend (naar beneden)
Iemand groeten
 Over het weer praten
 Zelf boeken schrijven
a.d.h. van eigen
verhaaltjes
Context embedded
 Teken instructies geven
 Rollenspel
 Problemen oplossen
 Uitleggen en
verantwoorden








Versjes opzeggen
Luisteren naar een verhaal
of gedicht op cd
Vertellen wat je op tv hebt
gezien
Context reduced 
Naar het nieuws luisteren
Een boek lezen en
bespreken
Praten over hoe je moet
schrijven
Reflecteren over gevoelens

Drempelhypothese
(treshold hypothesis):
een minimum niveau in L1 is
ondersteunend bij het verwerven van L2.
Cognitie! Niet alleen regels en woorden!

Afhankelijkheidshypothese
(Developmental Interdependence
Hypothesis)
L1 en L2 kennis zijn manifestatie van
gemeenschappelijke onderliggende
vaardigheden
Common Underlying Proficiency (CUP)
Met betrekking tot Common Underlying
Proficiency (IJsberg-model):


Gedachten ten grondslag aan praten,
schrijven etc. komen van één
gemeenschappelijke ‘engine’ (bron),
onafhankelijk van gebruikte taal. Bji twee
of meer talen: één geïntegreerde basis
Twee- en meertaligheid zijn mogelijk
omdat mensen met gemak meer dan 1
taal kunnen opslaan en gebruiken.
CUP (2)

Information processing skills /
onderwijsprestraties kunnen door het
ene en/of het andere kanaal ontwikkeld
worden. Beide kanalen voeden dezelfde
centrale processor.

De taal die een kind in de klas gebruikt
moet voldoende ontwikkeld zijn om bij
het ‘kennisreservoir’ te kunnen (daar
komt de drempelhypothese om de hoek
kijken).
CUP (3)

Spreken, verstaan, lezen, schrijven in L1
helpt het hele systeem te ontwikkelen. Als
die L1 niet genoeg is ontwikkeld,
functioneert het systeem niet goed.
Recent Zweeds onderzoek:

Tweetalige kinderen deden het slecht op
cognitieve testen. Uitzonderingen waren
de kinderen die naast T2 ook in hun
moedertaal les kregen. Die scoorden juist
bovengemiddeld goed.

(Facebook: Multilingual Living)

Ook ondersteund door onderzoek van Paul
Leseman en van Nadia Eversteijn
Kortom:

‘When 1 or both Ls are not functioning
fully, cognitive functioning and academic
performance may be negatively affected.
(reasons: negative attitude to learning
through L2, or pressure to replace home L
with L2).’

Of L1 een minderheidstaal is met hoge of
juist lage status maakt veel uit.

Uit onderzoek van Cummins blijkt het
belang van onderhouden van de
moedertaal, zeker als het een
minderheidstaal betreft

Hoe werd en wordt in NL het onderwijs in
de eigen (minderheids-) taal
vormgegeven?

Experimenten in de zeventiger-tachtiger
jaren:

Transitioneel onderwijs: Leiden, Enschede.
OETC

Onderwijs in de Eigen Taal en Cultuur

Vanaf eind zestiger jaren

Grijze Wolven, Amicales

Sinds 1974 met overheidssteun
Doelstellingen oorspronkelijk:
abc-
in stand houden van contacten
kinderen en moederland;
vergemakkelijking schoolintree bij
remigratie
1e opvang anderstaligen in Nederland

OETC leerkracht: alleen op verzoek van
ouders

10 à 12 leerlingen per taal, minstens 50
per school voor een formatieplaats
Hoe vaak?

Max 5u per week.

Grote groepen: 2,5 uur binnen schooltijd
en 2,5 erbuiten

Kleine groepen: alles erbuiten
Na 1980:
OETC niet meer middel maar doel voor
 voorkomen identiteitsproblemen van
buitenlandse kinderen
 versoepelen integratie in Nederlandse
samenleving
 verminderen kloof tussen thuis en school
 zelfrespect om prestaties te verhogen
Vóór 1980: belang minderheidsgroep.
Dat argument is naar de achtergrond.
Na 1980: ontplooiing kind, belang individu
en Nederlandse samenleving.
Begin jaren 80:
Tijdelijk: OETC naar intercultureel
onderwijs.
Echter:
 OET is voor behoud en ontwikkeling eigen
taal.
 Intc ondw: relativeert juist het belang van
ET door kennis te maken met andere
culturen
1991
Beleidsnotitie “Eigen Taal”: OET zonder C als
ondersteunend vak bij NT2.
Nederlandse leerkrachten waren tegen want:
-a- eigen lesprogramma zou in het gedrang komen
-b- angst voor versterking groepsidentiteit en
(dus??) segregatie.
Overheid was al eerder aan -a- (eigen
lesprogramma) tegemoet gekomen: van de 5 u per
week mocht max. 2,5 binnen schooltijd worden
gegeven.
Nog altijd onderscheid tussen grote en
kleine groepen:
Tu en Mar half binnen schooltijd, Chinees,
Portugees (KV) etc: 100% buiten schooltijd.
60er jaren: OET ontstaan vanuit
migrantengroepen
 Echter: In een notitie van ’83 verloor OET
de functie “integratie in allochtone
gemeenschap”.
 Invloed allochtone ouders op overheid mbt
OET: minimaal. (wel/niet OET laten
volgen). Materiële omstandigheden: geen
invloed op (boeken etc).

Wat willen de migrantengroepen
zelf ?
meer OET(C) lestijd
 meer aandacht in OET voor cultuurvakken
 OET moet minimaal aanvaardbaar niveau
ET opleveren


En bovenal: alle kansen voor hun kinderen
op een volwaardige plaats in de
samenleving
Positie OETC leerkrachten
Schipperen
 Slecht georganiseerd
 Nauwelijks band met individuele scholen
 Sluitpost, marginaal
 Weerstand NT2 lkr

Reeds in 1974:



gebrek aan interesse vd scholen
te weinig kinderen met dezelfde
taalachtergrond
geen OET lkrn beschikbaar.
Engels in BO:
 20 jaar discussie
 Veel geld
 Prestigetaal
 Nog altijd moeizaam
OETC:
 Weinig geld
 Laag prestige
 Gedoemd te mislukken
Marokkanen en Kaapverdianen:
Formele taal anders dan dagelijkse
spreektaal
 Initiatieven SAC, CED voor
basiswoordenschat Marokkaanse kinderen
 Voorzichtige pogingen OALT af te
stemmen op rest curriculum; pas in
negentiger jaren
 Scriptie judith Senders: helft OET
leerkrachten voorstander

Gebrek aan bevoegde leerkrachten:
Jaren 80: Cultureel verdrag Pais
 Leerkrachten buiten Nederlandse
samenleving
 Materiaal niet aangepast
 Problemen eerder groter dan kleiner

Vanaf 2000:
OET  OALT (Onderwijs Allochtone
levende Talen)
 Landelijke overheid  Gemeentelijke
overheden; grote verschillen
 Eerste helft BO binnen schooltijd als
ondersteuning voor NT2 en 2e helft
buiten schooltijd als culturele verrijking
(“cultuureducatie”).

Augustus 2004: OALT definitief gestopt.
 Functie weer overgenomen door
moskeeën (Marokkanen) TON (Turken)
 Onrust (ouders, leerkrachten,
begeleidingsdiensten, onderzoek)
 Initiatieven Taalscholen
 Politiek
 OMET (Onderwijs Met behulp van de Eigen
Taal)

OMET
Achterstandsgelden niet om klassen te
verkleinen maar ET leerkrachten aan te
stellen.
 Lukasschool Utecht – Kanaleneiland:
succesvol; CITO uitslagen beduidend
hoger dan andere ‘zwarte’ scholen, nl het
landelijk gemiddelde

OMET – STRATEGIE:
(citaat)
Met behulp van de eigen taal (dat je deze mee ontwikkelt
mag duidelijk zijn) breid je de woordenschat, alsmede de
ontwikkeling van de kennis, bij de kinderen uit; geeft daar
in elk geval diepte aan: kinderen moeten niet alleen
technisch vaardig zijn in het lezen van teksten, maar deze
ook begrijpen. De OMET-leerkracht - die de thuistaal van
het kind beheerst - maakt hierbij gebruik van de
woordenschatlessen uit Taalleesland (de Nederlandse
taalmethode), overlegt met de Nederlandse
groepsleerkracht om welke woorden en begrippen het dient
te gaan. Eerst krijgen de kinderen de woorden via de
thuistaal aangeboden, om deze vervolgens in de
Nederlandse lessen toe te passen. In de bovenbouw wordt
één en ander uitgebreid naar informatieve teksten (waarbij
het toepassen van leesstrategieën centraal staat).
Toverwoord: integratie. Wat is dat eigenlijk?
Vanuit de Minderheidsgroep gedacht:
heeft het zin eigen taal
cultuur te behouden?
heeft het zin om contact
te hebben met de meerderheidsgroep?
1. integratie
2. assimilatie
3. segregatie / separatie
1
ja
2
nee
ja
ja
3
ja
nee
Vanuit de Meerderheidsgroep gedacht:
mogen ze hun eigen taal
cultuur behouden?
mogen ze meedoen met
de meerderheidsgroep?
1. integratie
2. assimilatie
3. segregatie / separatie
1
ja
2
nee
ja
ja
3
ja
nee
Interferentie versus ontlening

Positieve vs. negatieve transfer

Transfer/interferentie: vnl grammaticaal.
Van T1 naar T2

Ontlening: vnl lexicaal. Van T2 naar T1
Invloed van bovenaf (superstraat):
lexicaal
 Invloed van beneden af (substraat):
grammaticaal

Substraat invloed: structuur.
 Tegenovergestelde van lexicale ontlening

Substraat L wordt best gesproken door
zijn L1 sprekers; invloed op later geleerde
L2 is grammaticaal
 Superstraat: elementen (woorden) van L2
(dominant)  L1.
 Taal waarin je het best bent: taal van de
grammatica
 Substraat theorie
 Creooltalen


Moderne Romaanse talen zijn verschillend van
het Latijn

Het lexicon in creooltalen komt uit de ene set
talen komt en de grammatica uit een andere
groep

Bl 95, vb uit het Turks: een typisch
agglutinerende taal.

Wat voor typen heb je nog meer?
Morfologische typen:
 Isolerend (alleen vrije mofemen; geen affixen)
 Agglutinerend (vrije en gebonden morfemen; per kenmerk
precies 1 gebonden morfeem; Turks, Quechua)
 Fuserend (vrije en gebonden morfemen; meerdere
kenmerken in 1 morfeem: Latijn, Russisch. Amo: 1e sing,
tegenw tijd, actief, indicatief)
 Polysynthetisch: extreem lange woorden. Verschil met
agglutinerend: oa fonologisch
Voorbeeld (Tiwi):
Ngi-rruunthing- apu- kani
Ik – verleden tijd- een tijdje-eten- telkens
‘Ik at maar door’

Bl 99 (enzo): een mooie huis.Hoe kan dat?

Bl 109: implicationele ordening

Bl 117: interactionele benaderingen. Zeker voor
de Marnixgroep belangrijk

Bl 113 en verder: Stephen Krashen:
Download