12 oktober 2014, 28ste zondag door het jaar, Sint Augustinuskerk (Mt 22,1-10) Het kan nooit de bedoeling van een parabel zijn, dierbare broeders en zusters, om die zomaar in een paar woorden samen te vatten. Het gaat juist om het hele verhaal, om de manier waarop het verhaal wordt verteld. De parabel wil jou ergens naar toe brengen. Die af te leggen weg mis je bij een samenvatting. Bij een samenvatting is het net alsof je in een vliegtuig zit, je stijgt op in Amsterdam en na een tijdje land je in Rome. In feite heb je dan alleen maar in de lucht gezeten. Je hebt, om zo te zeggen, de grond niet geraakt, je hebt geen weg afgelegd. Toch wil ik ze eerst even vergelijken, die twee parabels: de parabel van de wijnbouwers en de parabel van de genodigden: in beide verhalen vertelt Jesus over Gods goedheid, over Gods genade. De hemelse Vader heeft in grote welwillendheid zijn Zoon naar het uitverkoren volk gestuurd, naar het volk dat de wijngaard in pacht heeft gekregen. Het is hetzelfde volk dat wordt uitgenodigd voor de bruiloft. In de uitleg van de kerkvaders stonden de wijnbouwers en bruiloftgasten voor de hogepriesters en oudsten van het joodse volk. Maar in de loop van de kerkgeschiedenis is men daar, heel slordig mee omgegaan, en is men daar, grof en ongenuanceerd, het hele joodse volk onder gaan begrijpen. Nadat in de 20ste eeuw de Nazi’s geprobeerd hebben het hele joodse volk uit te roeien, is het de Kerk, als het gaat om de rol van het joodse volk in de heilsgeschiedenis, niet meer geoorloofd om terug te grijpen naar dit soort interpretaties van de kerkvaders. Die interpretaties zijn om zo te zeggen door de geschiedenis zelf achterhaald. Want in zekere zin kunnen de wijnbouwers en de genodigden ook staan voor de Kerk. Ook aan de Kerk is Gods wijngaard in pacht gegeven, ook de mensen van de Kerk worden uitgenodigd op het bruiloftsmaal. Wijngaard en bruiloft duiden op intense vreugde, op vreugde veroorzaakt door de wijn. Ze duiden op het geluk van bruid en bruidegom, op een geluk waarin de gasten mogen delen. Maar in hun overmoed, in hun eigengereidheid, in hun zelfgenoegzaamheid of hoe je het ook wilt noemen, vinden de speciale genodigden die vreugde niet interessant genoeg. Ze wijzen haar af. Ze zoeken liever hun eigen vertier. Ze verzinnen een smoesje om niet te hoeven komen. Ze willen hun eigen gang gaan. Maar Hij die uitnodigt, laat zich niet uit het veld slaan. In zijn eindeloos geduld verbreedt God zijn uitnodiging. Het gaat Hem dan niet meer om de uitverkorenen. God haalt zijn gasten gewoon van de straat. Hij richt zijn welwillendheid niet langer op speciale genodigden, maar op tweede keus genodigden. ‘Slechten zowel als goeden’ staat er in het evangelie. ‘En de bruiloftszaal liep vol met gasten.’ Ja, zo krijg je de tent wel vol, hoor ik u al denken. Maar nu wordt ook duidelijk wat Jesus met de parabel bedoelt. Al degenen die voor de bruiloft bijeen worden gebracht, al die mensen die van de straat worden geraapt, goeden zowel als slechten, kunnen zich nergens op vóór laten staan. Ze kunnen niet zeggen: vanwege mijn uitzonderlijke verdiensten ben ik hier gast. Of: omdat ik naaste familie ben, ben ik genodigd. Of: ik heb een hoge maatschappelijke positie, daarom kan God niet om mij heen. Voor de gastheer, voor God, geldt maar één criterium: Hij kijkt niet naar je verleden, Hij kijkt niet naar wat je hebt gepresteerd, maar Hij geeft je een kans: je mag er gewoon bij zijn. Hij laat je gratis, helemaal voor niets, deelnemen aan zijn feest, delen in zijn geluk. Het enige wat je daarbij nodig hebt, is dat je er behoorlijk uitziet, en ook daar zorgt de Heer voor. Hij verstrekt bij de ingang een passend bruiloftkleed. Dat bruiloftkleed hoef je niet te kopen, het kost je geen geld. Je hoeft het ook niet te verdienen. Je krijgt het aangereikt bij de deur van de feestzaal. Zo ging het ten minste in Palestina ten tijde van Jesus; zoals je bij ons een corsage opgespeld krijgt als je bij de bruiloftgasten hoort. Dan krijg je een bloem opgespeld, een anjer bijvoorbeeld. En dan zeg je niet: ik wil wel naar binnen, maar die anjer hoef ik niet. Het weigeren van die corsage, van dat bruiloftskleed, zou een belediging zijn voor de gastheer. En zo vat de gastheer in de parabel het ook op. Geen bruiloftskleed aan? Geen corsage op je revers? Wil je dan eigenlijk niet mijn gast zijn, wil je er niet bijhoren? Dan ben je dus een indringer. Dan heb je niet de goede intentie. Ja, dan hoor je hier niet. Want, zegt de gastheer, Ik let niet op je verleden, maar ik kijk wel naar je intentie. Ik wil dat je de toekomst met mij deelt. Ik wil weten of je het goed bedoelt. Of je voor mijn toekomst open staat. Dat is het bruiloftskleed dat God ons bij de deur van zijn feestzaal aanreikt: zijn eigen goede bedoeling, zijn eigen heilsplan. Hij staat er op, dat wij zijn goede bedoeling aannemen, haar aantrekken en erin gekleed gaan. Dan pas zien wij er feestelijk uit! Dan pas kunnen we de feestzaal binnen, en binnentreden in zijn rijk. Dan mogen we meelopen in de polonaise. Amen.