Laarbeeklaan 101 – 1090 Brussel Oncologisch Handboek Richtlijnen Multidisciplinaire Oncologie Melanoom Multidisciplinair Oncologisch Consult Melanoom Dermatologie: dr. A. De Coninck, prof. dr. J. Gutermuth, dr. V. Vandersleyen Oncologische heelkunde: dr. G. Verfaillie, dr. M. Vanhoeij Plastische heelkunde: prof. dr. M. Hamdi, dr. A. Zeltzer Radiotherapie: Dr. N. Plattaux, Dr. R. Van den Begin Medische Oncologie: prof. dr. B. Neyns, dr. S. Wilgenhof Anatomopathologie: prof. dr. A. Goossens, dr. R. Forsyth V4.16 Oncologisch Handboek UZ Brussel Melanoom V4.16 MALIGNE MELANOOM VAN DE HUID – ICD-O C44, C51.0, C60.9, C63.2 1. Subregio's Volgende subregio's worden beschreven: Huid van lip (C44.0) Ooglid (C44.1) Uitwendig oor (C44.2) Huid van overige en niet gespecifieerde delen van het aangezicht (C44.3) Huid van schedel en hals (C44.4) Huid van romp (C44.5) Huid van bovenste extremiteit en schouder (C44.6) Huid van onderste extremiteit en heup (C44.7) Labium majus (C51.0) Huid van penis (C60.9) Huid van scrotum (C63.2) 2. Classificatie (UICC TNM classification Malignant Tumours; Seventh edition) of 2.1 T - N - M A. T - primaire tumor De uitgebreidheid van de primaire tumor wordt geclassificeerd na excisie (pT). pTis pT1 pT2 pT3 pT4 Melanoma in situ (Clark level I) (atypische melanocytische hyperplasie, zware melanocytische dysplasie, geen invasieve letsels) Tumor van 1 mm dikte of minder pT1a Zonder ulceratie en mitosen < 1/mm² pT1b Met ulceratie of mitosen ≥ 1/mm² Tumor van meer dan 1 mm maar niet meer dan 2 mm dikte pT2a Zonder ulceratie pT2b Met ulceratie Tumor van meer dan 2mm maar niet meer dan 4 mm dikte pT3a Zonder ulceratie pT3b Met ulceratie Tumor van meer dan 4 mm dikte pT4a Zonder ulceratie pT4b Met ulceratie 1 Oncologisch Handboek UZ Brussel B. NX N0 N1 N2 N3 C. M0 M1 Melanoom V4.16 N - regionale lymfeklieren Regionale lymfeklieren kunnen niet worden beoordeeld Geen regionale lymfekliermetastasen Metastase in 1 regionale lymfeklier N1a Enkel microscopische metastase (klinisch occult) N1b Macroscopische metastase (klinisch detecteerbaar) Metastase in 2 of 3 regionale lymfeklieren of satelliet(en) of in-transit metastase N2a Enkel nodale micrometastasen N2b Nodale macrometastasen N2c Satellietletsel(s) of in-transit metastase zonder regionale kliermetastase(n) Metastasen in 4 of meer regionale lymfeklieren, of conglomeraat van regionale lymfekliermetastasen, of satellietletsel(s) of in-transit metastase met regionale kliermetastase(n) M - Metastasen op afstand Geen metastasen op afstand Metastasen op afstand M1a Thv. huid, subcutaan weefsel of klieren op afstand M1b Thv. long M1c Thv. andere lokalisaties, of elke lokalisatie in combinatie met een verhoogd serum lactaat dehydrogenase (LDH) 2.2 STADIA Stadium Stadium Stadium Stadium 0: I: IA: IB: pTis pT1 pT1a pT1b pT2a Stadium IIA: pT2b pT3a Stadium IIB: pT3b pT4a Stadium IIC: pT4b Stadium IIIA: pT1a-4a Stadium IIIB: pT1a-4a pT1b-4b Stadium IIIC: pT1b-4b Elke pT Stadium IV: Elke pT N0 N0 N0 N0 N0 N0 N0 N0 N0 N0 N1a, 2a N1b, 2b, 2c N1a, 2a, 2c N1b, 2b, 2c N3 Elke N M0 M0 M0 M0 M0 M0 M0 M0 M0 M0 M0 M0 M0 M0 M0 M1 2 Oncologisch Handboek UZ Brussel Melanoom V4.16 3. Stadium I en II Melanoom beperkt tot een lokaal proces: Geen lymfekliermetastasen en/of hematogene metastasen. aanwijzingen voor regionale 3.1 DIAGNOSTIEK A. Excisiebiopsie Bij een klinisch en/of dermatoscopisch verdacht pigmentletsel dient steeds een excisiebiopsie verricht te worden, gevolgd door een histologisch onderzoek. In geval van melanoom zal de Breslow-dikte en het aantal mitosen essentieel zijn voor de prognose en het verdere therapeutisch beleid. Ook andere histologische karakteristieken zoals Clark-niveau, histologisch subtype, regressie en ulceratie spelen hierbij een rol. Het is daarom van belang dat de patholoog het letsel in zijn geheel kan beoordelen. Een excisiebiopsie geniet daarom zeker de voorkeur. Technische aspecten van de excisiebiopsie o Lokale anesthesie: De excisie gebeurt na ' field-block ' anesthesie van het letsel. o Snijranden: Laterale vrije marge van 2 mm, diepe marge reikt tot op het niveau van de subcutis o Richting van de excisiebiopsie: De diagnostische excisie gebeurt steeds ellipsvormig bij voorkeur in de richting van de huidlijnen. B. Incisie biopsie Bij welbepaalde letsels (grote letsels, moeilijke lokalisaties) kan een incisie biopsie overwogen worden. 3 Oncologisch Handboek UZ Brussel Melanoom V4.16 3.2 THERAPEUTISCHE EXCISIE VAN DE TUMOR De huidige richtlijnen i.v.m. de therapeutische excisie marges zijn de volgende: Tumorvrije laterale excisie marges In situ Invasieve groei1 Breslow Marge Breslow ≤ 2 mm Breslow > 2 mm 5 mm 1 cm 2 cm Referentie: Hayes et al. Wide versus narrow excision margins for high-risk, primary cutaneous melanomas: long-term follow-up of survival in a randomised trial. Lancet Oncol 2016; 17: 184–92. Our findings suggest that a 1 cm excision margin is inadequate for cutaneous melanoma with Breslow thickness greater than 2 mm on the trunk and limbs. Current guidelines advise a 2 cm margin for melanomas greater than 2 mm in thickness but only a 1 cm margin for thinner melanomas. The adequacy of a 1 cm margin for thinner melanomas with poor prognostic features should be addressed in future randomised studies. 1 Bij lentigo maligna dient men bedacht te zijn op 'skipping areas' en is extra aandacht nodig voor tumorvrije snijranden door histologisch georiënteerd onderzoek met o.a. immunohistochemische kleuringen. Bij lentigo maligna (in situ) is een volledige excisie voldoende, met negatieve snijranden (geen minimale marge). Voor lentigo maligna melanoom worden dezelfde tumorvrije laterale excisiemarges gehanteerd zoals vermeld voor melanoom in bovenstaande tabel. Diepe snijrand De definitieve excisie geschiedt tot aan de onderliggende fascia. Indien het primair melanoom diep invasief is of indien de subcutis zeer dun is kan de fascia ook verwijderd worden Sluiten van de therapeutische excisie Het primair sluiten van de wonde geniet steeds de voorkeur en is in de meeste situaties mogelijk. 4 Oncologisch Handboek UZ Brussel Melanoom V4.16 3.3 STAGINGONDERZOEKEN De staging van de patiënt wordt bepaald door klinische, histopathologische en paraklinische investigaties. i. Klinisch onderzoek - - ii. Histopathologische bevindingen - iii. Inspectie en palpatie van de huid ter hoogte van de excisieplaats en de huid tussen de primaire lokalisatie en het regionale lymfeklierstation op het voorkomen van satellietmetastasen en/of in-transit meta's. Inspectie regionale lymfeklierstation Totale huidinspectie + Fysiek onderzoek Breslow dikte Ulceratie Clark niveau Regressie Histologisch subtype Lymfocytair infiltraat (brisk, non-brisk) Paraklinische investigaties Bijkomende onderzoeken bij invasieve melanomen: - Bij alle invasieve melanomen wordt een echo van de klierregio's uitgevoerd. - Breslow ≤ 0.75 mm: geen verder nazicht voor metastasen op afstand. - Breslow > 0.75 mm: PET CT, bij voorkeur uit te voeren voorafgaand aan de sentinelklier-procedure. 5 Oncologisch Handboek UZ Brussel Melanoom V4.16 3.4 SENTINELKLIERPROCEDURE i. Achtergrond De electieve radicale lymfeklieruitruiming van de tributaire klierregio's, met als doel occulte lymfekliermetastases te verwijderen, heeft geen noemenswaardige invloed gehad op de overleving. De lymfeklieruitruiming gaat wel gepaard met een zeer belangrijke morbiditeit. Sinds de ontwikkeling van het begrip en de techniek van de sentinelklierbiopsie is de electieve radicale lymfeklieruitruiming niet meer aangewezen. De sentinelklier is de eerste klier in een regionaal lymfekliergebied waarheen het tumorale proces wordt gedraineerd. De histologische status van deze sentinelklier wordt gebruikt als predictor voor de status van de rest van het klierbassin: indien de sentinelklier histologisch vrij is van micrometastasen, wordt aangenomen dat dit ook geldt voor de rest van het klierstation. Het voorkomen van zogenaamde 'skip' metastasen wordt geschat op < 4%. Indien de sentinelklier is ingenomen, is het mogelijk dat ook andere klieren zijn aangetast. In dit geval gaat men over tot een volledige uitruiming van het drainerende klierstation. Deze techniek vermijdt nutteloze klieruitruimingen en is quasi vrij van morbiditeit. De histologische status van de sentinelklier blijft de belangrijkste prognostische factor. ii. Technische aspecten De sentinelklier wordt geïndentificeerd na intradermale injectie van een isotoop (Tc99m) rondom de tumor of het litteken van de diagnostische excisie. Na 1 à 3 uur kan de klier preoperatoir opgespoord worden door middel van een lymfoscintigrafie (enkel voor lokalisatie van de tumor t.h.v. de romp) of door het gebruik van een © probe (Geigerteller). De sentinelklier kan ook peroperatoir geïdentificeerd worden na intradermale injectie van patent blue, maar deze methode is minder betrouwbaar. Peroperatoir wordt de sentinelklier (soms verschillende klieren) opgezocht en verwijderd. De 'succesrate' van de sentinelklierbiopsie hangt af van de ervaring van de chirurg en van het hele centrum. In geoefende handen blijkt het mogelijk de sentinelklier(en) in nagenoeg 100 % van de gevallen te lokaliseren. Hierdoor kan men een 2e ingreep ter vervollediging van de klieruitruiming vermijden. Dit vereist echter wel een hoog gespecialiseerde en ervaren eenheid anatomopathologie. Het gebruik van vriescoupes voor een peroperatoire diagnose is tegenaangewezen (risico van verlies van (sub)microscopische invasiehaarden). 6 Oncologisch Handboek UZ Brussel iii. Melanoom V4.16 Indicaties voor sentinelklierprocedure Een Breslow index > 0.75 mm vormt steeds een indicatie voor het uitvoeren van een sentinelklierprocedure. Een PET CT wordt uitgevoerd bij voorkeur voorafgaand aan de sentinelklierprocedure. Bij een Breslow index ≤ 0.75mm EN een hoge mitotische activiteit van het melanoom, kan de mogelijkheid tot het uitvoeren van een sentinelklierprocedure worden overwogen. De beslissing tot het uitvoeren van een sentinelklierprocedure wordt voor deze categorie steeds besproken op het Multidisciplinair Oncologisch Consult. NCCN guidelines: In general, the panel does not recommend SLNB for stage IA or IB lesions that are very thin (0.75 mm or less). In the rare event that a conventional high-risk feature is present, the decision about SLNB should be taken based on a consensus at a MOC meeting. Een PET CT wordt uitgevoerd bij voorkeur voorafgaand aan de sentinelklierprocedure. Bij een melanoom in de hoofd-hals regio bestaat geen standaard indicatie voor het uitvoeren van een sentinelklierprocedure en dient steeds advies gevraagd te worden op het Multidisciplinair Oncologisch Consult. iv. Positieve sentinelklierprocedure Indien de sentinelklierprocedure positief blijkt, is er een indicatie voor klieruitruiming (zie hoofdstuk 4). In geval van een micrometastase kleiner dan 0,1 mm of aanwezigheid van geïsoleerde melanoomcellen enkel geïdentificeerd met IHC kleuring kan afgezien worden van een CLND1. Deze beslissing moet steeds deel uitmaken van een MOC. Voit et al. 2009. J Clin Oncol 27(30): 4994-5000. Rotterdam Criteria for sentinel node (SN) tumor burden and the accuracy of ultrasound (US)-guided fine-needle aspiration cytology (FNAC): can USguided FNAC replace SN staging in patients with melanoma? 1 7 Oncologisch Handboek UZ Brussel Melanoom V4.16 4. Reseceerbaar stadium III melanoom 4.1 VOLLEDIGE LYMFEKLIERDISSECTIE Een volledige lymfeklierdissectie wordt uitgevoerd bij patiënten met histologisch bewijs van kliermetastasen. Radicale lymfeklierdissecties bij melanoompatiënten zijn relatief moeilijke operaties en de ervaring van de chirurg speelt hierbij een belangrijke rol. Iedere radicale klieruitruiming gaat gepaard met een belangrijke morbiditeit. A. Halsklieruitruiming Weghalen van al het vet en lymfatisch weefsel van de hals met als grenzen: de onderzijde van de mandibula, de bovenkant van de clavicula, de anterieure boord van de m. trapezius, de mediane lijn, oppervlakkig de platysma en diep de m. scaleni. Hierbij worden opgeofferd: n. occipitalis m. sternocleidomastoideus m. digastricus venae jugularis interna en externa n. accessorius en v. facialis B. Okselklieruitruiming Weghalen van al het vet en lymfatisch weefsel van de oksel met als grenzen: vena axillaris ligament van Halsted thoraxwand en musculus serratus musculus subscapularis de anterieure boord van de musculus latissimus dorsi oppervlakkig de musculus pectoralis maior en minor C. Iliaco-Inguinale klieruitruiming Weghalen van al het vet en lymfatisch weefsel van de lies (trigonum van Scarpa) met als grenzen: in de diepte de m. iliopsoas , pectineus, adductor longus mediaal de m. gracilis lateraal m. sartorius retroperitoneaal: de bifurcatie van de a. iliaca communis, het foramen obturatorium (dit deel van de ingreep zal laparoscopisch uitgevoerd worden) 4.2 SYSTEMISCHE ADJUVANTE THERAPIE Er is geen standaardplaats voor aanvullende medische behandeling bij melanoom patiënten die ziektevrij zijn na resectie van hun primair melanoom en locoregionale kliermetastasen. Op basis van meta-analyse werd aangetoond dat adjuvante behandeling met interferon alfa het herval-vrije overleven en globale overleving gunstig beïnvloed. Het voordeel is echter te beperkt en de therapeutische index wordt beschouwd als te 8 Oncologisch Handboek UZ Brussel Melanoom V4.16 klein voor het gebruik van IFNa2b als adjuvante therapie buiten de context van een klinische studie. Op basis van retrospectieve analyse wordt de subgroep van patiënten met een geülcereerd primair melanoom en microscopische kliermetastasen geïdentificeerd als de subgroep die mogelijk het de grootste voordelen ervaart van adjuvante IFNa2b behandeling. Adjuvante behandeling met ipilimumab verhoogt de kans op herval-vrij overleven, gegevens met betrekking tot de globale overleving zijn nog niet gekend. Deze patiënten zijn kandidaat voor deelname aan prospectieve studies. 4.3 ADJUVANTE RADIOTHERAPIE BIJ RESECEERBAAR STADIUM III MELANOOM A. Lokaal Radiotherapie kan bij patiënten met positieve snijranden na chirurgie. Een brede heelkundige resectie heeft echter steeds de voorkeur. Het therapeutisch beleid bij dergelijke patiënten dient overlegd te worden tijdens een multidisciplinaire vergadering. B. Lymfeklieren Een adjuvante radiotherapie na heelkunde wordt aanbevolen indien er kapseldoorbraak aangetoond werd of wanneer er aanwezigheid is van melanoomcellen buiten de lymfeknoopstructuren. Een gerandomiseerde fase III studie uitgevoerd in Australië en Nieuw Zeeland toonde recent aan dat adjuvante radiotherapie, bij patiënten met een hoog risico op locoregionaal herval, het risico op een lokaal recidief vermindert, maar de globale of "distant-metastasis-free-survival (DMFS)" overleving niet verbetert en het risico op lymfoedeem verhoogt. (Burmeister B., 2012, The Lancet). 9 Oncologisch Handboek UZ Brussel Melanoom 5. Niet-reseceerbare Stadium III en melanomen (AJCC/UICC, zie bijlage) V4.16 Stadium IV 5.1 DIAGNOSTIEK De diagnose van metastasen op afstand wordt gesteld aan de hand van klinisch onderzoek en beeldvorming in het kader van geplande stagingonderzoeken bij opvolging van patiënten met een voorgeschiedenis van een heelkundig behandeld lager stadium of naar aanleiding van klinisch-anamnestische gegevens. Een whole body 18FDG-PET/CT (incl. hersenen) geniet de voorkeur om de uitgebreidheid van de metastasering na te gaan. Een NMR hersenen dient enkel uitgevoerd te worden indien er klinische aanwijzingen zijn voor hersenmetastase of indien er een verdacht beeld wordt gevonden op CT. Bij aanvraag van een MR hersenen dient een "BRAINLAB 1mm" sequentie aangevraagd om mogelijke radiotherapie planning toe te laten. 5.2 BEHANDELING A. Multidisciplinair overleg Sinds 2010 is het therapeutische landschap van melanoom sterk veranderd en zijn er levensverlengende behandelingen beschikbaar. De mogelijkheden tot behandeling met BRAF-inhibitoren en "checkpoint-inhibitoren" zijn vandaag nog in volle evolutie. Patiënten met niet-resekeerbaar stadium III en IV dienen in de eerste plaats in aanmerking genomen te worden voor deelname aan klinische studies. B. Systemische therapie buiten klinische studie De eerstelijns therapie voor melanoom wordt bepaald door de al dan niet aanwezigheid van een BRAF V600 mutatie (zie eerder). In aanwezigheid van een BRAF V600 mutatie en symptomatische ziekte zal de voorkeur uitgaan naar een 1ste-lijnstherapie op basis van een BRAF inhibitor in combinatie met een MEK inhibitor (dabrafenib/trametinib of vemurafenib/cobimetinib). (ref Long et al. en Robert et al. NEJM 2014). Responsevaluatie zal voorzien worden om de 8 tot 12 weken en de behandeling zal worden toegediend tot progressie of intolerantie. Voor patiënten met een BRAF wt melanoom en BRAF V600 mutant melanoom zal buiten klinische studie een eerstelijnstherapiemet een PD-1 blokkerend antilichaam (nivolumab of pembrolizumab) de voorkeur genieten. Een responsevaluatie zal voorzien worden na 8 tot 12 weken. Bij gunstige respons zal de therapie worden verdergezet en zal een responsevaluatie om de 3 tot 4 maanden worden uitgevoerd (preferentieel met whole body PET/CT) tot progressie of intolerantie. Wanneer patienten met een BRAF V600 mutant melanoom in eerste lijn behandeld werden met een anti-PD1 antilichaam dient bij progressie te worden overgegaan op een behandeling met een BRAF/MEK-inhibitor combinatietherapie. 10 Oncologisch Handboek UZ Brussel C. i. Melanoom V4.16 Radiotherapie In opzet curatieve radiotherapie bij niet-reseceerbare primaire tumor Maligne melanomen worden bij voorkeur primair heelkundig behandeld. Curatieve primaire radiotherapie kan toegepast worden bij patiënten met een primair lentigo maligna melanoom bij wie curatieve resectie niet mogelijk wordt geacht of wanneer de patiënt een heelkundige ingreep weigert. Het melanoom werd lang als een radioresistente tumor beschouwd. Recentere studies laten zien dat deze opvatting achterhaald is: het melanoom is wel gevoelig voor bestraling, maar een hoge totale dosis (tussen 70-80 Gy in fracties van 2 Gy) is nodig voor definitieve tumorcontrole. Onderzoek heeft aangetoond dat radiotherapie meer effect heeft bij maligne melanomen indien de dosis per fractie meer dan 2 Gy bedraagt. ii. Palliatieve radiotherapie Ter hoogte van ziektelokalisaties die een acute bedreiging vormen of oncontroleerbare symptomen veroorzaken (bv. hersen- of wervelmetastasen). De radiotherapie wordt uitgevoerd, zoals bij andere metastatische ziekten, ongeacht de histologie. Lokalisaties in de hersenen komen in aanmerking voor stereotactische radiotherapie, of gefractioneerde stereotactische radiotherapie. Het nut van pancraniële radiotherapie bij melanoom hersenmetastasen is niet aangetoond en beslissing over deze behandeling dient het onderwerp te zijn van een MOC beslissing. Het protocol wordt gekozen op basis van de lokalisatie (kritische organen, vb. meta naast optische banen) en de tumorgrootte (idem voor wervelmeta's, mediastinale compressie). iii. Radiotherapie bij hersengemetastaseerd BRAF V600 mutant melanomen Bij aanwezigheid van hersenmetastasen van een BRAF V600 mutant melanoom zal eerst een behandeling onder vorm van een BRAF inhibitor worden opgestart. Hierbij wordt initieel de respons van de hersenmetastase op de behandeling geëvalueerd, alvorens radiotherapie op te starten. Op het ogenblik van beste respons op de behandeling obv. BRAF inhibitor, kan stereotactische radiotherapie worden toegepast indien evaluatie een residueel metastatisch letsel in de hersenen aantoont. D. Heelkundige resectie of oligometastatische ziekte radiotherapeutische behandeling bij Patiënten met een solitaire metastase of zeer klein aantal metastatische sites kunnen aanmerking komen voor resectie of radiotherapie. Het therapeutisch beleid bij dergelijke patiënten dient steeds overlegd te worden tijdens het Multidisciplinaire Oncologisch Consult. 11 Oncologisch Handboek UZ Brussel Melanoom V4.16 6. Opvolging De opvolging wordt bepaald in functie van het risico op herval. Hierbij maken we een onderscheid tussen laag risico op herval (zonder klieraantasting of met slechts microscopische klieraantasting) en hoog risico op herval. !!! Belangrijk bij ALLE patiënten: aanleren zelfonderzoek huid en klierregio's !!! 6.1 LAAG RISICO OP HERVAL TIS - - Educatie voor zelfherkenning van loco-regionaal recidief of metachrone primaire lesies Gedurende eerste 2 jaar: 4 maandelijkse klinische opvolging door de dermatoloog en/of oncologisch chirurg. Hierbij dient een volledige controle van de huid en klierregio's te gebeuren voor uitsluiten locoregionaal herval of nieuwe huidtumoren. Nadien levenslange controle door de dermatoloog. T1-2-3A N0 - - - Educatie voor zelfherkenning van loco-regionaal recidief of metachrone primaire lesies Gedurende eerste 10 jaar: 4 maandelijkse klinische opvolging. Hierbij dient een volledige controle van de huid en klierregio's te gebeuren voor uitsluiten locoregionaal herval of nieuwe huidtumoren. Nadien levenslange controle door de dermatoloog. Beeldvorming dient enkel te worden overwogen zo er afwijkingen vastgesteld worden op fysiek onderzoek of bij klachten van de patiënt. (zoals bloedanalyse of echo van de betrokken klierregio’s) Indien het een melanoom betreft van ≥ 1mm en er bij de patiënt toch geen sentinelklierprocedure werd uitgevoerd (bv. in hoofd-hals regio), dient steeds op de MOC te worden besproken of een eventuele opvolging via MR gewenst is. 6.2 T3B-4N0 OF TXN1A-2A (MICROSCOPISCHE KLIERMETASTASEN) - - Educatie voor zelfherkenning van loco-regionaal recidief of metachrone primaire lesies Gedurende eerste 10 jaar: 4 maandelijkse klinische opvolging. Hierbij dient een volledige controle van de huid en klierregio's te gebeuren voor uitsluiten locoregionaal herval of nieuwe huidtumoren. Nadien levenslange controle door de dermatoloog. Beeldvorming: Er is geen evidence based aanbeveling voor patiënten binnen deze categorie (T3b-4N0 of TxN1a-2a). In het UZ Brussel dienen patienten op het Multidisciplinair Oncologisch Consult worden besproken om, mede in functie van hun algemene toestand en comorbiditeiten, na te gaan of ze in aanmerking komen voor opvolging met medische beeldvorming ter opsporing van metastasen op 12 Oncologisch Handboek UZ Brussel Melanoom V4.16 afstand, bijvoorbeeld binnen prospectief klinisch studieprotocol met DWI total body MRI (om de 4 maanden gedurende de 1e 3 jaar). 6.3 HOOG RISICO OP HERVAL (TXNB (MACROSCOPISCHE KLIERMETASTASEN) - TXN3) Er is nog geen level 1 evidence beschikbaar voor het bepalen van een standaard opvolgingsbeleid bij patiënten met macroscopische kliermetastasen. De voorkeur gaat uit om deze patiënten in opvolging op te nemen binnen de beschikbare klinische studies. Buiten studieverband wordt de voorkeur gegeven aan opvolging van de patiënten door middel van DWI total body MRI om de 4 maanden gedurende de 1e 3 jaar. - - Educatie voor zelfherkenning van loco-regionaal recidief of metachrone primaire lesies Gedurende eerste 10 jaar: 4 maandelijkse klinische opvolging. Hierbij dient een volledige controle van de huid en klierregio's te gebeuren voor uitsluiten locoregionaal herval of nieuwe huidtumoren. Nadien levenslange controle door de dermatoloog. Beeldvorming: o Gedurende de eerste 3 jaar: 4 maandelijkse opvolging met behulp van DWI total body MRI bij de oncoloog. Indien beeldvorming dmv. MRI niet mogelijk is bij de patiënt, gaat de voorkeur uit naar opvolging dmv. PET CT. o Jaar 3-5: 6 maandelijkse DWI Full body MRI met nazicht bij de medisch oncoloog. 13