De effecten van de toegenomen inflatie op de vermogenspositie van Nederlandse pensioenfondsen Aanleiding Naar aanleiding van de bespreking van het jaarverslag van De Nederlandsche Bank (DNB) over 2007 met de Vaste Kamercommissie voor Financiën op 25 juni jl. is gevraagd om een nota die de effecten beschrijft van de toename van de Nederlandse inflatie (zie tabel 1) op de vermogenspositie van de Nederlandse pensioenfondsen. Deze nota gaat daar op in. Probleemanalyse Hieronder worden de effecten van een tijdelijke inflatieschok op de vermogenspositie van pensioenfondsen geschetst. De vermogenspositie wordt daarbij aangeduid met de dekkingsgraad. Dit is de verhouding tussen de bezittingen en de onvoorwaardelijke verplichtingen van een fonds. Een inflatieschok beïnvloedt de dekkingsgraad op verschillende manieren. Zo heeft een dergelijke schok niet alleen invloed op de rente en de prijzen van aandelen, onroerend goed en de andere beleggingen van de pensioenfondsen. Ook kan een inflatieschok effect hebben op de toekomstige verplichtingen van een pensioenfonds. In verreweg de meeste pensioenregelingen is immers de ambitie opgenomen om de pensioenen waardevast of welvaartsvast te houden. Dit betekent dat men de pensioenen wil laten meegroeien met het algemene prijspeil of met de loonontwikkeling. Voorzover de indexatie onvoorwaardelijk is, leidt een toename van de inflatie tot hogere verplichtingen. Voorzover de indexatie voorwaardelijk is – wat in de meeste pensioenregelingen het geval is – leidt een hogere inflatie niet meteen tot hogere verplichtingen, aangezien dan alleen wordt geïndexeerd voorzover de financiële positie van het pensioenfonds daartoe toereikend is. Tabel 1: geraamde inflatie in Nederland Inflatie*) *) 2007 2008 2009 2010 1,6 2,6 3,4 2,2 Procentuele mutatie geharmoniseerde consumentenprijsindex (bron: Kwartaalbericht DNB, juni 2008) Het is moeilijk, zo niet onmogelijk, om te voorzien hoe een inflatieschok zal doorwerken op financiële markten. Deze markten zijn in hoge mate efficiënt waardoor voorspellen van rente en beurs nagenoeg onmogelijk is. Wel kunnen scenarioanalyses worden gemaakt in de trant van “als dit optreedt, gebeurt dat”. Waarbij wordt aangetekend dat dergelijke verbanden in de realiteit met de nodige onzekerheid zijn omgeven. Om de juiste effecten te isoleren wordt in deze brief een scenario van een inflatieschok afgezet tegen een basisscenario. In dit basisscenario treden geen schokken op en ontwikkelt de balans van het pensioenfonds zich volgens lange termijn evenwichtswaarden voor rente, beleggingsrendementen en inflatie. De hiervoor gebruikte waarden zijn consistent met parameters die pensioenfondsen dienen te hanteren bij hun continuïteitsanalyses. Met behulp van het macroeconomische model NiGem is vervolgens het effect van een toename van de inflatie op de lange rente en de aandelenrendementen nagebootst. In dit inflatieschok-scenario is verondersteld dat de toename van de inflatie tijdelijk is in de zin dat na 2010 weer sprake zal zijn van prijsstabiliteit (dat wil zeggen een gemiddelde inflatie van hoogstens 2%). Gevolgen voor de dekkingsgraad Gegeven het tijdelijke karakter van de inflatieschok kunnen de effecten hiervan op de dekkingsgraad worden opgesplitst in een korte en een lange termijn effect. Bij de berekeningen is een dekkingsgraad van 130% als uitgangspunt genomen. Er wordt uitgegaan van een representatief fonds waarvan de beleggingen voor de helft uit zakelijke waarden en voor de andere helft uit vastrentende waarden bestaat. Aangenomen is dat het verschil in gemiddelde looptijd tussen de verplichtingen en vastrentende waarden 10 jaar is.1 Verder is de verhouding tussen premie en uitkeringen gelijk gesteld aan 1 en ontvangt het fonds ieder jaar de kostendekkende premie2. Schokken worden derhalve volledig met het indexatie-instrument opgevangen. De indexatie is daartoe afhankelijk van de dekkingsgraad (zogenaamde staffel). Teneinde de gemiddelde indexatieambitie van Nederlandse pensioenfondsen na te bootsen, is de indexatie van de actieven voornamelijk gekoppeld aan de loonontwikkeling en de indexatie voor de niet-actieven voor tweederde aan de loonontwikkeling en éénderde aan de inflatie. Tabel 2 geeft de gemiddelde dekkingsgraad over meerdere jaren weer zowel in het basisscenario als onder het inflatiescenario. Daarnaast is het verschil tussen beide reeksen opgenomen. Tenslotte is het indexatieresultaat onder het inflatiescenario (uitgedrukt ten opzichte van volledige indexatie) weergegeven. Tabel 2: Kernindicatoren, gemiddeld per periode 2009-2012 2013-2017 2018-2022 Dekkingsgraad basisscenario (%) 131 133 134 Dekkingsgraad inflatiescenario (%) 127 129 132 Verschil in dekkingsgraad (%-punt) 4½ 3½ 2½ Indexatieresultaat t.o.v. volledige indexatie (%) 91 94 100 Scenario/periode Op korte termijn leidt de inflatieschok tot een lagere dekkingsgraad dan in het basisscenario. De verklaring daarvoor is als volgt. De hogere inflatie leidt tot een oplopende rente en een lager 1 Omdat steeds meer pensioenfondsen aan (gedeeltelijke) afdekking van het renterisico doen is bij wijze van gevoeligheidsanalyse ook gerekend met durationverschillen van minder dan 10 jaar. Dit leidde niet tot wezenlijk andere resultaten. 2 Hierbij veronderstellen we dat eventuele solvabiliteitsvrijval niet tot premiekorting leidt. rendement op aandelen en andere zakelijke waarden. Beide hebben echter een tegengesteld effect op de dekkingsgraad. Een rentestijging is gunstig voor het pensioenfonds omdat de marktwaarde van de onvoorwaardelijke verplichtingen daardoor relatief sterk afneemt. Dit compenseert het negatieve effect dat het lagere aandelenrendement heeft. De dekkingsgraad verslechtert niettemin ten opzichte van het basisscenario omdat het fonds zoveel mogelijk tracht te indexeren. Het fonds kan echter geen volledige prijs- of looncompensatie doorgeven omdat daardoor de dekkingsgraad te veel onder druk zou komen en past de indexatie-staffel toe. Over de periode 2009-2012 komt de indexatie daardoor gemiddeld uit op 91% van volledige indexatie. Stel dat maximaal 3% kan worden geïndexeerd, dan krijgen de deelnemers in dat geval 2,7%. Dit sturingmechanisme van het fonds zorgt ervoor dat op lange termijn de dekkingsgraad gemiddeld genomen weer herstelt. Door een aantal jaren niet volledig te indexeren tendeert de dekkingsgraad op lange termijn naar het niveau zoals onder het basisscenario. Het verschil tussen beide scenario’s neemt geleidelijk af. Dit proces wordt tevens gestimuleerd doordat onder het inflatiescenario rente, aandelenrendementen en inflatie uiteindelijk terugkeren naar hun lange termijn gemiddelde. Dit herstel kan nog sneller verlopen als het fonds een extra opslag in de kostendekkende premie in rekening zou brengen. Conclusie Concluderend wordt het volgende opgemerkt. Op korte termijn lijdt de vermogenspositie van pensioenfondsen onder een inflatieschok. Dit komt met name omdat pensioenfondsen zoveel mogelijk willen indexeren en de rendementen op zakelijke waarden lager worden. Fondsen profiteren daarbij wel van het compenserende effect dat een stijging van de rente heeft op de dekkingsgraad. Dit komt omdat bij een rentestijging de marktwaarde van de onvoorwaardelijke verplichtingen relatief sterker daalt dan de waarde van de vastrentende beleggingen. Op lange termijn herstelt de vermogenspositie van pensioenfondsen. Dit komt doordat de belangrijkste economische variabelen terugkeren naar hun evenwichtsniveau en door de inzet van de sturingsmechanismen van het fonds. Pensioenfondsen zijn daarmee in beginsel goed geëquipeerd om een beperkte inflatieschok op te vangen. Dit betekent overigens wel dat een inflatieschok gevolgen heeft voor de deelnemers in het pensioenfonds. Zowel voor actieve als niet-actieve deelnemers zal het betekenen dat de pensioenaanspraken niet volledig meegroeien met de indexatie-ambitie. In vergelijking met de gepensioneerden kunnen actieve deelnemers, gegeven de langere looptijd van hun pensioenvoorzieningen, meer profiteren van inhaalindexatie als zich betere tijden voordoen.