De waardering van pensioenverplichtingen “To swap or not to swap” Artikel Senior adviseur collectieve pensioenen B.A. Beuving (Eureko Acadamy Life & Pensions) April 2012 Auteur: Blanca Beuving 1 Artikel De waardering van pensioenverplichtingen “To swap or not to swap” De discussie omtrent de dekkingsgraden en de waardering van de verplichtingen tegen de risicovrije swaprente De afgelopen jaren staat de financiële positie van de pensioenfondsen volop in de spotlights. Het effect van de kredietcrisis op de financiële positie van pensioenfondsen is immers enorm geweest. Als gevolg van de turbulentie op de financiële markten is de financiële positie van pensioenfondsen ernstig verzwakt. De financiële positie van de pensioenfondsen komt tot uitdrukking in de dekkingsgraad. De vereiste dekkingsgraad voor een pensioenfonds is vastgelegd in de Pensioenwet en is vastgesteld op circa 130%. Als de dekkingsgraad hierboven ligt, beschikt een pensioenfonds over voldoende buffers om pensioenen en pensioenrechten te indexeren. Een welvaartsvast pensioen, waarbij pensioen meestijgen met de lonen, is de ambitie van de meeste pensioenfondsen. Als de dekkingsgraad onder de 105% zakt, is er sprake van een dekkingstekort. In dat geval moeten pensioenfondsen een korte termijn herstelplan indienen waaruit blijkt hoe de dekkingsgraad binnen drie jaar gaat voldoen aan het minimaal vereiste vermogen. Terwijl het pensioenfonds in een situatie van een dekkingstekort verkeert, kan er niet geïndexeerd worden. De dekkingsgraad is voor pensioengerechtigden en deelnemers derhalve cruciaal om de financiële gezondheid van een pensioenfonds te meten. De dekkingsgraad geeft de verhouding weer tussen het vermogen van het pensioenfonds en de financiële verplichtingen in de toekomst. De actuele waarde van het vermogen is gemakkelijk te bepalen, omdat de beleggingscategorieën waarin de pensioenfondsen beleggen, verhandeld worden op de financiële markten. Er vindt dan ook continu prijsvorming plaats. Voor de toekomstige financiële verplichtingen ligt dat anders. Er vindt op financiële markten geen prijsvorming plaats voor afdrachten die in de toekomst moeten worden verricht. Om het aanwezige vermogen te vergelijken met de verplichtingen in de toekomst, worden de toekomstige verplichtingen omgezet naar een contante waarde in het heden. Dit proces heet verdisconteren. Om een verplichting in de toekomst te verdisconteren naar een contante waarde in het heden, moet gebruik gemaakt worden van een rentevoet, de verdisconteringsrente of rekenrente. Omdat de pensioenverplichtingen zich over een zeer lange tijd uitstrekken, wordt de hoogte van de contante waarde van de toekomstige verplichtingen in sterke mate bepaald door de hoogte van de verdisconteringsrente. Een daling van de verdisconteringsrente met 1% heeft hetzelfde effect op de dekkingsgraad van pensioenfondsen als een daling van 22% van de aandelenmarkt. Dit geeft de zeer sterke gevoeligheid van de dekkingsgraad voor veranderingen in de verdisconteringsrente weer. Tot 2007 berekenden pensioenfondsen de contante waarde van hun verplichtingen met een vastgestelde rekenrente. Die bedroeg vanaf 1970 continu 4%. Met de introductie van de April 2012 Auteur: Blanca Beuving 2 nieuwe pensioenwet per 1 januari 2007 en het Financieel toetsingskader (FTK), dat een onderdeel van de pensioenwet is, werd bepaald dat pensioenfondsen voortaan de risicovrije marktrente moeten gebruiken voor verdiscontering van de pensioenverplichtingen. Achterliggende gedachte hierbij is dat de pensioentoezeggingen onvoorwaardelijk zijn. Gegarandeerde en dus risicovrije pensioenuitkeringen moeten in dat geval dan ook worden verdisconteerd tegen de risicovrije discontovoet. Tot medio 2008 hadden de pensioenfondsen nog de beschikking over ruime buffers. Echter, sinds het uitbreken van de kredietcrisis zijn de dekkingsgraden fors gekelderd. Pensioenfondsen moesten herstelplannen indienen bij De Nederlandsche Bank (DNB) en werden genoodzaakt impopulaire maatregelen te nemen, zoals het afzien van indexatie van de nominale pensioenen en pensioenaanspraken. In 2013 bestaat zelfs de kans dat een aantal pensioenfondsen zich gedwongen ziet te korten op de lopende pensioenen en pensioenaanspraken, een tot voor kort zeer onrealistisch scenario. Pensioenfondsen worden bovendien geconfronteerd met grote demografische veranderingen. De bevolking vergrijst in een snel tempo. Dit houdt in dat tegenover elke gepensioneerde steeds minder actieve deelnemers zullen staan. De gunstige tijden waarin kleine premieverhogingen toereikend waren om financiële tegenvallers op te vangen zijn verleden tijd. Door de vergrijzing is het premie-instrument niet meer effectief om financiële tegenvallers op te vangen. Los daarvan liggen de pensioenpremies in Nederland vanuit internationaal perspectief al op een hoog niveau. Een verdere structurele verhoging van de premies is dan ook niet wenselijk, voornamelijk vanwege de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven. De huidige financiële situatie van pensioenfondsen en het feit dat indexaties achterwege zijn gebleven hebben er toe geleid dat de berekening van de contante waarde van de pensioenverplichtingen ter discussie wordt gesteld. De vraag luidt of de swaprente de rentevoet bij uitstek is voor de discontering van verplichtingen van pensioenfondsen, die zich uitstrekken over vele jaren. Sinds de kredietcrisis is de risicovrije swaprente, die sinds 2007 gehanteerd wordt voor discontering van de pensioenverplichtingen, in Nederland namelijk sterk gedaald. Deze lage stand van de swaprente heeft tot gevolg dat de dekkingsgraad sterk is gedaald. Bovendien schommelt de swaprente dagelijks, waardoor ook de dekkingsgraad dagelijks fluctueert. Pensioenfondsen beleggen voor de zeer lange termijn, maar moeten hun beslissingen dus ook baseren op dagelijks schommelende rentestanden. Bestuurders van pensioenfondsen hebben dan ook te kennen gegeven een andere verdisconteringsrente gepaster te vinden voor het contant maken van de pensioenverplichtingen. Er zijn echter sterke argumenten voor het gebruik van de swaprente als verdisconteringsrente. De swaprente is immers de risicovrije marktrente. Pensioentoezeggingen zijn voor een groot deel onvoorwaardelijk en dan is het gebruik van een risicovrije marktrente een logisch gevolg. Ook kan de huidige lage rentestand een meer structureel karakter hebben. Het hanteren van een hogere rente zou in dat geval een verkeerd beeld geven van de dekkingsgraad en de risico’s van te lage pensioenbuffers naar de toekomst verschuiven. Hierdoor kan de solidariteit tussen jongere en oudere werknemers op de proef worden gesteld. Daarnaast worden pensioenverplichtingen steeds vaker ondergebracht bij een verzekeraar. Bij die overdracht worden de verplichtingen ook tegen de marktrente contant gemaakt. Maar naast het veranderen van de rekenrente zijn er echter andere aanpassingen mogelijk, die aan de wensen van de pensioenfondsen tegemoet komen. De fluctuaties in de dekkingsgraad April 2012 Auteur: Blanca Beuving 3 zullen afnemen indien gebruik wordt gemaakt van een voortschrijdend gemiddelde van de swaprente. Ook kan de dekkingsgraad niet per 31 december van ieder jaar genomen worden, maar een gemiddelde van de laatste 12 maanden. Hiermee wordt een onnodige focus op de dagkoers voorkomen. Verder kan de termijn waarop pensioenfondsen herstelplannen moeten indienen aangepast worden (bij een dekkingstekort) van direct na pas een periode van bijvoorbeeld 9 maanden. Ook kan het wijzigen van pensioencontracten, waarbij een groter deel van de pensioentoezegging voorwaardelijk wordt in plaats van onvoorwaardelijk, een oplossing bieden. In het laatste geval verschuift het beleggingsrisico ten dele naar de pensioengerechtigde en kan vervolgens een hogere rekenrente gehanteerd worden. Een hogere rekenrente past namelijk alleen bij pensioencontracten die meer risico’s bij deelnemers leggen. Maar staan de Nederlandse pensioenfondsen er ook slecht voor als een vergelijking wordt getrokken met buitenlandse pensioenfondsen? Als een blik over de grens wordt geworpen, komt het Nederlandse pensioenstelsel nog steeds als zeer goed uit de bus. Nederland kenmerkt zich in vergelijking met het buitenland door middel van een zeer grote tweede pijler pensioen (de bedrijfspensioenen). Deze bedrijfspensioenen zorgen, naast de AOW (eerste pijler) en individuele aanvullingen (derde pijler) voor de oudedagsvoorziening. Karakteriserend voor een tweede pijler pensioen is het spaarelement. In andere landen is de eerste pijler een stuk belangrijker waarbij de pensioenuitkeringen betaald worden door de huidige premie- en belastingbetalers. Bij pensioenen in de eerste pijler ontbreekt derhalve de spaaropbouw. De gevolgen van de vergrijzing zullen in de overige landen dan ook ingrijpender zijn dan in Nederland. Als een vergelijking wordt gemaakt tussen de disconteringsvoeten in andere landen kan geen eenduidig beeld worden geschetst. Er zijn landen die hogere disconteringsvoeten hanteren, maar nog lagere rekenrentes dan in Nederland zijn ook zeker geen uitzondering. Het is echter niet zinvol om alleen de verschillende rekenrentes te vergelijken. Daarvoor is de diversiteit in de pensioensystemen te groot. Er zijn immers ook verschillende zekerheidsmechanismen die het hanteren van een risicovrije rekenrente meer of minder noodzakelijk maken. In een aantal landen zijn werkgevers bijvoorbeeld verplicht bij te storten als een pensioenfonds onvoldoende middelen in kas heeft. En het Verenigd Koninkrijk heeft daarnaast ook een garantiefonds waaruit eventuele tekorten kunnen worden aangevuld. Nederland heeft die extra zekerheidsmechanismen niet waardoor het gebruik van een risicovrije rekenrente een prudente methode is om de risico’s tijdig te onderkennen en niet door te schuiven naar de toekomst. Voor wat overige toekomstige ontwikkelingen betreft zullen er steeds minder standaardpensioenen worden aangeboden, maar zal er een verdere individualisering van pensioenregelingen op gang komen. Daarbij zal meer aanbod komen van gedifferentieerde producten, toegesneden op de situatie van de individuele deelnemer. En omdat de beleggingsopbrengsten in de toekomst onzeker zijn en de kans aanwezig is dat de huidige lage rentestand structurele vormen heeft, zullen de huidige pensioencontracten aan deze gewijzigde omstandigheden aangepast moeten worden. Er zullen in de toekomst meer beschikbare premiesystemen (in plaats van middelloonregelingen) komen waarbij een verschuiving van risico plaatsvindt van het pensioenfonds naar de deelnemer. De hoogte van de pensioenen en pensioenrechten wordt hierdoor meer afhankelijk van behaalde beleggingsresultaten. April 2012 Auteur: Blanca Beuving 4