Jong en oud

advertisement
Jong en oud
Hoofdstuk 1
Economie
• Economie gaat over kiezen
• Maar wat kiezen we en hoe kiezen we?????
• Werken we samen of juist niet???
Een Bounty of niet
Jesse
Jesse
Delen
Niet delen
Ferry
Delen
0,5 / 0,5
0/1
Ferry
Niet delen
1/0
0/0
Welke keuze wordt er gemaakt
• Waarschijnlijk kiezen ze allebei voor niet delen
omdat ze niet weten van elkaar wat ze doen
en elkaar niet vertrouwen. Immers als Ferry
voor delen kiest, kan het zomaar zijn dat Jesse
voor niet delen kiest en Ferry dus met lege
handen staat
• De meest waarschijnlijke keuze noemen wee
de dominante strategie. (in dit geval niet
delen dus)
Welke keuze wordt er gemaakt
• Maar als ze allebei kiezen voor niet delen, dan
krijgen ze allebei niets.
• Dus als beiden voor het eigen belang gaan,
dan krijgen ze allebei niets.
Welke keuze wordt er gemaakt
• Als Ferry toch voor delen kiest en Jesse voor
niet delen, dan krijgt Ferry niets en Jesse de
hele Bounty.
• Jesse noemen we dan een free rider; hij
profiteert van het goede gedrag van Ferry
•
Prisonnerdilemma
• We noem dit spel een prisonnersdilemma
omdat er
– Twee partijen zijn die niet van elkaar weten welke
keuze ze maken
– Twee partijen zijn die elkaar niet vertrouwen
– Een resultaat ontstaat dat ongunstig is voor
beiden
Speel het spel
• Speel het spel
• Huiswerk voor morgen: maak opdracht 1.5 en
1.6
Opdracht
Sofie
sofie
Opruimen
Niet opruimen
Tara
Opruimen
30/30
70/10
Tara
Niet opruimen
10/70
60/60
Opdracht 1.5 en 1.6
a. links onder
b. 60/80/80/120
Opdracht 1.6
a. Niet opruimen
b. Niet opruimen
c. Niet opruimen
Het dilemma van de gevangenen
• Filmpje: gevangenendilemma
Opdracht 1.7 en 1.8
Zacco
ZAcco
Bekennen
Ontkennen
Paco
Bekennen
10/10
1/22
Paco
Ontkennen
22/1
2/2
Opdracht
Oldi
Oldi
Reclame
Geen reclame
Spor
Reclame
90/90
130/70
Spor
Geen reclame
70/130
100/100
Spor en Oldi
• Spor en Oldi zijn twee supermarkten die
erover denken reclame te gaan maken.
• Ze maken nu beiden 100 winst en als ze
beiden reclame gaan maken blijft hun omzet
gelijk, maar nemen de kosten toe met 10
Spor en Oldi
•
•
•
•
Wat is de dominante strategie van Spor
Wat is de dominante strategie van Oldi
Wanneer is spor een free rider
Waarom is hier sprake van een
prisonnersdilemma
• Hoe kunnen Spor en Oldi hun probleem
oplossen>
Spor en Oldi
• Wat is de dominante strategie van Spor:
– reclame maken
• Wat is de dominante strategie van Oldi:
– reclame maken
• Wanneer is spor een free rider:
– als Spor reclame maakt en Oldi niet
Spor en Oldi
• Waarom is hier sprake van een
prisonnersdilemma:
– omdat ze niet weten van elkaar wat ze doen
– Ze kiezen voor eigen belang
– Het eindresultaat niet optimaal is
• Hoe kunnen Spor en Oldi hun probleem
oplossen.
- Bindende afspraken maken. Afspreken dat ze
beiden geen reclame maken
Hoofdstuk 3
• Ik verdien in 2012 bruto € 21.000 per jaar
• Ik verdien netto € 16.000 netto per jaar
• Wat gaat er allemaal vanaf?????????
Bruto loon Jaap
• Brutoloon: € 50.000 per jaar
• 8% vakantiegeld: € 4.000
• Totaal brutoloon: € 54.000 per jaar
Belastbaar inkomen
• Belastbaar inkomen is inkomen waarover je
belasting gaat betalen
• Belastbaar inkomen = bruto inkomen –
aftrekposten (pagina 18)
• Aftrekposten: hypotheekrente.
• Hypotheekrente: de rente die ik betaal over
de lening die ik heb afgesloten om mijn huis te
kunnen kopen.
Belastbaar inkomen voorbeeld
• Jaap verdient Bruto inkomen: € 54.000
• Hij heeft een hypotheek en betaalt jaarlijks €
6.000 aan rente.
• Die € 6.000 mag hij aftrekken van zijn bruto
inkomen.
• Hij betaalt dan belasting over € 48.000 en niet
over € 54.000
Belasting betalen
• Belasting betalen dus over belastbaar
inkomen
• Je betaalt niet alleen belasting over je bruto
inkomen maar ook premies voor
volksverzekeringen (aow, anw).
• Belasting en premies noemen we bij elkaar
inkomensheffing of loonheffing
Belasting betalen in schijven
• Inkomensheffing/loonheffing betaal je in
schijven
• Naarmate je meer verdient, betaal je een
hoger percentage aan inkomensheffing.
Belasting betalen in schijven
• Voorbeeld: belastbaar inkomen is € 48.000
– Over de eerste € 20.000 betaal je 20%
inkomensheffing. Dat is € 4.000
– Over het bedrag tussen de € 20.000 en € 40.000
betaal je 30% inkomensheffing. Dat is € 6.000
– Daarboven betaal je 50%. Dat is € 4.000 (50% van
€ 8.000
• Bij elkaar betaal je dus € 14.000 aan
inkomensheffing
0 – 20.000
20%
€ 4.000
20.000 – 40.000
30%
€ 6.000
40.000 en hoger
50%
€ 4.000
totaal
€ 14.000
Heffingskorting
• Iedereen krijgt een korting op het bedrag dat
hij aan belasting moet betalen, de
zogenaamde heffingskortingen:
– Algemene heffingskorting voor iedereen: € 2.000
– Arbeidskorting, alleen voor werkenden: € 1.500
• In ons voorbeeld krijg je dus een korting van
€ 3.500 op € 14.000 en betaal je uiteindelijk €
10.500 aan inkomensheffing
Van bruto naar netto
• Uiteindelijk betaal je dus € 10.500 aan
inkomensheffing
• Trek dit af van je bruto loon van € 54.000 en je
hebt je netto loon: € 43.500
Stappen
1. Bereken bruto loon
2. Trek aftrekposten af van brutoloon (1) en je
krijgt belastbaar inkomen
3. Bereken inkomensheffing op basis van
belastbaar inkomen (2)
4. Trek kortingen af van berekende
inkomensheffing (3)
5. Trek inkomensheffing (4) af van brutoloon (1)
en je krijgt nettoloon
Gemiddelde belastingdruk
• Gemiddelde heffingsdruk: hoeveel betaal je
gemiddeld aan belasting en premies
(inkomensheffing) over je bruto inkomen
• Gemiddelde heffingsdruk:
(inkomensheffing/brutoloon) * 100%
• Stel ik verdien bruto € 80.000 en ik betaal
30.000 aan belasting
• Belastingdruk is: (€ 30.000/€ 80.000) x 100% =
37,5%
Belastingstelsels
• Progressief: als je meer verdient, betaal je een
hoger percentage van je inkomen aan
belasting.
• Proportioneel: iedereen betaalt bij elk
inkomen hetzelfde percentage.
• Degressief: als je meer verdient, ga je een
lager percentage aan belasting betalen.
De(nivelleren)
• Nivelleren: inkomensverschillen kleiner maken
• Denivelleren: inkomensverschillen groter
maken
Inkomensverschillen
• Inkomensverschillen worden kleiner als
– Heffingskortingen hoger worden
– Belastingtarieven voor lagere inkomens lager worden
en voor hogere inkomens hoger
– Je minder kosten mag aftrekken van de bruto inkomen
• Inkomensverschillen worden groter als
– Heffingskortingen lager worden
– Belastingtarieven voor lagere inkomens hoger worden
en voor hogere inkomens lager
– Je meer kosten mag aftrekken van het bruto inkomen
Opdracht
• Maak opdracht in viertallen
• Inleveren aan einde van de les
• Gebruik steeds het stappenplan
Bert
• Verdient € 4.000 bruto per maand en 8%
vakantiegeld
• Heeft geen eigen huis en geen aftrekposten
• Heffingskortingen zijn € 2.500 per jaar
• Hij betaalt 30% belasting over de eerste €
20.000 aan inkomen en 40% over alles wat hij
daarboven verdient
Benno
• Verdient € 8.000 per maand en 8%
vakantiegeld
• Heeft een eigen huis waarvoor hij per maand
€ 1.000 aan hypotheek rente betaalt
• Heffingskortingen zijn € 2.500 per jaar
• Hij betaalt 30% belasting over eerste € 20.000
aan inkomen en 40% over alles wat hij
daarboven verdient
Opdracht 1
• Bereken netto inkomen van Bert en Benno.
Volg daarbij de stappen van het stappenplan.
• Bereken gemiddelde heffingsdruk van Bert en
Benno.
Opdracht 1: Bert
• Bruto inkomen: 12 x € 4.000 = € 48.000 + 8% van €
48.000 = € 51.840
• Belastbaar inkomen is gelijk aan bruto inkomen
omdat er geen aftrekposten zijn.
• Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over
€ 31.840 = € 12.736. Bij elkaar: € 18.736
• Heffingskortingen: € 18.736 - € 2.500 = € 16.236
• Netto inkomen is € 51.840 - € 16.236 = € 35.604
• Gemiddelde heffingsdruk: € 16.236/€ 51.840 =
31,31%
Opdracht 1: Benno
• Bruto inkomen: 12 x € 8.000 = € 96.000 + 8% van €
96.000 = € 103.680
• Belastbaar inkomen: € 103.680 - € 12.000 = € 91.680
• Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over
€ 71.680 = € 28.672. Bij elkaar: € 34.672
• Heffingskortingen: € 34.672 - € 2.500 = € 32.172
• Netto inkomen is € 103.680 - € 32.172 = € 71.508
• Gemiddelde heffingsdruk: € 32.172/€ 103.680 = 31%
Opdracht 2: Maatregel
• De regering schaft de hypotheekrente aftrek
af. Je mag de betaalde hypotheekrente niet
meer aftrekken van het bruto inkomen.
Opdracht 2
• Bereken nu opnieuw netto inkomen en
gemiddelde heffingsdruk van Bert en Benno
• Is er sprake van nivellering of denivellering ten
opzichte van de uitgangssituatie bij opdracht
1?
• Licht je antwoord toe en geef aan waarom
sprake is van nivellering of denivellering
•
Opdracht 2: Bert
• Bruto inkomen: 12 x € 4.000 = € 48.000 + 8% van €
48.000 = € 51.840
• Belastbaar inkomen is gelijk aan bruto inkomen
omdat er geen aftrekposten zijn.
• Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over
€ 31.840 = € 12.736. Bij elkaar: € 18.736
• Heffingskortingen: € 18.736 - € 2.500 = € 16.236
• Netto inkomen is € 51.840 - € 16.236 = € 35.604
• Gemiddelde heffingsdruk: € 16.236/€ 51.840 =
31,31%
Opdracht 2: Benno
• Bruto inkomen: 12 x € 8.000 = € 96.000 + 8% van €
96.000 = € 103.680
• Belastbaar inkomen is bruto inkomen. Je mag rente
niet meer aftrekken = € 103.680
• Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over
€ 83.680 = € 33.472. Bij elkaar: € 39.472
• Heffingskortingen: € 39.472 - € 2.500 = € 36.972
• Netto inkomen is € 103.680 - € 36.972 = € 66.708
• Gemiddelde heffingsdruk: € 36.972/€ 103.680 =
35,7%
Opdracht 2
• Er is sprake van nivellering ten opzichte van
opdracht 1 omdat Benno meer belasting gaat
betalen (zijn gemiddelde heffingsdruk wordt
hoger)
Opdracht 3; Maatregel
• De regering verhoogt de heffingskortingen
met € 1.000 tot € 3.500 per jaar
• De hypotheekrente aftrek blijft bestaan.
Opdracht 3
• Bereken nu opnieuw netto inkomen en
gemiddelde heffingsdruk van Bert en Benno
• Is er sprake van nivellering of denivellering ten
opzichte van de uitgangssituatie van opdracht
1?
• Licht je antwoord toe en geef aan waarom
sprake is van nivellering of denivellering
•
Opdracht 3: Bert
• Bruto inkomen: 12 x € 4.000 = € 48.000 + 8% van €
48.000 = € 51.840
• Belastbaar inkomen is gelijk aan bruto inkomen
omdat er geen aftrekposten zijn.
• Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over
€ 31.840 = € 12.736. Bij elkaar: € 18.736
• Heffingskortingen: € 18.736 - € 3.500 = € 15.236
• Netto inkomen is € 51.840 - € 15.236 = € 36.604
• Gemiddelde heffingsdruk: € 15.236/€ 51.840 =
29,4%
Opdracht 3: Benno
• Bruto inkomen: 12 x € 8.000 = € 96.000 + 8% van €
96.000 = € 103.680
• Belastbaar inkomen: € 103.680 - € 12.000 = € 91.680
• Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over
€ 71.680 = € 28.672. Bij elkaar: € 34.672
• Heffingskortingen: € 34.672 - € 3.500 = € 31.172
• Netto inkomen is € 103.680 - € 31.172 = € 72.508
• Gemiddelde heffingsdruk: € 31.172/€ 103.680 = 30%
Opdracht 3
• Er is sprake van nivellering ten opzichte van
situatie 1 omdat Benno nu relatief meer
belasting betaalt dan Bert
Opdracht 1
Gemiddelde Gemiddelde Nivellering
Heffingsdruk heffingsdruk
Bert
Benno
31,31
31
Opdracht 2
31,31
35,7
nivellering
Opdracht 3
29,4
30
Nivellering
Opdracht 4: maatregel
• De regering verhoogt het belastingtarief dat je
betaalt vanaf € 20.000 naar 50% (was 40%)
• De hypotheekrenteaftrek blijft bestaan en de
heffingskortingen blijven op € 2.500
Opdracht 4
• Bereken nu opnieuw netto inkomen en
gemiddelde heffingsdruk van Bert en Benno
• Is er sprake van nivellering of denivellering ten
opzichte van de uitgangsituatie van opdracht
1?
• Licht je antwoord toe en geef aan waarom
sprake is van nivellering of denivellering
•
Toets
• Prisonnersdilemma, liftersgedrag, dominante
strategie
• Berekenen bruto inkomen, belastbaar
inkomen, netto inkomen en gemiddelde
heffingsdruk (volg stappenplan)
• Belastingstelsels en (de)nivelleren
H.4 Inkomensverdeling en
Lorenzcurve
• Lorenzcurve laat inkomensverdeling in een
land of in een groep zien.
• Lorenzcurve geeft aan of inkomensverdeling
gelijk of ongelijk is.
• Op de x-as percentage van de bevolking
• Op de Y- as percentage van de bevolking
Voorbeeld lorenzcurve
Lorenzcurve
Persoon
Inkomen
Inkomen Cumulatief Cumulatief
als % van %
% inkomen
het totaal personen
Jaap
20.000
10%
25%
10%
Joop
20.000
10%
50%
20%
Bert
60.000
30%
75%
50%
Bart
100.000
50%
100%
100%
200.000
100%
H.4 Inkomensverdeling en
Lorenzcurve
• Naarmate de inkomensverdeling gelijker
wordt (=nivellering), komt de Lorenzcurve
meer naar het midden ( de diagonale lijn)’.
• Huiswerk voor volgende week donderdag: 4.1,
4.2, 4.3, 4.5 en 4.15
Planning
•
•
•
•
•
•
6 juni: hoofdstuk 5
7 juni: hoofdstuk 5
13 juni: hoofdstuk 5
14 juni: hoofdstuk 5 en 7
20 juni: herhaling
SE: 21 juni: h 1,3,4, 5 en 7
H.5 Winst en toegevoegde waarde
• Begrippen
– Productiefactoren en hun beloning
– Winst
– Toegevoegde waarde
H.5 Winst en toegevoegde waarde
• Om iets te maken zetten we productiefactoren
in:
– Arbeid
– Kapitaal (geld van de bank)
– Kapitaal (machines)
– Natuur (grond, grondstoffen, watrer)
– Ondernemerschap (iemand die risico durgt te
nemen)
H.5 Winst en toegevoegde waarde
• Inzetten productiefactoren is niet gratis
• Ze vragen om een beloning.
H.5 Winst en toegevoegde waarde
productiefactor
beloning
1
arbeid
loon
2
Kapitaal (geleend geld)
rente
3
Kapitaal (gehuurde gebouwen)
huur
4
Grond
pacht
5
Ondernemerschap
winst
H.5 Winst en toegevoegde waarde
• Wat is winst: omzet – kosten
• Omzet wat komt er aan geld binnen bij het
verkopen van mijn spullen
• Kosten: wat moet ik opofferen/uitgeven om
een bedrijf te laten draaien.
Winst en verlies
• Winst en verlies kan ik zien op
resultatenrekening
• Toegevoegde waarde kan ik ook zien op
resultatenrekening
• Resultatenrekening: overzicht van kosten en
inkomsten.
Jaarrekening (2013)
Kosten
inkomsten
Inkoop
20.000
loon
40.000
Huur
10.000
Rente
10.000
Winst
20.000
totaal
100.000
Omzet
100.000
totaal
100.000
Winst en verlies
• Winst = omzet – kosten
• 20.000 = 100.000 – 80.000
Toegevoegde waarde
• Ik voeg als ondernemer waarde toe.
• Stel, ik ben een spijkerbroeken fabrikant
– ik koop van € 10.000 aan katoen, ritsen en garen
– ik maak daarvan spijkerbroeken en verkoop die
voor € 50.000
• Hoeveel waarde voeg ik toe?
Jaarrekening (2013)
Kosten
inkomsten
Inkoop meel, gist en suiker
20.000
loon
40.000
Huur
10.000
Rente
10.000
Winst
20.000
totaal
100.000
Omzet verkoop brood
100.000
totaal
100.000
Toegevoegde waarde
• Toegevoegde waarde: omzet – inkoop
• 80.000 = 100.000 – 20.000
Toegevoegde waarde
• De toegevoegde waarde wordt verdeeld als
beloning over de productiefactoren die de
toegevoegde waarden hebben gerealiseerd
• De toegevoegde waarde = 80.000, gaat naar
de beloningen/inkomen van de ingezette
productiefactoren
– Arbeid in de vorm van loon: 40.000
– Kapitaal in de vorm van huur: 10.000
– Kapitaal in de vorm van rente: 10.000
– De ondernemer in de vorm van winst: 20.000
Resultatenrekening en balans
• Resultatenrekening: laat winst/verlies en
toegevoegde waarde zien
• Als je winst maakt, word je rijker en neemt je
eigen vermogen toe….
• Als je verlies maakt, word je armer en neemt
je eigen vermogen af
• En dat zie je op de balans….
Balans
• Overzicht van je vermogen en je bezittingen
op een bepaald moment
• Vermogen:
– Eigen vermogen geld dat je zelf in het bedrijf hebt
gestopt
– Vreemd vermogen: geld dat je van een ander hebt
geleend
• Met het vermogen heb je iets gedaan, b.v.
bezittingen gekocht
Balans Bart
Kosten
Bank
totaal
inkomsten
200.000
200.000
Eigen vermogen
100.000
Vreemd vermogen
100.000
totaal
200.000
Opdracht: balans
•
•
•
•
Bart koopt een bedrijfsbus voor € 40.000
Bart koopt een broodbakmachine voor € 20.000
Bart koopt ook nog meel, gist en suiker voor € 20.000
Hij betaalt met het geld dat op zijn bankrekening
staat.
• Teken de nieuwe balans van Bart
Balans Bart
Kosten
inkomsten
Bank
120.000
Bus
40.000
Meel
20.000
Machine
20.000
totaal
200.000
Eigen vermogen
100.000
Vreemd vermogen
100.000
totaal
200.000
Opdracht: balans
• Bart gaat aan de slag en maakt € 10.000 winst
• De winst zie je op de jaarrekening.
Jaarrekening Bart
Kosten
inkomsten
Inkoop meel, gist en suiker
20.000
loon
40.000
Huur
20.000
Rente
10.000
Winst
10.000
totaal
100.000
Omzet verkoop brood
100.000
totaal
100.000
Balans Bart
Kosten
inkomsten
Bank
130.000
Bus
40.000
Meel
20.000
Machine
20.000
totaal
210.000
Eigen vermogen
110.000
Vreemd vermogen
100.000
totaal
210.000
Wat
Balans
Resultatenrekening
Laat vermogen en bezit zien op
bepaald moment
Laat winst of verlies zien over
periode
Voorraadgrootheid
Stroomgrootheid
Gaat om eigen vermogen
Gaat om resultaat (winst of
verlies
Winst komt bij eigen vermogen,
verlies gaat van eigen vermngen
af.
Dus
Huiswerk
• Opdracht 5.4/5.6/5.7/5.8/5.9
SE
• Prisonnersdillema
• Belastingen (van bruto naar netto volgens
stappenschema)
• Inkomensverdeling en lorenzcurve
• Resultatenrekening en balans
• Toegevoegde waarde en winst
• Indexcijfers
Lorenzcurve
• Thuis maken: opdracht….
Download