De betekenis van leven en werk van Benno Premsela Voordracht bij gelegenheid van de onthulling van een gebeeldhouwd portret van Benno, op 13 oktober in het museum Beelden aan Zee te Scheveningen Dames en heren, Januari 1993. In het Stedelijk Museum Amsterdam opende een tentoonstelling met toegepaste kunst uit de verzameling van de toen 72-jarige Benno Premsela. Citaat uit een van de vele interviews rondom deze expositie: ‘Gromt dat mensen van de weeromstuit ook nog een boek over hem willen maken. Sjarel Ex, van het Centraal Museum in Utrecht, is er mee bezig. En wat een onzin. Moet dat beginnen bij 4 mei 1920 en stoppen op de datum van zijn overlijden? Het zou hooguit aardig kunnen zijn als het zou gaan over de diverse tijdsbeelden waarin hij heeft gewerkt. Maar een biografie? Hoe vreselijk oninteressant. O god, hou er asjeblief mee op. Laat hem maar lopen.’ Het was Wim de Jong die dit sfeerbeeld optekende in zijn gesprek met Benno voor De Volkskrant, zoals gezegd in januari 1993. Dat boek van Sjarel Ex en consorten, dat is er toch gekomen zoals u allen weet. In 1996 verscheen het, in een prachtig verzorgde uitgave en met de uitstekend gekozen titel die zo bij Benno paste: Een vlucht naar voren. Dat is namelijk zíjn manier geweest om als twintiger de onderduik in de Tweede Wereldoorlog door te komen. Het is zijn leidraad geworden voor verder leven. ‘Ik had dus die oorlog overleefd’, legde Benno eens uit in een radio-interview. ‘Toen voelde ik me heel vrij. Vogelvrij, maar dan op een positieve manier. In de oorlog was ik ook vogelvrij, op een negatieve manier. Ik werd gezocht om te eindigen in een gaskamer. Door de oorlog te overleven had ik het gevoel dat me niets meer kon overkomen. Ik had letterlijk het gevoel: het ergste wat me had kunnen overkomen, is me niet overkomen. Ik was mijn angsten kwijt, voor wat dan ook. Al is de angst voor de dood me toch altijd bij gebleven. In plaats van naar achteren te vluchten deed ik een stap naar voren. Ik vlucht 1 naar voren. Dat heeft me enorm geholpen om allerlei dingen te doen waarvan iedereen riep: de moed die jij hebt gehad! Ik heb geen moed getoond, alleen mijn lafheid overwonnen. Je overwint je angsten.’1 Onkwetsbaarheid noemde Benno het in zijn uitgebreide terugblik voor het Spielberg-project, Survivors of the Shoah: ‘Het interesseerde me absoluut niet meer wat mensen vonden. Ik had met mezelf te maken. Wat ík vond. Daar kwam ik voor uit.’ Elders zei hij: ‘Dat ik het er levend heb afgebracht, brengt de verantwoordelijkheid met zich om dan ook te leven’.2 ‘Nothing left to lose, zo ben ik uit de oorlog gekomen’, typeerde Benno het weer een andere keer, in die prachtige documentaire welke Carry de Swaan maakte voor de Humanistische Omroep. ‘Dat was freedom voor mij.’ Hij ontleende de woorden aan het lied Me and Bobby McGee van Janis Joplin: Freedom is just another word for nothing left to lose.3 Een jaar nadat Een vlucht naar voren verschenen was, is Benno op 27 maart 1997 gestorven, 76 jaar oud. In de overlijdens-advertentie stond: ‘Het mooiste dat hij vormgaf was zijn leven. Het meest waardevolle dat hij ons nalaat is ruimte.’ Zeer passend bij Benno die inderdaad altijd bezig is geweest met ruimte en vormgeving, in elk opzicht: persoonlijk, cultureel, maatschappelijk. Intussen is in 2002 de naar hem vernoemde Premsela stichting, voor Nederlandse vormgeving, tot stand gekomen. Zijn privé-archief is ondergebracht bij het Gemeente Archief van Amsterdam. Zijn verzameling moderne textiele kunst, zo’n negentig werken, is overgedragen aan het Centraal Museum in Utrecht. En ik ben bezig een biografie te schrijven. Toch een biografie dus. Met instemming van Benno’s levenspartner Friso Broeksma. Hoe is dat zo gekomen, wat is de bedoeling ervan en in hoeverre kan het een aanvulling vormen op het reeds verschenen boek? 1 Interview d.d. 5 juli 1996 in Het Roze Rijk, NPS Radio 5 (uitzending: 6 juli) Liesbeth den Besten, ‘Benno Premsela’, in: Het Parool, 6 maart 1990 3 Ontleend aan de documentaire van Carry de Swaan: Benno Premsela, vormgever en voorvechter, uitgezonden door de Humanistische Omroep op 17 november 1999 2 2 In 2001 stelde het kabinet Kok een fonds beschikbaar uit de zogenaamde oorlogstegoeden, voor nadere geschiedschrijving over homoseksualiteit tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Immers een vergeten hoofdstuk in alle publicaties tot dan. Op voorstel van Rob Tielman, die eveneens als Benno lange tijd actief is geweest op het gebied van homo-emancipatie, is het plan opgevat om in dit kader ook een deelbiografie te schrijven over Benno. Het accent zou komen te liggen op de invloed die oorlog en onderduik heeft gehad op zijn naoorlogse activiteiten, in het bijzonder in de homobeweging. Dat aspect is slechts zijdelings belicht in Een vlucht naar voren, dat vooral aandacht heeft besteed aan de ontwikkeling van Benno als kunstzinnig vormgever en binnenhuisarchitect. Begin vorig jaar viel mij de eer te beurt het nieuwe boek te mogen schrijven. In dienst van het Humanistisch Archief dat deze opdracht heeft verworven. Volgens planning zal het boek in 2007 verschijnen, tegelijk met een tentoonstelling op basis van Benno’s privé-archief in De Bazel, het nieuwe onderkomen van het Gemeente Archief Amsterdam, in de Vijzelstraat. Een biografie schrijven van een man die dat zelf ‘oninteressant’ noemde, begin daar eens aan. Het tekent zijn bescheidenheid, zoals ieder die hem gekend heeft, wel weet. In de ontelbare interviews die Benno heeft gegeven, benadrukte hij steevast hoe gewoon en vanzelfsprekend het was wat hij allemaal deed. Het meeste was nou een keer op zijn pad gekomen: ‘Van het een kwam het ander’, zei hij in het uitvoerige interview voor het al genoemde Spielbergproject in 1994. ‘Mijn leven heeft zich voornamelijk op een positieve manier ontwikkeld, ondanks mezelf. Voornamelijk omdat andere mensen mij vroegen dingen te doen waar ik geen flauw idee van had. Mijn enige prestatie is dat ik daar in vele gevallen ja op heb gezegd. Maar verder gaat het niet, want daardoor ben ik in allerlei dingen terecht gekomen die succesvol zijn verlopen maar die ik zelf helemaal niet bedacht heb. (…) Zo is mijn hele leven doorgegaan. Dus ik ben altijd gevraagd voor dingen waar ik niks van afwist. Maar blijkbaar had ik een gelukkige hand, en ik heb ook wel enig talent. Dus dat werd altijd wat. Nou, zo heeft zich dat allemaal voltrokken.’ 3 In de gesprekken die ik inmiddels met vrienden van Benno heb gevoerd komt die bescheidenheid als karaktertrek steeds weer naar voren. Daarom hoefde een biografie voor hem niet zo. Gelukkig gaf hij zelf toch een mogelijkheid aan door te zeggen, ik herhaal: ‘Het zou hooguit aardig kunnen zijn als het zou gaan over de diverse tijdsbeelden waarin hij heeft gewerkt’. Welnu, dat is precies de reden waarom ook mijns inziens een biografie interessant en zinvol kan zijn. Niet alleen opschrijven wat er gebeurd is, maar vooral in welke context, tegen welke achtergrond. Dat geeft inzicht en betekenis. En wellicht biedt het sommigen ook inspiratie, ideeën voor de eigen zin- en vormgeving aan het leven. Het laatste is een typisch humanistische benadering. Zo is de cirkel dan weer rond, want Benno gaf herhaaldelijk aan uit een verlicht, humanistisch milieu te komen. Zijn joodse achtergrond speelde voor de Duitsers een grotere rol dan voor hemzelf: ‘Wij zijn helemaal niet joods opgevoed’, zei hij. 4 Wél: ‘in de geest dat je voor jezélf moest opkomen, dat je je eigen verantwoordelijkheid moest nemen, en daarnaar moest handelen’.5 Hoe Benno dat gedaan heeft, met name in de oorlog, ben ik inmiddels uitvoerig nagegaan. En zoals hij zelf al aangaf: achtergronden als tijd en milieu hebben inderdaad een belangrijke rol gespeeld. Niettemin mag ook gezegd worden: Benno heeft wél zijn schouders eronder gezet en keihard gewerkt. Ook al relativeerde hij dat dan met: ‘Zelfverwerkelijking, daar hoeft niemand dankbaar voor te zijn, want je doet het voor jezelf.’6 Wat bewoog Benno, waar haalde hij zijn inspiratie vandaan? Welke gebeurtenissen en omstandigheden zijn bepalend geweest voor de ontwikkeling van zijn leven en werk? Dat zijn voor mij centrale vragen bij het schrijven van deze biografie. Zelf heb ik Benno niet persoonlijk gekend, wel enkele keren in het gezelschap van anderen ontmoet. Van die korte kontakten 4 Interview d.d. 27 augustus 1995 in het kader van Steven Spielbergs internationale project Survivors of the Shoah 5 Interview d.d. 5 juli 1996 in Het Roze Rijk, NPS Radio 5 (uitzending: 6 juli) 6 Idem 4 is me het beeld bijgebleven van een erudiete, charmante man, bescheiden en toch met een zeker natuurlijk charisma. Hij zat eens achter me in de Stopera waar een heel modern ballet werd opgevoerd. Ik houd daar wel van, maar dit keer was er geen touw aan vast te knopen. Na de pauze, terug bij mijn stoel, zag ik dat Benno’s metgezel er niet meer bij was. Ik zei wat ik van het stuk vond, waarop Benno me toefluisterde dat ook hij niet wist wat ie ermee aan moest, het liefst was weggegaan maar toch vond dat hij dát eigenlijk niet kon maken, en misschien werd het na de pauze beter… Een gewone man die gewoon zei wat hij ervan vond. Geen bla bla omdat hij nou een keer van de hogere kunst was. Prettig toegankelijk. Ook dat beeld zie ik bevestigd nu ik me serieus in zijn leven verdiep en uit de talloze interviews, verhalen en archiefstukken de rode cq roze draad tracht te achterhalen. Een hele klus gezien de enorme activiteit en veelzijdigheid die Benno in zijn bewogen leven aan de dag heeft gelegd. Soms voelt het alsof ik bezig ben een puzzel van duizend-en-een stukjes in elkaar te zetten. Heel spannend, maar ik zie het fascinerend resultaat al langzaam tevoorschijn komen. Omdat ik pas halverwege ben, kan ik niet te zeer nu in detail treden. Wel een voorproefje, toegespitst op het begin: zijn jeugd. Voornamelijk een zorgeloze jeugd, met lieve, toegewijde ouders, een schattige zus en een broer die een kameraad was. Nog voor de geboorte zou een toevallige gebeurtenis zijn latere lot in de oorlog in gunstige zin bepalen. Vader Premsela was zijn carrière als huisarts begonnen in het plaatsje Assendelft. Een rijke heerboer, genaamd Crok, kwam hem om raad vragen. Zijn kleine meid Aaltje wilde aan het toneel, een volstrekt onbekende wereld voor de plattelander. Dokter Premsela adviseerde om er vooral niet tegenin te gaan en haar auditie te laten doen. Want de kans dat ze zou worden aangenomen schatte hij laag in. Maar: het meisje doorstond de vuurproef en in háár ogen kon deze dokter Premsela niet meer stuk.7 7 Ontleend aan interview met Friso Broeksma voor de biografie, d.d. 10 februari 2004 5 Amper 21 jaar oud verhuisde ze in 1916 naar Amsterdam om onder haar nieuwe voornaam Atie een leven als actrice te gaan leiden. Na enige omzwervingen in het buitenland keerde ze in 1934 terug naar Amsterdam.8 Daar zocht ze prompt de familie Premsela weer op. Met de inmiddels 14jarige Benno raakte Atie Crok bevriend en in de oorlog zou ze diens leven redden door hem op een beslissend moment op haar kamer te laten onderduiken. Op haar verre reizen had Atie kennis gemaakt met de theosofie van de Indiër Krishnamurti. Terug in Amsterdam ging ze wonen in de Tolstraat waar de Nieuwe Bouwen-architecten Johannes Brinkman en Leendert Cornelis van der Vlugt een theosofische tempel hadden gebouwd in de functionele stijl van het oosterse gedachtegoed. ‘Daar was ik dus altijd’, zei Benno die als opgroeiende jongen van een jaar of vijftien, zestien al zeer onder de indruk was van de leer der theosofen.9 ‘De manier waarop Krishnamurti iedereen naar zichzelf verwees had grote invloed op mij’, aldus Benno die het als volgt uitlegde: ‘Krishnamurti was voorbestemd als de nieuwe leider van de theosofie. Kreeg een troon aangeboden. Die heeft hij gewoon opzij gegooid. Hij zei: ik ben geen leider, je moet nooit iemand volgen want dan ben je niet meer vrij. Je moet jezelf volgen. En dus ontbond hij de Orde van de Ster. Hij wilde geen goeroe zijn, maar wees ieder op zichzelf terug. Hoewel het een moeilijke theorie is, heb ik het wel begrepen. De manier waarop hij het leven zag heeft me altijd buitengewoon geïnspireerd.’ Krishnamurti stelde inderdaad het vrije denken centraal en het zelfstandig zoeken naar waarheid, los van organisaties of liturgisch ceremonieel. In zijn vele toespraken10 waarschuwde hij tegen vooroordelen en legde de nadruk op zelfkennis door middel van kritische reflectie. Een filosofie die naadloos aansloot bij de sfeer van individuele vrijheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid die het gezin Premsela kenmerkte. Waarin bovendien 8 Vestigingsgegevens ontleend aan Gemeente Archief Amsterdam Interview d.d. 27 augustus 1995 in het kader van Steven Spielbergs internationale project Survivors of the Shoah 10 Diverse vertalingen zijn uitgebracht bij uitgeverij De Driehoek te ‘s Graveland 9 6 ruimte was voor twijfel en onzekerheid: ‘De beste basis voor ontwikkeling’, zei Benno tegen Ischa Meijer.11 ‘Het levert langzaam maar zeker resultaten op. Als iets mijn ouders gedaan hebben is het daar op hameren. Je mocht bij ons thuis aarzelen.’ Zelf noemde Benno dit daarom een humanistisch milieu.12 Een warm nest bovendien: ‘Liefde en aandacht waren bij mij thuis in ruime mate voorhanden. (…) Ik heb me nooit afgevraagd: houden mijn vader en moeder eigenlijk wel van elkaar? Dat kon je zo zien. Ik ben ook heel vrij opgevoed, mijn jeugd was een cadeautje.’13 Benno, als jongeman al zeer geinteresseerd in filosofie. Maar ook, in zekere zin zelfs in aansluiting daarop, in moderne vormgeving en kunst. Daarom ook paste De Nieuwe Kunstschool hem goed, waar hij op17-jarige leeftijd, in 1937 dus, naar toe ging: ‘Ik ben op die school precies in de groef gevallen die voor mij geschikt was’.14 Benno kreeg er les van de uit Hongarije gevluchte interieurarchitect Alexander Bodon die later de nieuwe RAI zou tekenen. Op aanraden van zijn als zwijgzaam bekend staande leermeester las Benno Das Japanische Wohn Haus, geschreven door architect Tetsuro Yoshida. De soberheid en rechtlijnigheid van het Japanse huis spraken hem aan: ‘De meeste mensen houden van meer, ik hou van minder.’15 Ook leerde Benno bij Bodon ‘dat je als ontwerper altijd de gebruiker als uitgangspunt moet nemen, en de functie van het ontwerp voorop moet stellen. Daar heb ik altijd veel aan gehad.’16 Form follows function was het axioma van de Hongaar. Ook beeldhouwster Constance Wibaut bezocht gelijk met Benno de vermaarde opleiding. Ik ben uiteraard bij haar op bezoek geweest en ze vertelde me Benno niet zo heel vaak gezien te hebben: ‘Hij zat in een andere 11 Voor de bevrijding, NOS tv-programma n.a.v. 40-jarig bestaan COC, 1987 In diverse interviews, zoals in Trouw (12 april 1991), op 27 augustus 1995 in het kader van Steven Spielbergs internationale project Survivors of the Shoah en op 5 juli 1996 in Het Roze Rijk, NPS Radio 5 (uitzending: 6 juli) 13 Marjo van Soest, Over de liefde, in: Vrij Nederland, 2 april 1994, p. 36 14 Erik Beenker, Benno Premsela, uitgave tgv Sikkens Award 1985 15 Henri Witte, ‘Industrieel vormgever Benno Premsela: Alles wat goed is, heeft kloten, in: VPROgids, 28 maart 1992, p. 6; Benno reisde later zelf verschillende keren naar Japan om er inspiratie voor zijn werk op te doen. 16 Hans den Hartog Jager, ‘Kunstpaus tegen wil en dank; de onaantastbaarheid van Benno Premsela’, in: HP/De Tijd, 24 december 1993, p. 108 12 7 hoek dan ik. Die school was gevestigd op verschillende locaties. Dus je kwam elkaar nauwelijks tegen als je niet dezelfde vakken had gekozen. Het was daar overigens armoe troef en toch leuk. We hadden geregeld feestjes. Met een fles wijn, kaarsen en netten aan het plafond maakten we het gezellig. Blokjes kaas en een koffergrammofoon erbij, zo ging dat.’17 Benno deed daar volgens Constance niet zo aan mee. Slechts af en toe zag ze hem, waarschijnlijk in de lessen van Hajo Rose. Een jonge Berlijner die reclame-tekenen gaf. Het waren kleine groepen van vijf, zes, soms zeven studenten die tegelijk een bepaald vak hadden gekozen en elkaar in die les ontmoetten. ‘Donker haar, dat is het beeld dat ik op mijn netvlies krijg’, zo herinnert Constance zich de jonge Benno uit die tijd. ‘Een slanke jongen ook, speels, vrolijk en soms brutaal, ik bedoel gedurfd in een heleboel dingen.’ Van zijn homoseksualiteit heeft ze niets gemerkt: ‘Dat ging totaal aan me voorbij, zo naïef was ik toen’. Ook andere leeftijdgenoten van Benno die ik gesproken heb bevestigen het beeld van een veelzijdige, begaafde jongeman, met gevoel voor humor. ‘Verrukkelijk als vriend’, aldus Wiesje van Santen, toen een vier jaar jonger buurmeisje dat geregeld met hem optrok. ‘Hij deed dingen die andere jongens nooit deden. Probeerde alles uit. We konden ontzettend leuk met elkaar praten. Het voelde als broer en zus.’ De iets oudere Lientje Huisman die in 1938 naar New York is gevlucht en daar nog woont, kon het voor haar vertrek ook al goed vinden met Benno. Ze hebben altijd kontakt gehouden. Hoewel Benno geen schrijver was, stuurde hij haar een lange brief in november 1941. Aan Benno’s onbezorgde jeugd was een wreed einde gekomen en de bange jaren van de oorlog zouden hem zeer tekenen. Een citaat uit die brief aan Lientje: ‘Wat het roven betreft, dat kunnen de Duitsers goed. Maar een ding kunnen ze gelukkig niet wegnemen 17 Constance Wibaut tijdens interview voor de biografie d.d. 22 oktober 2004. Na de Nieuwe Kunstschool is ze Benno uit het oog verloren. Toen ze hem in 1993 weer op tv zag nam ze contact op en deed het voorstel een bronzen kop van hem te vervaardigen. Er zijn twee afgietsels van gemaakt. Eén staat in het Deurnse wandbekledingbedrijf Vescom waar Benno 21 jaar voor werkte, de ander is opgenomen in de portretgalerij van bekende Nederlanders in het Scheveningse Museum Beelden aan Zee. 8 en dat is de overtuiging van elke Nederlander hier, dat ze de oorlog verliezen. Wat de duur betreft ben ik niet optimistisch en heb daarom besloten, gezien het gevaar dat ons hier dreigt, te vertrekken.’ Benno doelde op zijn poging om naar Zwitserland te vluchten, hetgeen mislukte. Meteen daarna is hij, net als broer Boet en schoonzus Bep, ondergedoken. Het verhaal daarover treft u straks uitvoerig aan in de biografie. En uiteraard ook hoe Benno uit die oorlog is gekomen, als een phoenix herrees, moed vatte en initiatieven nam waarvoor velen hem altijd dankbaar zouden blijven. Niet lang nadat Benno in 1946 voor zijn eigen homoseksualiteit was uitgekomen sloot hij zich aan bij de homobeweging. Onder eigen naam werd hij lid van het COC, toen heel bijzonder want homo’s werden ook vlak na de Tweede Wereldoorlog door de samenleving als halve criminelen gezien. Gewoon uitkomen voor je homoseksuele geaardheid was riskant. Je kon je baan, woning en persoonlijke contacten verliezen. Heel snel zag Benno in dat het COC de luiken naar de maatschappij moest opengooien om begrip, sociale acceptatie en juridische gelijkwaardigheid te bereiken. Dat was een enorme strijd. Ook in eigen kring want veel gevoelsgenoten deinsden terug voor openheid, bang als ze waren hun eigen, kleine maar veilig gewaande schuilkelder kwijt te raken. Toch, Benno vond medestanders, trad toe tot het bestuur en werd voorzitter in de jaren 1962 tot 1971, de periode waarin in heel Nederland de luiken opengingen, en naast jongeren- en studentenrevoltes de zogenaamde seksuele revolutie plaatsvond. Benno stelde opnieuw een daad door eind 1964 als eerste openlijke homoseksueel prominent in beeld te verschijnen in een veel bekeken tvprogramma. Dat was uniek en het maakte vele tongen los. Benno sprak als voorzitter van het COC en bracht met tact naar voren dat de vereniging zich bewust was van de grote weerstanden die nog bestonden en dat het daarom belangrijk was begrip te kweken door middel van kennis en voorlichting. Ook 9 benadrukte hij dat zijns inziens de overeenkomsten tussen homo- en heteroseksuelen groter waren dan de verschillen. Benno was in de jaren zestig inmiddels zeer succesvol geworden in zijn werk als ontwerper. Met Jan Vonk had hij een eigen bureau opgericht en hij was razend druk. Dat weerhield hem niet om zich ‘s avonds en in de weekends met al zijn energie in te zetten voor het COC. Hoe hij die kracht heeft kunnen opbrengen zal wel nooit precies te verklaren zijn. Dat zijn onbekommerde jeugd en het vitale gezin waarin hij opgroeide een belangrijke basis hebben gelegd, lijkt me overduidelijk. Ondanks de verschrikkelijke ervaringen van de oorlog waarin Benno zijn ouders en geliefde zus is kwijtgeraakt, heeft hij het gevoel van geborgenheid dat hij van thuis had meegekregen, weten te behouden. Zoals hij zelf zei: ‘een gevoel van ik mag er zijn.’18 Terugkijkend op zijn leven kunnen we vaststellen dat het hem gelukt is, door zijn inzicht en tomeloze inzet, dát basale gevoel van er te mogen zijn, aan velen in Nederland en zelfs daarbuiten door te geven. In alle bescheidenheid heeft Benno steeds benadrukt dit samen met anderen te hebben gedaan. Niettemin ben ik van mening dat we hém in het bijzonder grote dank verschuldigd zijn. Dames en heren, ik kom aan het slot van mijn betoog. Aan het begin noemde ik de tentoonstelling met toegepaste kunst uit Benno’s imposante privéverzameling, in 1993 gehouden in het Stedelijk Museum. Benno had de titel van die expositie zelf verzonnen en was daar zeer tevreden over omdat er meer dan één betekenis in zat. ‘Voorzien’, zo luidde de titel. Zeer van toepassing uiteraard op Benno die zowel in kunst en vormgeving als in zijn privé en maatschappelijk leven een vooruitziende blik had. Altijd alert en met zijn persoonlijke gave van pragmatisch besef en uitnodigende inspiratie heeft hij bovendien veel en velen, inderdaad: Voorzien. Ik dank u voor uw aandacht. 18 Pieter Webeling, ‘Ik pak de dood bij zijn revers’, in: De Volkskrant, 15 maart 1997 10