Management: Mensenwerk1 Inleiding ‘Aansturen’, ‘op de rit zetten’ en ‘afrekenen’: schrille kreten, die je de laatste tijd nogal eens van trendgevoelige managers hoort. Zij vertellen hoe ze hun stormloop naar de top ondernemen, ongehinderd door bijkomstigheden als medewerkers en hun behoeften. Nu wordt ‘afrekenen’, behalve in de horeca, veelal gebruikt op een wat bedreigende manier. Met zulke managementtaal wil ik afrekenen. Ze heeft weinig te maken met het genuanceerde en complexe werk dat een goede manager doet. Een klassieke definitie van management is dingen van mensen gedaan krijgen. De meest gebruikelijke manier om dat te doen is praten. Daarom wordt ook wel gezegd dat management voor tachtig procent bestaat uit communiceren, in allerlei vormen: tweegesprekken, vergaderingen en schriftelijk. Besturen en leiding geven Vooral het middle management heeft de moeilijke en uitdagende taak om aan dingen en mensen ongeveer evenveel aandacht te besteden. Als er te eenzijdig nadruk komt te liggen op het taakgerichte, of op het mensgerichte, raakt de organisatie uit balans. Die tweeslag ziet u ook terug in veelgebruikte trainingsinstrumenten als de ‘Managerial Grid’ van Blake en Mouton en het ‘Situationeel leiderschapsmodel’ van Hersey en Blanchard. Besturen Leiding geven 1. Waarnemen en beoordelen 1. Selecteren 2. Ontwerpen en plannen 2. Introduceren 3. Organiseren en delegeren 3. Instrueren 4. Problemen oplossen en besluiten nemen 4. Coachen 5. Controleren en evalueren 5. Beoordelen 6. Belonen/corrigeren Waar het op neer komt is: de zaken moeten goed geregeld worden (besturen) en de mensen moeten begeleid worden om goed te functioneren (leiding geven). Dit is de tweeslag van het middle management: om de beurt moet met elk van beide schaatsen een slag gemaakt worden om vooruit te komen. Besturen Waarnemen en beoordelen van de situatie is een voorwaarde voor sturen. Zeker als je reeds langere tijd meedraait, is het niet eenvoudig om de sterke en zwakke kanten van je afdeling en je eigen functioneren als leidinggevende te zien. Een goede diagnose is het uitgangspunt voor elke verbetering. Dat vereist afstand nemen: rondkijken en nadenken. Actie- en resultaatgerichte managers lossen liever problemen op, dan rond te kijken; vaak zien ze dat als de kern van hun werk. Ontwerpen en plannen volgt op de diagnose. Doelstellingen en planning voor de organisatie als geheel zijn, als het goed is, door het hoger management gemaakt. De middle manager werkt deze voor zijn eigen afdeling uit. Met organiseren en delegeren begint het meer concrete deel van het noodzakelijke voorwerk. Voordat men plannen in de praktijk kan brengen, zal men eerst een aantal zaken moeten organiseren. Delegeren is een van de moeilijkste onderdelen van organiseren. Sommige managers hebben daar grote moeite mee. Ze willen alles zelf doen, overladen zich, en geven hun medewerkers niet de ruimte om zich te ontwikkelen. Dicht bij de uitvoering bestaat veel van het dagelijks werk van de middle manager uit problemen oplossen en besluiten nemen. Voor beide activiteiten moet hij niet vanuit een ivoren toren opereren, maar effectief samenwerken. Een goede samenwerking – met collega managers en medewerkers – levert het draagvlak voor de te nemen besluiten. Niets verlamt de slagvaardigheid van een organisatie zo zeer als besluiten die niet uitgevoerd of weer teruggedraaid worden. In dit verband is de formule E = K x A van belang: het effect van een oplossing voor een probleem hangt af van de vereiste kwaliteit van de oplossing, en van de aanvaardbaarheid voor de betrokkenen. Een manager zal dus eerst moeten uitmaken, met wat voor probleem hij te maken heeft. Bij kwaliteitsproblemen is democratisch probleemoplossen niet aan de orde; die kunnen beter aan vakmensen worden overgelaten. Aanvaardbaarheidsproblemen moeten juist wel democratisch opgelost worden. Ook bij het oplossen van problemen is samenwerking van groot belang; veel managers proberen alles alleen op te lossen. Maar medewerkers hebben in zekere zin ‘recht’ op hun problemen: niets is zo stimulerend als zelf gevonden oplossingen uit te voeren. De manager treedt dan als coach op, en gaat alleen na of de gekozen oplossing uitvoerbaar is. De manager zal na dit alles niet achterover kunnen leunen: hij zal regelmatig moeten controleren en evalueren. Ten slotte moet hij het werk van zijn medewerkers op waarde schatten en hen daarvoor belonen, of corrigerende acties ondernemen. Leiding geven Aandacht voor het menselijke aspect van de organisatie valt onder ‘leiding geven’: human resource management. Het personeel is het belangrijkste kapitaal van een organisatie. Kijkend naar de grootte van de kostenfactor, is dat bijna altijd het geval. Een omschrijving van leiding geven is: medewerkers begeleiden vanaf hun binnenkomst tot en met hun vertrek uit de organisatie. Dat is dus niet alleen ‘motiveren’. Wie de omgang met zijn medewerkers eigenlijk flauwekul en tijdverspilling vindt, wil nog wel leren met welke trucjes hij zijn medewerkers tot (meer, beter, harder) werken kan motiveren. Maar dat hele streven, als op zichzelf staande bezigheid, is eigenlijk onzin: wie goed leiding geeft, heeft goed gemotiveerde mensen. Daarom zullen we in de volgende paragrafen ingaan op dat begeleiden van medewerkers in hun gang door de organisatie. Selecteren – De eerste stap is het selecteren van nieuwe medewerkers. Zelfs indien een nieuwe medewerker wordt aangedragen door PZ, moet een manager een stevig aandeel hebben in het selectieproces. Als het goed is, heeft hij al de kern van de advertentietekst aangedragen. Daarna zal hij moeten beslissen of de sollicitant de juiste persoon is voor de vacature. Daarbij hoort ook dat hij de sollicitant laat onderzoeken of hij past in de functie en in het team. Introduceren – Voor een nieuweling is alles nieuw en iedereen onbekend. Dat maakt de nieuwe baan tot een cultuurschok van de eerste orde. Dus moet de manager er voor zorgen dat de ‘nieuwe’ zo goed mogelijk bekend gemaakt wordt met het werk, de collega’s, de cliënten en de afdelingen waarmee samengewerkt wordt. De eerste indruk kan bepalend zijn voor de motivatie en de arbeidsprestaties van de nieuwkomer. Een ‘mentor’ in de inwerkperiode kan fungeren als vertrouwenspersoon, vraagbaak en coach. De directe chef doet er verstandig aan eens in de twee maanden een voortgangsgesprek te houden met nieuwkomer en mentor. Instrueren – Goede instructeurs zijn schaars. Ze kunnen zich inleven, hebben de moed de ander fouten te laten maken, en veel geduld. Als de leidinggevende niet genoeg tijd of kwaliteiten hiervoor heeft moet hij iemand anders aanwijzen. De chef is de bij uitstek eerst verantwoordelijke voor de adequate opleiding van zijn mensen. De meeste mensen leveren graag goed werk; slechts zelden wil men doelbewust de zaak verstieren. Bijna altijd gaat het om fouten in de instructie, of om systeemfouten: de wijze waarop leidinggevenden of staffunctionarissen organiseren. Coachen – Coachen is de dagelijkse kern van leiding geven. De organisatie moet het tenslotte van haar mensen hebben, dus een goede manager geeft veel aandacht aan het optimaal functioneren en de ontwikkeling van zijn medewerkers. Coachen is een verzamelwoord voor: richtlijnen en waarschuwingen geven, stimuleren en moed inspreken, prikkels en uitdagingen leveren (delegeren). De manager moet het kunnen opbrengen om ervan af te zien zelf perfect werk te leveren: veel belangrijker is dat iedere medewerker optimaal presteert. Beoordelen – De organisatie en de medewerker hebben er recht op te weten wat de kwaliteit van de werkprestatie is en wat de vooruitzichten voor de toekomst zijn. Beoordelen is niet het invullen van een formulier, of een formele procedure in verband met rechtspositionele wijzigingen. Het gaat er om in de dagelijkse gang van zaken te bespreken hoe goed de medewerker het doet, en vooral: wanneer het niet goed gaat. Veel leidinggevenden zijn hier als de dood voor, en laten het stelselmatig na. Belonen en straffen – Het gaat vooral om immateriële beloningen en bestraffingen. Het het geven of onthouden van extra aandacht is een beloning of bestraffing. Ook gemeende complimenten werken sterk stimulerend: ze hebben een directe invloed op de motivatie. In de praktijk kom je merkwaardige vooroordelen tegen, zoals: ‘Als je ze complimenteert vragen ze gelijk om opslag’; ‘Geef ze een vinger en ze nemen de hele hand; ze lopen zó naast hun schoenen’; ‘Als het niet goed is horen ze het wel; geen nieuws is goed nieuws’; ‘Waarom zou ik ze prijzen? Ze worden er toch voor betaald?’ Dit soort gedachtenkronkels vind je in beloningsarme organisaties. Gek genoeg zijn die vaak ook arm aan bestraffingen: alle reacties zijn indirect en verdund. Een speciale vorm van belonen is de promotie, na goede voorbereiding en speciale coaching. Promotie is niet alleen een beloning voor geleverde prestaties, maar ook een nieuwe uitdaging. Demotie – iemand in een lagere functie terugzetten – komt, onterecht, zelden voor; eerder ziet men dat mensen die hun taak niet aankunnen, omhoog of opzij worden gepromoveerd, de vergetelheid in. Toch is demotie niet alleen voor de ondergeschikten van de falende medewerker een zegen. Het is ook vaak een opluchting voor de betrokkene zelf. Alleen zeer goede managers kunnen iemands aftocht zo begeleiden dat het geen afgang wordt. Strategieën voor leiding geven Een strategie is de hoofdweg naar een doel. Dat doel is hier: goed leiding geven, om nu en in de toekomst de beste prestaties bij je medewerkers te bereiken. Bennis en Nanus2 zeggen: ‘Goede leiders geven leiding door te trekken, niet door te duwen; door mensen te inspireren in plaats van hen bevelen te geven; door realistische, maar wel uitdagende verwachtingen te scheppen en door iedere stap in de richting van de realisering ervan te belonen in plaats van door te manipuleren; door mensen hun eigen initiatief en ervaring te laten gebruiken in plaats van hun ervaring en daden te ontkennen of te kleineren’. Hun onderzoek onder negentig managers bracht hen op vier strategieën voor leiding geven. Strategie 1: Aandacht door visie Visie is: een toekomstmogelijkheid voor het bedrijf en de medewerkers onder woorden brengen, met doelen die de medewerkers aantrekken, raken en in beweging zetten. Visies die zo geuit worden verenigen management en medewerkers. Strategie 2: Betekenis door communicatie Visie komt over als dat gebeurt met aansprekende beelden. Om dat te kunnen moet een manager niet alleen taalvaardig zijn, maar ook weten wat zijn medewerkers aanspreekt. Hij moet weten wat betekenis voor hen heeft, om dat aansprekend te verwoorden. Strategie 3: Vertrouwen door positie Een goede leider doet waar hij voor staat: hij geeft het goede voorbeeld. Medewerkers zeggen van zo iemand, dat het een man uit één stuk is. Hij maakt zijn positie waar. Strategie 4: Positieve zelfwaardering en optimisme over het resultaat Een succesvol manager waardeert zichzelf. Hij ontwikkelt zijn sterke kanten en schaaft zijn zwakke kanten bij. In de mate waarin dat lukt, kan hij ook bevrediging en bevestiging vinden in zijn werk. Positieve zelfwaardering werkt aanstekelijk. Wie zichzelf kent en waardeert, kan op een volwassen manier met anderen omgaan. Dat komt bij een goede leider tot uiting in vijf basisvaardigheden: (1) mensen kunnen nemen zoals ze zijn. Dit is de kunst om ‘in iemands huid te kruipen’, in plaats van waardeoordelen over hem uit te spreken; (2) verhoudingen en problemen kunnen zien in het licht van het heden (en met het oog op de toekomst) in plaats van omkijkend naar het verleden; (3) mensen dag-in-dag-uit net zo aandachtig en attent te behandelen als je wilt dat je medewerkers je beste klanten behandelen; dat houdt onder andere in goed naar hen luisteren en accuraat feedback geven; (4) anderen vertrouwen, ook al brengt dat risico’s mee; (5) het kunnen stellen zonder voortdurende erkenning en lof. Het zou weinig uit moeten maken of mensen hun leider aardig vinden. Optimisme over het resultaat heeft, net als faalangst, een zichzelf waarmakend effect. Hoe sterker we denken aan succes, hoe groter de kans op succes. Een goed leider gelooft in succes, op realistische gronden, en doet alles om dat te verdienen. Ten slotte Management vraagt dus in eerste instantie om het inzicht dat minstens evenveel aandacht moet uitgaan naar het begeleiden van mensen als naar het regelen van ‘dingen’. Een goed manager kenmerkt zich ook door de kwaliteit van zijn mensgerichtheid en door de helderheid en praktische instelling van waaruit hij bestuurt. Achter dit alles zit zijn strategie. Ten slotte vraagt de praktijk van de manager dat hij een aantal managementvaardigheden beheerst, zoals: probleemoplossen, samenwerken4, onderhandelen5 conflict hanteren6 en het voeren van functionerings-7, discipline-8 en slecht-nieuwsgesprekken9. 1 2 4 5 6 7 8 9 Bewerking van een artikel van mr. E. Povel, Bureau Zuidema te Leusden. Bennis, W. en N. Burt, (1985). Leiderschap, strategieën voor leiding geven, Utrecht: Veen. Zie het artikel ‘Samenwerken: hoe samen werkt’. Zie het artikel ‘Onderhandelen: geven en nemen’. Zie het artikel ‘Onderhandelen: geven en nemen’. Zie hiervoor het artikel ‘Het functioneringsgesprek’. Dit komt aan de orde in het artikel ‘Het disciplinegesprek’. Zie hiervoor het artikel ‘Het slecht-nieuwsgesprek’.