SAVES DOSSIER: I. Inleiding Sparen en beleggen worden niet eenvoudiger, integendeel. De financiële wereld evolueert snel. Bijna dagelijks worden nieuwe beleggingsvormen gecreëerd. In dit dossier "Beleggen voor beginners" komen alle beleggingsvormen vanuit eenzelfde invalshoek aan bod : Wat houdt de belegging precies in? Wat zijn de basiskenmerken ervan? Wat zijn de voor- en de nadelen, de risico's? Hoe denkt de fiscus erover? Welke tips of hints kan men gebruiken? Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ II. Depositorekening a. Begrip De depositorekening of bankrekening is een verzamelterm van alle gebruikelijke bankrekeningen, met inbegrip van de zichtrekening en de termijnrekening. 1. De zichtrekening: een dadelijk terugbetaalbaar tegoed, in Belgische frank of vreemde munt, beheerd door een financieel tussenpersoon voor rekening van de klant. De zichtrekening wordt gebruikt om betalingen te verrichten, dit via overschrijvingen, cheques, wisselbrieven of betaalkaarten. Via een betaalautomaat kan men geld voor dagdagelijkse uitgaven van de zichtrekening afhalen. Regelmatige kostenposten (telefoon, elektriciteit) worden makkelijk via de domiciliëring afgehandeld. Karakteristiek voor de zichtrekening: het beschikbare geld is op elk moment opvraagbaar. 2. De termijnrekening: een tegoed dat terugbetaalbaar is op een vooraf afgesproken datum. Net als bij de zichtrekening kan het tegoed eender welke munteenheid betreffen. In Belgische frank wordt vaak een minimumbedrag (bv. 200.000 frank) vooropgesteld. In andere munten betonen de meeste instellingen pas interesse vanaf een tegenwaarde van circa 500.000 frank. Dergelijke rekeningen slaan courant op 1, 3, 6 of 12 maanden, maar men kan ook totaal andere termijnen overeenkomen. Bij beursvennootschappen is bijvoorbeeld een looptijd van 14 dagen gebruikelijk. De afloopdatum is dan steeds de vervaldag van elke quinzaine op de Brusselse termijnmarkt. 1 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES b. Kosten De kost van een zichtrekening varieert van bank tot bank. Bij de meeste financiële instellingen bedraagt de beheerskost 200 frank op jaarbasis, instellingen als Argenta en De Post werken echter gratis. Bovendien wordt veelal een forfait van circa 150 frank geheven, in ruil voor 48 gratis overschrijvingen: vanaf de 49ste overschrijving of transactie betaalt u 5 à 6 frank extra. Bij De Post is het forfait nihil. Banken à la Anhyp vragen 300 frank forfaitair, maar het aantal gratis overschrijvingen is er onbeperkt. Aan de opening en het beheer van een termijnrekening zijn doorgaans geen extra kosten verbonden. c. Rendement De titularis van een depositorekening geniet een vaste rente. Gelieve echter geen grote bedragen op de gewone zichtrekening aan te houden. De meeste banken bieden een interest van slechts 0,50 % op het tegoed. Op de termijnrekening kan men gelden tijdelijk "parkeren", in afwachting van een latere, definitieve belegging. Het rendement is afhankelijk van de constant schommelende interbankenrente. Wie tijdelijk een aanzienlijk bedrag kwijt wil op een termijnrekening, loopt best vooraf even langs bij enkele financiële instellingen. Het rendement van de ene bank ligt vaak fors hoger dan de "bonus" van een andere bank. Vrijwel alle financiële instellingen beloven een hogere rente op de termijnrekening, naarmate het bedrag in kwestie oploopt. Bovendien varieert het rentepeil met de precieze termijn: hoe langer het geld geblokkeerd wordt, hoe hoger de interest. Gaat het om astronomische bedragen (meestal vanaf 10 miljoen frank), dan kan men over de rente de nodige onderhandelingen voeren. De financiële pers publiceert op geregelde tijdstippen de geldende tarieven. d. Geld opvragen Tegoeden op de zichtrekening zijn dadelijk opvraagbaar. Financiële instellingen houden echter uit veiligheidsoverwegingen een beperkte hoeveelheid contant geld in voorraad. Wie serieuze bedragen wil opvragen, waarschuwt de instelling bij voorkeur een paar dagen op voorhand. De houder van een termijnrekening kan pas na het verstrijken van de afgesproken termijn over het tegoed beschikken. Absoluut is deze regel niet, vooral indien men gegronde redenen aanvoert om de tegoeden voortijdig op te vragen. "Gegrond" is meestal overlijden of echtscheiding, definitief vertrek naar het buitenland, aankoop van een nieuwe wagen, ziekte,... Het spreekt vanzelf dat in deze veel, zoniet alles afhangt van een degelijke relatie met de bankier. In de praktijk moet men 2 à 3 dagen voor het verstrijken van de overeengekomen termijn melden wat met het gedeponeerde geld zal gebeuren. Wordt geen contact opgenomen met de bank, dan verlengt die de termijn automatisch met een periode, gelijk aan de voorgaande. In dat geval wordt de vergaarde rente bij het basisbedrag gevoegd, en wordt de rente over de nieuwe termijn berekend op het globale bedrag. De geldende rentevoet over deze nieuwe termijn wijkt gebeurlijk af van de vorige rente, wegens afhankelijk van de marktrente. 2 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES III. Spaarboekje a. Begrip De financiële instelling verklaart op het spaar- of depositoboekje een bepaald bedrag te hebben ontvangen. Vroeger werd gewerkt met boekjes in de letterlijke zin. Later ruilde men het boekje voor uittreksels, naar het voorbeeld van de depositorekening. De meeste spaarbanken zweren bij de term "spaarboekje". De overige banken hanteren de benaming "depositoboekje". In spaarboekjes heerst een onderscheid tussen het gewone spaarboekje en het superboekje. Die indeling is vooral om fiscaal relevant. 1. Het gewone spaarboekje voldoet aan alle wettelijke voorwaarden (zie verder) om belastingvrijstelling op de rente te genieten. Theoretisch kan men vreemde munten op een spaarboekje deponeren. In dat geval is er echter geen fiscale vrijstelling van interesten. 2. Het superboekje genereert een hoger rendement, maar de houder komt niet in aanmerking voor een belastingvrijstelling op de interesten. Meestal is een minimumsaldo vereist. Dit is doorgaans niet zo bij het gewone spaarboekje. Superboekjes zijn verwant met de termijnrekening (de mogelijkheid het geld op te vragen is principieel beperkt in de tijd), én het klassieke spaarboekje (de rente ligt niet op voorhand vast). b. Kosten Het openen van een spaarboekje is gratis. Flink wat financiële instellingen sturen ook de uittreksels kosteloos op. Andere banken doen dat tegen kostprijs van een postzegel, nog andere vragen naast de kost van de postzegel een paar frank administratiekost per uittreksel. De meeste financiële instellingen rekenen geen kosten aan voor het beheer van een spaarboekje. Bij een paar instellingen betaalt u voor het beheer ongeveer 300 frank per jaar. c. Rendement De rentevergoeding omvat twee elementen: een basisrente en een aangroei- of getrouwheidspremie. De basisrente - door de Koning bepaald - is een plafond dat niet mag overschreden worden. Het heeft dus weinig zin de banken af te schuimen, op zoek naar een hoger (basis)rendement. Sommige banken berekenen de basisrente nog steeds vanaf de eerste of zestiende dag van de maand, afhankelijk van de stortingsdatum. In de slag om de spaarder stapten de meeste financiële instellingen af van dit systeem. Ze berekenen de rente van de eerste dag van storting tot de dag van afhaling. Op die manier wordt gewerkt met "vlottende perioden". 1. De getrouwheidspremie is de rente op bedragen die gedurende twaalf opeenvolgende maanden op één en dezelfde rekening staan, dan wel de rente op bedragen die tijdens één kalenderjaar ten minste elf maanden op dezelfde rekening stonden. 2. De aangroeipremie is de rente op het "surplus", d.i. het bedrag waarmee het uitstaande geld op een spaarboekje aangroeit en ten minste zes maanden behouden blijft op dat spaarboekje. Deze premie wordt echter niet toegekend op bedragen waarvoor reeds een getrouwheidspremie geldt. 3 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES d. Geld opvragen De spaarrekening heeft als voordeel dat het geld op korte termijn opvraagbaar is. Wie een belangrijke aankoop overweegt, kan het benodigde bedrag gewoon van de spaarrekening halen. Wettelijk gezien is de afhaling beperkt tot een maximumbedrag, maar de meeste banken stellen zich ter zake vrij soepel op. De opvraging van de gelden speelt een cruciale rol in de eventuele belastingvrijstelling. Om die vrijstelling te genieten, moet de opvraging gebeuren in speciën, dan wel via een transfer of overschrijving naar een andere rekening op naam van de titularis (doorlopende opdrachten zijn niet mogelijk). Bovendien moet men met het geld effecten aankopen, een safe huren of een verzekering betalen. Die verzekering diende aanvankelijk betrekking te hebben op het spaartegoed, later werd het toepassingsveld uitgebreid tot schuldsaldoverzekeringen en levensverzekeringen gekoppeld aan een lening. De wetgever wilde via de vrijstelling het gezinsparen aanmoedigen. Er moest een merkbaar verschil bestaan tussen de spaarrekening en de zicht- of werkrekening, waarop de fiscale vrijstelling niet van toepassing is. Vandaar ook de beperkingen qua geldopvraging. De wet voorziet dat financiële instellingen voor afhalingen boven 50.000 frank een termijn van ten minste 5 dagen kunnen opleggen. Ze kunnen tevens de opvraging beperken tot 100.000 frank per maand. Voorts mag elke instelling extra beperkingen opleggen, teneinde de opvraging te bemoeilijken. e. Fiscale voordelen In België zijn alle inkomsten uit geldsommen belastbaar als roerend inkomen, maar de rente op depositoboekjes vormt een uitzondering op die regel. De eerste schijf van 55.000 frank, per jaar opgebracht door een gewoon spaardeposito, wordt als "niet-belastbaar" beschouwd. Concreet: voor particulieren is de eerste schijf van 55.000 frank belastingvrij. Brengt het depositoboekje meer interest op, dan zal op het gedeelte boven 55.000 frank 15% roerende voorheffing aan de bron worden ingehouden. Is dat niet gebeurd, dan moet men het gedeelte boven 55.000 frank aangeven in de personenbelasting. De vrijstelling van roerende voorheffing geldt per boekje, zodat de bank geen roerende voorheffing inhoudt als de interest per boekje en per jaar niet hoger ligt dan 55.000 frank. Voor de vaststelling van het vrijgestelde bedrag wordt evenwel rekening gehouden met de inkomsten van alle depositoboekjes per belastingplichtige (alleenstaande), dan wel per gezin (inkomsten van echtgenoten en kinderen worden samengeteld). Stel dat een gezin met twee kinderen voor elk gezinslid een depositoboekje opende en elk boekje brengt 20.000 frank interest op. In dat geval zal de bank normaal geen roerende voorheffing inhouden. Toch is die voorheffing verschuldigd op 25.000 frank: het verschil tussen 4 x 20.000 frank en de vrijstelling van 55.000 frank. Dat verschil dient gesignaleerd in de aangifte. Slechts een beperkt aantal door de wet opgesomde instellingen mag depositoboekjes met vrijstelling van belasting uitgeven. Alle enigszins bekende banken en spaarbanken behoren tot dat clubje. Enkel spaargelden in Belgische frank komen in aanmerking voor de vrijstelling. Ook de uit te keren interest is object van zekere beperkingen. De bank mag slechts een basisrente betalen, plus eventueel een getrouwheidspremie en/of aangroeipremie. Het plafond van de basisrente wordt van overheidswege vastgelegd. Overschrijding van dat plafond is niet toegelaten. Wel kan de bank een getrouwheidspremie (maximum 50 % van 4 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES de basisrente) toekennen aan gelden die gedurende een jaar, ononderbroken belegd worden op het depositoboekje. Bovendien biedt de bank gebeurlijk een bonus op de aangroei van het oorspronkelijk gespaarde bedrag. Die aangroei moet ten minste 6 maanden op de rekening blijven. Als één van de vermelde voorwaarden niet is vervuld, zijn alle interesten op het gespaarde bedrag onderhevig aan de roerende voorheffing. Spaarboekjes die niet voldoen aan de wettelijk gestelde voorwaarden zijn toegelaten (cfr. superboekjes). In dat geval is de fiscale vrijstelling niet van kracht. De roerende voorheffing (15 %) is dan verschuldigd vanaf de eerste frank rente. IV. Kasbon a. Begrip Een kasbon is een schuldbekentenis, waarin een financiële instelling bevestigt een bepaalde som geld te hebben ontvangen en belooft die terug te geven na een welbepaalde termijn, tegen betaling van een overeengekomen rente. De belegging in kasbons - alias spaarbonnen of spaarbrieven - gebeurt steeds in afgeronde bedragen (100.000 frank). Als bewijs van zijn deponering ontvangt de belegger een schuldbekentenis onder de vorm van een waardepapier aan toonder. Dit naamloze document ken men op elk moment en aan elke persoon vrij overdragen. De bezitter van de kasbon wordt geacht ook de eigenaar te zijn. Op vraag van de eigenaar kan de kasbon op naam worden geplaatst. De kasbon bestaat uit een mantel en een couponblad. De mantel vertegenwoordigt het kapitaal en vermeldt onder andere de naam van de financiële instelling, het bedrag en de interestvoet, de looptijd, de coupondatum en de eindvervaldag. De coupons op het couponblad vertegenwoordigen de interest. Jaarlijks knipt de belegger de overeenkomstige coupon, en int die bij de bank. Op eindvervaldag ontvangt de eigenaar zijn kapitaal tegen afgifte van de mantel. De laatste coupon is meestal in de mantel vervat. Kasbons worden uitgegeven door banken, spaarbanken en hypotheekmaatschappijen. U kan bij nagenoeg elke financiële instelling terecht voor het intekenen op kasbons. De uitgifte gebeurt steeds a pari, aan 100 % van de nominale waarde. Voor een kasbon van 10.000 frank moet u dus effectief 10.000 frank betalen. Intekenen op een kasbon kan eender wanneer. Grote banken beschikken over apparatuur die onmiddellijk de kasbon van uw wensen (looptijd, bedrag, enz.) produceert. Een staatsbon wordt uitgegeven door de Staat. Voor het overige heeft dat product vrijwel dezelfde kenmerken als een kasbon. b. Kosten De banken rekenen voor kasbons geen kosten aan, noch bij intekening of couponinning, noch op vervaldag. Men kan de kasbons ook in bewaring geven bij de financiële instelling. Zij zijn dan gedekt tegen diefstal. De interesten worden automatisch op de rekening geplaatst. Voor zover de in bewaring gegeven kasbons door de betrokken financiële instelling werden uitgegeven, zijn deze diensten eveneens gratis. Ook op de staatsbon zijn geen kosten verschuldigd. 5 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES c. Rendement De rente op kasbons varieert nauwelijks van bank tot bank. Wel is er een renteverschil op grond van de looptijd. Een langere looptijd genereert bijna altijd een hogere rente. De koper kan kiezen uit kasbons op 1 tot 5 jaar, soms zelfs langer. Gebruikelijk zijn de termijnen 1 jaar, 18 maanden, 3 en 5 jaar. De kasbon is doorgaans verkrijgbaar in coupures van 10.000, 50.000, 100.000 en 500.000 frank. In de strijd om het marktaandeel lanceerden de financiële instellingen varianten op de klassieke kasbon. Bij de kapitalisatiebon wordt de jaarlijkse interest niet uitgekeerd, maar herbelegd (gekapitaliseerd), tegen de interestvoet van de kasbon. De kasbon bestaat dan enkel uit een mantel. Bij kasbons met facultatieve kapitalisatie heeft de eigenaar de keuze: kapitalisatie van de interest of uitkering van de interest tegen afgifte van de coupon. Ten gevolge van de keuzemogelijkheid gebeurt de kapitalisatie tegen een lagere interestvoet dan het rendement op de kasbon zelf. Een aanvullend inkomen biedt de kasbon met trimestrieel inkomen. De interest wordt driemaandelijks uitbetaald, zodat de houder periodiek over extra inkomsten beschikt: mogelijk interessant voor gepensioneerde beleggers. Bij de kasbon met progressieve rente verhoogt de interest naarmate men de kasbon langer houdt. Meestal kan men reeds vanaf de eerste coupondatum het kapitaal terugvragen. De stijgende rente is een stimulans om de kasbon te bewaren tot eindvervaldag. De Staat ging inventief tewerk bij de introductie van de staatsbon. Er bestaan (voorlopig) drie varianten. Bij de staatsbon met een looptijd van vijf jaar heeft de houder een optie twee jaar langer te beleggen tegen dezelfde voorwaarden. De staatsbon 3-5-7 heeft een looptijd van drie jaar, met optie tot twee keer toe voor twee jaar te verlengen, minimumrente gewaarborgd. Bij de derde variante is de rente jaarlijks aanpasbaar. De houder van een staatsbon krijgt de rente jaarlijks uitbetaald. Er is (voorlopig) geen mogelijkheid tot kapitalisatie. Om de drie maanden (juni, september, december en maart) worden nieuwe staatsbons uitgegeven. d. Geld opvragen Wie eerder dan voorzien over het geld van een kasbon wil beschikken, is op drie manieren geholpen. 1. Simpel maar reëel: men trekke op zoek naar een koper. 2. Secundo, de bank verzoeken de eigen kasbons terug te kopen (prijs overeen te komen). 3. Derde mogelijkheid: de kasbon(s) te koop aanbieden op de Openbare Veilingen van de (Brusselse) beurs. In dat geval legt u best een limiet, een minimumprijs waaronder u niet wil verkopen. De verkoop op de Openbare Veilingen gebeurt via erkende beursvennootschappen. Een staatsbon is makkelijker te verhandelen dan een kasbon. Het Rentefonds maakt immers niet alleen markt voor staatsobligaties, maar ook voor staatsbons. In normale omstandigheden moet u dus op elk moment een eerlijke prijs voor uw staatsbon krijgen. 6 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES V. Obligaties a. Begrip Een bedrijf in geldnood verhoogt het bedrijfskapitaal, de overheid zal in dat geval bijvoorbeeld de belastingen verhogen. Maar zowel onderneming als overheid kunnen ook een lening aangaan, hetzij bij financiële instellingen, hetzij rechtstreeks bij de spaarders via de uitgifte van een obligatielening. De obligatie is een schuldvordering van de obligatiehouder (bedrijf of overheid) ten overstaan van een ontlener (emittent of debiteur) voor een bepaalde duur, tegen een overeengekomen rente. De ontlener belooft op vaste tijdstippen (meestal jaarlijks) de rente te betalen en - na afloop van de lening - het volledige kapitaal terug te betalen. De obligatie is meestal een effect aan toonder: bezitter is eigenaar. Supranationale en internationale instellingen doen vaak een beroep op de kapitaalmarkt om bepaalde projecten te financieren. Beleggers prijzen de obligaties dank zij de uitstekende waarborgen. Bekende debiteuren van dit soort leningen zijn de Wereldbank en de Europese Investeringsbank. b. Kenmerken De obligatie bestaat meestal uit een mantel en een couponblad. De mantel bevat volgende gegevens : - de identiteit van debiteur of emittent - de verklaring van de emittent dat hij een bedrag moet aan de houder van dit effect - de nominale waarde van de obligatie (bv. 100.000 frank) - de looptijd van de lening (bv. 10 jaar) - het jaar van uitgifte - de nominale rente - de terugbetalingsdatum - de coupondatum: meestal eens per jaar op vaste datum, gedurende de volledige looptijd van de lening - het nummer van de obligatie - het totale (nominaal) bedrag van de obligatie (bv. 100 miljoen frank) - de vermelding of een obligatie al dan niet van het achtergestelde type is Op het couponblad vertegenwoordigt elk vakje (coupon) de jaarlijkse rente. Elke coupon vermeldt het bedrag en de datum waarop die rente betaalbaar is. De obligatiehouder knipt de coupon op vervaldag en levert 'm in bij een financiële instelling. c. Pari Obligaties worden uitgegeven a pari, onder of boven pari. Bij een emissie a pari betaalt u de volle prijs, 100% van de uitgifteprijs. Onder pari betaalt u bijvoorbeeld 98,5%: voor een obligatie met nominale waarde 100.000 frank wordt slechts 98.500 frank aangerekend. Bij een uitgifte boven pari wordt meer dan de nominale waarde betaald. De notering van obligaties geschiedt in procenten van de nominale waarde. d. Effecten op rekening 7 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES In het buitenland wordt nadrukkelijk gestreefd naar een dematerialisering van de effectenhandel. Het einde van de fysieke levering van aandelen en obligaties nadert. Beide effecten worden steeds vaker op de rekening van de koper geplaatst. Voor de Belgische belegger is dat slecht nieuws. Hij bergt zijn obligaties bij voorkeur in de eigen kluis op. e. Obligatiemarkten 1. De primaire obligatiemarkt omvat de handel in nieuwe emissies. Sommige kranten (bv. De Standaard) en vakbladen (Swingtrend, Cash-Trends, etc.) publiceren op geregelde tijdstippen de nieuw uitgegeven obligaties. 2. De secundaire markt ("tweedehandsmarkt") verhandelt leningen die reeds eerder werden uitgegeven. Beleggersblad Swingtrend publiceert wekelijks een selectie van bestaande obligaties, te koop bij banken en beursvennootschappen. f. Soorten obligaties 1. volgens waarborgen Aan gewone obligaties zijn geen bijzondere voorrechten verbonden. De obligatiehouder heeft dezelfde rechten als een gewoon schuldeiser. Bij de vereffening van de vennootschap worden de obligatiehouders terugbetaald nadat de bevoorrechte schuldeisers hun vergoeding ontvingen. Bevoorrechte obligaties: terugbetaling van kapitaal en interesten wordt gewaarborgd door bepaalde activa van de onderneming. De obligatiehouder verkrijgt hierdoor meer zekerheid over de terugbetaling van zijn kapitaal. De bevoorrechte schuldeiser wordt in geval van faillissement prioritair behandeld. Achtergestelde obligaties worden pas terugbetaald nadat de bevoorrechte en de gewone schuldeisers betaald zijn. De terugbetaling kan een probleem vormen als de debiteur in financiële moeilijkheden geraakt. Hypothecaire obligaties: terugbetaling wordt gewaarborgd door de vestiging van een hypotheek op één of meer onroerende goederen van de onderneming. Hierdoor worden de obligatiehouders bevoorrechte schuldeisers: bij faling worden ze voor de gewone schuldeisers betaald. 2. volgens rendement De klassieke ("gewone") obligatie is vastrentend: looptijd en rente zijn bij uitgifte bepaald, en blijven voor de duur van de obligatie onveranderd. Periodiek heeft de obligatiehouder recht op een zekere rente. In de obligatie met variabele rente onderscheiden we "floating rate notes" (FRN) en "variable rate notes" (VRN). Bij FRN wordt de rente om de drie à zes maanden betaald en herzien, in functie van de rentevoet op de internationale geldmarkt (doorgaans de LIBOR of London Inter Bank Offered Rate). De rente is dan gelijk aan die (variabele) rentevoet plus een opslag (spread), die gedurende de ganse looptijd ongewijzigd blijft. Bij VRN is dat niet het geval. Naast de rentevoet is ook de spread variabel, d.w.z. aanpasbaar aan een wijziging in de marktomstandigheden. 8 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES 3. volgens terugbetalingswijze Obligaties met terugbetaling op vervaldag Obligaties hebben per definitie een beperkte levensduur, maar de looptijd kan variëren van 1 tot 30 jaar. Vooral in de VS worden op grote schaal langerlopende obligaties ("bonds") uitgegeven, in contrast met de emissies op minder dan 10 jaar ("notes"). De voorbije jaren deden ook eeuwigdurende obligaties hun intrede. Kortlopende obligaties worden meestal integraal op eindvervaldag terugbetaald. Ze behoren tot de "bullets", de obligaties met vaste looptijd die op geen manier vervroegd aflosbaar zijn. De obligatiehouder is zeker dat zijn kapitaal gedurende de ganse periode rendeert tegen een vooraf bepaalde rente. Obligaties met vervroegde terugbetaling Leningen met een zeer lange looptijd zijn vaak "in schijven" terugbetaalbaar. Tot deze categorie behoren de obligaties met een optioneel vervroegde terugbetaling en de obligaties met een verplichte aflossing. Obligaties met verplichte aflossing Na een zekere tijd worden de uitgegeven obligaties terugbetaald en uit circulatie genomen. Opdat de emittent aan de terugbetaling zou kunnen voldoen, wordt hij dikwijls verplicht een amortisatiefonds ("sinking fund") op te zetten, waarin een gedeelte van de inkomsten van de emittent terechtkomt. Dat fonds zal dienen om de aflossingen en de interestbetalingen te volbrengen. Concreet kan de terugbetaling op verschillende manieren gebeuren: Uitloting of trekking : De terugbetaling van het geleende bedrag respecteert een aflossingsplan. De debiteur betaalt elk jaar een zeker bedrag terug. Lottrekking bepaalt welke nummers van de obligatie jaarlijks terugbetaalbaar zijn. Om verrassingen te vermijden is het raadzaam bank of beursvennootschap jaarlijks te polsen omtrent mogelijke uitlotingen. Terugkoop (purchase fund) Deze techniek laat de emittent toe voor het overeenstemmende bedrag de stukken te kopen op de beurs. Hij zal hier wel bij varen als het rentepeil sinds emissie gestegen is (de obligatie noteert onder pari). Om de emittent te beschermen tegen een Bl te forse rentedaling (obligatiekoers boven pari) wordt meestal een maximum koers afgesproken. Tot diP koers is de emittent dan verplicht de stukken aan te kopen. Obligaties met facultatieve aflossing In dit geval is er geen verplichting de obligaties vervroegd terug te betalen, maar men kan er wel voor opteren. Zowel debiteur als obligatiehouder kunnen de terugbetaling vragen. Deze formaliteiten worden reeds bij emissie vastgelegd. Call-optie : Als de debiteur-emittent de vervroegde terugbetaling kan vragen, spreekt men van een "call"-optie. Deze call is meestal pas uitoefenbaar na een bepaalde datum, enkele jaren na emissie. De debiteur zal uitoefenen indien de marktrente fors gedaald is sinds de uitgifte van de obligatie. De oude leningen kan men in dergelijk scenario beter vervangen door nieuwe exemplaren met een lagere rente, waardoor de obligatiehouder mogelijk met een onaangename verrassing geconfronteerd wordt. Indien de vervroegde terugbetaling via call-optie tot de mogelijkheden behoort, wordt dit steeds vermeld op de rugzijde van de obligatie. De emittent kan terugbetalen aan een bedrag boven pari, vanaf een bepaalde datum tot afloopdatum. Mogelijk wordt de 9 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES terugbetalingsprijs boven pari bepaald vanaf een bepaalde datum, waarna hij degressief afneemt tot pari. Bij obligaties met een call moet men zeer voorzichtig tewerkgaan bij de berekening van het rendement. Dit rendement wordt immers veelal berekend op einddatum. Gaat het om een obligatie met call-optie, dan moet men ook het rendement op de datum van de call berekenen: dit ligt mogelijk veel hoger (of lager) dan het rendement op einddatum. Put-optie : Ook de obligatiehojder kan vervroegde terugbetaling vragen: put-optie. De terugbetalingsprijs ligt dan steeds boven pari, alleen de houder haalt dus zijn voordeel uit de operatie. Diverse converteerbare obligaties zijn voorzien van dergelijke putoptie. Zo een put-optie is voorzien, behoort vaak ook een call-optie tot de mogelijkheden. Kwestie van de obligatiehouder een zekere bescherming te bieden. g. Kosten Er zijn geen kosten verbonden aan de aankoop van nieuwe obligaties. Die obligatie moet normaal te koop zijn tegen emissieprijs (bv. 100%). Het gebeurt echter dat nieuwe obligaties zeer snel uitverkocht zijn. Kopers van grote pakketten zullen dan desgevallend nog voor de officiële inschrijvingsperiode verstreken is - effecten te koop aanbieden tegen een hogere prijs. Voor de aankoop van bestaande obligaties vraagt de financiële tussenpersoon een commissie van 1 à 2%. Doorgaans drukt die kost het jaarrendement met ruwweg 0,20%. h. Rendement Het rendement van een obligatie is het verschil tussen de opbrengst van een investering en het geïnvesteerde bedrag. Deze werkelijke opbrengst van het geïnvesteerde geld mag niet verward worden met de coupon (doorgaans een vast bedrag). Het rendement van een obligatie kan hoger of lager liggen dan de coupon, afhankelijk van de koers van de obligatie. Voor obligaties kunnen we twee rendementen berekenen: het coupon- of onmiddellijk rendement (current yield) en het actuarieel- of eindvervaldag-rendement (yield to maturity). Het renteverloop heeft een belangrijke invloed op de waarde van een obligatie. In een periode van algemene rentedaling stijgen de obligatiekoersen. De koersen zullen dalen in een periode van rentestijging. Bij een daling van de lange-termijnrente stijgen langlopende obligaties sterker in koers dan kortlopend papier. De precieze daling of stijging zal afhankelijk zijn van de duration. Deze technische term meet de rentegevoeligheid van een obligatie. Hoe groter de duration, hoe hoger de gevoeligheid voor een renteschommeling. Via de yieldcurve wordt de rentestructuur voor beleggingen met verschillende looptijden visueel weergegeven. In normale omstandigheden is de curve stijgend, zodat de rentevergoeding op een kortere looptijd lager ligt dan de vergoeding op een langere looptijd. Men spreekt van een inverse yieldcurve, indien het rendement van beleggingen op korte termijn hoger ligt dan het rendement van lange-termijnbeleggingen. 1. Berekening van het couponrendement (current yield) Couponrendement = nominale rente x 100/koers van de obligatie 10 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES De berekende couponrendementen zijn bruto rendementen. Om het netto rendement te verkrijgen moet de Roerende Voorheffing (15%) worden afgetrokken. Een online calculator voor het couponrendement vindt u op FinanCenter Online. 2. Berekening van het actuarieel rendement (yield to maturity) Bij de berekening van het actuarieel rendement wordt rekening gehouden met alle gegevens (inclusief terugbetalingsprijs en looptijd van de lening). Soms is het raadzaam om een obligatie met een hoog couponrendement te verkopen, en te vervangen door een obligatie met een lager coupon- maar een hoger actuarieel rendement. Professionele beleggers zoeken overigens onverminderd naar een verbetering van het actuarieel rendement. Ze arbitreren: obligaties in portefeuille worden verkocht, nieuwe obligaties worden aangekocht. Bij "arbitrage" moet men in principe werken met obligaties van ongeveer dezelfde looptijd. Het rendement van een obligatie stijgt immers naarmate de looptijd langer is. Via een vrij ingewikkelde formule wordt de actuele waarde van alle toekomstige ontvangsten bepaald en gelijkgesteld aan de huidige koers. Een online calculator voor het actuarieel rendement vindt u op FinanCenter Online . i. Factoren van de obligatiekoers De koers van een obligatie wordt deels bepaald door de marktrente. Als de rente daalt en nieuwe obligaties worden uitgegeven tegen een lagere rente, stijgen de koersen van vroeger uitgegeven leningen. Indien de rente stijgt, dalen de koersen van vroeger uitgegeven obligaties. Daarnaast wordt de koers (het rendement) van een obligatie gedetermineerd door de looptijd en de terugbetalingsprijs. Dan nog kunnen obligaties met dezelfde nominale rente, een identieke looptijd en dezelfde terugbetalingsprijs op hetzelfde ogenblik een verschillende koers (en dito) rendement genereren). In de obligatiekoers spelen dus nog andere elementen. Ze hebben betrekking op de aard van de debiteur en de omvang van de emissie. 1. De debiteur/emittent Qua solvabiliteit en kwaliteit is de ene debiteur - land of bedrijf - de andere niet. Hoe groter het risico, hoe hoger de rente die de belegger mag verwachten. Bij een identieke rentevergoeding zal hij immers kiezen voor de lening met de geringste kans op nietterugbetaling of opschorting van interestbetalingen. Slechts indien de rente wordt aangedikt met een premie voor het hogere risico, zal de lening op de kapitaalmarkt succes kennen. In dat verband is de rating van de obligatie cruciaal (zie verder). Naast de kwaliteit speelt de bekendheid van de debiteur een rol. Bedrijven die voor het eerst de obligatiemarkt betreden, moeten een hoger rendement bieden dan de emittent die reeds jaren op de markt actief is. 2. De omvang van de emissie Emissies van kleinere omvang moeten doorgaans een hoger rendement offreren. De grootte van de lening bepaalt immers de liquiditeit, ergo de verhandelbaarheid. De beleggers geven de voorkeur aan een lening van formaat, waarvan de koers niet of slechts marginaal beïnvloed wordt door belangrijke transacties. 11 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES Leningen van zeer aanzienlijke omvang worden "jumboleningen" genoemd. Zijn die leningen afkomstig van een zeer bekend debiteur, dan zal de obligatie door de markt vaak als referentie-obligatie gebruikt worden. Men spreekt van een "benchmark". Een belangrijke benchmark is de 30-jarige Amerikaanse staatsobligatie. Het rendement van deze obligatie wordt dagelijks gevolgd door zowat iedereen die vertrouwd is met de beurs. Een andere belangrijke benchmark is de Dow Jones 20 Corporate Bonds index. Deze index bevat de koersen van 20 obligaties, uitgegeven door Amerikaanse debiteuren van de hoogste kwaliteit. Het betreft in feite een index voor de obligatiemarkt, zoals de klassieke "Dow" er één is voor de Amerikaanse aandelenmarkt. j. Geld opvragen Obligaties zijn niet altijd even vlot verhandelbaar. In sommige leningen is de markt erg illiquide. Zowel koper als verkoper werken daarom beter gelimiteerd. Bij interne leningen of leningen die op geen enkele beurs noteren, is het dikwijls erg moeilijk de koers te achterhalen. Zo zijn obligaties in Luxemburgse frank doorgaans bijzonder moeilijk verhandelbaar. Ook obligaties met bijzondere kenmerken - bijvoorbeeld de grootte van de coupon gekoppeld aan een index of de interbankenrente - zijn moeilijk te verhandelen. k. Bijzondere obligatievormen 1. Winstdelende obligatie Naast een vaste rente heeft de obligatiehouder recht op een deel van de winst, en gebeurlijk - bij vereffening - op een deel van de reserves. De vaste rente ligt door de kans op een bonus lager dan bij de gewone obligatie. Winstdelende obligaties zijn veeleer zeldzaam. 2. Geïndexeerde obligatie Rente en/of terugbetaald kapitaal staan in verhouding tot een index die men representatief acht voor de evolutie van de koopkracht. De nominale rente wordt opwaarts herzien in functie van de stijging van de referentie-index. Potentiële referentie-indices: de prijsindex, de goudindex, de beursindex, etc. 3. Nulcouponobligatie Bij een zerobond of nulcouponobligatie wordt geen coupon uitbetaald. Wel wordt op eindvervaldag een meerwaarde uitgekeerd. Daardoor ligt de uitgifteprijs ver beneden pari (bv. 40%). Op eindvervaldag ontvangt men een hoger bedrag dan bij de uitgifte. Het verschil is de gekapitaliseerde rente over de looptijd van de lening. 4. Converteerbare obligatie Deze obligaties worden en masse uitgegeven wanneer de internationale beurzen hoge toppen scheren. De converteerbare obligatie of convertible is een door een vennootschap uitgegeven obligatie die binnen een bepaalde termijn (de conversieperiode) en onder bepaalde voorwaarden (de conversievoorwaarden) inwisselbaar is tegen aandelen van dezelfde onderneming. Maar er bestaan ook converteerbare obligaties, met mogelijkheid tot conversie in aandelen van een andere onderneming. Bovendien kan de omwisseling gepaard gaan met een betaling in contanten. De converteerbare obligatie geeft een lagere rentevergoeding dan de gewone obligatie. 12 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES De voorwaarden om de obligatie om te zetten in aandelen worden bepaald bij uitgifte. De conversieprijs is de prijs die men voor de aandelen moet betalen. Het verschil tussen conversieprijs en aandelenkoers bij emissie is de conversiepremie, meestal 10 tot 15%: het aandeel moet dus met 10 à 15% stijgen eer het interessant wordt de conversie door te voeren. De periode waarin de obligatiehouder de omwisseling kan vragen, is mogelijk beperkt. Men voegt dan een bepaalde conversieperiode toe aan de uitgiftevoorwaarden. Ten slotte wordt ook de conversieverhouding aangegeven: hoeveel aandelen kan men verkrijgen door omzetting van één obligatie? Meestal is de conversie niet verplicht. Er bestaan echter converteerbare obligaties waarbij dat wel het geval is. De convertible biedt door haar vaste rente een zekere rendementsbeveiliging. Bovendien heeft de obligatiehouder uitzicht op een aanzienlijke koerswinst, indien de onderliggende waarde fors stijgt. 5. Obligatie met warrant Net als de converteerbare obligatie is de obligatie met warrant een lening met aandeelgebonden opbrengst. De obligatie met warrant bestaat uit twee financiële beleggingsinstrumenten: de obligatie en de warrant. De warrant geeft het recht tegen een vooraf bepaalde prijs aandelen van de onderliggende vennootschap te verwerven. De obligatie is een gewone lening met lage coupon. Anders dan bij de convertible blijft de obligatie na omruiling van de warrant behouden. De obligatie noteert dan ex warrant. Zolang de warrant aan de obligatie hangt, noteert de obligatie cum warrant. De warrant krijgt op de beurs een aparte notering. De obligatie met warrant heeft bepaalde voordelen. De belegger is zeker van een bepaald rendement, maar hij kan ook profiteren van een stijging van de koers van het aandeel. Gezien de onderscheiden notering van warrant en lening kan men steeds een gedeelte verkopen. Noteert de warrant sterk, inclusief hoge premie, dan kan men de warrant verkopen en de obligatie ex warrant bijhouden. 6. Dubbel-muntobligatie Bij de Dual Currency-obligatie heeft de emittent het recht terug te betalen in een andere munt, tegen een op voorhand bepaalde wisselkoers. Voor de koper van de obligatie is het rendement moeilijk te berekenen. Dat hangt immers in hoge mate af van de evolutie van de koers in beide munten. Beleggen in dual currency-obligaties vereist een goed inzicht in de toekomstige koersevolutie van de munten in kwestie. De hoge coupon van deze leningen is niet zelden een bron van misleiding. 7. Overheidsobligatie Overheidsobligaties ("overheidsfondsen") worden gewaarborgd door de overheid en vormen de rechtstreekse staatsschuld. Daarnaast is er de "onrechtstreekse" staatsschuld: leningen die ten voordele van bepaalde instellingen en fondsen (bv. het Wegenfonds en de N.M.B.S.) worden uitgegeven. De Staat ontfermt zich over de interestbetalingen en de aflossingen. Net zoals de overheid kan een kapitaalvennootschap beroep doen op het openbare spaarwezen om de nodige fondsen in te zamelen. Deze obligaties zijn gewaarborgd door de 13 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES vennootschap. Een onderneming kan failliet gaan, zodat aan een belegging in dit soort leningen een groter risico verbonden is. 8. Lineaire obligatie (OLO) Een aparte categorie van staatsleningen vormen de lineaire obligaties (OLO's). Ze worden elke laatste maandag van de maand uitgegeven tegen dezelfde rente, met dezelfde vervaldag. De intekenprijs verschilt echter naargelang de stand van de rente. Zo is het mogelijk in te tekenen op een OLO die vervalt in 2006. Zes maanden later kan men dezelfde OLO kopen, met gelijke vervaldag en coupon, maar wellicht tegen een andere prijs. Door die handel ontstaat een steeds toenemende massa van obligaties die, voor institutionelen, vlot verhandelbaar zijn. De effecten worden echter niet gedrukt, ze zijn niet gematerialiseerd. De OLO's bestaan alleen op rekeningen bij de Nationale Bank. OLO's geven een iets lager rendement dan gewone staatsleningen en zijn dus voor de doorsnee particulier minder interessant. Ook de dematerialisering schaadt de particuliere aantrekkingskracht van de OLO's. Particulieren die voor lange tijd (15 jaar of meer) in staatspapier willen beleggen, vinden in OLO's wel een interessant beleggingsinstrument. l. Veiligheid De betrouwbaarheid van een debiteur - zijn kredietwaardigheid - wordt door gespecialiseerde huizen uitgedrukt middels een rating. De bekendste ratings zijn die van de huizen Moody's en Standard & Poor's. Ratings bieden een houvast, zonder meer. Ze zijn dus niet te interpreteren als een absolute waarheid. Minder bekende of niet bijster kredietwaardige debiteuren kunnen obligatieleningen uitgeven, maar ze zullen dan wel een hoger rendement moeten aanbieden. Typische voorbeelden van obligaties met een hoog risico zijn de obligaties van een aantal ontwikkelingslanden en de zogenaamde "junk bonds". De junks waren erg populair in de tweede helft van de jaren tachtig. Michael Milken van Drexel Burnham Lambert bouwde rond de "junk bonds" een heel imperium uit. Toen Milken achter de tralies belandde, verdween het fenomeen in de vergeetput. Toch kan nog steeds in "junk bonds" gehandeld worden. De courante ratings (in dalende volgorde van kredietwaardigheid) zijn : Moody's Aaa, Aa1, Aa2, Aa3, A1, A2, A3, Baa1, Baa2, Baa3, Ba1, Ba2, Ba3, B1, B2, B3, Caa, Ca, C, D Standard & AAA, AA+, AA, AA-, A+, A, A-, BBB+, BBB, BB+, BB, BB-, B+, B, B-, Poor's CCC, CC, C, D De A-categorie mag normaal geen terugbetalingsproblemen kennen. C en D zijn in principe niet geschikt voor particuliere beleggers. Bedenk ook dat ratings geen statisch, maar een dynamisch gegeven vormen. Ze kunnen immers worden aangepast tijdens de looptijd van de obligatie. m. Deelgebieden van de obligatiemarkt Van belang is het onderscheid tussen de binnenlandse en de internationale obligatiemarkt. Op de binnenlandse obligatiemarkt noteren de emissies in de eigen munt van het land. De internationale obligatiemarkt laat zich opdelen in de buitenlandse en de euroobligatiemarkt. Een buitenlandse obligatie wordt uitgegeven door een buitenlandse 14 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES debiteur in één bepaald land. Een euro-obligatie wordt in diverse landen tegelijk uitgegeven. Belgische staatsobligaties noteren op de Brusselse beurs, waar men dagelijks voor alle staatsobligaties een koers opmaakt. Die koersen worden gepubliceerd in dag- en weekbladen. De koersen tussen twee opeenvolgende noteringen mogen ten hoogste 2% afwijken. De prijs wordt tussen 14u en 14.30u bepaald door het Rentefonds. Die instantie treedt op als markthouder: ze centraliseert vraag en aanbod. n. Euro-obligatiemarkt De Euro-obligatiemarkt ontstond in 1963. Europese debiteuren konden zich niet langer kapitaal toeëigenen op de beurs van New York. Om het Amerikaans verbod op kapitaalexport te omzeilen, besloot men zPlf dollarobligaties uit te geven. Aanvankelijk was de Euro-obligatiemarkt in hoofdzaak een Euro-dollarmarkt. Sinds 1968 is het Europese karakter minder uitgesproken, doordat ook Amerikaanse bedrijven hun expansie meer en meer via een beroep op de buitenlandse kapitaalmarkten financierden. De Amerikaanse debiteuren verschenen voornamelijk op de Euroobligatiemarkt, vermits de Amerikaanse regering door aanhoudende tekorten op de begroting gewilliger leende op de binnenlandse markt. De populariteit van de Euro-obligatiemarkt groeide gestaag. Steeds meer munten werden in de emissies betrokken. De markt positioneert zich momenteel als een internationale vermogensmarkt, waarin twee partijen de dienst uitmaken: de houders van deviezen die deze gelden willen beleggen op een bepaalde termijn en de debiteuren die middelen zoeken om hun financieringsbehoeften te lenigen. De organisatie van een emissie op de Euro-obligatiemarkt wordt geregeld door de internationale organisatie van obligatiehandelaars, de AIBD (Association of International Bond Dealers). Een bedrijf dat financiën zoekt op de internationale kapitaalmarkt zal eerst een belangrijke financiële instelling vragen als lead manager van de lening te fungeren. De lead manager zorgt in principe voor de plaatsing via de loketten. Bovendien treedt hij op als vaste afnemer. Dat omvat de verplichting in ruil voor een commissie zelf obligaties in portefeuille te nemen, indien na de inschrijvingsperiode een gedeelte niet is geplaatst. De lead manager onderzoekt, in overleg met het bedrijf, welk type lening in welke munt best in de markt ligt. Eens de modaliteiten van de obligatie zijn vastgelegd, gaat de lead manager op zoek naar co-managers. Via co-managing kan hij zijn risico in geval van nietplaatsing verkleinen, bovendien worden de mogelijkheden om de lening te plaatsen aanzienlijk vergroot. Alle co-managers vormen het syndicaat, dat uiteindelijk de vaste opname waarborgt. De kantoren van de lead manager en de co-managers vormen de selling group, die de bestellingen bij de beleggers plaatst. De Euro-obligatiemarkt is een wereldomvattende markt. De meeste transacties verlopen buiten beurs, veelal via de telefoon. Wanneer een belegger een Euro-obligatie wenst te (ver)kopen, belt hij zijn financiële tussenpersoon, die hem zal doorverbinden met de dealing room. In de dealing room gaat men op zoek naar een tegenpartij voor de aan- of verkoop van de obligatie. Hiertoe pleegt men in de dealing room een aantal telefoontjes met de markthouders van de obligatie. Dat zijn personen uit het uitgiftesyndicaat van de emissie. Ze staan in voor de vlotte verhandelbaarheid van de lening. 15 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES De markthouders zullen aan de dealing room een "ask price" en een "bid price" meedelen. Tegen de ask price kan men kopen, tegen de bid price verkopen. Het verschil tussen beide prijzen bedraagt meestal 0,50 tot 0,75%. Bij akkoord wordt de deal afgesloten. De voorwaarden (hoeveelheid, munt, soort obligatie) worden doorgeseind naar de back office. De clearinghuizen zorgen voor de verdere afhandeling van de transactie. Euroclear, opgezet door Morgan Guaranty Trust, en Cedel (Centrales de Livraison de Valeurs Mobilières) zijn instellingen die zorgen dat de stukken van de tegenpartij bij de beleggers geraken, dan wel dat de stukken van de belegger in het dossier van de tegenpartij terechtkomen. VI. Aandelen a. Aandelen en andere spaarvormen Wie aandelen koopt, loopt een hoger risico dan de houder van kasbons of obligaties. De aandeelhouder stelt kapitaal ter beschikking van een onderneming, die dat geld aanwendt om haar activiteiten te financieren. Het kapitaal is risicodragend: als het bedrijf failliet gaat, is de aandeelhouder het geïnvesteerde kapitaal kwijt. Bij een eventuele vereffening komt hij op de allerlaatste plaats, na de obligatiehouders. De obligatiehouder kent op voorhand zijn vergoeding (coupon). Dit in tegenstelling tot de aandeelhouder. Gaan de zaken slecht, dan zal het bedrijf mogelijk geen dividend uitkeren. Maar het risico kan ook in het voordeel van de aandeelhouder uitdraaien. Als het bedrijf goed boert, gaat de koers van het aandeel meestal crescendo. Wie kocht aan een zacht prijsje, zal zijn aandelen op zeker moment met een forse winst kunnen verkopen. Ook het dividend zal trouwens veelal toenemen indien het bedrijf goede zaken doet. De aandeelhouder is voor een stukje medeëigenaar van het bedrijf waarin hij investeert. Hij geniet dus bepaalde rechten. Op de jaarlijkse algemene aandeelhoudersvergadering kan hij tekst en uitleg eisen over de gang van zaken binnen het bedrijf. De aandeelhouder heeft bovendien een stem in de goedkeuring van de jaarrekening, de benoeming en het ontslag van bestuurders, de goedkeuring van het dividendbedrag, etc. Uit onderzoek blijkt dat aandelen op langere termijn een hogere opbrengst genereren dan andere spaarvormen (obligaties, spaarboekjes, termijnrekeningen,...). In de VS wordt dikwijls gerefereerd aan de studie van Ibbotsen en Sinquefield. Over de periode 1926-1989 gaven aandelen een gemiddelde jaarlijkse opbrengst voor belastingen van 10,3 %. De aandelen van kleine ondernemingen (small caps) deden het nog beter, met een gemiddelde jaarlijkse opbrengst van 12,2 %. Bedrijfs- en overheidsobligaties scoorden beduidend minder goed: een jaarlijkse financiële opbrengst van respectievelijk 5,2 en 4,6 %. De korte-termijnbelegger zat gemiddeld aan 3,6 %, een rendement dat dan nog grotendeels werd uitgehold door de inflatie van gemiddeld 3,1 %. Aandeelhouders houden na de jaarlijkse prijsstijgingen gemiddeld 7,2 % over. Ondanks deze gunstige perspectieven, moet de belegger omzichtig tewerkgaan in de keuze van een aandeel. Een foute beslissing kan 'm immers de volledige inzet kosten. Om die reden vergt beleggen in aandelen enige bedrijfseconomische kennis. Tevens is inzicht in de werking van de beurs vereist. 16 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES b. Emissie van aandelen Bij de oprichting van een nieuwe vennootschap worden aandelen uitgegeven. Niet alle aandelen noteren op de beurs: een massa BVBA's en NV's kan of wil de overstap naar de beurs niet wagen. Opteert een vennootschap op zeker moment toch voor een beursnotering, dan wordt via een emissie een pakket aandelen aan het publiek verkocht. Indien een beursgenoteerde onderneming het eigen vermogen wil versterken, kan ze overgaan tot een kapitaalverhoging: de uitgifte van nieuwe aandelen. De reeds bestaande aandeelhouders genieten meestal het voorrecht met een bepaalde korting op de nieuwe aandelen in te schrijven. De emissie van aandelen impliceert de samenstelling van een prospectus, waarin de onderneming zich voorstelt en het belangrijkste cijfermateriaal (balans resultatenrekening) verstrekt. De toelatingsvoorwaarden voor een beursnotering zijn vastgelegd in het Koninklijk Besluit van 28 februari 1993. De bankcommissie is bevoegd om de aandelenuitgifte toe te laten en de prospectus goed te keuren. De beurscommissie geeft het fiat voor de notering zelf. Bij een kapitaalverhoging dient de prospectus de volgende zaken te vermelden: - het bedrag van de kapitaalverhoging - de uitgiftekoers - de data van inschrijving en betaling - een balans en resultatenrekening - een prognose voor de toekomstige winstevolutie c. Inschrijvingsrecht of claim Bij een kapitaalverhoging krijgen de houders van bestaande aandelen meestal een voorkeursrecht, in de vorm van een claim. Dat is niet zozeer een geschenk, maar veeleer pure noodzaak. De prijs van de nieuwe aandelen ligt immers meestal onder de beurskoers bij uitgifte. En vermits men de oude aandeelhouders niet mag benadelen, wordt een inschrijvingsrecht toegekend. Door de emissie van nieuwe aandelen dreigt bovendien een verwatering van de winst per aandeel, zodat de oude aandeelhouders recht hebben op enige compensatie. De claim wordt uitgeoefend door gebruik te maken van één of meer coupons, die normaal recht geven op een dividend. De coupon wordt geknipt. In ruil verkrijgt men een inschrijvingsrecht, in plaats van een gewoon dividend. Bij de toekenning van claims kan een probleem opduiken. Stel dat elf claims recht geven op één nieuw aandeel. Dan is er slechts één kans op elf dat de aandeelhouder de claim kan uitoefenen, zonder met een "restant" te blijven zitten. Op die manier ontstaat de handel in inschrijvingsrechten. De belegger kan op de beurs claims bijkopen, dan wel het surplus aan claims verkopen. De prijs van de inschrijvingsrechten - die slechts een beperkte tijd op de beurs noteren - is afhankelijk van vraag en aanbod. d. dividend Het dividend is de uitkering die de onderneming jaarlijks toekent aan de aandeelhouders, meestal een deel van de over dat jaar behaalde ondernemingswinst. Als het jaar met verlies werd afgesloten, volgt mogelijk geen dividenduitkering. Toch zullen bedrijven "in het rood" soms een dividend betalen, als bewijs van vertrouwen in de toekomst. 17 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES Het dividend wordt doorgaans contant uitgekeerd, maar in navolging van het buitenland wint het stock-dividend aan belang. De aandeelhouder mag kiezen: geld of nieuwe aandelen in een vooraf bepaalde verhouding. Sommige bedrijven - o.a. de Nederlandse brouwer Heineken - vergasten de aandeelhouders eens in de zoveel jaar op een bonusaandeel. In principe gaat een aandeel ex-dividend de dag na de jaarvergadering. Deze datum valt niet altijd samen met het tijdstip van uitbetaling. Soms duurt het zelfs een tijdje eer het bedrag van het dividend - min de kosten - op de rekening van de aandeelhouder komt. Bij een aandelenavontuur op buitenlandse beurzen stelt zich een bijkomend probleem. De niet zo wakkere belegger zal twee keer de volle pot aan Roerende Voorheffing moeten betalen. Met een aantal landen sloot België een overeenkomst, waardoor men in het thuisland van het aandeel minder RV moet betalen. Wie zich in de VS meldt als buitenlandse aandeelhouder, betaalt geen 25, maar 15 %. Sommige banken zien dit over het hoofd, zodat de klant in feite te veel betaalt. U weze gewaarschuwd. In de VS wordt traditioneel een kwartaaldividend uitgekeerd. De Belgische belegger is niet gediend met een dergelijke periodiciteit. Ook de bank zal dan immers vier keer kosten aanrekenen om de betaling van het dividend af te handelen, waardoor het in bepaalde gevallen niet eens de moeite is het dividend te verzilveren. In verschillende Europese landen wordt eerst een interimdividend uitgekeerd, bijvoorbeeld als het boekjaar er voor de helft opzit. Later volgt het slotdividend. e. Stock-split De meeste beleggers hebben een voorkeur voor "lichte" aandelen. Om psychologische redenen kopen zij liever 10 aandelen van 5.000 frank, dan 1 aandeel van 50.000 frank. Deze voorkeur kan de verhandelbaarheid van "dure" aandelen schade berokkenen. Heel wat bedrijven besluiten dan ook tot een stock-split of aandelensplitsing wanneer de koers te sterk gestegen is. Met name in de VS is dit een courante praktijk. Op zeker moment wordt beslist de oude aandelen in te ruilen tegen nieuwe aandelen, vaak in een verhouding 2 nieuwe/1 oud. f. Preferente aandelen De directie van een bedrijf kan de algemene aandeelhoudersvergadering de toestemming vragen preferente aandelen uit te geven. Deze worden geplaatst bij een bevriende stichting, die op de algemene vergadering steevast de kant van de raad van bestuur zal kiezen. Preferente aandelen komen eerst aan bod bij een dividenduitkering, maar ook als het bedrijf in vereffening gaat. De gewone aandeelhouder heeft in dat geval (nog) minder in de pap te brokken. Een courante aanleiding voor de uitgifte van preferente aandelen is de vrees voor een vijandig overname-bod. De gewone aandeelhouder haalt veelal profijt uit een overname, vermits het bod gebeurlijk latente meerwaarden aan de oppervlakte brengt. Legio zijn de bedrijven die werden overgenomen tegen een hogere prijs dan de aandelenkoers op de beurs. g. AFV/VVPR-aandelen De wet Cooreman-De Clercq (1982) bracht de aandelen met fiscale voordelen (AFV) tot leven. Het belastingvoordeel bestond onder andere uit een vrijstelling van erfenisrechten en 18 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES een verlaagde voorheffing. De ingreep had tot doel de investeringsactiviteiten van de bedrijven te stimuleren. Artikel 15 van de wet van 30 maart 1993 bood de mogelijkheid het AFV-statuut vanaf 1 januari 1995 te ruilen voor het VVPR-statuut. VVPR staat voor verminderde voorheffing/précompte reduite. VVPR-aandelen zijn onderworpen aan een Roerende Voorheffing van slechts 15 %. Enkele bedrijven splitsten de VVPR-aandelen in gewone aandelen en strips. De fiscale voordelen zijn verbonden aan de strips, die apart noteren op de beurs. h. Certificaten van aandelen Van heel wat buitenlandse waarden noteren in Brussel niet de aandelen zelf, maar de certificaten. Motief: de aandelen uit het buitenland zijn dikwijls op naam, waar de Belgische belegger niet bepaald tuk op is. Een aantal banken besloot tot de oprichting van fiduciaires, die de aandelen kopen en vervolgens certificaten van deze aandelen uitgeven. Op die manier wordt de anonimiteit van het aandelenbezit gevrijwaard. De bekendste fiduciaires zijn Sofigen (Generale Bank), Soges Fiducem (BBL), Morgan Guaranty Trust (Morgan) en Ateca (Kredietbank). VII. De evaluatie van aandelen a. Het dividend De waardering van een aandeel wordt allereerst bepaald door de vraag of het bedrijf al dan niet een jaarlijks dividend uitkeert. Sommige bedrijven zijn gekenmerkt door een stabiele groei in de dividenduitkering. Ze worden dan ook als relatief veilige beleggingen bestempeld. In sectoren met een cyclisch karakter - o.a. chemie, papier en staal - wisselen goede en slechte jaren elkaar af. In perioden van verlies wordt de dividenduitkering dikwijls geschrapt. Het deel van de winst dat een bestemming vindt in de dividenduitkering wordt ook pay-out ratio genoemd. Rendementsaandelen hebben een relatief hoge pay-out ratio: een aanzienlijk part van de winst wordt uitgekeerd in de vorm van een dividend. Snel groeiende bedrijven betalen meestal een karig dividend: een relatief groot deel van de winst wordt aangewend om de groei van het bedrijf te financieren. De pay-out ratio is dan ook aan de lage kant. b. Het rendement Het rendement is de verhouding tussen het dividend en de koers van het aandeel. Daalt de koers, dan stijgt het rendement, en vice versa. Bij de bepaling van het rendement van een aandeel is het vroegere verloop van de dividenduitkering cruciaal. Een aandeel dat in de loop der jaren een interessant rendement opleverde, zal waarschijnlijk ook in de toekomst gul betalen. Normaal is het rendement op aandelen lager dan op vastrentende waarden. Eén en ander wordt echter gecompenseerd door de kansen op een meerwaarde, in de vorm van een koersstijging. Een aandeel met een rendement van minder dan 2 %, kan interessant zijn op basis van de groeiperspectieven. 19 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES c. De Koers/Winstverhouding De K/W (P/E of price/earnings) is de verhouding tussen de koers van het aandeel en de nettowinst. Een voorbeeld. Bedrijf X noteert aan een koers van 1.000 frank en realiseerde vorig jaar een winst per aandeel van 100 frank. De K/W bedraagt dan 10. Indien dit jaar een winst per aandeel van 125 frank haalbaar wordt geacht, bedraagt de verwachte K/W 8. In de berekening van de K/W baseert men zich meestal op de courante winst: de winst die het bedrijf maakt, zonder eenmalige kosten of baten in rekening te brengen. De winst uit de verkoop van bepaalde afdelingen komt dus niet in aanmerking. Doorgaans geldt: hoe lager de K/W, hoe interessanter het aandeel. Toch mag men de koers/winstverhouding niet tot absolute maatstaf promoveren. Het is steeds aangewezen de K/W van een bepaalde onderneming te vergelijken met enerzijds de ratio van andere bedrijven uit dezelfde sector, en anderzijds de totale K/W van de beurs in het thuisland van het bedrijf. In globo is de aankoop van een aandeel pas interessant als het bedrijf ten aanzien van de sector en de beurs gunstige resultaten en redelijke groeiperspectieven "in de benen" heeft. d. De return De berekening van de return is een alternatieve methode om een aandeel te evalueren. Return = (koers van het aandeel op D1- koers van het aandeel op D0 + dividend en andere uitkeringen) / koers van het aandeel op D0 Waarbij : D0 = koers op 1 januari van jaar X D1 = koers op 31 december van jaar X Voorbeeld: Koers op 1 januari 1996 = 1.000 Koers op 31 december 1996 = 1.100 Uitgekeerd dividend : 50 Return = ((1.100 - 1.000) + 50)/1.000 = 0,15 of 15 % Er is een positieve return, indien de koers einde jaar hoger noteert dan bij het begin van dat jaar. Is dat niet het geval, dan is er sprake van een negatieve return. e. De cash flow De cash flow (letterlijk: kasstroom) is het geld dat het bedrijf binnen een bepaalde periode heeft ontvangen min het geld dat tijdens dezelfde periode werd uitgegeven. Bij een negatieve cash flow is de term cash drain van toepassing: er is minder geld in kas, of het bedrijf maakte verlies. De berekeningsformule van de cash flow is als volgt: Cash flow = winst na belastingen + afschrijvingen De afschrijvingen zijn boekhoudkundig op een soepele manier te behandelen. Tijdens een goed jaar kan men de winst kunstmatig laag houden, in minder goede jaren kunstmatig hoog. Vandaar het belang de continuVteit van de afschrijvingen in de gaten te houden. Een ongewoon sterke stijging van de afschrijvingen is normaal ondenkbaar zonder grote investeringen. Indien uit de balans een verdubbeling van de afschrijvingen blijkt, werd er dus zwaar geVnvesteerd, zoniet werden de afschrijvingen opgetrokken om de winst te drukken. Uiteraard met de bedoeling minder belastingen te betalen. 20 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES Afschrijvingen en cash flow verdienen zijn belangrijke aspecten in de evaluatie van aandelen. De belegger moet in eerste instantie de uitzonderlijke kosten en opbrengsten in de gaten houden. Die kunnen immers latente kasstromen verbergen. De cash flow geeft een idee hoeveel kapitaal in een bedrijf onmiddellijk voorradig is. Meestal geldt: hoe hoger de cash flow, hoe gezonder de bedrijfseconomische toestand. f. Boekwaarde en intrinsieke waarde De boekwaarde van een aandeel is het eigen vermogen gedeeld door het aantal aandelen. Het eigen vermogen bestaat uit de volgende posten : Passief Actief Eigen vermogen = Eigen vermogen = -> Kapitaal -> Activa + uitgifte - schulden + herwaarderingsmeerwaarde n + reserves + overgedragen winst De intrinsieke waarde van een aandeel is de werkelijk geschatte waarde van het aandeel, in de veronderstelling dat de onderneming alle activa te gelde zou maken. De raming van de intrinsieke waarde is een moeilijke klus, vermits men niet op alle factoren evenveel greep heeft. De uitkomst is dan ook meestal benaderend en zelden 100 % correct. In sommige gevallen is er een brede marge tussen de intrinsieke waarde en de boekwaarde. Cash! geeft de voorkeur aan de boekwaarde. Voor zover bekend, wordt deze wekelijks opgenomen in de lijsten op de middenpagina's. g. Het jaarverslag Aandeelhouders vinden in het jaarverslag van een onderneming een schat aan informatie. De inhoud van de jaarrekening is bij wet geregeld. Ze omvat de balans, de resultatenrekening en de toelichting. Jaarverslagen van grote beursgenoteerde ondernemingen verstrekken vaak extra informatie, zoals het personeelsverslag, de prognoses van winst en omzet, het complete verslag van de groepsactiviteiten, etc. Voor de aandeelhouder is het jaarverslag op eenvoudige aanvraag verkrijgbaar op de zetel van de onderneming. Gezien het belang van de jaarrekening, volgt een woordje uitleg over balans en resultatenrekening. 1. Balans Een balans bevat twee delen: links het actief, rechts het passief. Het actief geeft aan waarvoor de middelen van de onderneming worden gebruikt. Het passief geeft de herkomst van die middelen aan. Het totaal van het actief en het passief van de balans moet identiek zijn. De balans is slechts een momentopname van de boekhoudkundige toestand van een bedrijf, en moet als dusdanig geVnterpreteerd worden. 21 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES Het actief Het actief bestaat uit twee delen: de vaste en de vlottende activa. In de vaste activa zijn de middelen van de onderneming vastgelegd voor een min of meer lange periode ("vast"). De middelen besteed aan vlottende activa kunnen relatief snel geactiveerd worden. 1. Oprichtingskosten Hieronder boekt de onderneming de kosten van de oprichting, kosten verbonden aan de emissie van leningen, kapitaalverhogingen, disagio's, herstructureringskosten, etc. Deze kosten worden door de band zo snel mogelijk afgeschreven. 2. Immateriële vaste activa Kosten van onderzoek, octrooien, licenties, know-how, good-will. Kortom, zaken die een onderneming bezit, hoewel ze niet tastbaar (materieel) aanwezig zijn. 3. Materieel vaste activa Deze post heeft betrekking op de materiNle zaken in het bedrijf. Gebouwen, meubilair, wagenpark, etc. 4. Financiële vaste activa De deelnemingen in en vorderingen op zuster- en dochterondernemingen, verwante ondernemingen of vreemde ondernemingen. 5. Vorderingen op meer dan 1 jaar Vorderingen op klanten waarover het bedrijf ten vroegste volgend jaar kan beschikken. 6. Voorraden en bestellingen in uitvoering Alle grondstoffen, half afgewerkte en afgewerkte producten die het bedrijf in voorraad heeft. 7. Vorderingen op ten hoogste 1 jaar Vorderingen op klanten korter dan 1 jaar Pn vorderingen op meer dan 1 jaar die in het komende jaar vervallen. 8. Geldbeleggingen Deze rubriek behoeft geen uitleg. Ook een bedrijf kan immers als belegger optreden. 9. Liquide middelen De som van de tegoeden in kas en op de bank. 10. Overlopende rekeningen De reeds betaalde facturen die betrekking hebben op het volgende boekjaar en de nog niet ontvangen inkomsten van het huidige boekjaar. Het passief 1. Kapitaal Het kapitaal behelst de middelen die de eigenaars en/of de aandeelhouders in het bedrijf hebben ondergebracht. De werkelijk ingelegde gelden vormen het geplaatst kapitaal. Naast ingebrachte reserves omvat het kapitaal mogelijk ook geVncorporeerde reserves: reserves die het bedrijf heeft aangelegd en tot kapitaal werden omgevormd. 2. Uitgiftepremies De uitgiftepremie is het verschil tussen de prijs van een nieuw aandeel en het bedrag waarmee het kapitaal wordt verhoogd. De bestaande aandeelhouders hebben recht op een deel van de niet-uitgekeerde winst. Hetzelfde geldt voor de nieuwe aandeelhouders, mits een tegenprestatie onder de vorm van uitgiftepremies. 3. Herwaarderingsmeerwaarden De bedragen waarmee bepaalde activa werden opgewaardeerd. 22 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES 4. Reserves De reserves worden aangelegd met de winst die de onderneming heeft ingehouden. Alleen de beschikbare reserves zijn aan te boren. 5. Overgedragen winst De winst die het bedrijf op het einde van het jaar niet uitkeert maar overdraagt naar het volgende boekjaar. 6. Kapitaalsubsidies Indien een onderneming subsidies ontving, moeten de ontvangen bedragen onder deze post worden geboekt. 7. Voorzieningen voor risico's en kosten Deze bedragen zet de ondernemer opzij voor haast zekere verliezen en kosten, waarvan het juiste bedrag en de datum van betaling nog niet gekend is. 8. Schulden op meer dan 1 jaar Alle schulden die langer dan 1 jaar lopen. 9. Schulden op ten hoogste 1 jaar Idem, maar dan kortlopende schulden. 10. Overlopende rekeningen Deze rekeningen omvatten alle kosten die betrekking hebben op dit boekjaar maar slechts volgend boekjaar moeten betaald worden. Tevens voorziet deze post de reeds geVnde inkomsten die betrekking hebben op volgend jaar. 2. Resultatenrekening De resultatenrekening maakt duidelijk wat de onderneming gedurende het boekjaar heeft omgezet, welke kosten ze heeft gemaakt, of winst dan wel verlies werd geboekt, de omvang van de afschrijvingen, etc. De resultatenrekening omvat de volgende posten: - Bedrijfsopbrengsten - Bedrijfskosten - Bedrijfswinst- of verlies: post 1 - post 2 - Financiële opbrengsten - Financiële kosten - Netto courant resultaat - Uitzonderlijke opbrengsten - Uitzonderlijke kosten - Winst van het boekjaar voor belastingen - Belastingen op het resultaat - Winst (verlies) op het boekjaar - Overboeking naar de belastingvrije reserves - Te bestemmen winst (te verwerken verlies) van het boekjaar h. Financiële ratio's Ook de ratio's kunnen belangrijke aanwijzingen geven over de situatie van een bedrijf. Hoe u ze in de analyse kan aanwenden? Primo, door ze te vergelijken met de ratio's van hetzelfde bedrijf in een vorige periode. Secundo, door de vergelijking met ratio's van andere bedrijven in dezelfde sector. 23 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES 1. Liquiditeit De liquiditeit geeft aan of een bedrijf voldoende liquide is: of het de schulden op korte termijn kan afbetalen met de middelen waarover het op lange termijn beschikt. De ratio kent drie toepassingsvormen: Netto-bedrijfskapitaal Netto-bedrijfskapitaal. = vlottende activa - vreemd vermogen = permanent vermogen vaste activa Is de uitkomst groter dan nul, dan kan de onderneming de uitgaven op korte termijn dekken met de middelen waarover ze op lange termijn kan beschikken. Is het bedrijfskapitaal negatief, dan verkeert de onderneming in gevaar. De schuldeisers op korte termijn kunnen hun schuld opeisen, maar de onderneming zal niet genoeg geld hebben om ze terug te betalen. Current Ratio (Liquiditeit in ruime zin) Current ratio = vlottende activa (activa die snel te gelde te maken zijn) / vreemd vermogen op korte termijn (minder dan 1 jaar) Deze ratio moet, in normale omstandigheden, groter zijn dan 1. Als de vlottende activa nipt volstaan om de schulden op korte termijn te dekken - het netto-bedrijfskapitaal is 0 - is de "current ratio" gelijk aan 1. Hoe hoger de current ratio, hoe sterker de onderneming. Een onderneming met een hoge current ratio, is in staat onder alle omstandigheden de verplichtingen op korte termijn na te komen. Quick ratio of acid test (Liquiditeit in enge zin) Quick ratio = vlottende activa - voorraden / vreemd vermogen op korte termijn Een "quick ratio" van meer dan 1 is uiteraard positief: het bedrijf is in dat geval voldoende liquide. 2. Solvabiliteit De solvabiliteit drukt uit of een onderneming in de toekomst in staat mag worden geacht haar langerlopende schulden af te lossen en haar renteverplichtingen na te komen. Bij de interpretatie van deze ratio moet men rekening houden met de sector waarin het bedrijf actief is. Solvabiliteit = (eigen vermogen / vreemd vermogen) x 100 De uitkomst (in %) geeft aan in hoeverre de onderneming haar schulden kan afbetalen met eigen middelen. In regel geldt: hoe hoger de schulden, hoe groter het risico voor de schuldeisers. 3. Rendabiliteit De rendabiliteit is de verhouding tussen de opbrengst en de middelen die nodig waren om die opbrengst te realiseren. Bij een opbrengst van 10 frank, na een investering van 100 frank, bedraagt de rendabiliteit van de onderneming 10 %. Rendabiliteit op het totale vermogen = (winst voor belastingen + financiële kosten) / totale vermogen Rendabiliteit op het eigen vermogen = winst na belastingen / eigen vermogen 4. Bond yield/dividend yield of rendementsratio Aandelen, obligaties of cash? De belegger vindt het antwoord in de ratio "bond yield/dividend yield": het rendement op staatsleningen gedeeld door het rendement op 24 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES aandelen. Normaal ligt de vergoeding voor obligaties hoger dan die voor aandelen. In dit laatste geval speelt ook het element koerswinst een rol. De afgelopen 15 jaar schommelde deze ratio in Brussel gemiddeld rond 2,3. Een lage ratio geeft aan dat aandelen de voorkeur genieten op obligaties. Meestal fluctueert de ratio tussen 1,8 en 2,8. VIII. Fundamentele aandelenanalyse: enkele modellen a. Dividend Discount Model of Gordon Shapiro-Model Hoe leerzaam een blik op het verleden ook is, het geld moet in de toekomst verdiend worden. De moderne financiële theorie gebruikt dan ook de verwachte toekomstige opbrengst om een aandeel te waarderen. Het Dividend Discount Model - uitgedacht door Gordon Shapiro - stoelt op een simpele redenering. Een aandeel is waard wat het de aandeelhouder in de toekomst zal opbrengen. Het komt er op aan de toekomstige opbrengst - de dividenden - terug te rekenen naar vandaag: actualiseren of verdisconteren. Vandaar de benaming "Dividend Discount". De formule: P = D / (k - g) P: de waarde van het aandeel D: eerstvolgend verwacht dividend k: rente waarmee de toekomstige dividenden geactualiseerd worden g: groeivoet in percent van het dividend Nemen we als voorbeeld het aandeel Spadel. We ramen het dividend (D) op 365 frank. Maar ook de rente waarmee we de toekomstige dividenden actualiseren, dient geraamd. Doorgaans wordt de rente genomen van risicoloze beleggingen - bv. overheidsobligaties verhoogd met een risicopremie (een belegging in aandelen houdt immers een hoger risico in dan een belegging in staatspapier). Momenteel neemt men aan dat het extra risico ongeveer gelijk is aan een derde van het rendement op risicoloze beleggingen. Als die (netto) 6 % opbrengen, komen we aan een risicopremie van 2 %. We veronderstellen bovendien dat het dividend de komende jaren zal toenemen met gemiddeld 7 %. Dat geeft in de formule P : 365 / ( ( 0.06 + 0.02 ) - 0.07 ) = 36.500 frank. Bij een beurskoers van 36.500 frank is het aandeel Spadel, volgens dit model, correct geprijsd. Staat het duurder, dan spreekt men van een overwaardering. Staat het goedkoper, dan is er sprake van een onderwaardering. b. De NAIC-methode of de 10-minuten-analyse Op basis van fundamentele gegevens een betere beursprestatie leveren dan het marktgemiddelde ? Het kan. Dat bewijst de techniek van "Better Investing", het blad van de Amerikaanse beleggingsclubs. De methode wordt iets te optimistisch de "10-minutenanalyse" genoemd, maar het resultaat mag er wezen. De Amerikaanse beleggingsclubs klopten de voorbije 30 jaar liefst 22 keer de beursindex. Meer dan 60 % van de 7.500 clubs deed het de afgelopen 10 jaar beter dan de Standard & Poor's 500. De methode werd reeds in de jaren '50 ontwikkeld door de Amerikaanse "Federatie van Beleggingsclubs", de National Association of Investors Corporation (NAIC). Ze had tot doel de kleine belegger "relatief eenvoudig" een selectie te laten maken van de aantrekkelijkste en koopwaardigste aandelen op de beurs. Het systeem is immers gebaseerd op bekende fundamentele gegevens als winst en omzet. 25 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES Uiteraard is de NAIC-methode verre van onfeilbaar. Zo blijkt de analyse van "10 minuten" in de praktijk een opdracht van gauw enkele uren. Bovendien zijn de nodige gegevens helemaal niet zo makkelijk te vinden, en "simpel" kan men het hele analyse-proces niet noemen. Toch biedt de 10-minuten-analyse, gekoppeld aan de kennis van de basisbegrippen van de technische analyse, de mogelijkheid voor elk aandeel uit te maken of er moet gekocht, verkocht of gewacht worden. Het systeem laat u tevens toe goedkoop de aandelen te kopen, die het in de toekomst op de beurs waarschijnlijk beter zullen doen dan het gemiddelde. 1. Basisgegevens De fundamentele gegevens in de 10-minuten-analyse zijn de omzet, de winst per aandeel, de winst voor belastingen, de boekwaarde per aandeel (al deze gegevens over de voorbije tien jaar), en de hoogste en de laagste koers in elk van de 5 laatste jaren. Om te beginnen moet u deze gegevens op een grafiek brengen. Gebruik hiervoor ruitjespapier of - beter nog - het voorgedrukte formulier van de Amerikaanse Federatie van Beleggingsclubs. Hierop staan al 5 lijnen, die links onderaan beginnen en oplopen naar de rechterzijde. De lijnen geven het groeiritme aan. De onderkant van de grafiek wordt verdeeld in 15 gelijke stukjes die een tijdsduur van 15 jaar overspannen: van tien jaar geleden tot binnen 5 jaar. Op de grafiek duiden we de omzetcijfers over de voorbije 10 jaar, we verbinden deze punten tot een curve. Het laatste punt op de curve moet verlengd worden met de geschatte omzet van de onderneming binnen 5 jaar. Die is op verschillende manieren te "berekenen". U neemt de gemiddelde omzet van de 5 eerste jaren en die van de 5 volgende jaren, u verbindt beide punten en u trekt de lijn door naar de rechterzijde van de grafiek. Ofwel verbindt u de twee hoogste omzetcijfers van de voorbije 10 jaar, en u verlengt deze lijn naar rechts. Maar u kan ook de laagste omzetcijfers verbinden en de lijn "doortrekken". De werkwijze varieert naarmate u de toekomst optimistisch of pessimistisch tegemoet ziet. Zelfde werkwijze voor de schatting van de winst per aandeel over de volgende 5 jaren. Zo kan u het jaarlijkse groeiritme van de omzet en de winst berekenen. Gebruikers van een NAIC-standaardformulier hoeven slechts de verwachte winst en omzet te vergelijken met het eindpunt van de vooraf aangebrachte diagonale lijnen. Zo kan men reeds een eerste selectie doorvoeren. Beleggers die op zoek zijn naar ondernemingen met een jaarlijkse omzet- en winstgroei van meer dan 10 %, schrappen meteen alle aandelen met een kleiner groeipercentage. Op basis van de cijfers kan u zich tevens een beeld vormen van de kwaliteiten van de bedrijfsleiding. Neem hiertoe de winst voor belastingen (de brutowinst) en de boekwaarde per aandeel. Deel de brutowinst door de omzet, deel de winst per aandeel vervolgens door de boekwaarde per aandeel van hetzelfde jaar. Pas deze methode toe op de cijfers van de voorbije 10 boekjaren. Indien de bekomen percentages stijgen (of ten minste stabiel blijven), mag u besluiten dat de onderneming goed beheerd wordt. De ondernemingen die niet aan de vereisten voldoen, kan u uit de lijst van koopwaardige aandelen verwijderen. 2. Richtkoersen Op basis van de hoogste en laagste koersen, van de winsten per aandeel en van de dividenden, berekenen we voor de voorbije 5 jaar de hoogste koers/winstverhouding (K/W: de koers gedeeld door de winst per aandeel), de laagste koers/winstverhouding, de pay-out 26 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES (dividend maal 100 gedeeld door de winst per aandeel) en het hoogste rendement (dividend maal 100 gedeeld door de koers). Om de hoogste richtkoers voor de komende 5 jaar te kennen, vermenigvuldigen we de gemiddelde K/W van de voorbije 5 jaar met de hoogst geschatte winst per aandeel binnen 5 jaar. Die vinden we in de grafiek op de voorzijde van de standaardbladzijde. Het is absoluut noodzakelijk de gemiddelde K/W te gebruiken. Zo kan geen vals beeld ontstaan op basis van een extreem hoge, maar eenmalige koers/winstverhouding. Om de laagste richtkoers voor de 5 komende jaren te kennen, nemen we het gemiddelde van de volgende gegevens: 1. Het gemiddelde van de laagste K/W's van de 5 laatste jaren maal de laagste geschatte winst voor de komende 5 jaren. Dit laatste getal bekomt u door de laagste winstcijfers van de voorbije 5 jaren te verbinden met een lijn die doorgetrokken wordt tot de rechterzijde van de grafiek. 2. Het gemiddelde van de laagste koersen in de 5 laatste jaren. 3. Het dieptepunt van de koers tijdens de laatste inzinking: kende de koers vorige maand een forse terugval tot 1.000 BEF, dan gebruiken we hier het cijfer 1.000. 4. Het laatst uitgekeerde dividend gedeeld door het hoogste rendement in de 5 laatste jaren (rendement is dividend maal 100 gedeeld door de koers). 3. Interpretatie van de NAIC-methode Nu we de hoogste en de laagste verwachte koers voor de komende 5 jaar kennen, kunnen we nagaan wat de kans is op een koersdaling en een koersstijging. Daartoe trekken we van de hoogste verwachte koers de huidige koers af, we delen het saldo door de huidige koers min de laagst verwachte koers. Een voorbeeld We voorspellen over de komende 5 jaar een hoogst en een laagst mogelijke koers van respectievelijk 1.000 en 500 BEF. Momenteel kost het aandeel in kwestie 800 BEF. Om winst- en verlieskansen te kennen, trekken van de hoogste koers de huidige koers af: 1.000 - 800 = 200. Vervolgens trekken we van de huidige koers de laagst mogelijke koers af: 800 - 500 = 300. Tenslotte delen we het eerste getal door het tweede: 200 gedeeld door 300 geeft 2/3. Conclusie: er is meer kans op een daling (3) dan op een stijging (2). Om ten slotte uit te maken of een aandeel al dan niet koopwaardig is, verdelen we de afstand tussen de verwachte hoogste en laagste koers in drie gelijke delen. Bevindt de koers zich momenteel in de middelste band, dan besluiten NAIC-analisten dat het aandeel in portefeuille mag blijven. Een koers in de bovenste of de onderste band betekent dat het aandeel respectievelijk rijp voor verkoop of koopwaardig is. 4. Praktisch Een meer gedetailleerde uitleg van de 10-minuten-analyse vindt u in de talrijke naslagwerken over deze methode (meer inlichtingen bij uitgeverij Concraid, Parc de la SablonniPre 707 in Bergen/Mons), of in het maandblad "Better Investing" van de National Association of Investors Corporation (NAIC), E. Eleven Road 1515, Royal Oak, 48067 Michigan, USA. Ook het maandblad van de Vlaamse Federatie van Beleggingsclubs besteedt geregeld aandacht aan de NAIC-methode. 27 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES IX. Technische analyse van aandelen Inleiding De waardering van aandelen op basis van cijfergegevens (winstevolutie, balans, dividendpolitiek etc.) is het terrein van de fundamentele analyse. De technische analyse bestudeert de koersevolutie van een aandeel (beursindex, grondstof of munt). Met behulp van verhandelde volumes, gemiddelden en een aantal andere factoren worden trends en subtrends blootgelegd. Op basis van die "constanten" poogt men de koersevolutie in een nabije of iets verdere toekomst te voorspellen. Anders dan de fundamentele analyse richt de technische variant zich niet op de gang van zaken binnen de onderneming zelf. De "chart" is veeleer een uiting van het sentiment bij beleggers en speculanten ten aanzien van het aandeel in kwestie. Banken en beursvennootschappen bestempelden de technische analyse lange tijd als financiële hocus-pocus, maar beetje bij beetje werden de "signalen" van de technische analist op de nodige sérieux onthaald. De fundamentele analyse confronteerde de belegger immers vaak met onverklaarbare feiten. Een aandeel is soms jarenlang "ondergewaardeerd" op boekhoudkundige gronden, zonder dat de beurskoers in beweging komt. Of een aandeel stijgt fors in koers, terwijl de fundamentele analyse er "absoluut te mijden" op kleefde. Mede door dit soort lacunes wordt de technische analyse tegenwoordig als een volwaardige aanvulling van de fundamentele analyse beschouwd. Vooral in de VS de bakermat van het beleggen in aandelen - maakt men gewillig gebruik van de aan- en verkoopsignalen op grond van technische analyse. a. De Dow theorie In januari 1897 bundelde Charles Dow zijn ervaringen met aandelenkoersen tot een theorie. Hij ontwierp twee indices met representatieve aandelen: de Dow Jones Rails Index en de Dow Jones Industrial Average. De "Rails Index" omvatte aandelen uit de spoorsector. De index werd later uitgebreid tot "Transport Index", die onder meer ook luchtvaartmaatschappijen omvatte. De beter bekende "Dow Jones Industrial Average" bevatte aanvankelijk aandelen uit alle andere sectoren. Op basis van de schommelingen in beide indices wilde Dow de toekomstige evolutie van de koersen op Wall Street vastleggen. Hij veronderstelde een efficiënte markt: elke belegger heeft inzicht in alle elementen die bijdragen tot de totstandkoming van de koersen. De theorie van Charles Dow onderscheidt drie soorten bewegingen in de evolutie van een beurskoers : 1. Lange-termijntrend. Bewegingen à la hausse of à la baisse die ten minste 1 jaar duren en stijgingen of dalingen met circa 20 % opleveren. In een hausse-markt reikt iedere stijging tot een hoger niveau dan de voorgaande beweging. Geen enkele dalende beweging mag dieper reiken dan het vorige dieptepunt. Het omgekeerde geldt in een baisse-markt. 2. Tussentijdse bewegingen. Kleinere bewegingen op- of neerwaarts. Ze kunnen enkele weken duren. Een voorgaande stijging of daling van de koers gaat gedeeltelijk teniet, zonder dat de fundamentele hausseof baissetrend gebroken wordt. 3. Kleine bewegingen. Duren meestal slechts enkele dagen en zijn voor de technische analist onbelangrijk. 28 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES Het komt er dus op aan de "major trend" (de richting op lange termijn) te herkennen. Lange-termijnbeleggers kopen aandelen wanneer de baisse-trend wordt doorbroken en alle signalen in de richting van hogere koersen wijzen. De actievere belegger poogt te kopen wanneer de "minor trend" (tussentijdse beweging) een correctie achter de rug heeft. Na een stijging van de koers zal hij de winst verzilveren. Een belangrijk hulpmiddel zijn de verhandelde volumes in een bepaald aandeel. Een stijging moet gebeuren onder hoge volumes, terwijl de volumes in de daaropvolgende correctie afnemen. Het omgekeerde geldt voor een daling. b. De Elliot Wave theorie De Elliott Wave-theorie werd op punt gezet door Ralph Elliott, die in koersbewegingen van aandelen golven (waves) meende te herkennen. In een haussemarkt wisselt een opgaande "major wave" met een corrigerende "minor wave", in een baissemarkt spelen een neergaande "major" en een corrigerende "minor" haasje-over. Punt is die golven bijtijds te detecteren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een aantal technische hulpmiddelen (driehoeken, trendkanalen, etc.). Het boegbeeld van de Elliott Wave-theorie is de Amerikaan Robert Prechter, de inmiddels "vergane" beursgoeroe van de late jaren tachtig. In zijn boeken besteedt Prechter veel aandacht aan de merkwaardige getallenreeks van Fibonacci, een 12de-eeuwse wiskundige, die in Europa het decimale stelsel introduceerde. c. Grafieken De bekendste grafiek is de gewone lineaire grafiek. De koers wordt dagelijks uitgezet: op de verticale as prijkt de koersevolutie, de horizontale as geeft het tijdsverloop weer. Op de X&O-grafiek of point & figure-chart worden stijgende koersen vertaald in een kolom met kruisjes, dalende koersen in een kolom met nulletjes. U vindt nooit kruisjes en nulletjes door elkaar. De hoogste X of de laagste O geeft de hoogte van de koers weer. Die valt af te lezen op de rechterschaal. De horizontale as heeft geen uitstaans met het tijdsverloop. In de X&O-grafiek worden kleine bewegingen uitgesloten, zodat de signalen zeer betrouwbaar zijn. d. Belangrijke patronen en formaties 1. Trendkanalen De technische analyse huldigt het principe dat bewegingen in de koersen trendgebonden zijn. Deze beweging kan opwaarts (à la hausse), neerwaarts (à la baisse) of zijdelings gericht zijn. Door de hoogte- en dieptepunten van de koers met rechte lijnen te verbinden, wordt het trendkanaal bekomen. De trenddoorbraak of trendommekeer is volgens de Dowtheorie een feit indien de koers ten minste 3 % onder de trendlijn zakt of deze met 3 % overschrijdt. De koers van een aandeel vindt steun op de bodem van het trendkanaal en weerstand aan de top van dat kanaal. Rond de steun vindt de markt het aandeel weer aantrekkelijk geprijsd: er duiken kopers op. Rond de weerstand vinden heel wat beleggers het welletjes: het aandeel wordt gewillig van de hand gedaan. Soms valt de koers terug tot onder een steunniveau: in de buurt van de steun willen geen kopers meer instappen, zodat de verkooporders in een lege markt vallen. Bij een uitbraak tot boven de weerstand (uit het trendkanaal) zijn we getuige van het omgekeerde 29 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES verschijnsel. Ronde cijfers (50 - 100 - 250 - 1.000) blijken vaak psychologisch belangrijke steun- en weerstandniveaus. 2. Head and shoulder - De hoofd- en schouderfiguur signaleert een trendommekeer, van positief naar negatief. De opsporing van dergelijke figuren vereist een flinke dosis ervaring, vermits niet zelden "valse signalen" opduiken. Opdat het om een betrouwbaar signaal zou gaan, moet de hoofd- en schouderfiguur aan een aantal voorwaarden voldoen. - De vorming van de eerste schouder (linkerschouder) gebeurt in een sterke rally, onder hoge verhandelde volumes. Winstnemingen duwen de koers vervolgens terug, maar de correctie gaat gepaard met een afname van de omzetten. - Een tweede rally duwt de koers naar een nieuwe piek. Hier komt het hoofd van de formatie te liggen. Tijdens de tweede rally moeten de verhandelde volumes weer aanzwellen. Er komt opnieuw een reactie, die de koers terugvoert tot een niveau dat in ieder geval onder de top van de linkerschouder ligt. - Inmiddels begint het sentiment rond het fonds te veranderen. De sterke stijgingsfase mist kracht, ze slaagt er niet in het niveau van het hoofd te bereiken. Tijdens de vorming van de rechterschouder neemt de argwaan toe, zodat de daaropvolgende terugval door het steunniveau (de neklijn van de hoofd- en schouderformatie) breekt. Is deze steun met 3 % doorbroken, dan mag men van een ommekeer in de markt gewagen. - De omgekeerde hoofd- en schouderfiguur is de tegenpool van bovenstaande formatie. Deze figuur signaleert een nakend einde van de baisse-beweging. De koers heeft opnieuw stijgingspotentieel. 3. Symmetrische driehoek Deze formatie wordt gevormd door een serie fluctuaties binnen een steeds smallere bandbreedte. Het is vaak moeilijk te voorspellen in welke richting een uitbraak uit een symmetrische driehoek zal verlopen. Valse signalen zijn niet van de lucht. De vorming van een symmetrische driehoek wijst op onzekerheid, die extra wordt benadrukt door de opdrogende volumes tijdens de driehoeksformatie. Is het pleit beslecht in het voordeel van één van beide partijen (kopers of verkopers), dan zal de koers meestal een forse beweging maken. Deze beweging gaat gepaard met een duidelijke stijging van de verhandelde volumes. 4. Bullish en bearish triangles Op- en neerwaarts gerichte driehoeken bezitten een hogere voorspellende waarde. De uitbraak verloopt veelal door de horizontale zijde van de driehoek. Een opwaarts gerichte driehoek (bullish triangle) wijst meestal in de richting van een verdere koersstijging, terwijl de neerwaarts gerichte driehoek (bearish triangle) een betrouwbaar baisse-signaal is. Bij een opwaarts gerichte driehoek is de bovenlijn van de driehoek horizontaal, de onderlijn beweegt in de richting van de bovenlijn. Op een bepaald koersniveau wil menig belegger verkopen, zodat de koers aanhoudend omlaag wordt geduwd. Na verloop van tijd zakt de druk van de verkooporders. Op zeker moment schiet de koers door de horizontale zijde van de driehoek. Bij de neerwaarts gerichte driehoek speelt het omgekeerde scenario. De onderlijn is horizontaal. Eens de aankooprage voorbij is, zal de koers plots terugvallen tot onder de 30 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES horizontale zijde van de driehoek. In beide gevallen is het van tel dat de uitbraak gepaard gaat met een gevoelige toename van de verhandelde volumes. 5. Rechthoek De koers beweegt zich tussen twee evenwijdige, horizontale lijnen. Ook hier wordt de ingezette beweging zelden doorbroken, zodat we de rechthoek als een consolidatie-patroon mogen bestempelen. De vorming van een rechthoek duidt op een conflict tussen kopers en verkopers. Beide partijen zijn ongeveer even sterk, ze sturen de koers beurtelings omhoog en omlaag. Gevolg: de lijnen die toppen en bodems verbinden verlopen vrijwel horizontaal. Op de chart wordt een rechthoek gevormd. De verhandelde volumes nemen af tijdens de vorming van de rechthoek, om weer toe te nemen eens het conflict tussen kopers en verkopers beslecht is. 6. Vlag De vlag is eveneens een typische consolidatie-figuur. Ze wordt meestal voorafgegaan door een periode van stijgende of dalende koersen. Een vlag na een opwaartse beweging is naar onder gericht. Een vlag na een koersdaling is naar boven gericht. Na een aanhoudende koersstijging haasten sommige aandeelhouders zich om de winst te verzilveren. Het gros blijft echter zitten in de hoop op nbg hogere koersen. En zo geschiedt, dank zij de komst van nieuwe kopers. Het omgekeerde doet zich voor na een scherpe daling van de koers. e. Andere indicatoren 1. Gemiddelden Gemiddelden zijn populaire hulpmiddelen in de bepaling van een korte-termijntrend. Het mobiel gemiddelde is het gemiddelde van de laatste 10, 20, 30, 50, 100 of 200 beursdagen. In de berekening wordt de oudste koers steeds vervangen door een nieuw beschikbare koers. Het bekomen gemiddelde wordt, net als de dagkoers, uitgezet op de lineaire grafiek. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden zal een koers niet te ver van het gemiddelde liggen. Bij een scherpe op- of neerwaartse doorbraak mag men zich opmaken voor een reactie in de richting van het gemiddelde. Ook de kruising (crossing) van de koers met het lange of korte gemiddelde is een belangrijk gegeven. Indien de koers een stijgend gemiddelde naar boven doorbreekt, zijn mogelijk nbg hogere koersen haalbaar. Een omgekeerde situatie is gebeurlijk de voorbode van een nieuwe daling. Op zich is de evolutie van de gemiddelden een al te mager gegeven om de aan- of verkoop van een aandeel op te baseren. De verhandelde volumes vormen in dat verband een belangrijke aanvulling. 2. Advance-decline line "Advance-decline" is een betrouwbare graadmeter van het hausse- of baissepotentieel van een beurs. Men telt het aantal stijgers en het aantal dalers van een beursdag, waarna men het laagste cijfer aftrekt van het hoogste cijfer. De uitkomst wordt grafisch vastgelegd. De volgende dag herhaalt men de rekenoefening. Het cijfer wordt opgeteld bij (meer stijgers dan dalers) of afgetrokken van (meer dalers dan stijgers) het cijfer van de dag voordien. Zo 31 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES ontstaat een lineaire grafiek, die een aanwijzing geeft van het sentiment op een bepaalde beurs. Op de optie-beurs gaat de voorkeur uit naar de put-call ratio. De verhouding tussen de kopers van puts en die van calls geeft eveneens een betrouwbare indicatie van de stemming op de markt. Beursgoeroe Martin Zweig hecht veel belang aan de stijgers/dalers-indicator: de verhouding tussen het aantal stijgers en het aantal dalers. Wanneer de stijgers de dalers een tijdlang overtreffen, of omgekeerd, is dat een teken van sterkte voor respectievelijk een hausse of een baisse. Daarnaast verlaat Zweig zich op de stijgers/dalersvolume-indicator. Stijgersvolume staat voor het verhandelde volume van de aandelen die in waarde stegen. Dalersvolume is het aantal verhandelde aandelen van de dalers. Het volume van de aandelen die niet in waarde veranderen, wordt buiten de beschouwing gehouden. Van bijzondere betekenis, aldus Zweig, zijn dagen waarop het volume bij de stijgers negen keer hoger ligt dan het volume bij de dalers. Deze dagen, die sinds 1964 gemiddeld vier keer per jaar voorkwamen, bevestigen de sterkte van de beursstijging. In de beurshistoriek werd het begin van elke haussemarkt gekenmerkt door een koopwoede die JJn of meer 9/1dagen omvatte. Ongemeen spectaculair was 17 augustus 1982, toen de verhouding stijgers/dalers 42/1 bedroeg. Deze beweging leidde de grootste beurshausse in bijna 50 jaar in. 3. Oscillator (momentum) Het momentum - de meest gebruikte oscillator - meet de snelheid van een koersstijging- of daling. De stijging (daling) wordt gepeild aan de hand van de koersverschillen over een aantal dagen (weken). De eenvoudigste berekeningsmethode is de deling van de huidige koers door de koers van x aantal dagen geleden. Dit resulteert in een grafiek om en rond een nullijn . Een stijging van het momentum wijst op een versnelde koersstijging. Een daling door de nullijn duidt op een afname van de stijgingssnelheid. Een koersdaling dient zich aan, zij het niet per se onmiddellijk. De oscillator geeft vrij vroeg signalen, maar men mag nooit een beslissing nemen op basis van deze ene indicator. Het momentum werkt op relatief korte termijn. In de eindbeoordeling moet men ook andere indicatoren betrekken. 4. Relatieve Sterkte Index (RSI) Deze indicator anticipeert enkele bezwaren tegen het momentum. De RSI geeft aan wanneer de koers van een aandeel te sterk is gestegen of te hard is gedaald. De grafische voorstelling wordt daartoe onderverdeeld in drie zones: een koopzone (onder 25), een neutrale zone (tussen 25 en 75) en een verkoopzone (boven 75). Er bestaan verschillende manieren om de RSI te berekenen. Welles Wilder, de geestelijke vader, deelde de koerswinst over x aantal dagen door het koersverlies over dezelfde dagen. Later werd de formule ietwat verfijnd. De RSI is zeer bruikbaar, maar zeker niet onfeilbaar. Een sterke stijging naar de verkoopzone wil niet onmiddellijk zeggen dat men moet verkopen. De koers kan zich een tijd handhaven in het "over-kochte" gebied. Pas als divergentie met het koersbeeld optreedt, is een ingreep aangewezen. Die divergentie treedt bijvoorbeeld op indien de koers verder stijgt terwijl de RSI reeds daalt. Omgekeerd: wanneer de RSI begint te stijgen terwijl de koers nog daalt of weinig beweegt, is de daling weldra ten einde. 32 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES Bij een trendommekeer van dalend naar stijgend komen de signalen soms te vroeg. Als een dalende trend plotseling en sterk overgaat in een stijging, flitst de RSI vlug naar de verkoopzone. Het is fout dan te verkopen, vermits de eigenlijke stijging van de koers nog maar begint. Ook de omgekeerde beweging geeft dit beeld. Het bezwaar wordt ondervangen door de RSI in combinatie met andere indicatoren aan te wenden. 5. OBV-indicator De on-balance-volume indicator maakt duidelijk of de posities in een aandeel geaccumuleerd, dan wel gedistribueerd worden. Bij stijgende koersen worden de volumes opgeteld, bij dalende koersen afgetrokken. Wanneer de OBV stijgt, worden meer aandelen verhandeld bij stijgende dan bij dalende koersen. Het sentiment rond het aandeel is dus gunstig. Een sterk koopsignaal wordt gegeven wanneer de OBV blijft stijgen terwijl de koers gelijkblijft of zelfs daalt. Als de OBV daalt, worden meer aandelen verhandeld bij dalende dan bij stijgende koersen. Het sentiment rond het aandeel in kwestie is negatief. Ook de OBV moet steeds in combinatie met andere indicatoren worden aangewend. 6. Stoploss Indien de koers onder stoploss daalt, wordt het betreffende aandeel op grond van technische analyse beter verkocht. In zijn boek "Wonderwinsten op de beurs" onderstreept Martin Zweig het belang van de indicator. Hij maakt gebruik van een stoploss bij elke aanbeveling. In de VS kan de belegger de stoploss als verkooporder aan een beursmakelaar doorgeven. De makelaar verkoopt het aandeel automatisch, indien het daalt onder de opgegeven koers. In Brussel en tal van andere Europese landen is het niet mogelijk dergelijk order door te geven. Zweig raadt als alternatief een mentale stoploss aan: de bezitter spreekt met zichzelf af een aandeel te verkopen wanneer het onder een bepaald niveau duikt. Het gebruik van de stoploss kadert in de strategie de verliesposten in portefeuille snel af te bouwen en alleen de winnaars te behouden. Martin Zweig plaatst de stoploss meestal 10 tot 20 % onder aankoopkoers. De precieze plaatsing is afhankelijk van de eigen koersanalyse en van het gevoel. Bij aandelen met sterke koersschommelingen (bv. staal- of chemieaandelen) mag men de stoploss iets ruimer nemen. Als de koers van een aandeel stijgt, kan men via een geregelde verhoging van het verkoopniveau stelselmatig een deel van de winst veilig stellen. Een voorbeeld. Aandeel X wordt gekocht aan 100, met een aanvankelijke stoploss op 90 (10 %). De koers stijgt en blijft stijgen, zodat de handhaving van de originele stoploss weinig zin heeft. Bij een koers van 150 kan men de stoploss optrekken tot 135: de nieuwe stoploss garandeert een winst van 35. X. Fondsen a. Begrip In een collectieve belegging worden de gelden van een individuele spaarder "toegevoegd" aan de gelden van andere spaarders. Tienduizenden spaarders brengen vaak een miljardenkapitaal bijeen. 33 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES Een dergelijke geldmassa biedt vanzelfsprekend meer mogelijkheden. Zo geniet de fondsbelegger betere voorwaarden bij de financiële bemiddelaars. In een fonds is ook meer ruimte voor diversificatie, wat een degelijke risicospreiding mogelijk maakt. Via een collectieve belegging krijgt de particuliere belegger bovendien toegang tot bepaalde deelmarkten, die anders niet of moeilijk toegankelijk zijn (groeimarkten of OLO's). Ander pluspunt: de fondsbelegger vermijdt de administratieve rompslomp die verbonden is aan het beheer van een obligatie-, aandelen- of optieportefeuille. En ten slotte kan de bevek of de sicav fiscaal interessant zijn, vermits de inkomsten niet uitgekeerd maar gekapitaliseerd worden. De belegger kan dus op een perfect legale manier de Belgische roerende voorheffing ontwijken. Ook de pensioenfondsen bieden overigens fiscale voordelen. De bewaring van de ingezamelde gelden is een taak van bank of beursvennootschap. Het beheer is in handen van de beheersmaatschappij of een "raad", dit krachtens een overeenkomst waarvan de inhoud aan alle deelnemers wordt bekendgemaakt. De fondsbeheerders moeten de ingezamelde kapitalen doen opbrengen via beleggingen in aandelen, obligaties, opties, etc. Zij hebben zich te houden aan de richtlijnen in het beheersreglement. Doorgaans is een verplichte spreiding van de beleggingen voorzien. Doel: vermijden dat het vermogen van een fonds al te zeer beïnvloed wordt door de koersevolutie van JJn enkele waarde. Ten bewijze van zijn inbreng ontvangt de belegger een aantal deelbewijzen of certificaten. Zo'n participatiebewijzen hebben de vorm van een gewoon effect aan toonder. Ze zijn dus makkelijk verhandelbaar. Sommige collectieve beleggingen keren jaarlijks een coupon uit. Er bestaan ook kapitalisatiefondsen: ICB's die de inkomsten kapitaliseren. b. Indeling volgens juridische structuur Qua juridische structuur onderscheiden de contractuele ICB's zich van de statutaire ICB's. 1. Contractuele fondsen hebben geen rechtspersoonlijkheid. Ze worden juridisch niet als een aparte entiteit beschouwd. Het vermogen van deze fondsen is onverdeeld. Zij zijn in feite de gewone "beleggingsfondsen", een term die vroeger op het totaalpakket van de collectieve beleggingen sloeg. 2. Statutaire ICB's bezitten wel rechtspersoonlijkheid, in de vorm van een naamloze vennootschap of een commanditaire vennootschap op aandelen. Deze ICB's zijn beter bekend onder de afkortingen sicav (Société d'Investissement à Capital Variable) of bevek (Beleggingsvennootschap met Veranderlijk Kapitaal). Beide fondstypes kunnen het kapitaal naar hartelust verhogen of verlagen, door respectievelijk nieuwe aandelen uit te geven en oude aandelen terug te kopen. Dat is niet het geval bij de sicaf (Société d'Investissement B Capital Fixe) en de bevak (Beleggingsvennootschap met Vast Kapitaal). De oprichting van bevek's en sicav's werd in België mogelijk gemaakt door de wet van 4 december 1990. c. Indeling volgens toegankelijkheid Een andere structurele opdeling betreft die tussen open en gesloten fondsen. 1. Een Open End-fonds laat doorlopend nieuwe beleggers toe, aanwezige beleggers kunnen op elk moment uit het fonds stappen. "Komen en gaan" gebeurt op basis van een meestal dagelijks bepaalde intrinsieke fondswaarde. Als op zeker moment meer nieuwe beleggers toetreden dan er bestaande beleggers uittreden, krijgt het fonds vers kapitaal ter beschikking. Men zal dan ook nieuwe deelbewijzen creëren. Als meer beleggers uitstappen 34 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES dan er nieuwe toetreden, zal het vermogen van het fonds afnemen. De beheerders moeten dan een deel van het belegde kapitaal te gelde maken, om de uittreders terug te betalen. Een aantal deelbewijzen wordt vernietigd. 2. In Closed End-fondsen worden geen deelbewijzen toegevoegd of vernietigd. Een kandidaat-belegger kan slechts tot het fonds toetreden indien een houder van deelbewijzen wil verkopen. Wie weg wil, zal zijn kapitaal pas terugkrijgen indien hij een tegenpartij (een nieuwe koper) heeft gevonden. Gevolg: de koers van een "closed end"-fonds kan gevoelig afwijken van de intrinsieke waarde. Er kan sprake zijn van een agio of een disagio ten opzichte van de intrinsieke waarde. De koers wordt bepaald door vraag en aanbod, zodat dit soort fondsen tal van karakteristieken van een gewoon aandeel bezit. In de VS noteert op de beurs een breed gamma "closed end"-fondsen. d. Indeling volgens beleggingspolitiek Fondsen indelen op basis van beleggingspolitiek is geen sinecure. Het aanbod omvat immers heel wat mengvormen. Daarnaast verschijnen geregeld "nieuwerwetse" collectieve beleggingen op de markt. 1. Obligatiefondsen beleggen in obligaties in één of verschillende munten. Om het rendement te optimaliseren, wordt de portefeuille op regelmatige tijdstippen aangepast: "arbitrage". Obligatiefondsen scoren goed in een periode van dalende rentevoeten. 2. Aandelenfondsen beleggen in aandelen. sommige fondsen beperken zich tot Belgische aandelen, andere nemen ook internationale waarden in portefeuille. Aandelenfondsen zijn vaak gespecialiseerd in aandelen uit één of enkele landen, of in bepaalde economische sectoren. Vooral in de VS en Groot-Brittannië wordt de belegger een massa landenfondsen voorgeschoteld. En de opkomst van de groeimarkten - landen met een snel groeiende economie - zorgt voortdurend voor een uitbreiding van het aanbod. De return van aandelenfondsen is uiteraard sterk afhankelijk van de evolutie op de betrokken beurzen. 3. Gemengde fondsen beleggen zowel in aandelen, als in obligaties en liquiditeiten. De strategie is vaak gericht op een zo gunstig mogelijke mix van rendement en meerwaarde. De meeste banken beschikken over een fonds dat getrouw de visie van de financiële instelling op een bepaald ogenblik weerspiegelt. 4. Vastgoedfondsen beleggen in onroerend goed. Meestal beschikken deze fondsen over een internationaal gespreide portefeuille. 5. Thesauriefondsen beleggen zo liquide mogelijk, dus op korte termijn. De portefeuille is samengesteld uit termijnrekeningen in diverse valuta. Ook zerocoupons die de vervaldatum naderen, komen in aanmerking. Het rendement van deze fondsen ligt doorgaans in de buurt van de opbrengst uit termijnrekeningen. 6. Venture capital fondsen beleggen in "high risk" kapitaal. Meestal betreft het jonge bedrijven met een sterk groeipotentieel. Gezien de hogere risico's zal ook het gevraagde rendement hoger moeten liggen. 7. Opties- en futuresfondsen beleggen in opties, termijncontracten en andere derivaten (afgeleide producten). De beheerders pogen via een hefboomeffect in te spelen op prijsbewegingen in aandelen, indices, grondstoffen, valuta's, etc. Op de financiële markten gaan de maximale opbrengsten "natuurlijk" samen met de hoogste risicofactor. Dergelijk "verhoogd risico" is eigen aan een belegging in derivaten. 35 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES 8. Fondsen die in andere fondsen beleggen vormen een relatief nieuw type beleggingsfondsen. In Nederland belegt Optimix reeds jaren in fondsen van de Robecogroep. Na een aanpassing van de statuten werd ook ruimte gelaten voor een belegging in Nederlandse staatsobligaties. Het enorme aanbod van beleggingsfondsen kan het succes van fondsen die in andere fondsen beleggen stimuleren. 9. Paraplufondsen zijn opgebouwd volgens het "compartimenten"-systeem. Een fondsbeheerder geeft verschillende fondsen uit, onder JJn gezamenlijke noemer. Elk compartiment is gespecialiseerd in één deelgebied: landen, valuta, sectoren, etc. Voordeel: de belegger kan relatief goedkoop of zelfs gratis overstappen van het ene naar het andere compartiment. 10."Hedge"-fondsen waren erg populair in het Amerika van de vroege jaren negentig. De beheerders van deze fondsen hebben slechts één doel voor ogen: in een zo kort mogelijke tijdspanne zoveel mogelijk geld verdienen. De manier waarbp doet er niet toe. De ingenomen posities zijn dikwijls erg risicovol, met alle gevolgen van dien. In feite zijn de "hedge"-fondsen geen echte beleggingsfondsen, maar veeleer clubjes van beleggers met voldoende kapitaalkracht. In sommige "hedge"-fondsen bedraagt de toetredingsdrempel 1 miljoen USD. 11.Pensioenspaarfondsen vormen een aparte categorie, gezien het eigen fiscaal statuut. De pensioenspaarfondsen werden opgericht krachtens het Koninklijk Besluit van 22 december 1986 inzake de invoering van een stelsel van derde-leeftijds- of pensioensparen. Luidens de aangepaste wet van 28 december 1992 kan iedere Belg tussen 18 en 65 jaar van een belastingvermindering genieten. De omvang van het fiscale voordeel is afhankelijk van een heel aantal individuele factoren, maar het ligt sowieso tussen 30 % en 40 % van het gestorte bedrag. Zo genereert een storting van 20.000 frank een belastingvoordeel van 6.000 tot 8.000 frank. Het initiële bedrag werd vastgesteld op maximum 20.000 BEF per persoon, jaarlijks te indexeren. Momenteel is het maximumbedrag 22.000 frank. e. Kosten In vrijwel elk beleggingsfonds zijn aan de toetreding zekere kosten gekoppeld. Gewone fondsen vragen doorgaans 1 tot 3 %. Vaak moet men ook uitstapkosten betalen. En steeds worden beheerskosten gerekend, sterk variNrend van instelling tot instelling. Hoe dan ook, de precieze kost van een fondsavontuur is nauwelijks aan te geven: JJn en ander hangt af van de fondsbeheerder en van de zaken waarin het fonds belegt. f. Rendement Ook het rendement van beleggingsfondsen is afhankelijk van het beleggingstype. Een opbrengst is nooit vooraf gegarandeerd. Enkel bij de zogenaamde "fix-fondsen" geeft de financiële instelling een soort morele waarborg voor het rendement. Fondsen van het type "uitkering" betalen op regelmatige tijdstippen een coupon uit. Op die uitkering wordt roerende voorheffing ingehouden. Particulieren schrijven doorgaans in op kapitalisatiefondsen. Die voegen de ontvangen interesten en dividenden toe aan het kapitaal van het fonds. Daardoor stijgt de waarde van de portefeuille van het fonds, ergo de waarde van elk deelbewijs. Het weekblad Cash!-Trends publiceert wekelijks een lijst met alle in België courant verhandelde beleggingsfondsen (inclusief rendement). 36 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES g. Geld opvragen De emitterende instellingen kopen en verkopen dagelijks certificaten of aandelen van hun fondsen. In principe kan men dus op elk moment de effecten te gelde maken. Wel rekenen sommige instellingen een kost aan: de uittredingsvergoeding. Bepaalde fondsen zijn verhandelbaar op de beurs. Zo bijvoorbeeld het Sen Mon Fund, noterend op de Brusselse "Tweede Markt". Gezien de zeer enge markt is een dergelijke verhandeling doorgaans niet raadzaam. Een klein koop- of verkooporder volstaat om de koers te beïnvloeden. De kans bestaat dat u teveel betaalt bij aankoop of te weinig ontvangt bij verkoop. h. Bevek en bevak De doorsnee belegger is meer vertrouwd met de bevek (beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal) dan met de bevak (beleggingsvennootschap met vast kapitaal). Het wettelijk kader van die bevak bestaat al sinds december 1990, maar pas vier jaar later werden de rechten en de plichten van het instrument precies gedefinieerd. De bevak wordt vooral (zoniet uitsluitend) gebruikt als vastgoedbelegging. Die omvat gebouwen en gronden, maar ook volgende instrumenten : aandelen uitgegeven door verbonden vastgoedvennootschappen rechten van deelneming in andere erkende instellingen, beleggend in vastgoed publiek uitgegeven vastgoedcertificaten optierechten op onroerende goederen rechten voortvloeiend uit contracten van onroerende leasing De vennootschap moet de aandeelhouders ten minste 80 % van de nettowinst uitkeren. i. Bevak vs. vastgoedcertificaat Een vastgoedcertificaat houdt op te bestaan indien het vastgoed, waarop het certificaat betrekking heeft, verkocht wordt. Een bevak wordt opgericht voor onbepaalde duur. Als (een deel van) het vastgoed van de vennootschap verkocht wordt, overleeft de bevak die transactie. De opbrengst kan tijdelijk belegd worden in effecten of tijdelijk liquide worden gehouden. X. Vastgoedcertificaten a. Begrip Een vastgoedcertificaat is een effect dat de houder recht geeft op een evenredig gedeelte van de inkomsten uit een gebouw. Hij deelt tevens in de opbrengst, als het gebouw in kwestie verkocht wordt. De Belg is geboren met een baksteen in de maag. Voor de modale burger is de verwerving van een eigen huis de normaalste zaak van de wereld. Vanuit die invalshoek kan men de natuurlijke belangstelling voor een belegging in vastgoed verklaren. Aan de aankoop van grotere gebouwen - kantoorruimten, handelspanden, etc. - zijn echter belangrijke nadelen verbonden. 1. Het gaat om hoge bedragen, meestal te hoog voor de particuliere belegger. 37 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES 2. In de aankoop van onroerend goed kruipt veel tijd. Het onderhoud van winkelruimten of kantoren slorpt massa's geld op. 3. Problemen met onderhoud en verhuur kunnen een ware nachtmerrie worden. 4. De overheid wil haar deel van de koek. De fiscus komt dus om de hoek gluren. Bovendien kan de regering de eigenaar een loer draaien, bijvoorbeeld door de huurprijzen te bevriezen. Bovenstaande nadelen zijn goeddeels te vermijden door de aankoop van vastgoedcertificaten. Opgelet: er is wel degelijk een onderscheid tussen een vastgoedcertificaat en een fonds dat belegt in onroerend goed. Rodamco, Wereldhave en co zijn geen vastgoedcertificaten. b. Stukje geschiedenis Tot 1965 behoorde de financiering van grote vastgoedcomplexen in België tot het exclusieve domein van de kapitaalkrachtige financiële instellingen: verzekerings- en hypotheekmaatschappijen, pensioenfondsen, etc. In de gouden jaren zestig ontstonden de grote verkoopruimten in de randstad. Deze nieuwe handelsvestigingen kenden een groot succes. Door de hoge kostprijs van een warenhuis of supermarkt nam de vraag naar kapitaal voor vastgoedfinanciering toe. De traditionele financieringsbronnen waren niet onuitputtelijk, zodat naar alternatieve vormen werd gezocht. De financiering van vastgoedprojecten werd aldus toegankelijk gemaakt voor de kleine spaarder. Door de uitgifte van vastgoedcertificaten verzamelden de financiële groepen voldoende middelen om de expansie van distributieketens te financieren. Ook voor de bouw van kantoorruimten in de grootsteden werd een beroep gedaan op vastgoedcertificaten. c. Modaliteiten Een gespecialiseerde vennootschap trekt op zoek naar interessante vastgoedbeleggingen: een bestaand gebouw of een nieuw project. De vennootschap verwerft de eigendom van het gebouw of de grond, of gaat een vereniging en deelneming aan met de bestaande eigenaar. Zij kan ook de verplichting op zich nemen in te staan voor het onderhoud en het beheer van het gebouw. Meestal wordt deze taak toevertrouwd aan een andere gespecialiseerde vennootschap: de beheersmaatschappij. De kostprijs van het totale project wordt verdeeld over een aantal certificaten met een vaste uitgifteprijs. Deze worden uitgedragen naar de particuliere en de institutionele beleggers via een onderhandse of publieke plaatsing. Juridisch gesproken heeft de bezitter van een vastgoedcertificaat geen enkel eigendomsrecht op het gefinancierde gebouw. De financiële groep die het patrimonium beheert, blijft eigenaar. Puur economisch bevindt de certificaathouder zich in dezelfde situatie als de eigenaar die een gebouw koopt of laat optrekken, het nadien in verhuring geeft en tenslotte verkoopt. Juridisch zijn vastgoedcertificaten roerende waarden die een schuldvordering op de financiNle groep impliceren. Ze verliezen bijgevolg hun statuut van onroerende belegging. De overdracht van de certificaten is dus niet onderworpen aan bijkomende kosten à la registratierechten, schrijfgeld en andere notariskosten. 38 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES d. Soorten certificaten 1. Leasingcertificaten zijn schuldvorderingen, uitgegeven met het doel de nodige fondsen te verzamelen voor de aankoop van een terrein of de bouw van een complex. Via een erfpacht van ten minste 27 en ten hoogste 99 jaar wordt het onroerend goed verhuurd. Meestal is de huurder een warenhuisketen. De houder heeft recht op een gedeelte van de netto inkomsten en tevens op een gedeelte van de netto opbrengst bij verkoop van het vastgoed op het einde van de periode. De huurder krijgt het volledige gebruik van het gebouw en draagt zelf alle kosten van onderhoud, herstelling en verzekering. Hij betaalt jaarlijks een huurprijs die gekoppeld is aan de index van de kleinhandelsprijzen. Deze indexclausule, variërend van certificaat tot certificaat, beschermt de belegger tegen het inflatierisico. Op het einde van de leasingperiode heeft de huurder de mogelijkheid een koopoptie uit te oefenen, ten voordele van de uitgevende maatschappij. De prijs waartegen deze optie kan worden gelicht is vooraf bepaald, zoniet hangt hij af van de waarde van grond en gebouwen op het ogenblik van verkoop. Indien de huurder zijn koopoptie niet uitoefent zal het gebouw onderhands of openbaar worden verkocht. De opbrengst van de verkoop wordt verdeeld onder de certificaathouders. De meeste Belgische vastgoedcertificaten werden oorspronkelijk onder deze vorm op de markt gebracht. 2. Huurcertificaten. De verhuring van het gebouw geschiedt aan één of meer partijen die periodiek huur betalen. De huurcontracten hebben een looptijd van 3, 6 of 9 jaar. Het certificaat zelf heeft doorgaans een veel langere looptijd. Ook hier is de huurprijs gekoppeld aan de index van de kleinhandelsprijzen. De huurder betaalt meestal alleen de kosten van dagelijks onderhoud en gewone herstellingen, soms ook de onroerende voorheffing. Andere kosten (brandverzekering, grote herstellings- en onderhoudswerkzaamheden,...) zijn meestal ten laste van de eigenaar. 3. Lenditcertificaten of investeringseenheden. De lenditformule, waarbij een certificaat wordt opgesplitst in een deel gebouw en een deel grond, is in België eerder zeldzaam. De formule is het meest verwant met de leasingcertificaten, vermits ook hier de huurder in de meeste gevallen een grote distributieketen is. Wel verschilt de juridische structuur. Elke nieuwe emissie gaat gepaard met de oprichting van een nieuwe uitgevende maatschappij. Dit type vastgoedcertificaten kende slechts een succes op relatief kleine schaal. e. Kosten De verhandeling (kopen en verkopen) van vastgoedcertificaten kost ongeveer anderhalf procent van de te verhandelen waarde. f. rendement Qua rendement zijn leasingcertificaten vergelijkbaar met een belegging in obligaties gekoppeld aan de index. Maar vastgoedcertificaten hebben nooit een vaste interest, noch een vaste terugbetalingsprijs. Het rendement is onderhevig aan de geïndexeerde huurinkomsten en aan de waarde van grond en gebouwen op einddatum. De elementen, die het rendement van de overige certificaten beïnvloeden, zijn: de aard van het vastgoed, de solvabiliteit van de huurder, de situatie op de markt en de inflatie. Een aantal van deze factoren is niet op voorhand in te schatten, zodat bij het uiteindelijke rendement een vraagteken dient geplaatst. 39 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ SAVES Het risico bij vastgoedcertificaten ligt dus hoger dan bij staatsleningen of bij obligaties van uitstekende debiteuren. h. Voor- en nadelen 1. Pro Vastgoedcertificaten bieden de belegger de mogelijkheid voor een relatief beperkt bedrag in vastgoed te beleggen. Spreiding van de portefeuille is mogelijk. De belegger kan immers verschillende vastgoedcertificaten kopen en zo de risico's spreiden. De administratieve formaliteiten blijven tot een minimum beperkt. De certificaten zijn vlot verhandelbaar. Zij worden verhandeld op de Openbare Veilingen of de Tweede Markt. De koers van "handelen" komt tot stand op basis van vraag en aanbod. Door de indexering van de huurprijzen zijn ook de inkomsten meestal geïndexeerd. Gevolg: een geringer gevaar dat de inflatie de belegging zal uithollen. 2. Contra Een belegging in vastgoedcertificaten is geen belegging zonder risico. De koers van de effecten is sterk conjunctuurgevoelig. __________________________ Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’ 40 Bron: www.het.beleggers.net Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’