inleiding - Home scarlet

advertisement
SAVES
DOSSIER:
I. Inleiding
Sparen en beleggen worden niet eenvoudiger, integendeel. De financiële wereld evolueert
snel. Bijna dagelijks worden nieuwe beleggingsvormen gecreëerd.
In dit dossier "Beleggen voor beginners" komen alle beleggingsvormen vanuit eenzelfde
invalshoek aan bod :
 Wat houdt de belegging precies in?
 Wat zijn de basiskenmerken ervan?
 Wat zijn de voor- en de nadelen, de risico's?
 Hoe denkt de fiscus erover?
 Welke tips of hints kan men gebruiken?
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
II. Depositorekening
a. Begrip
De depositorekening of bankrekening is een verzamelterm van alle gebruikelijke
bankrekeningen, met inbegrip van de zichtrekening en de termijnrekening.
1. De zichtrekening: een dadelijk terugbetaalbaar tegoed, in Belgische frank of vreemde
munt, beheerd door een financieel tussenpersoon voor rekening van de klant. De
zichtrekening wordt gebruikt om betalingen te verrichten, dit via overschrijvingen,
cheques, wisselbrieven of betaalkaarten.
Via een betaalautomaat kan men geld voor dagdagelijkse uitgaven van de zichtrekening
afhalen. Regelmatige kostenposten (telefoon, elektriciteit) worden makkelijk via de
domiciliëring afgehandeld. Karakteristiek voor de zichtrekening: het beschikbare geld is op
elk moment opvraagbaar.
2. De termijnrekening: een tegoed dat terugbetaalbaar is op een vooraf afgesproken
datum. Net als bij de zichtrekening kan het tegoed eender welke munteenheid betreffen. In
Belgische frank wordt vaak een minimumbedrag (bv. 200.000 frank) vooropgesteld. In
andere munten betonen de meeste instellingen pas interesse vanaf een tegenwaarde van
circa 500.000 frank.
Dergelijke rekeningen slaan courant op 1, 3, 6 of 12 maanden, maar men kan ook totaal
andere termijnen overeenkomen. Bij beursvennootschappen is bijvoorbeeld een looptijd
van 14 dagen gebruikelijk. De afloopdatum is dan steeds de vervaldag van elke quinzaine
op de Brusselse termijnmarkt.
1
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
b. Kosten
De kost van een zichtrekening varieert van bank tot bank. Bij de meeste financiële
instellingen bedraagt de beheerskost 200 frank op jaarbasis, instellingen als Argenta en De
Post werken echter gratis. Bovendien wordt veelal een forfait van circa 150 frank geheven,
in ruil voor 48 gratis overschrijvingen: vanaf de 49ste overschrijving of transactie betaalt u
5 à 6 frank extra. Bij De Post is het forfait nihil. Banken à la Anhyp vragen 300 frank
forfaitair, maar het aantal gratis overschrijvingen is er onbeperkt.
Aan de opening en het beheer van een termijnrekening zijn doorgaans geen extra kosten
verbonden.
c. Rendement
De titularis van een depositorekening geniet een vaste rente. Gelieve echter geen grote
bedragen op de gewone zichtrekening aan te houden. De meeste banken bieden een interest
van slechts 0,50 % op het tegoed.
Op de termijnrekening kan men gelden tijdelijk "parkeren", in afwachting van een latere,
definitieve belegging. Het rendement is afhankelijk van de constant schommelende
interbankenrente. Wie tijdelijk een aanzienlijk bedrag kwijt wil op een termijnrekening,
loopt best vooraf even langs bij enkele financiële instellingen. Het rendement van de ene
bank ligt vaak fors hoger dan de "bonus" van een andere bank.
Vrijwel alle financiële instellingen beloven een hogere rente op de termijnrekening,
naarmate het bedrag in kwestie oploopt. Bovendien varieert het rentepeil met de precieze
termijn: hoe langer het geld geblokkeerd wordt, hoe hoger de interest. Gaat het om
astronomische bedragen (meestal vanaf 10 miljoen frank), dan kan men over de rente de
nodige onderhandelingen voeren.
De financiële pers publiceert op geregelde tijdstippen de geldende tarieven.
d. Geld opvragen
Tegoeden op de zichtrekening zijn dadelijk opvraagbaar. Financiële instellingen houden
echter uit veiligheidsoverwegingen een beperkte hoeveelheid contant geld in voorraad.
Wie serieuze bedragen wil opvragen, waarschuwt de instelling bij voorkeur een paar dagen
op voorhand.
De houder van een termijnrekening kan pas na het verstrijken van de afgesproken termijn
over het tegoed beschikken. Absoluut is deze regel niet, vooral indien men gegronde
redenen aanvoert om de tegoeden voortijdig op te vragen. "Gegrond" is meestal overlijden
of echtscheiding, definitief vertrek naar het buitenland, aankoop van een nieuwe wagen,
ziekte,... Het spreekt vanzelf dat in deze veel, zoniet alles afhangt van een degelijke relatie
met de bankier.
In de praktijk moet men 2 à 3 dagen voor het verstrijken van de overeengekomen termijn
melden wat met het gedeponeerde geld zal gebeuren. Wordt geen contact opgenomen met
de bank, dan verlengt die de termijn automatisch met een periode, gelijk aan de
voorgaande. In dat geval wordt de vergaarde rente bij het basisbedrag gevoegd, en wordt
de rente over de nieuwe termijn berekend op het globale bedrag. De geldende rentevoet
over deze nieuwe termijn wijkt gebeurlijk af van de vorige rente, wegens afhankelijk van
de marktrente.
2
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
III. Spaarboekje
a. Begrip
De financiële instelling verklaart op het spaar- of depositoboekje een bepaald bedrag te
hebben ontvangen. Vroeger werd gewerkt met boekjes in de letterlijke zin. Later ruilde
men het boekje voor uittreksels, naar het voorbeeld van de depositorekening. De meeste
spaarbanken zweren bij de term "spaarboekje". De overige banken hanteren de benaming
"depositoboekje". In spaarboekjes heerst een onderscheid tussen het gewone spaarboekje
en het superboekje. Die indeling is vooral om fiscaal relevant.
1. Het gewone spaarboekje voldoet aan alle wettelijke voorwaarden (zie verder) om
belastingvrijstelling op de rente te genieten. Theoretisch kan men vreemde munten op een
spaarboekje deponeren. In dat geval is er echter geen fiscale vrijstelling van interesten.
2. Het superboekje genereert een hoger rendement, maar de houder komt niet in
aanmerking voor een belastingvrijstelling op de interesten. Meestal is een minimumsaldo
vereist. Dit is doorgaans niet zo bij het gewone spaarboekje. Superboekjes zijn verwant
met de termijnrekening (de mogelijkheid het geld op te vragen is principieel beperkt in de
tijd), én het klassieke spaarboekje (de rente ligt niet op voorhand vast).
b. Kosten
Het openen van een spaarboekje is gratis. Flink wat financiële instellingen sturen ook de
uittreksels kosteloos op. Andere banken doen dat tegen kostprijs van een postzegel, nog
andere vragen naast de kost van de postzegel een paar frank administratiekost per
uittreksel. De meeste financiële instellingen rekenen geen kosten aan voor het beheer van
een spaarboekje. Bij een paar instellingen betaalt u voor het beheer ongeveer 300 frank per
jaar.
c. Rendement
De rentevergoeding omvat twee elementen: een basisrente en een aangroei- of
getrouwheidspremie. De basisrente - door de Koning bepaald - is een plafond dat niet mag
overschreden worden. Het heeft dus weinig zin de banken af te schuimen, op zoek naar een
hoger (basis)rendement.
Sommige banken berekenen de basisrente nog steeds vanaf de eerste of zestiende dag van
de maand, afhankelijk van de stortingsdatum. In de slag om de spaarder stapten de meeste
financiële instellingen af van dit systeem. Ze berekenen de rente van de eerste dag van
storting tot de dag van afhaling. Op die manier wordt gewerkt met "vlottende perioden".
1. De getrouwheidspremie is de rente op bedragen die gedurende twaalf opeenvolgende
maanden op één en dezelfde rekening staan, dan wel de rente op bedragen die tijdens één
kalenderjaar ten minste elf maanden op dezelfde rekening stonden.
2. De aangroeipremie is de rente op het "surplus", d.i. het bedrag waarmee het uitstaande
geld op een spaarboekje aangroeit en ten minste zes maanden behouden blijft op dat
spaarboekje. Deze premie wordt echter niet toegekend op bedragen waarvoor reeds een
getrouwheidspremie geldt.
3
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
d. Geld opvragen
De spaarrekening heeft als voordeel dat het geld op korte termijn opvraagbaar is. Wie een
belangrijke aankoop overweegt, kan het benodigde bedrag gewoon van de spaarrekening
halen. Wettelijk gezien is de afhaling beperkt tot een maximumbedrag, maar de meeste
banken stellen zich ter zake vrij soepel op.
De opvraging van de gelden speelt een cruciale rol in de eventuele belastingvrijstelling.
Om die vrijstelling te genieten, moet de opvraging gebeuren in speciën, dan wel via een
transfer of overschrijving naar een andere rekening op naam van de titularis (doorlopende
opdrachten zijn niet mogelijk). Bovendien moet men met het geld effecten aankopen, een
safe huren of een verzekering betalen. Die verzekering diende aanvankelijk betrekking te
hebben op het spaartegoed, later werd het toepassingsveld uitgebreid tot
schuldsaldoverzekeringen en levensverzekeringen gekoppeld aan een lening.
De wetgever wilde via de vrijstelling het gezinsparen aanmoedigen. Er moest een
merkbaar verschil bestaan tussen de spaarrekening en de zicht- of werkrekening, waarop
de fiscale vrijstelling niet van toepassing is. Vandaar ook de beperkingen qua
geldopvraging. De wet voorziet dat financiële instellingen voor afhalingen boven 50.000
frank een termijn van ten minste 5 dagen kunnen opleggen. Ze kunnen tevens de opvraging
beperken tot 100.000 frank per maand. Voorts mag elke instelling extra beperkingen
opleggen, teneinde de opvraging te bemoeilijken.
e. Fiscale voordelen
In België zijn alle inkomsten uit geldsommen belastbaar als roerend inkomen, maar de
rente op depositoboekjes vormt een uitzondering op die regel. De eerste schijf van 55.000
frank, per jaar opgebracht door een gewoon spaardeposito, wordt als "niet-belastbaar"
beschouwd. Concreet: voor particulieren is de eerste schijf van 55.000 frank belastingvrij.
Brengt het depositoboekje meer interest op, dan zal op het gedeelte boven 55.000 frank
15% roerende voorheffing aan de bron worden ingehouden. Is dat niet gebeurd, dan moet
men het gedeelte boven 55.000 frank aangeven in de personenbelasting.
De vrijstelling van roerende voorheffing geldt per boekje, zodat de bank geen roerende
voorheffing inhoudt als de interest per boekje en per jaar niet hoger ligt dan 55.000 frank.
Voor de vaststelling van het vrijgestelde bedrag wordt evenwel rekening gehouden met de
inkomsten van alle depositoboekjes per belastingplichtige (alleenstaande), dan wel per
gezin (inkomsten van echtgenoten en kinderen worden samengeteld). Stel dat een gezin
met twee kinderen voor elk gezinslid een depositoboekje opende en elk boekje brengt
20.000 frank interest op. In dat geval zal de bank normaal geen roerende voorheffing
inhouden. Toch is die voorheffing verschuldigd op 25.000 frank: het verschil tussen 4 x
20.000 frank en de vrijstelling van 55.000 frank. Dat verschil dient gesignaleerd in de
aangifte.
Slechts een beperkt aantal door de wet opgesomde instellingen mag depositoboekjes met
vrijstelling van belasting uitgeven. Alle enigszins bekende banken en spaarbanken behoren
tot dat clubje. Enkel spaargelden in Belgische frank komen in aanmerking voor de
vrijstelling.
Ook de uit te keren interest is object van zekere beperkingen. De bank mag slechts een
basisrente betalen, plus eventueel een getrouwheidspremie en/of aangroeipremie. Het
plafond van de basisrente wordt van overheidswege vastgelegd. Overschrijding van dat
plafond is niet toegelaten. Wel kan de bank een getrouwheidspremie (maximum 50 % van
4
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
de basisrente) toekennen aan gelden die gedurende een jaar, ononderbroken belegd worden
op het depositoboekje. Bovendien biedt de bank gebeurlijk een bonus op de aangroei van
het oorspronkelijk gespaarde bedrag. Die aangroei moet ten minste 6 maanden op de
rekening blijven. Als één van de vermelde voorwaarden niet is vervuld, zijn alle interesten
op het gespaarde bedrag onderhevig aan de roerende voorheffing.
Spaarboekjes die niet voldoen aan de wettelijk gestelde voorwaarden zijn toegelaten (cfr.
superboekjes). In dat geval is de fiscale vrijstelling niet van kracht. De roerende
voorheffing (15 %) is dan verschuldigd vanaf de eerste frank rente.
IV. Kasbon
a. Begrip
Een kasbon is een schuldbekentenis, waarin een financiële instelling bevestigt een
bepaalde som geld te hebben ontvangen en belooft die terug te geven na een welbepaalde
termijn, tegen betaling van een overeengekomen rente.
De belegging in kasbons - alias spaarbonnen of spaarbrieven - gebeurt steeds in afgeronde
bedragen (100.000 frank). Als bewijs van zijn deponering ontvangt de belegger een
schuldbekentenis onder de vorm van een waardepapier aan toonder. Dit naamloze
document ken men op elk moment en aan elke persoon vrij overdragen. De bezitter van de
kasbon wordt geacht ook de eigenaar te zijn. Op vraag van de eigenaar kan de kasbon op
naam worden geplaatst.
De kasbon bestaat uit een mantel en een couponblad. De mantel vertegenwoordigt het
kapitaal en vermeldt onder andere de naam van de financiële instelling, het bedrag en de
interestvoet, de looptijd, de coupondatum en de eindvervaldag. De coupons op het
couponblad vertegenwoordigen de interest. Jaarlijks knipt de belegger de overeenkomstige
coupon, en int die bij de bank. Op eindvervaldag ontvangt de eigenaar zijn kapitaal tegen
afgifte van de mantel. De laatste coupon is meestal in de mantel vervat.
Kasbons worden uitgegeven door banken, spaarbanken en hypotheekmaatschappijen. U
kan bij nagenoeg elke financiële instelling terecht voor het intekenen op kasbons. De
uitgifte gebeurt steeds a pari, aan 100 % van de nominale waarde. Voor een kasbon van
10.000 frank moet u dus effectief 10.000 frank betalen. Intekenen op een kasbon kan
eender wanneer. Grote banken beschikken over apparatuur die onmiddellijk de kasbon van
uw wensen (looptijd, bedrag, enz.) produceert.
Een staatsbon wordt uitgegeven door de Staat. Voor het overige heeft dat product vrijwel
dezelfde kenmerken als een kasbon.
b. Kosten
De banken rekenen voor kasbons geen kosten aan, noch bij intekening of couponinning,
noch op vervaldag. Men kan de kasbons ook in bewaring geven bij de financiële instelling.
Zij zijn dan gedekt tegen diefstal. De interesten worden automatisch op de rekening
geplaatst. Voor zover de in bewaring gegeven kasbons door de betrokken financiële
instelling werden uitgegeven, zijn deze diensten eveneens gratis. Ook op de staatsbon zijn
geen kosten verschuldigd.
5
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
c. Rendement
De rente op kasbons varieert nauwelijks van bank tot bank. Wel is er een renteverschil op
grond van de looptijd. Een langere looptijd genereert bijna altijd een hogere rente. De
koper kan kiezen uit kasbons op 1 tot 5 jaar, soms zelfs langer. Gebruikelijk zijn de
termijnen 1 jaar, 18 maanden, 3 en 5 jaar. De kasbon is doorgaans verkrijgbaar in coupures
van 10.000, 50.000, 100.000 en 500.000 frank.
In de strijd om het marktaandeel lanceerden de financiële instellingen varianten op de
klassieke kasbon. Bij de kapitalisatiebon wordt de jaarlijkse interest niet uitgekeerd, maar
herbelegd (gekapitaliseerd), tegen de interestvoet van de kasbon. De kasbon bestaat dan
enkel uit een mantel. Bij kasbons met facultatieve kapitalisatie heeft de eigenaar de keuze:
kapitalisatie van de interest of uitkering van de interest tegen afgifte van de coupon. Ten
gevolge van de keuzemogelijkheid gebeurt de kapitalisatie tegen een lagere interestvoet
dan het rendement op de kasbon zelf.
Een aanvullend inkomen biedt de kasbon met trimestrieel inkomen. De interest wordt
driemaandelijks uitbetaald, zodat de houder periodiek over extra inkomsten beschikt:
mogelijk interessant voor gepensioneerde beleggers. Bij de kasbon met progressieve rente
verhoogt de interest naarmate men de kasbon langer houdt. Meestal kan men reeds vanaf
de eerste coupondatum het kapitaal terugvragen. De stijgende rente is een stimulans om de
kasbon te bewaren tot eindvervaldag.
De Staat ging inventief tewerk bij de introductie van de staatsbon. Er bestaan (voorlopig)
drie varianten. Bij de staatsbon met een looptijd van vijf jaar heeft de houder een optie
twee jaar langer te beleggen tegen dezelfde voorwaarden. De staatsbon 3-5-7 heeft een
looptijd van drie jaar, met optie tot twee keer toe voor twee jaar te verlengen,
minimumrente gewaarborgd. Bij de derde variante is de rente jaarlijks aanpasbaar. De
houder van een staatsbon krijgt de rente jaarlijks uitbetaald. Er is (voorlopig) geen
mogelijkheid tot kapitalisatie. Om de drie maanden (juni, september, december en maart)
worden nieuwe staatsbons uitgegeven.
d. Geld opvragen
Wie eerder dan voorzien over het geld van een kasbon wil beschikken, is op drie manieren
geholpen.
1. Simpel maar reëel: men trekke op zoek naar een koper.
2. Secundo, de bank verzoeken de eigen kasbons terug te kopen (prijs overeen te
komen).
3. Derde mogelijkheid: de kasbon(s) te koop aanbieden op de Openbare Veilingen van
de (Brusselse) beurs. In dat geval legt u best een limiet, een minimumprijs
waaronder u niet wil verkopen. De verkoop op de Openbare Veilingen gebeurt via
erkende beursvennootschappen.
Een staatsbon is makkelijker te verhandelen dan een kasbon. Het Rentefonds maakt
immers niet alleen markt voor staatsobligaties, maar ook voor staatsbons. In normale
omstandigheden moet u dus op elk moment een eerlijke prijs voor uw staatsbon krijgen.
6
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
V. Obligaties
a. Begrip
Een bedrijf in geldnood verhoogt het bedrijfskapitaal, de overheid zal in dat geval
bijvoorbeeld de belastingen verhogen. Maar zowel onderneming als overheid kunnen ook
een lening aangaan, hetzij bij financiële instellingen, hetzij rechtstreeks bij de spaarders via
de uitgifte van een obligatielening.
De obligatie is een schuldvordering van de obligatiehouder (bedrijf of overheid) ten
overstaan van een ontlener (emittent of debiteur) voor een bepaalde duur, tegen een
overeengekomen rente. De ontlener belooft op vaste tijdstippen (meestal jaarlijks) de rente
te betalen en - na afloop van de lening - het volledige kapitaal terug te betalen. De obligatie
is meestal een effect aan toonder: bezitter is eigenaar.
Supranationale en internationale instellingen doen vaak een beroep op de kapitaalmarkt om
bepaalde projecten te financieren. Beleggers prijzen de obligaties dank zij de uitstekende
waarborgen. Bekende debiteuren van dit soort leningen zijn de Wereldbank en de Europese
Investeringsbank.
b. Kenmerken
De obligatie bestaat meestal uit een mantel en een couponblad. De mantel bevat volgende
gegevens :
- de identiteit van debiteur of emittent
- de verklaring van de emittent dat hij een bedrag moet aan de houder van dit effect
- de nominale waarde van de obligatie (bv. 100.000 frank)
- de looptijd van de lening (bv. 10 jaar)
- het jaar van uitgifte
- de nominale rente
- de terugbetalingsdatum
- de coupondatum: meestal eens per jaar op vaste datum, gedurende de volledige looptijd
van de lening
- het nummer van de obligatie
- het totale (nominaal) bedrag van de obligatie (bv. 100 miljoen frank)
- de vermelding of een obligatie al dan niet van het achtergestelde type is
Op het couponblad vertegenwoordigt elk vakje (coupon) de jaarlijkse rente. Elke coupon
vermeldt het bedrag en de datum waarop die rente betaalbaar is. De obligatiehouder knipt
de coupon op vervaldag en levert 'm in bij een financiële instelling.
c. Pari
Obligaties worden uitgegeven a pari, onder of boven pari. Bij een emissie a pari betaalt u
de volle prijs, 100% van de uitgifteprijs. Onder pari betaalt u bijvoorbeeld 98,5%: voor een
obligatie met nominale waarde 100.000 frank wordt slechts 98.500 frank aangerekend. Bij
een uitgifte boven pari wordt meer dan de nominale waarde betaald. De notering van
obligaties geschiedt in procenten van de nominale waarde.
d. Effecten op rekening
7
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
In het buitenland wordt nadrukkelijk gestreefd naar een dematerialisering van de
effectenhandel. Het einde van de fysieke levering van aandelen en obligaties nadert. Beide
effecten worden steeds vaker op de rekening van de koper geplaatst. Voor de Belgische
belegger is dat slecht nieuws. Hij bergt zijn obligaties bij voorkeur in de eigen kluis op.
e. Obligatiemarkten
1. De primaire obligatiemarkt omvat de handel in nieuwe emissies. Sommige kranten (bv.
De Standaard) en vakbladen (Swingtrend, Cash-Trends, etc.) publiceren op geregelde
tijdstippen de nieuw uitgegeven obligaties.
2. De secundaire markt ("tweedehandsmarkt") verhandelt leningen die reeds eerder werden
uitgegeven. Beleggersblad Swingtrend publiceert wekelijks een selectie van bestaande
obligaties, te koop bij banken en beursvennootschappen.
f. Soorten obligaties
1. volgens waarborgen
Aan gewone obligaties zijn geen bijzondere voorrechten verbonden. De obligatiehouder
heeft dezelfde rechten als een gewoon schuldeiser. Bij de vereffening van de vennootschap
worden de obligatiehouders terugbetaald nadat de bevoorrechte schuldeisers hun
vergoeding ontvingen.
Bevoorrechte obligaties: terugbetaling van kapitaal en interesten wordt gewaarborgd door
bepaalde activa van de onderneming. De obligatiehouder verkrijgt hierdoor meer zekerheid
over de terugbetaling van zijn kapitaal. De bevoorrechte schuldeiser wordt in geval van
faillissement prioritair behandeld.
Achtergestelde obligaties worden pas terugbetaald nadat de bevoorrechte en de gewone
schuldeisers betaald zijn. De terugbetaling kan een probleem vormen als de debiteur in
financiële moeilijkheden geraakt.
Hypothecaire obligaties: terugbetaling wordt gewaarborgd door de vestiging van een
hypotheek op één of meer onroerende goederen van de onderneming. Hierdoor worden de
obligatiehouders bevoorrechte schuldeisers: bij faling worden ze voor de gewone
schuldeisers betaald.
2. volgens rendement
De klassieke ("gewone") obligatie is vastrentend: looptijd en rente zijn bij uitgifte bepaald,
en blijven voor de duur van de obligatie onveranderd. Periodiek heeft de obligatiehouder
recht op een zekere rente.
In de obligatie met variabele rente onderscheiden we "floating rate notes" (FRN) en
"variable rate notes" (VRN). Bij FRN wordt de rente om de drie à zes maanden betaald en
herzien, in functie van de rentevoet op de internationale geldmarkt (doorgaans de LIBOR
of London Inter Bank Offered Rate). De rente is dan gelijk aan die (variabele) rentevoet
plus een opslag (spread), die gedurende de ganse looptijd ongewijzigd blijft. Bij VRN is
dat niet het geval. Naast de rentevoet is ook de spread variabel, d.w.z. aanpasbaar aan een
wijziging in de marktomstandigheden.
8
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
3. volgens terugbetalingswijze
Obligaties met terugbetaling op vervaldag
Obligaties hebben per definitie een beperkte levensduur, maar de looptijd kan variëren van
1 tot 30 jaar. Vooral in de VS worden op grote schaal langerlopende obligaties ("bonds")
uitgegeven, in contrast met de emissies op minder dan 10 jaar ("notes"). De voorbije jaren
deden
ook
eeuwigdurende
obligaties
hun
intrede.
Kortlopende obligaties worden meestal integraal op eindvervaldag terugbetaald. Ze
behoren tot de "bullets", de obligaties met vaste looptijd die op geen manier vervroegd
aflosbaar zijn. De obligatiehouder is zeker dat zijn kapitaal gedurende de ganse periode
rendeert tegen een vooraf bepaalde rente.
Obligaties met vervroegde terugbetaling
Leningen met een zeer lange looptijd zijn vaak "in schijven" terugbetaalbaar. Tot deze
categorie behoren de obligaties met een optioneel vervroegde terugbetaling en de
obligaties met een verplichte aflossing.
Obligaties met verplichte aflossing
Na een zekere tijd worden de uitgegeven obligaties terugbetaald en uit circulatie genomen.
Opdat de emittent aan de terugbetaling zou kunnen voldoen, wordt hij dikwijls verplicht
een amortisatiefonds ("sinking fund") op te zetten, waarin een gedeelte van de inkomsten
van de emittent terechtkomt. Dat fonds zal dienen om de aflossingen en de
interestbetalingen te volbrengen. Concreet kan de terugbetaling op verschillende manieren
gebeuren:
 Uitloting of trekking :
De terugbetaling van het geleende bedrag respecteert een aflossingsplan. De debiteur
betaalt elk jaar een zeker bedrag terug. Lottrekking bepaalt welke nummers van de
obligatie jaarlijks terugbetaalbaar zijn. Om verrassingen te vermijden is het raadzaam
bank of beursvennootschap jaarlijks te polsen omtrent mogelijke uitlotingen.
 Terugkoop (purchase fund)
Deze techniek laat de emittent toe voor het overeenstemmende bedrag de stukken te
kopen op de beurs. Hij zal hier wel bij varen als het rentepeil sinds emissie gestegen is
(de obligatie noteert onder pari). Om de emittent te beschermen tegen een Bl te forse
rentedaling (obligatiekoers boven pari) wordt meestal een maximum koers
afgesproken. Tot diP koers is de emittent dan verplicht de stukken aan te kopen.
Obligaties met facultatieve aflossing
In dit geval is er geen verplichting de obligaties vervroegd terug te betalen, maar men kan
er wel voor opteren. Zowel debiteur als obligatiehouder kunnen de terugbetaling vragen.
Deze formaliteiten worden reeds bij emissie vastgelegd.
 Call-optie :
Als de debiteur-emittent de vervroegde terugbetaling kan vragen, spreekt men van een
"call"-optie. Deze call is meestal pas uitoefenbaar na een bepaalde datum, enkele jaren
na emissie. De debiteur zal uitoefenen indien de marktrente fors gedaald is sinds de
uitgifte van de obligatie. De oude leningen kan men in dergelijk scenario beter
vervangen door nieuwe exemplaren met een lagere rente, waardoor de obligatiehouder
mogelijk met een onaangename verrassing geconfronteerd wordt.
Indien de vervroegde terugbetaling via call-optie tot de mogelijkheden behoort, wordt
dit steeds vermeld op de rugzijde van de obligatie. De emittent kan terugbetalen aan
een bedrag boven pari, vanaf een bepaalde datum tot afloopdatum. Mogelijk wordt de
9
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
terugbetalingsprijs boven pari bepaald vanaf een bepaalde datum, waarna hij degressief
afneemt tot pari.
Bij obligaties met een call moet men zeer voorzichtig tewerkgaan bij de berekening
van het rendement. Dit rendement wordt immers veelal berekend op einddatum. Gaat
het om een obligatie met call-optie, dan moet men ook het rendement op de datum van
de call berekenen: dit ligt mogelijk veel hoger (of lager) dan het rendement op
einddatum.
 Put-optie :
Ook de obligatiehojder kan vervroegde terugbetaling vragen: put-optie. De
terugbetalingsprijs ligt dan steeds boven pari, alleen de houder haalt dus zijn voordeel
uit de operatie. Diverse converteerbare obligaties zijn voorzien van dergelijke putoptie. Zo een put-optie is voorzien, behoort vaak ook een call-optie tot de
mogelijkheden. Kwestie van de obligatiehouder een zekere bescherming te bieden.
g. Kosten
Er zijn geen kosten verbonden aan de aankoop van nieuwe obligaties. Die obligatie moet
normaal te koop zijn tegen emissieprijs (bv. 100%). Het gebeurt echter dat nieuwe
obligaties zeer snel uitverkocht zijn. Kopers van grote pakketten zullen dan desgevallend nog voor de officiële inschrijvingsperiode verstreken is - effecten te koop aanbieden tegen
een hogere prijs.
Voor de aankoop van bestaande obligaties vraagt de financiële tussenpersoon een
commissie van 1 à 2%. Doorgaans drukt die kost het jaarrendement met ruwweg 0,20%.
h. Rendement
Het rendement van een obligatie is het verschil tussen de opbrengst van een investering en
het geïnvesteerde bedrag. Deze werkelijke opbrengst van het geïnvesteerde geld mag niet
verward worden met de coupon (doorgaans een vast bedrag). Het rendement van een
obligatie kan hoger of lager liggen dan de coupon, afhankelijk van de koers van de
obligatie.
Voor obligaties kunnen we twee rendementen berekenen: het coupon- of onmiddellijk
rendement (current yield) en het actuarieel- of eindvervaldag-rendement (yield to
maturity).
Het renteverloop heeft een belangrijke invloed op de waarde van een obligatie. In een
periode van algemene rentedaling stijgen de obligatiekoersen. De koersen zullen dalen in
een periode van rentestijging.
Bij een daling van de lange-termijnrente stijgen langlopende obligaties sterker in koers dan
kortlopend papier. De precieze daling of stijging zal afhankelijk zijn van de duration. Deze
technische term meet de rentegevoeligheid van een obligatie. Hoe groter de duration, hoe
hoger de gevoeligheid voor een renteschommeling.
Via de yieldcurve wordt de rentestructuur voor beleggingen met verschillende looptijden
visueel weergegeven. In normale omstandigheden is de curve stijgend, zodat de
rentevergoeding op een kortere looptijd lager ligt dan de vergoeding op een langere
looptijd. Men spreekt van een inverse yieldcurve, indien het rendement van beleggingen op
korte termijn hoger ligt dan het rendement van lange-termijnbeleggingen.
1. Berekening van het couponrendement (current yield)
Couponrendement = nominale rente x 100/koers van de obligatie
10
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
De berekende couponrendementen zijn bruto rendementen. Om het netto rendement te
verkrijgen moet de Roerende Voorheffing (15%) worden afgetrokken.
Een online calculator voor het couponrendement vindt u op FinanCenter Online.
2. Berekening van het actuarieel rendement (yield to maturity)
Bij de berekening van het actuarieel rendement wordt rekening gehouden met alle
gegevens (inclusief terugbetalingsprijs en looptijd van de lening). Soms is het raadzaam
om een obligatie met een hoog couponrendement te verkopen, en te vervangen door een
obligatie met een lager coupon- maar een hoger actuarieel rendement. Professionele
beleggers zoeken overigens onverminderd naar een verbetering van het actuarieel
rendement. Ze arbitreren: obligaties in portefeuille worden verkocht, nieuwe obligaties
worden aangekocht. Bij "arbitrage" moet men in principe werken met obligaties van
ongeveer dezelfde looptijd. Het rendement van een obligatie stijgt immers naarmate de
looptijd langer is.
Via een vrij ingewikkelde formule wordt de actuele waarde van alle toekomstige
ontvangsten bepaald en gelijkgesteld aan de huidige koers.
Een online calculator voor het actuarieel rendement vindt u op FinanCenter Online .
i. Factoren van de obligatiekoers
De koers van een obligatie wordt deels bepaald door de marktrente. Als de rente daalt en
nieuwe obligaties worden uitgegeven tegen een lagere rente, stijgen de koersen van
vroeger uitgegeven leningen. Indien de rente stijgt, dalen de koersen van vroeger
uitgegeven obligaties.
Daarnaast wordt de koers (het rendement) van een obligatie gedetermineerd door de
looptijd en de terugbetalingsprijs. Dan nog kunnen obligaties met dezelfde nominale rente,
een identieke looptijd en dezelfde terugbetalingsprijs op hetzelfde ogenblik een
verschillende koers (en dito) rendement genereren). In de obligatiekoers spelen dus nog
andere elementen. Ze hebben betrekking op de aard van de debiteur en de omvang van de
emissie.
1. De debiteur/emittent
Qua solvabiliteit en kwaliteit is de ene debiteur - land of bedrijf - de andere niet. Hoe
groter het risico, hoe hoger de rente die de belegger mag verwachten. Bij een identieke
rentevergoeding zal hij immers kiezen voor de lening met de geringste kans op nietterugbetaling of opschorting van interestbetalingen. Slechts indien de rente wordt
aangedikt met een premie voor het hogere risico, zal de lening op de kapitaalmarkt succes
kennen. In dat verband is de rating van de obligatie cruciaal (zie verder).
Naast de kwaliteit speelt de bekendheid van de debiteur een rol. Bedrijven die voor het
eerst de obligatiemarkt betreden, moeten een hoger rendement bieden dan de emittent die
reeds jaren op de markt actief is.
2. De omvang van de emissie
Emissies van kleinere omvang moeten doorgaans een hoger rendement offreren. De grootte
van de lening bepaalt immers de liquiditeit, ergo de verhandelbaarheid. De beleggers geven
de voorkeur aan een lening van formaat, waarvan de koers niet of slechts marginaal
beïnvloed wordt door belangrijke transacties.
11
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
Leningen van zeer aanzienlijke omvang worden "jumboleningen" genoemd. Zijn die
leningen afkomstig van een zeer bekend debiteur, dan zal de obligatie door de markt vaak
als referentie-obligatie gebruikt worden. Men spreekt van een "benchmark". Een
belangrijke benchmark is de 30-jarige Amerikaanse staatsobligatie. Het rendement van
deze obligatie wordt dagelijks gevolgd door zowat iedereen die vertrouwd is met de beurs.
Een andere belangrijke benchmark is de Dow Jones 20 Corporate Bonds index. Deze index
bevat de koersen van 20 obligaties, uitgegeven door Amerikaanse debiteuren van de
hoogste kwaliteit. Het betreft in feite een index voor de obligatiemarkt, zoals de klassieke
"Dow" er één is voor de Amerikaanse aandelenmarkt.
j. Geld opvragen
Obligaties zijn niet altijd even vlot verhandelbaar. In sommige leningen is de markt erg
illiquide. Zowel koper als verkoper werken daarom beter gelimiteerd. Bij interne leningen
of leningen die op geen enkele beurs noteren, is het dikwijls erg moeilijk de koers te
achterhalen. Zo zijn obligaties in Luxemburgse frank doorgaans bijzonder moeilijk
verhandelbaar. Ook obligaties met bijzondere kenmerken - bijvoorbeeld de grootte van de
coupon gekoppeld aan een index of de interbankenrente - zijn moeilijk te verhandelen.
k. Bijzondere obligatievormen
1. Winstdelende obligatie
Naast een vaste rente heeft de obligatiehouder recht op een deel van de winst, en gebeurlijk
- bij vereffening - op een deel van de reserves. De vaste rente ligt door de kans op een
bonus lager dan bij de gewone obligatie. Winstdelende obligaties zijn veeleer zeldzaam.
2. Geïndexeerde obligatie
Rente en/of terugbetaald kapitaal staan in verhouding tot een index die men representatief
acht voor de evolutie van de koopkracht. De nominale rente wordt opwaarts herzien in
functie van de stijging van de referentie-index. Potentiële referentie-indices: de prijsindex,
de goudindex, de beursindex, etc.
3. Nulcouponobligatie
Bij een zerobond of nulcouponobligatie wordt geen coupon uitbetaald. Wel wordt op
eindvervaldag een meerwaarde uitgekeerd. Daardoor ligt de uitgifteprijs ver beneden pari
(bv. 40%). Op eindvervaldag ontvangt men een hoger bedrag dan bij de uitgifte. Het
verschil is de gekapitaliseerde rente over de looptijd van de lening.
4. Converteerbare obligatie
Deze obligaties worden en masse uitgegeven wanneer de internationale beurzen hoge
toppen scheren. De converteerbare obligatie of convertible is een door een vennootschap
uitgegeven obligatie die binnen een bepaalde termijn (de conversieperiode) en onder
bepaalde voorwaarden (de conversievoorwaarden) inwisselbaar is tegen aandelen van
dezelfde onderneming. Maar er bestaan ook converteerbare obligaties, met mogelijkheid
tot conversie in aandelen van een andere onderneming. Bovendien kan de omwisseling
gepaard gaan met een betaling in contanten. De converteerbare obligatie geeft een lagere
rentevergoeding dan de gewone obligatie.
12
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
De voorwaarden om de obligatie om te zetten in aandelen worden bepaald bij uitgifte. De
conversieprijs is de prijs die men voor de aandelen moet betalen. Het verschil tussen
conversieprijs en aandelenkoers bij emissie is de conversiepremie, meestal 10 tot 15%: het
aandeel moet dus met 10 à 15% stijgen eer het interessant wordt de conversie door te
voeren. De periode waarin de obligatiehouder de omwisseling kan vragen, is mogelijk
beperkt. Men voegt dan een bepaalde conversieperiode toe aan de uitgiftevoorwaarden.
Ten slotte wordt ook de conversieverhouding aangegeven: hoeveel aandelen kan men
verkrijgen door omzetting van één obligatie? Meestal is de conversie niet verplicht. Er
bestaan echter converteerbare obligaties waarbij dat wel het geval is.
De convertible biedt door haar vaste rente een zekere rendementsbeveiliging. Bovendien
heeft de obligatiehouder uitzicht op een aanzienlijke koerswinst, indien de onderliggende
waarde fors stijgt.
5. Obligatie met warrant
Net als de converteerbare obligatie is de obligatie met warrant een lening met
aandeelgebonden opbrengst. De obligatie met warrant bestaat uit twee financiële
beleggingsinstrumenten: de obligatie en de warrant. De warrant geeft het recht tegen een
vooraf bepaalde prijs aandelen van de onderliggende vennootschap te verwerven. De
obligatie is een gewone lening met lage coupon.
Anders dan bij de convertible blijft de obligatie na omruiling van de warrant behouden. De
obligatie noteert dan ex warrant. Zolang de warrant aan de obligatie hangt, noteert de
obligatie cum warrant. De warrant krijgt op de beurs een aparte notering.
De obligatie met warrant heeft bepaalde voordelen. De belegger is zeker van een bepaald
rendement, maar hij kan ook profiteren van een stijging van de koers van het aandeel.
Gezien de onderscheiden notering van warrant en lening kan men steeds een gedeelte
verkopen. Noteert de warrant sterk, inclusief hoge premie, dan kan men de warrant
verkopen en de obligatie ex warrant bijhouden.
6. Dubbel-muntobligatie
Bij de Dual Currency-obligatie heeft de emittent het recht terug te betalen in een andere
munt, tegen een op voorhand bepaalde wisselkoers. Voor de koper van de obligatie is het
rendement moeilijk te berekenen. Dat hangt immers in hoge mate af van de evolutie van de
koers in beide munten.
Beleggen in dual currency-obligaties vereist een goed inzicht in de toekomstige
koersevolutie van de munten in kwestie. De hoge coupon van deze leningen is niet zelden
een bron van misleiding.
7. Overheidsobligatie
Overheidsobligaties ("overheidsfondsen") worden gewaarborgd door de overheid en
vormen de rechtstreekse staatsschuld. Daarnaast is er de "onrechtstreekse" staatsschuld:
leningen die ten voordele van bepaalde instellingen en fondsen (bv. het Wegenfonds en de
N.M.B.S.) worden uitgegeven. De Staat ontfermt zich over de interestbetalingen en de
aflossingen.
Net zoals de overheid kan een kapitaalvennootschap beroep doen op het openbare
spaarwezen om de nodige fondsen in te zamelen. Deze obligaties zijn gewaarborgd door de
13
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
vennootschap. Een onderneming kan failliet gaan, zodat aan een belegging in dit soort
leningen een groter risico verbonden is.
8. Lineaire obligatie (OLO)
Een aparte categorie van staatsleningen vormen de lineaire obligaties (OLO's). Ze worden
elke laatste maandag van de maand uitgegeven tegen dezelfde rente, met dezelfde
vervaldag. De intekenprijs verschilt echter naargelang de stand van de rente. Zo is het
mogelijk in te tekenen op een OLO die vervalt in 2006. Zes maanden later kan men
dezelfde OLO kopen, met gelijke vervaldag en coupon, maar wellicht tegen een andere
prijs. Door die handel ontstaat een steeds toenemende massa van obligaties die, voor
institutionelen, vlot verhandelbaar zijn. De effecten worden echter niet gedrukt, ze zijn niet
gematerialiseerd. De OLO's bestaan alleen op rekeningen bij de Nationale Bank.
OLO's geven een iets lager rendement dan gewone staatsleningen en zijn dus voor de
doorsnee particulier minder interessant. Ook de dematerialisering schaadt de particuliere
aantrekkingskracht van de OLO's. Particulieren die voor lange tijd (15 jaar of meer) in
staatspapier willen beleggen, vinden in OLO's wel een interessant beleggingsinstrument.
l. Veiligheid
De betrouwbaarheid van een debiteur - zijn kredietwaardigheid - wordt door
gespecialiseerde huizen uitgedrukt middels een rating. De bekendste ratings zijn die van de
huizen Moody's en Standard & Poor's. Ratings bieden een houvast, zonder meer. Ze zijn
dus niet te interpreteren als een absolute waarheid.
Minder bekende of niet bijster kredietwaardige debiteuren kunnen obligatieleningen
uitgeven, maar ze zullen dan wel een hoger rendement moeten aanbieden. Typische
voorbeelden van obligaties met een hoog risico zijn de obligaties van een aantal
ontwikkelingslanden en de zogenaamde "junk bonds". De junks waren erg populair in de
tweede helft van de jaren tachtig. Michael Milken van Drexel Burnham Lambert bouwde
rond de "junk bonds" een heel imperium uit. Toen Milken achter de tralies belandde,
verdween het fenomeen in de vergeetput. Toch kan nog steeds in "junk bonds" gehandeld
worden.
De courante ratings (in dalende volgorde van kredietwaardigheid) zijn :
Moody's
Aaa, Aa1, Aa2, Aa3, A1, A2, A3, Baa1, Baa2, Baa3, Ba1, Ba2, Ba3, B1, B2,
B3, Caa, Ca, C, D
Standard & AAA, AA+, AA, AA-, A+, A, A-, BBB+, BBB, BB+, BB, BB-, B+, B, B-,
Poor's
CCC, CC, C, D
De A-categorie mag normaal geen terugbetalingsproblemen kennen. C en D zijn in
principe niet geschikt voor particuliere beleggers. Bedenk ook dat ratings geen statisch,
maar een dynamisch gegeven vormen. Ze kunnen immers worden aangepast tijdens de
looptijd van de obligatie.
m. Deelgebieden van de obligatiemarkt
Van belang is het onderscheid tussen de binnenlandse en de internationale obligatiemarkt.
Op de binnenlandse obligatiemarkt noteren de emissies in de eigen munt van het land. De
internationale obligatiemarkt laat zich opdelen in de buitenlandse en de euroobligatiemarkt. Een buitenlandse obligatie wordt uitgegeven door een buitenlandse
14
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
debiteur in één bepaald land. Een euro-obligatie wordt in diverse landen tegelijk
uitgegeven.
Belgische staatsobligaties noteren op de Brusselse beurs, waar men dagelijks voor alle
staatsobligaties een koers opmaakt. Die koersen worden gepubliceerd in dag- en
weekbladen. De koersen tussen twee opeenvolgende noteringen mogen ten hoogste 2%
afwijken. De prijs wordt tussen 14u en 14.30u bepaald door het Rentefonds. Die instantie
treedt op als markthouder: ze centraliseert vraag en aanbod.
n. Euro-obligatiemarkt
De Euro-obligatiemarkt ontstond in 1963. Europese debiteuren konden zich niet langer
kapitaal toeëigenen op de beurs van New York. Om het Amerikaans verbod op
kapitaalexport te omzeilen, besloot men zPlf dollarobligaties uit te geven. Aanvankelijk
was de Euro-obligatiemarkt in hoofdzaak een Euro-dollarmarkt.
Sinds 1968 is het Europese karakter minder uitgesproken, doordat ook Amerikaanse
bedrijven hun expansie meer en meer via een beroep op de buitenlandse kapitaalmarkten
financierden. De Amerikaanse debiteuren verschenen voornamelijk op de Euroobligatiemarkt, vermits de Amerikaanse regering door aanhoudende tekorten op de
begroting gewilliger leende op de binnenlandse markt.
De populariteit van de Euro-obligatiemarkt groeide gestaag. Steeds meer munten werden in
de emissies betrokken. De markt positioneert zich momenteel als een internationale
vermogensmarkt, waarin twee partijen de dienst uitmaken: de houders van deviezen die
deze gelden willen beleggen op een bepaalde termijn en de debiteuren die middelen zoeken
om hun financieringsbehoeften te lenigen.
De organisatie van een emissie op de Euro-obligatiemarkt wordt geregeld door de
internationale organisatie van obligatiehandelaars, de AIBD (Association of International
Bond Dealers).
Een bedrijf dat financiën zoekt op de internationale kapitaalmarkt zal eerst een belangrijke
financiële instelling vragen als lead manager van de lening te fungeren. De lead manager
zorgt in principe voor de plaatsing via de loketten. Bovendien treedt hij op als vaste
afnemer. Dat omvat de verplichting in ruil voor een commissie zelf obligaties in
portefeuille te nemen, indien na de inschrijvingsperiode een gedeelte niet is geplaatst. De
lead manager onderzoekt, in overleg met het bedrijf, welk type lening in welke munt best
in de markt ligt. Eens de modaliteiten van de obligatie zijn vastgelegd, gaat de lead
manager op zoek naar co-managers. Via co-managing kan hij zijn risico in geval van nietplaatsing verkleinen, bovendien worden de mogelijkheden om de lening te plaatsen
aanzienlijk vergroot. Alle co-managers vormen het syndicaat, dat uiteindelijk de vaste
opname waarborgt. De kantoren van de lead manager en de co-managers vormen de selling
group, die de bestellingen bij de beleggers plaatst.
De Euro-obligatiemarkt is een wereldomvattende markt. De meeste transacties verlopen
buiten beurs, veelal via de telefoon. Wanneer een belegger een Euro-obligatie wenst te
(ver)kopen, belt hij zijn financiële tussenpersoon, die hem zal doorverbinden met de
dealing room. In de dealing room gaat men op zoek naar een tegenpartij voor de aan- of
verkoop van de obligatie. Hiertoe pleegt men in de dealing room een aantal telefoontjes
met de markthouders van de obligatie. Dat zijn personen uit het uitgiftesyndicaat van de
emissie. Ze staan in voor de vlotte verhandelbaarheid van de lening.
15
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
De markthouders zullen aan de dealing room een "ask price" en een "bid price" meedelen.
Tegen de ask price kan men kopen, tegen de bid price verkopen. Het verschil tussen beide
prijzen bedraagt meestal 0,50 tot 0,75%. Bij akkoord wordt de deal afgesloten. De
voorwaarden (hoeveelheid, munt, soort obligatie) worden doorgeseind naar de back office.
De clearinghuizen zorgen voor de verdere afhandeling van de transactie. Euroclear,
opgezet door Morgan Guaranty Trust, en Cedel (Centrales de Livraison de Valeurs
Mobilières) zijn instellingen die zorgen dat de stukken van de tegenpartij bij de beleggers
geraken, dan wel dat de stukken van de belegger in het dossier van de tegenpartij
terechtkomen.
VI. Aandelen
a. Aandelen en andere spaarvormen
Wie aandelen koopt, loopt een hoger risico dan de houder van kasbons of obligaties. De
aandeelhouder stelt kapitaal ter beschikking van een onderneming, die dat geld aanwendt
om haar activiteiten te financieren. Het kapitaal is risicodragend: als het bedrijf failliet
gaat, is de aandeelhouder het geïnvesteerde kapitaal kwijt. Bij een eventuele vereffening
komt hij op de allerlaatste plaats, na de obligatiehouders.
De obligatiehouder kent op voorhand zijn vergoeding (coupon). Dit in tegenstelling tot de
aandeelhouder. Gaan de zaken slecht, dan zal het bedrijf mogelijk geen dividend uitkeren.
Maar het risico kan ook in het voordeel van de aandeelhouder uitdraaien. Als het bedrijf
goed boert, gaat de koers van het aandeel meestal crescendo. Wie kocht aan een zacht
prijsje, zal zijn aandelen op zeker moment met een forse winst kunnen verkopen. Ook het
dividend zal trouwens veelal toenemen indien het bedrijf goede zaken doet.
De aandeelhouder is voor een stukje medeëigenaar van het bedrijf waarin hij investeert. Hij
geniet dus bepaalde rechten. Op de jaarlijkse algemene aandeelhoudersvergadering kan hij
tekst en uitleg eisen over de gang van zaken binnen het bedrijf. De aandeelhouder heeft
bovendien een stem in de goedkeuring van de jaarrekening, de benoeming en het ontslag
van bestuurders, de goedkeuring van het dividendbedrag, etc.
Uit onderzoek blijkt dat aandelen op langere termijn een hogere opbrengst genereren dan
andere spaarvormen (obligaties, spaarboekjes, termijnrekeningen,...). In de VS wordt
dikwijls gerefereerd aan de studie van Ibbotsen en Sinquefield. Over de periode 1926-1989
gaven aandelen een gemiddelde jaarlijkse opbrengst voor belastingen van 10,3 %. De
aandelen van kleine ondernemingen (small caps) deden het nog beter, met een gemiddelde
jaarlijkse opbrengst van 12,2 %.
Bedrijfs- en overheidsobligaties scoorden beduidend minder goed: een jaarlijkse financiële
opbrengst van respectievelijk 5,2 en 4,6 %. De korte-termijnbelegger zat gemiddeld aan
3,6 %, een rendement dat dan nog grotendeels werd uitgehold door de inflatie van
gemiddeld 3,1 %. Aandeelhouders houden na de jaarlijkse prijsstijgingen gemiddeld 7,2 %
over.
Ondanks deze gunstige perspectieven, moet de belegger omzichtig tewerkgaan in de keuze
van een aandeel. Een foute beslissing kan 'm immers de volledige inzet kosten. Om die
reden vergt beleggen in aandelen enige bedrijfseconomische kennis. Tevens is inzicht in de
werking van de beurs vereist.
16
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
b. Emissie van aandelen
Bij de oprichting van een nieuwe vennootschap worden aandelen uitgegeven. Niet alle
aandelen noteren op de beurs: een massa BVBA's en NV's kan of wil de overstap naar de
beurs niet wagen. Opteert een vennootschap op zeker moment toch voor een beursnotering,
dan wordt via een emissie een pakket aandelen aan het publiek verkocht.
Indien een beursgenoteerde onderneming het eigen vermogen wil versterken, kan ze
overgaan tot een kapitaalverhoging: de uitgifte van nieuwe aandelen. De reeds bestaande
aandeelhouders genieten meestal het voorrecht met een bepaalde korting op de nieuwe
aandelen in te schrijven.
De emissie van aandelen impliceert de samenstelling van een prospectus, waarin de
onderneming zich voorstelt en het belangrijkste cijfermateriaal (balans resultatenrekening) verstrekt. De toelatingsvoorwaarden voor een beursnotering zijn
vastgelegd in het Koninklijk Besluit van 28 februari 1993. De bankcommissie is bevoegd
om de aandelenuitgifte toe te laten en de prospectus goed te keuren. De beurscommissie
geeft het fiat voor de notering zelf.
Bij een kapitaalverhoging dient de prospectus de volgende zaken te vermelden:
- het bedrag van de kapitaalverhoging
- de uitgiftekoers
- de data van inschrijving en betaling
- een balans en resultatenrekening
- een prognose voor de toekomstige winstevolutie
c. Inschrijvingsrecht of claim
Bij een kapitaalverhoging krijgen de houders van bestaande aandelen meestal een
voorkeursrecht, in de vorm van een claim. Dat is niet zozeer een geschenk, maar veeleer
pure noodzaak. De prijs van de nieuwe aandelen ligt immers meestal onder de beurskoers
bij uitgifte. En vermits men de oude aandeelhouders niet mag benadelen, wordt een
inschrijvingsrecht toegekend. Door de emissie van nieuwe aandelen dreigt bovendien een
verwatering van de winst per aandeel, zodat de oude aandeelhouders recht hebben op enige
compensatie.
De claim wordt uitgeoefend door gebruik te maken van één of meer coupons, die normaal
recht geven op een dividend. De coupon wordt geknipt. In ruil verkrijgt men een
inschrijvingsrecht, in plaats van een gewoon dividend.
Bij de toekenning van claims kan een probleem opduiken. Stel dat elf claims recht geven
op één nieuw aandeel. Dan is er slechts één kans op elf dat de aandeelhouder de claim kan
uitoefenen, zonder met een "restant" te blijven zitten. Op die manier ontstaat de handel in
inschrijvingsrechten. De belegger kan op de beurs claims bijkopen, dan wel het surplus aan
claims verkopen. De prijs van de inschrijvingsrechten - die slechts een beperkte tijd op de
beurs noteren - is afhankelijk van vraag en aanbod.
d. dividend
Het dividend is de uitkering die de onderneming jaarlijks toekent aan de aandeelhouders,
meestal een deel van de over dat jaar behaalde ondernemingswinst. Als het jaar met verlies
werd afgesloten, volgt mogelijk geen dividenduitkering. Toch zullen bedrijven "in het
rood" soms een dividend betalen, als bewijs van vertrouwen in de toekomst.
17
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
Het dividend wordt doorgaans contant uitgekeerd, maar in navolging van het buitenland
wint het stock-dividend aan belang. De aandeelhouder mag kiezen: geld of nieuwe
aandelen in een vooraf bepaalde verhouding. Sommige bedrijven - o.a. de Nederlandse
brouwer Heineken - vergasten de aandeelhouders eens in de zoveel jaar op een
bonusaandeel.
In principe gaat een aandeel ex-dividend de dag na de jaarvergadering. Deze datum valt
niet altijd samen met het tijdstip van uitbetaling. Soms duurt het zelfs een tijdje eer het
bedrag van het dividend - min de kosten - op de rekening van de aandeelhouder komt.
Bij een aandelenavontuur op buitenlandse beurzen stelt zich een bijkomend probleem. De
niet zo wakkere belegger zal twee keer de volle pot aan Roerende Voorheffing moeten
betalen. Met een aantal landen sloot België een overeenkomst, waardoor men in het
thuisland van het aandeel minder RV moet betalen. Wie zich in de VS meldt als
buitenlandse aandeelhouder, betaalt geen 25, maar 15 %. Sommige banken zien dit over
het hoofd, zodat de klant in feite te veel betaalt. U weze gewaarschuwd.
In de VS wordt traditioneel een kwartaaldividend uitgekeerd. De Belgische belegger is niet
gediend met een dergelijke periodiciteit. Ook de bank zal dan immers vier keer kosten
aanrekenen om de betaling van het dividend af te handelen, waardoor het in bepaalde
gevallen niet eens de moeite is het dividend te verzilveren. In verschillende Europese
landen wordt eerst een interimdividend uitgekeerd, bijvoorbeeld als het boekjaar er voor de
helft opzit. Later volgt het slotdividend.
e. Stock-split
De meeste beleggers hebben een voorkeur voor "lichte" aandelen. Om psychologische
redenen kopen zij liever 10 aandelen van 5.000 frank, dan 1 aandeel van 50.000 frank.
Deze voorkeur kan de verhandelbaarheid van "dure" aandelen schade berokkenen. Heel
wat bedrijven besluiten dan ook tot een stock-split of aandelensplitsing wanneer de koers
te sterk gestegen is. Met name in de VS is dit een courante praktijk. Op zeker moment
wordt beslist de oude aandelen in te ruilen tegen nieuwe aandelen, vaak in een verhouding
2 nieuwe/1 oud.
f. Preferente aandelen
De directie van een bedrijf kan de algemene aandeelhoudersvergadering de toestemming
vragen preferente aandelen uit te geven. Deze worden geplaatst bij een bevriende stichting,
die op de algemene vergadering steevast de kant van de raad van bestuur zal kiezen.
Preferente aandelen komen eerst aan bod bij een dividenduitkering, maar ook als het
bedrijf in vereffening gaat. De gewone aandeelhouder heeft in dat geval (nog) minder in de
pap te brokken.
Een courante aanleiding voor de uitgifte van preferente aandelen is de vrees voor een
vijandig overname-bod. De gewone aandeelhouder haalt veelal profijt uit een overname,
vermits het bod gebeurlijk latente meerwaarden aan de oppervlakte brengt. Legio zijn de
bedrijven die werden overgenomen tegen een hogere prijs dan de aandelenkoers op de
beurs.
g. AFV/VVPR-aandelen
De wet Cooreman-De Clercq (1982) bracht de aandelen met fiscale voordelen (AFV) tot
leven. Het belastingvoordeel bestond onder andere uit een vrijstelling van erfenisrechten en
18
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
een verlaagde voorheffing. De ingreep had tot doel de investeringsactiviteiten van de
bedrijven te stimuleren.
Artikel 15 van de wet van 30 maart 1993 bood de mogelijkheid het AFV-statuut vanaf 1
januari 1995 te ruilen voor het VVPR-statuut. VVPR staat voor verminderde
voorheffing/précompte reduite. VVPR-aandelen zijn onderworpen aan een Roerende
Voorheffing van slechts 15 %. Enkele bedrijven splitsten de VVPR-aandelen in gewone
aandelen en strips. De fiscale voordelen zijn verbonden aan de strips, die apart noteren op
de beurs.
h. Certificaten van aandelen
Van heel wat buitenlandse waarden noteren in Brussel niet de aandelen zelf, maar de
certificaten. Motief: de aandelen uit het buitenland zijn dikwijls op naam, waar de
Belgische belegger niet bepaald tuk op is. Een aantal banken besloot tot de oprichting van
fiduciaires, die de aandelen kopen en vervolgens certificaten van deze aandelen uitgeven.
Op die manier wordt de anonimiteit van het aandelenbezit gevrijwaard. De bekendste
fiduciaires zijn Sofigen (Generale Bank), Soges Fiducem (BBL), Morgan Guaranty Trust
(Morgan) en Ateca (Kredietbank).
VII. De evaluatie van aandelen
a. Het dividend
De waardering van een aandeel wordt allereerst bepaald door de vraag of het bedrijf al dan
niet een jaarlijks dividend uitkeert. Sommige bedrijven zijn gekenmerkt door een stabiele
groei in de dividenduitkering. Ze worden dan ook als relatief veilige beleggingen
bestempeld. In sectoren met een cyclisch karakter - o.a. chemie, papier en staal - wisselen
goede en slechte jaren elkaar af. In perioden van verlies wordt de dividenduitkering
dikwijls geschrapt.
Het deel van de winst dat een bestemming vindt in de dividenduitkering wordt ook pay-out
ratio genoemd. Rendementsaandelen hebben een relatief hoge pay-out ratio: een
aanzienlijk part van de winst wordt uitgekeerd in de vorm van een dividend. Snel
groeiende bedrijven betalen meestal een karig dividend: een relatief groot deel van de
winst wordt aangewend om de groei van het bedrijf te financieren. De pay-out ratio is dan
ook aan de lage kant.
b. Het rendement
Het rendement is de verhouding tussen het dividend en de koers van het aandeel. Daalt de
koers, dan stijgt het rendement, en vice versa. Bij de bepaling van het rendement van een
aandeel is het vroegere verloop van de dividenduitkering cruciaal. Een aandeel dat in de
loop der jaren een interessant rendement opleverde, zal waarschijnlijk ook in de toekomst
gul betalen.
Normaal is het rendement op aandelen lager dan op vastrentende waarden. Eén en ander
wordt echter gecompenseerd door de kansen op een meerwaarde, in de vorm van een
koersstijging. Een aandeel met een rendement van minder dan 2 %, kan interessant zijn op
basis van de groeiperspectieven.
19
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
c. De Koers/Winstverhouding
De K/W (P/E of price/earnings) is de verhouding tussen de koers van het aandeel en de
nettowinst. Een voorbeeld. Bedrijf X noteert aan een koers van 1.000 frank en realiseerde
vorig jaar een winst per aandeel van 100 frank. De K/W bedraagt dan 10. Indien dit jaar
een winst per aandeel van 125 frank haalbaar wordt geacht, bedraagt de verwachte K/W 8.
In de berekening van de K/W baseert men zich meestal op de courante winst: de winst die
het bedrijf maakt, zonder eenmalige kosten of baten in rekening te brengen. De winst uit de
verkoop van bepaalde afdelingen komt dus niet in aanmerking.
Doorgaans geldt: hoe lager de K/W, hoe interessanter het aandeel. Toch mag men de
koers/winstverhouding niet tot absolute maatstaf promoveren. Het is steeds aangewezen de
K/W van een bepaalde onderneming te vergelijken met enerzijds de ratio van andere
bedrijven uit dezelfde sector, en anderzijds de totale K/W van de beurs in het thuisland van
het bedrijf. In globo is de aankoop van een aandeel pas interessant als het bedrijf ten
aanzien van de sector en de beurs gunstige resultaten en redelijke groeiperspectieven "in de
benen" heeft.
d. De return
De berekening van de return is een alternatieve methode om een aandeel te evalueren.
Return =
(koers van het aandeel op D1- koers van het aandeel op D0 + dividend en andere
uitkeringen) / koers van het aandeel op D0
Waarbij :
D0 = koers op 1 januari van jaar X
D1 = koers op 31 december van jaar X
Voorbeeld:
Koers op 1 januari 1996 = 1.000
Koers op 31 december 1996 = 1.100
Uitgekeerd dividend : 50
Return = ((1.100 - 1.000) + 50)/1.000 = 0,15 of 15 %
Er is een positieve return, indien de koers einde jaar hoger noteert dan bij het begin van dat
jaar. Is dat niet het geval, dan is er sprake van een negatieve return.
e. De cash flow
De cash flow (letterlijk: kasstroom) is het geld dat het bedrijf binnen een bepaalde periode
heeft ontvangen min het geld dat tijdens dezelfde periode werd uitgegeven. Bij een
negatieve cash flow is de term cash drain van toepassing: er is minder geld in kas, of het
bedrijf maakte verlies. De berekeningsformule van de cash flow is als volgt:
Cash flow = winst na belastingen + afschrijvingen
De afschrijvingen zijn boekhoudkundig op een soepele manier te behandelen. Tijdens een
goed jaar kan men de winst kunstmatig laag houden, in minder goede jaren kunstmatig
hoog. Vandaar het belang de continuVteit van de afschrijvingen in de gaten te houden. Een
ongewoon sterke stijging van de afschrijvingen is normaal ondenkbaar zonder grote
investeringen. Indien uit de balans een verdubbeling van de afschrijvingen blijkt, werd er
dus zwaar geVnvesteerd, zoniet werden de afschrijvingen opgetrokken om de winst te
drukken. Uiteraard met de bedoeling minder belastingen te betalen.
20
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
Afschrijvingen en cash flow verdienen zijn belangrijke aspecten in de evaluatie van
aandelen. De belegger moet in eerste instantie de uitzonderlijke kosten en opbrengsten in
de gaten houden. Die kunnen immers latente kasstromen verbergen. De cash flow geeft een
idee hoeveel kapitaal in een bedrijf onmiddellijk voorradig is. Meestal geldt: hoe hoger de
cash flow, hoe gezonder de bedrijfseconomische toestand.
f. Boekwaarde en intrinsieke waarde
De boekwaarde van een aandeel is het eigen vermogen gedeeld door het aantal aandelen.
Het eigen vermogen bestaat uit de volgende posten :
Passief
Actief
Eigen vermogen =
Eigen vermogen =
-> Kapitaal
-> Activa
+ uitgifte
- schulden
+
herwaarderingsmeerwaarde
n
+ reserves
+ overgedragen winst
De intrinsieke waarde van een aandeel is de werkelijk geschatte waarde van het aandeel, in
de veronderstelling dat de onderneming alle activa te gelde zou maken. De raming van de
intrinsieke waarde is een moeilijke klus, vermits men niet op alle factoren evenveel greep
heeft. De uitkomst is dan ook meestal benaderend en zelden 100 % correct.
In sommige gevallen is er een brede marge tussen de intrinsieke waarde en de boekwaarde.
Cash! geeft de voorkeur aan de boekwaarde. Voor zover bekend, wordt deze wekelijks
opgenomen in de lijsten op de middenpagina's.
g. Het jaarverslag
Aandeelhouders vinden in het jaarverslag van een onderneming een schat aan informatie.
De inhoud van de jaarrekening is bij wet geregeld. Ze omvat de balans, de
resultatenrekening en de toelichting. Jaarverslagen van grote beursgenoteerde
ondernemingen verstrekken vaak extra informatie, zoals het personeelsverslag, de
prognoses van winst en omzet, het complete verslag van de groepsactiviteiten, etc. Voor de
aandeelhouder is het jaarverslag op eenvoudige aanvraag verkrijgbaar op de zetel van de
onderneming.
Gezien het belang van de jaarrekening, volgt een woordje uitleg over balans en
resultatenrekening.
1. Balans
Een balans bevat twee delen: links het actief, rechts het passief. Het actief geeft aan
waarvoor de middelen van de onderneming worden gebruikt. Het passief geeft de herkomst
van die middelen aan. Het totaal van het actief en het passief van de balans moet identiek
zijn. De balans is slechts een momentopname van de boekhoudkundige toestand van een
bedrijf, en moet als dusdanig geVnterpreteerd worden.
21
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
Het actief
Het actief bestaat uit twee delen: de vaste en de vlottende activa. In de vaste activa zijn de
middelen van de onderneming vastgelegd voor een min of meer lange periode ("vast"). De
middelen besteed aan vlottende activa kunnen relatief snel geactiveerd worden.
1. Oprichtingskosten
Hieronder boekt de onderneming de kosten van de oprichting, kosten verbonden aan de
emissie van leningen, kapitaalverhogingen, disagio's, herstructureringskosten, etc. Deze
kosten worden door de band zo snel mogelijk afgeschreven.
2. Immateriële vaste activa
Kosten van onderzoek, octrooien, licenties, know-how, good-will. Kortom, zaken die een
onderneming bezit, hoewel ze niet tastbaar (materieel) aanwezig zijn.
3. Materieel vaste activa
Deze post heeft betrekking op de materiNle zaken in het bedrijf. Gebouwen, meubilair,
wagenpark, etc.
4. Financiële vaste activa
De deelnemingen in en vorderingen op zuster- en dochterondernemingen, verwante
ondernemingen of vreemde ondernemingen.
5. Vorderingen op meer dan 1 jaar
Vorderingen op klanten waarover het bedrijf ten vroegste volgend jaar kan beschikken.
6. Voorraden en bestellingen in uitvoering
Alle grondstoffen, half afgewerkte en afgewerkte producten die het bedrijf in voorraad
heeft.
7. Vorderingen op ten hoogste 1 jaar
Vorderingen op klanten korter dan 1 jaar Pn vorderingen op meer dan 1 jaar die in het
komende jaar vervallen.
8. Geldbeleggingen
Deze rubriek behoeft geen uitleg. Ook een bedrijf kan immers als belegger optreden.
9. Liquide middelen
De som van de tegoeden in kas en op de bank.
10. Overlopende rekeningen
De reeds betaalde facturen die betrekking hebben op het volgende boekjaar en de nog niet
ontvangen inkomsten van het huidige boekjaar.
Het passief
1. Kapitaal
Het kapitaal behelst de middelen die de eigenaars en/of de aandeelhouders in het bedrijf
hebben ondergebracht. De werkelijk ingelegde gelden vormen het geplaatst kapitaal. Naast
ingebrachte reserves omvat het kapitaal mogelijk ook geVncorporeerde reserves: reserves
die het bedrijf heeft aangelegd en tot kapitaal werden omgevormd.
2. Uitgiftepremies
De uitgiftepremie is het verschil tussen de prijs van een nieuw aandeel en het bedrag
waarmee het kapitaal wordt verhoogd. De bestaande aandeelhouders hebben recht op een
deel van de niet-uitgekeerde winst. Hetzelfde geldt voor de nieuwe aandeelhouders, mits
een tegenprestatie onder de vorm van uitgiftepremies.
3. Herwaarderingsmeerwaarden
De bedragen waarmee bepaalde activa werden opgewaardeerd.
22
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
4. Reserves
De reserves worden aangelegd met de winst die de onderneming heeft ingehouden. Alleen
de beschikbare reserves zijn aan te boren.
5. Overgedragen winst
De winst die het bedrijf op het einde van het jaar niet uitkeert maar overdraagt naar het
volgende boekjaar.
6. Kapitaalsubsidies
Indien een onderneming subsidies ontving, moeten de ontvangen bedragen onder deze post
worden geboekt.
7. Voorzieningen voor risico's en kosten
Deze bedragen zet de ondernemer opzij voor haast zekere verliezen en kosten, waarvan het
juiste bedrag en de datum van betaling nog niet gekend is.
8. Schulden op meer dan 1 jaar
Alle schulden die langer dan 1 jaar lopen.
9. Schulden op ten hoogste 1 jaar
Idem, maar dan kortlopende schulden.
10. Overlopende rekeningen
Deze rekeningen omvatten alle kosten die betrekking hebben op dit boekjaar maar slechts
volgend boekjaar moeten betaald worden. Tevens voorziet deze post de reeds geVnde
inkomsten die betrekking hebben op volgend jaar.
2. Resultatenrekening
De resultatenrekening maakt duidelijk wat de onderneming gedurende het boekjaar heeft
omgezet, welke kosten ze heeft gemaakt, of winst dan wel verlies werd geboekt, de
omvang van de afschrijvingen, etc. De resultatenrekening omvat de volgende posten:
- Bedrijfsopbrengsten
- Bedrijfskosten
- Bedrijfswinst- of verlies: post 1 - post 2
- Financiële opbrengsten
- Financiële kosten
- Netto courant resultaat
- Uitzonderlijke opbrengsten
- Uitzonderlijke kosten
- Winst van het boekjaar voor belastingen
- Belastingen op het resultaat
- Winst (verlies) op het boekjaar
- Overboeking naar de belastingvrije reserves
- Te bestemmen winst (te verwerken verlies) van het boekjaar
h. Financiële ratio's
Ook de ratio's kunnen belangrijke aanwijzingen geven over de situatie van een bedrijf. Hoe
u ze in de analyse kan aanwenden? Primo, door ze te vergelijken met de ratio's van
hetzelfde bedrijf in een vorige periode. Secundo, door de vergelijking met ratio's van
andere bedrijven in dezelfde sector.
23
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
1. Liquiditeit
De liquiditeit geeft aan of een bedrijf voldoende liquide is: of het de schulden op korte
termijn kan afbetalen met de middelen waarover het op lange termijn beschikt. De ratio
kent drie toepassingsvormen:
Netto-bedrijfskapitaal
Netto-bedrijfskapitaal. = vlottende activa - vreemd vermogen = permanent vermogen vaste activa
Is de uitkomst groter dan nul, dan kan de onderneming de uitgaven op korte termijn dekken
met de middelen waarover ze op lange termijn kan beschikken. Is het bedrijfskapitaal
negatief, dan verkeert de onderneming in gevaar. De schuldeisers op korte termijn kunnen
hun schuld opeisen, maar de onderneming zal niet genoeg geld hebben om ze terug te
betalen.
Current Ratio (Liquiditeit in ruime zin)
Current ratio = vlottende activa (activa die snel te gelde te maken zijn) / vreemd vermogen
op korte termijn (minder dan 1 jaar)
Deze ratio moet, in normale omstandigheden, groter zijn dan 1. Als de vlottende activa nipt
volstaan om de schulden op korte termijn te dekken - het netto-bedrijfskapitaal is 0 - is de
"current ratio" gelijk aan 1. Hoe hoger de current ratio, hoe sterker de onderneming. Een
onderneming met een hoge current ratio, is in staat onder alle omstandigheden de
verplichtingen op korte termijn na te komen.
Quick ratio of acid test (Liquiditeit in enge zin)
Quick ratio = vlottende activa - voorraden / vreemd vermogen op korte termijn
Een "quick ratio" van meer dan 1 is uiteraard positief: het bedrijf is in dat geval voldoende
liquide.
2. Solvabiliteit
De solvabiliteit drukt uit of een onderneming in de toekomst in staat mag worden geacht
haar langerlopende schulden af te lossen en haar renteverplichtingen na te komen. Bij de
interpretatie van deze ratio moet men rekening houden met de sector waarin het bedrijf
actief is.
Solvabiliteit = (eigen vermogen / vreemd vermogen) x 100
De uitkomst (in %) geeft aan in hoeverre de onderneming haar schulden kan afbetalen met
eigen middelen. In regel geldt: hoe hoger de schulden, hoe groter het risico voor de
schuldeisers.
3. Rendabiliteit
De rendabiliteit is de verhouding tussen de opbrengst en de middelen die nodig waren om
die opbrengst te realiseren. Bij een opbrengst van 10 frank, na een investering van 100
frank, bedraagt de rendabiliteit van de onderneming 10 %.
Rendabiliteit op het totale vermogen = (winst voor belastingen + financiële kosten) / totale
vermogen
Rendabiliteit op het eigen vermogen = winst na belastingen / eigen vermogen
4. Bond yield/dividend yield of rendementsratio
Aandelen, obligaties of cash? De belegger vindt het antwoord in de ratio "bond
yield/dividend yield": het rendement op staatsleningen gedeeld door het rendement op
24
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
aandelen. Normaal ligt de vergoeding voor obligaties hoger dan die voor aandelen. In dit
laatste geval speelt ook het element koerswinst een rol. De afgelopen 15 jaar schommelde
deze ratio in Brussel gemiddeld rond 2,3. Een lage ratio geeft aan dat aandelen de voorkeur
genieten op obligaties. Meestal fluctueert de ratio tussen 1,8 en 2,8.
VIII. Fundamentele aandelenanalyse: enkele modellen
a. Dividend Discount Model of Gordon Shapiro-Model
Hoe leerzaam een blik op het verleden ook is, het geld moet in de toekomst verdiend
worden. De moderne financiële theorie gebruikt dan ook de verwachte toekomstige
opbrengst om een aandeel te waarderen.
Het Dividend Discount Model - uitgedacht door Gordon Shapiro - stoelt op een simpele
redenering. Een aandeel is waard wat het de aandeelhouder in de toekomst zal opbrengen.
Het komt er op aan de toekomstige opbrengst - de dividenden - terug te rekenen naar
vandaag: actualiseren of verdisconteren. Vandaar de benaming "Dividend Discount".
De formule: P = D / (k - g)
P: de waarde van het aandeel
D: eerstvolgend verwacht dividend
k: rente waarmee de toekomstige dividenden geactualiseerd worden
g: groeivoet in percent van het dividend
Nemen we als voorbeeld het aandeel Spadel. We ramen het dividend (D) op 365 frank.
Maar ook de rente waarmee we de toekomstige dividenden actualiseren, dient geraamd.
Doorgaans wordt de rente genomen van risicoloze beleggingen - bv. overheidsobligaties verhoogd met een risicopremie (een belegging in aandelen houdt immers een hoger risico
in dan een belegging in staatspapier). Momenteel neemt men aan dat het extra risico
ongeveer gelijk is aan een derde van het rendement op risicoloze beleggingen. Als die
(netto) 6 % opbrengen, komen we aan een risicopremie van 2 %. We veronderstellen
bovendien dat het dividend de komende jaren zal toenemen met gemiddeld 7 %. Dat geeft
in de formule
P : 365 / ( ( 0.06 + 0.02 ) - 0.07 ) = 36.500 frank.
Bij een beurskoers van 36.500 frank is het aandeel Spadel, volgens dit model, correct
geprijsd. Staat het duurder, dan spreekt men van een overwaardering. Staat het goedkoper,
dan is er sprake van een onderwaardering.
b. De NAIC-methode of de 10-minuten-analyse
Op basis van fundamentele gegevens een betere beursprestatie leveren dan het
marktgemiddelde ? Het kan. Dat bewijst de techniek van "Better Investing", het blad van
de Amerikaanse beleggingsclubs. De methode wordt iets te optimistisch de "10-minutenanalyse" genoemd, maar het resultaat mag er wezen. De Amerikaanse beleggingsclubs
klopten de voorbije 30 jaar liefst 22 keer de beursindex. Meer dan 60 % van de 7.500 clubs
deed het de afgelopen 10 jaar beter dan de Standard & Poor's 500.
De methode werd reeds in de jaren '50 ontwikkeld door de Amerikaanse "Federatie van
Beleggingsclubs", de National Association of Investors Corporation (NAIC). Ze had tot
doel de kleine belegger "relatief eenvoudig" een selectie te laten maken van de
aantrekkelijkste en koopwaardigste aandelen op de beurs. Het systeem is immers gebaseerd
op bekende fundamentele gegevens als winst en omzet.
25
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
Uiteraard is de NAIC-methode verre van onfeilbaar. Zo blijkt de analyse van "10 minuten"
in de praktijk een opdracht van gauw enkele uren. Bovendien zijn de nodige gegevens
helemaal niet zo makkelijk te vinden, en "simpel" kan men het hele analyse-proces niet
noemen. Toch biedt de 10-minuten-analyse, gekoppeld aan de kennis van de
basisbegrippen van de technische analyse, de mogelijkheid voor elk aandeel uit te maken
of er moet gekocht, verkocht of gewacht worden. Het systeem laat u tevens toe goedkoop
de aandelen te kopen, die het in de toekomst op de beurs waarschijnlijk beter zullen doen
dan het gemiddelde.
1. Basisgegevens
De fundamentele gegevens in de 10-minuten-analyse zijn de omzet, de winst per aandeel,
de winst voor belastingen, de boekwaarde per aandeel (al deze gegevens over de voorbije
tien jaar), en de hoogste en de laagste koers in elk van de 5 laatste jaren.
Om te beginnen moet u deze gegevens op een grafiek brengen. Gebruik hiervoor
ruitjespapier of - beter nog - het voorgedrukte formulier van de Amerikaanse Federatie van
Beleggingsclubs. Hierop staan al 5 lijnen, die links onderaan beginnen en oplopen naar de
rechterzijde. De lijnen geven het groeiritme aan.
De onderkant van de grafiek wordt verdeeld in 15 gelijke stukjes die een tijdsduur van 15
jaar overspannen: van tien jaar geleden tot binnen 5 jaar. Op de grafiek duiden we de
omzetcijfers over de voorbije 10 jaar, we verbinden deze punten tot een curve.
Het laatste punt op de curve moet verlengd worden met de geschatte omzet van de
onderneming binnen 5 jaar. Die is op verschillende manieren te "berekenen". U neemt de
gemiddelde omzet van de 5 eerste jaren en die van de 5 volgende jaren, u verbindt beide
punten en u trekt de lijn door naar de rechterzijde van de grafiek. Ofwel verbindt u de twee
hoogste omzetcijfers van de voorbije 10 jaar, en u verlengt deze lijn naar rechts. Maar u
kan ook de laagste omzetcijfers verbinden en de lijn "doortrekken". De werkwijze varieert
naarmate u de toekomst optimistisch of pessimistisch tegemoet ziet.
Zelfde werkwijze voor de schatting van de winst per aandeel over de volgende 5 jaren. Zo
kan u het jaarlijkse groeiritme van de omzet en de winst berekenen. Gebruikers van een
NAIC-standaardformulier hoeven slechts de verwachte winst en omzet te vergelijken met
het eindpunt van de vooraf aangebrachte diagonale lijnen. Zo kan men reeds een eerste
selectie doorvoeren. Beleggers die op zoek zijn naar ondernemingen met een jaarlijkse
omzet- en winstgroei van meer dan 10 %, schrappen meteen alle aandelen met een kleiner
groeipercentage.
Op basis van de cijfers kan u zich tevens een beeld vormen van de kwaliteiten van de
bedrijfsleiding. Neem hiertoe de winst voor belastingen (de brutowinst) en de boekwaarde
per aandeel. Deel de brutowinst door de omzet, deel de winst per aandeel vervolgens door
de boekwaarde per aandeel van hetzelfde jaar. Pas deze methode toe op de cijfers van de
voorbije 10 boekjaren. Indien de bekomen percentages stijgen (of ten minste stabiel
blijven), mag u besluiten dat de onderneming goed beheerd wordt. De ondernemingen die
niet aan de vereisten voldoen, kan u uit de lijst van koopwaardige aandelen verwijderen.
2. Richtkoersen
Op basis van de hoogste en laagste koersen, van de winsten per aandeel en van de
dividenden, berekenen we voor de voorbije 5 jaar de hoogste koers/winstverhouding (K/W:
de koers gedeeld door de winst per aandeel), de laagste koers/winstverhouding, de pay-out
26
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
(dividend maal 100 gedeeld door de winst per aandeel) en het hoogste rendement (dividend
maal 100 gedeeld door de koers).
Om de hoogste richtkoers voor de komende 5 jaar te kennen, vermenigvuldigen we de
gemiddelde K/W van de voorbije 5 jaar met de hoogst geschatte winst per aandeel binnen
5 jaar. Die vinden we in de grafiek op de voorzijde van de standaardbladzijde. Het is
absoluut noodzakelijk de gemiddelde K/W te gebruiken. Zo kan geen vals beeld ontstaan
op basis van een extreem hoge, maar eenmalige koers/winstverhouding.
Om de laagste richtkoers voor de 5 komende jaren te kennen, nemen we het gemiddelde
van de volgende gegevens:
1. Het gemiddelde van de laagste K/W's van de 5 laatste jaren maal de laagste geschatte
winst voor de komende 5 jaren. Dit laatste getal bekomt u door de laagste winstcijfers van
de voorbije 5 jaren te verbinden met een lijn die doorgetrokken wordt tot de rechterzijde
van de grafiek.
2. Het gemiddelde van de laagste koersen in de 5 laatste jaren.
3. Het dieptepunt van de koers tijdens de laatste inzinking: kende de koers vorige maand
een forse terugval tot 1.000 BEF, dan gebruiken we hier het cijfer 1.000.
4. Het laatst uitgekeerde dividend gedeeld door het hoogste rendement in de 5 laatste jaren
(rendement is dividend maal 100 gedeeld door de koers).
3. Interpretatie van de NAIC-methode
Nu we de hoogste en de laagste verwachte koers voor de komende 5 jaar kennen, kunnen
we nagaan wat de kans is op een koersdaling en een koersstijging. Daartoe trekken we van
de hoogste verwachte koers de huidige koers af, we delen het saldo door de huidige koers
min de laagst verwachte koers.
Een voorbeeld
We voorspellen over de komende 5 jaar een hoogst en een laagst mogelijke koers van
respectievelijk 1.000 en 500 BEF. Momenteel kost het aandeel in kwestie 800 BEF. Om
winst- en verlieskansen te kennen, trekken van de hoogste koers de huidige koers af: 1.000
- 800 = 200. Vervolgens trekken we van de huidige koers de laagst mogelijke koers af: 800
- 500 = 300. Tenslotte delen we het eerste getal door het tweede: 200 gedeeld door 300
geeft 2/3. Conclusie: er is meer kans op een daling (3) dan op een stijging (2).
Om ten slotte uit te maken of een aandeel al dan niet koopwaardig is, verdelen we de
afstand tussen de verwachte hoogste en laagste koers in drie gelijke delen. Bevindt de
koers zich momenteel in de middelste band, dan besluiten NAIC-analisten dat het aandeel
in portefeuille mag blijven. Een koers in de bovenste of de onderste band betekent dat het
aandeel respectievelijk rijp voor verkoop of koopwaardig is.
4. Praktisch
Een meer gedetailleerde uitleg van de 10-minuten-analyse vindt u in de talrijke
naslagwerken over deze methode (meer inlichtingen bij uitgeverij Concraid, Parc de la
SablonniPre 707 in Bergen/Mons), of in het maandblad "Better Investing" van de National
Association of Investors Corporation (NAIC), E. Eleven Road 1515, Royal Oak, 48067
Michigan, USA. Ook het maandblad van de Vlaamse Federatie van Beleggingsclubs
besteedt geregeld aandacht aan de NAIC-methode.
27
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
IX. Technische analyse van aandelen
Inleiding
De waardering van aandelen op basis van cijfergegevens (winstevolutie, balans,
dividendpolitiek etc.) is het terrein van de fundamentele analyse. De technische analyse
bestudeert de koersevolutie van een aandeel (beursindex, grondstof of munt). Met behulp
van verhandelde volumes, gemiddelden en een aantal andere factoren worden trends en
subtrends blootgelegd. Op basis van die "constanten" poogt men de koersevolutie in een
nabije of iets verdere toekomst te voorspellen. Anders dan de fundamentele analyse richt
de technische variant zich niet op de gang van zaken binnen de onderneming zelf. De
"chart" is veeleer een uiting van het sentiment bij beleggers en speculanten ten aanzien van
het aandeel in kwestie.
Banken en beursvennootschappen bestempelden de technische analyse lange tijd als
financiële hocus-pocus, maar beetje bij beetje werden de "signalen" van de technische
analist op de nodige sérieux onthaald. De fundamentele analyse confronteerde de belegger
immers vaak met onverklaarbare feiten. Een aandeel is soms jarenlang
"ondergewaardeerd" op boekhoudkundige gronden, zonder dat de beurskoers in beweging
komt. Of een aandeel stijgt fors in koers, terwijl de fundamentele analyse er "absoluut te
mijden" op kleefde. Mede door dit soort lacunes wordt de technische analyse tegenwoordig
als een volwaardige aanvulling van de fundamentele analyse beschouwd. Vooral in de VS de bakermat van het beleggen in aandelen - maakt men gewillig gebruik van de aan- en
verkoopsignalen op grond van technische analyse.
a. De Dow theorie
In januari 1897 bundelde Charles Dow zijn ervaringen met aandelenkoersen tot een
theorie. Hij ontwierp twee indices met representatieve aandelen: de Dow Jones Rails Index
en de Dow Jones Industrial Average. De "Rails Index" omvatte aandelen uit de
spoorsector. De index werd later uitgebreid tot "Transport Index", die onder meer ook
luchtvaartmaatschappijen omvatte. De beter bekende "Dow Jones Industrial Average"
bevatte aanvankelijk aandelen uit alle andere sectoren.
Op basis van de schommelingen in beide indices wilde Dow de toekomstige evolutie van
de koersen op Wall Street vastleggen. Hij veronderstelde een efficiënte markt: elke
belegger heeft inzicht in alle elementen die bijdragen tot de totstandkoming van de
koersen. De theorie van Charles Dow onderscheidt drie soorten bewegingen in de evolutie
van een beurskoers :
1. Lange-termijntrend.
Bewegingen à la hausse of à la baisse die ten minste 1 jaar duren en stijgingen of dalingen
met circa 20 % opleveren. In een hausse-markt reikt iedere stijging tot een hoger niveau
dan de voorgaande beweging. Geen enkele dalende beweging mag dieper reiken dan het
vorige dieptepunt. Het omgekeerde geldt in een baisse-markt.
2. Tussentijdse bewegingen.
Kleinere bewegingen op- of neerwaarts. Ze kunnen enkele weken duren. Een voorgaande
stijging of daling van de koers gaat gedeeltelijk teniet, zonder dat de fundamentele hausseof baissetrend gebroken wordt.
3. Kleine bewegingen.
Duren meestal slechts enkele dagen en zijn voor de technische analist onbelangrijk.
28
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
Het komt er dus op aan de "major trend" (de richting op lange termijn) te herkennen.
Lange-termijnbeleggers kopen aandelen wanneer de baisse-trend wordt doorbroken en alle
signalen in de richting van hogere koersen wijzen. De actievere belegger poogt te kopen
wanneer de "minor trend" (tussentijdse beweging) een correctie achter de rug heeft. Na een
stijging van de koers zal hij de winst verzilveren. Een belangrijk hulpmiddel zijn de
verhandelde volumes in een bepaald aandeel. Een stijging moet gebeuren onder hoge
volumes, terwijl de volumes in de daaropvolgende correctie afnemen. Het omgekeerde
geldt voor een daling.
b. De Elliot Wave theorie
De Elliott Wave-theorie werd op punt gezet door Ralph Elliott, die in koersbewegingen
van aandelen golven (waves) meende te herkennen. In een haussemarkt wisselt een
opgaande "major wave" met een corrigerende "minor wave", in een baissemarkt spelen een
neergaande "major" en een corrigerende "minor" haasje-over. Punt is die golven bijtijds te
detecteren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een aantal technische hulpmiddelen
(driehoeken, trendkanalen, etc.).
Het boegbeeld van de Elliott Wave-theorie is de Amerikaan Robert Prechter, de inmiddels
"vergane" beursgoeroe van de late jaren tachtig. In zijn boeken besteedt Prechter veel
aandacht aan de merkwaardige getallenreeks van Fibonacci, een 12de-eeuwse wiskundige,
die in Europa het decimale stelsel introduceerde.
c. Grafieken
De bekendste grafiek is de gewone lineaire grafiek. De koers wordt dagelijks uitgezet: op
de verticale as prijkt de koersevolutie, de horizontale as geeft het tijdsverloop weer.
Op de X&O-grafiek of point & figure-chart worden stijgende koersen vertaald in een
kolom met kruisjes, dalende koersen in een kolom met nulletjes. U vindt nooit kruisjes en
nulletjes door elkaar. De hoogste X of de laagste O geeft de hoogte van de koers weer. Die
valt af te lezen op de rechterschaal. De horizontale as heeft geen uitstaans met het
tijdsverloop. In de X&O-grafiek worden kleine bewegingen uitgesloten, zodat de signalen
zeer betrouwbaar zijn.
d. Belangrijke patronen en formaties
1. Trendkanalen
De technische analyse huldigt het principe dat bewegingen in de koersen trendgebonden
zijn. Deze beweging kan opwaarts (à la hausse), neerwaarts (à la baisse) of zijdelings
gericht zijn. Door de hoogte- en dieptepunten van de koers met rechte lijnen te verbinden,
wordt het trendkanaal bekomen. De trenddoorbraak of trendommekeer is volgens de Dowtheorie een feit indien de koers ten minste 3 % onder de trendlijn zakt of deze met 3 %
overschrijdt.
De koers van een aandeel vindt steun op de bodem van het trendkanaal en weerstand aan
de top van dat kanaal. Rond de steun vindt de markt het aandeel weer aantrekkelijk
geprijsd: er duiken kopers op. Rond de weerstand vinden heel wat beleggers het welletjes:
het aandeel wordt gewillig van de hand gedaan.
Soms valt de koers terug tot onder een steunniveau: in de buurt van de steun willen geen
kopers meer instappen, zodat de verkooporders in een lege markt vallen. Bij een uitbraak
tot boven de weerstand (uit het trendkanaal) zijn we getuige van het omgekeerde
29
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
verschijnsel. Ronde cijfers (50 - 100 - 250 - 1.000) blijken vaak psychologisch belangrijke
steun- en weerstandniveaus.
2. Head and shoulder
- De hoofd- en schouderfiguur signaleert een trendommekeer, van positief naar negatief.
De opsporing van dergelijke figuren vereist een flinke dosis ervaring, vermits niet zelden
"valse signalen" opduiken. Opdat het om een betrouwbaar signaal zou gaan, moet de
hoofd- en schouderfiguur aan een aantal voorwaarden voldoen.
- De vorming van de eerste schouder (linkerschouder) gebeurt in een sterke rally, onder
hoge verhandelde volumes. Winstnemingen duwen de koers vervolgens terug, maar de
correctie gaat gepaard met een afname van de omzetten.
- Een tweede rally duwt de koers naar een nieuwe piek. Hier komt het hoofd van de
formatie te liggen. Tijdens de tweede rally moeten de verhandelde volumes weer
aanzwellen. Er komt opnieuw een reactie, die de koers terugvoert tot een niveau dat in
ieder geval onder de top van de linkerschouder ligt.
- Inmiddels begint het sentiment rond het fonds te veranderen. De sterke stijgingsfase mist
kracht, ze slaagt er niet in het niveau van het hoofd te bereiken. Tijdens de vorming van de
rechterschouder neemt de argwaan toe, zodat de daaropvolgende terugval door het
steunniveau (de neklijn van de hoofd- en schouderformatie) breekt. Is deze steun met 3 %
doorbroken, dan mag men van een ommekeer in de markt gewagen.
- De omgekeerde hoofd- en schouderfiguur is de tegenpool van bovenstaande formatie.
Deze figuur signaleert een nakend einde van de baisse-beweging. De koers heeft opnieuw
stijgingspotentieel.
3. Symmetrische driehoek
Deze formatie wordt gevormd door een serie fluctuaties binnen een steeds smallere
bandbreedte. Het is vaak moeilijk te voorspellen in welke richting een uitbraak uit een
symmetrische driehoek zal verlopen. Valse signalen zijn niet van de lucht.
De vorming van een symmetrische driehoek wijst op onzekerheid, die extra wordt
benadrukt door de opdrogende volumes tijdens de driehoeksformatie. Is het pleit beslecht
in het voordeel van één van beide partijen (kopers of verkopers), dan zal de koers meestal
een forse beweging maken. Deze beweging gaat gepaard met een duidelijke stijging van de
verhandelde volumes.
4. Bullish en bearish triangles
Op- en neerwaarts gerichte driehoeken bezitten een hogere voorspellende waarde. De
uitbraak verloopt veelal door de horizontale zijde van de driehoek. Een opwaarts gerichte
driehoek (bullish triangle) wijst meestal in de richting van een verdere koersstijging,
terwijl de neerwaarts gerichte driehoek (bearish triangle) een betrouwbaar baisse-signaal
is. Bij een opwaarts gerichte driehoek is de bovenlijn van de driehoek horizontaal, de
onderlijn beweegt in de richting van de bovenlijn. Op een bepaald koersniveau wil menig
belegger verkopen, zodat de koers aanhoudend omlaag wordt geduwd. Na verloop van tijd
zakt de druk van de verkooporders. Op zeker moment schiet de koers door de horizontale
zijde van de driehoek.
Bij de neerwaarts gerichte driehoek speelt het omgekeerde scenario. De onderlijn is
horizontaal. Eens de aankooprage voorbij is, zal de koers plots terugvallen tot onder de
30
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
horizontale zijde van de driehoek. In beide gevallen is het van tel dat de uitbraak gepaard
gaat met een gevoelige toename van de verhandelde volumes.
5. Rechthoek
De koers beweegt zich tussen twee evenwijdige, horizontale lijnen. Ook hier wordt de
ingezette beweging zelden doorbroken, zodat we de rechthoek als een consolidatie-patroon
mogen bestempelen.
De vorming van een rechthoek duidt op een conflict tussen kopers en verkopers. Beide
partijen zijn ongeveer even sterk, ze sturen de koers beurtelings omhoog en omlaag.
Gevolg: de lijnen die toppen en bodems verbinden verlopen vrijwel horizontaal. Op de
chart wordt een rechthoek gevormd. De verhandelde volumes nemen af tijdens de vorming
van de rechthoek, om weer toe te nemen eens het conflict tussen kopers en verkopers
beslecht is.
6. Vlag
De vlag is eveneens een typische consolidatie-figuur. Ze wordt meestal voorafgegaan door
een periode van stijgende of dalende koersen. Een vlag na een opwaartse beweging is naar
onder gericht. Een vlag na een koersdaling is naar boven gericht.
Na een aanhoudende koersstijging haasten sommige aandeelhouders zich om de winst te
verzilveren. Het gros blijft echter zitten in de hoop op nbg hogere koersen. En zo
geschiedt, dank zij de komst van nieuwe kopers. Het omgekeerde doet zich voor na een
scherpe daling van de koers.
e. Andere indicatoren
1. Gemiddelden
Gemiddelden zijn populaire hulpmiddelen in de bepaling van een korte-termijntrend. Het
mobiel gemiddelde is het gemiddelde van de laatste 10, 20, 30, 50, 100 of 200 beursdagen.
In de berekening wordt de oudste koers steeds vervangen door een nieuw beschikbare
koers. Het bekomen gemiddelde wordt, net als de dagkoers, uitgezet op de lineaire grafiek.
Behoudens uitzonderlijke omstandigheden zal een koers niet te ver van het gemiddelde
liggen. Bij een scherpe op- of neerwaartse doorbraak mag men zich opmaken voor een
reactie in de richting van het gemiddelde.
Ook de kruising (crossing) van de koers met het lange of korte gemiddelde is een
belangrijk gegeven. Indien de koers een stijgend gemiddelde naar boven doorbreekt, zijn
mogelijk nbg hogere koersen haalbaar. Een omgekeerde situatie is gebeurlijk de voorbode
van een nieuwe daling.
Op zich is de evolutie van de gemiddelden een al te mager gegeven om de aan- of verkoop
van een aandeel op te baseren. De verhandelde volumes vormen in dat verband een
belangrijke aanvulling.
2. Advance-decline line
"Advance-decline" is een betrouwbare graadmeter van het hausse- of baissepotentieel van
een beurs. Men telt het aantal stijgers en het aantal dalers van een beursdag, waarna men
het laagste cijfer aftrekt van het hoogste cijfer. De uitkomst wordt grafisch vastgelegd. De
volgende dag herhaalt men de rekenoefening. Het cijfer wordt opgeteld bij (meer stijgers
dan dalers) of afgetrokken van (meer dalers dan stijgers) het cijfer van de dag voordien. Zo
31
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
ontstaat een lineaire grafiek, die een aanwijzing geeft van het sentiment op een bepaalde
beurs. Op de optie-beurs gaat de voorkeur uit naar de put-call ratio. De verhouding tussen
de kopers van puts en die van calls geeft eveneens een betrouwbare indicatie van de
stemming op de markt.
Beursgoeroe Martin Zweig hecht veel belang aan de stijgers/dalers-indicator: de
verhouding tussen het aantal stijgers en het aantal dalers. Wanneer de stijgers de dalers een
tijdlang overtreffen, of omgekeerd, is dat een teken van sterkte voor respectievelijk een
hausse of een baisse.
Daarnaast verlaat Zweig zich op de stijgers/dalersvolume-indicator. Stijgersvolume staat
voor het verhandelde volume van de aandelen die in waarde stegen. Dalersvolume is het
aantal verhandelde aandelen van de dalers. Het volume van de aandelen die niet in waarde
veranderen, wordt buiten de beschouwing gehouden.
Van bijzondere betekenis, aldus Zweig, zijn dagen waarop het volume bij de stijgers negen
keer hoger ligt dan het volume bij de dalers. Deze dagen, die sinds 1964 gemiddeld vier
keer per jaar voorkwamen, bevestigen de sterkte van de beursstijging. In de beurshistoriek
werd het begin van elke haussemarkt gekenmerkt door een koopwoede die JJn of meer 9/1dagen omvatte. Ongemeen spectaculair was 17 augustus 1982, toen de verhouding
stijgers/dalers 42/1 bedroeg. Deze beweging leidde de grootste beurshausse in bijna 50 jaar
in.
3. Oscillator (momentum)
Het momentum - de meest gebruikte oscillator - meet de snelheid van een koersstijging- of
daling. De stijging (daling) wordt gepeild aan de hand van de koersverschillen over een
aantal dagen (weken). De eenvoudigste berekeningsmethode is de deling van de huidige
koers door de koers van x aantal dagen geleden. Dit resulteert in een grafiek om en rond
een nullijn .
Een stijging van het momentum wijst op een versnelde koersstijging. Een daling door de
nullijn duidt op een afname van de stijgingssnelheid. Een koersdaling dient zich aan, zij het
niet per se onmiddellijk. De oscillator geeft vrij vroeg signalen, maar men mag nooit een
beslissing nemen op basis van deze ene indicator. Het momentum werkt op relatief korte
termijn. In de eindbeoordeling moet men ook andere indicatoren betrekken.
4. Relatieve Sterkte Index (RSI)
Deze indicator anticipeert enkele bezwaren tegen het momentum. De RSI geeft aan
wanneer de koers van een aandeel te sterk is gestegen of te hard is gedaald. De grafische
voorstelling wordt daartoe onderverdeeld in drie zones: een koopzone (onder 25), een
neutrale zone (tussen 25 en 75) en een verkoopzone (boven 75).
Er bestaan verschillende manieren om de RSI te berekenen. Welles Wilder, de geestelijke
vader, deelde de koerswinst over x aantal dagen door het koersverlies over dezelfde dagen.
Later werd de formule ietwat verfijnd.
De RSI is zeer bruikbaar, maar zeker niet onfeilbaar. Een sterke stijging naar de
verkoopzone wil niet onmiddellijk zeggen dat men moet verkopen. De koers kan zich een
tijd handhaven in het "over-kochte" gebied. Pas als divergentie met het koersbeeld
optreedt, is een ingreep aangewezen. Die divergentie treedt bijvoorbeeld op indien de koers
verder stijgt terwijl de RSI reeds daalt. Omgekeerd: wanneer de RSI begint te stijgen
terwijl de koers nog daalt of weinig beweegt, is de daling weldra ten einde.
32
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
Bij een trendommekeer van dalend naar stijgend komen de signalen soms te vroeg. Als een
dalende trend plotseling en sterk overgaat in een stijging, flitst de RSI vlug naar de
verkoopzone. Het is fout dan te verkopen, vermits de eigenlijke stijging van de koers nog
maar begint. Ook de omgekeerde beweging geeft dit beeld. Het bezwaar wordt
ondervangen door de RSI in combinatie met andere indicatoren aan te wenden.
5. OBV-indicator
De on-balance-volume indicator maakt duidelijk of de posities in een aandeel
geaccumuleerd, dan wel gedistribueerd worden. Bij stijgende koersen worden de volumes
opgeteld, bij dalende koersen afgetrokken.
Wanneer de OBV stijgt, worden meer aandelen verhandeld bij stijgende dan bij dalende
koersen. Het sentiment rond het aandeel is dus gunstig. Een sterk koopsignaal wordt
gegeven wanneer de OBV blijft stijgen terwijl de koers gelijkblijft of zelfs daalt.
Als de OBV daalt, worden meer aandelen verhandeld bij dalende dan bij stijgende koersen.
Het sentiment rond het aandeel in kwestie is negatief. Ook de OBV moet steeds in
combinatie met andere indicatoren worden aangewend.
6. Stoploss
Indien de koers onder stoploss daalt, wordt het betreffende aandeel op grond van
technische analyse beter verkocht. In zijn boek "Wonderwinsten op de beurs" onderstreept
Martin Zweig het belang van de indicator. Hij maakt gebruik van een stoploss bij elke
aanbeveling.
In de VS kan de belegger de stoploss als verkooporder aan een beursmakelaar doorgeven.
De makelaar verkoopt het aandeel automatisch, indien het daalt onder de opgegeven koers.
In Brussel en tal van andere Europese landen is het niet mogelijk dergelijk order door te
geven. Zweig raadt als alternatief een mentale stoploss aan: de bezitter spreekt met zichzelf
af een aandeel te verkopen wanneer het onder een bepaald niveau duikt.
Het gebruik van de stoploss kadert in de strategie de verliesposten in portefeuille snel af te
bouwen en alleen de winnaars te behouden. Martin Zweig plaatst de stoploss meestal 10 tot
20 % onder aankoopkoers. De precieze plaatsing is afhankelijk van de eigen koersanalyse
en van het gevoel. Bij aandelen met sterke koersschommelingen (bv. staal- of chemieaandelen) mag men de stoploss iets ruimer nemen.
Als de koers van een aandeel stijgt, kan men via een geregelde verhoging van het
verkoopniveau stelselmatig een deel van de winst veilig stellen. Een voorbeeld. Aandeel X
wordt gekocht aan 100, met een aanvankelijke stoploss op 90 (10 %). De koers stijgt en
blijft stijgen, zodat de handhaving van de originele stoploss weinig zin heeft. Bij een koers
van 150 kan men de stoploss optrekken tot 135: de nieuwe stoploss garandeert een winst
van 35.
X. Fondsen
a. Begrip
In een collectieve belegging worden de gelden van een individuele spaarder "toegevoegd"
aan de gelden van andere spaarders. Tienduizenden spaarders brengen vaak een
miljardenkapitaal bijeen.
33
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
Een dergelijke geldmassa biedt vanzelfsprekend meer mogelijkheden. Zo geniet de
fondsbelegger betere voorwaarden bij de financiële bemiddelaars. In een fonds is ook meer
ruimte voor diversificatie, wat een degelijke risicospreiding mogelijk maakt. Via een
collectieve belegging krijgt de particuliere belegger bovendien toegang tot bepaalde
deelmarkten, die anders niet of moeilijk toegankelijk zijn (groeimarkten of OLO's). Ander
pluspunt: de fondsbelegger vermijdt de administratieve rompslomp die verbonden is aan
het beheer van een obligatie-, aandelen- of optieportefeuille. En ten slotte kan de bevek of
de sicav fiscaal interessant zijn, vermits de inkomsten niet uitgekeerd maar gekapitaliseerd
worden. De belegger kan dus op een perfect legale manier de Belgische roerende
voorheffing ontwijken. Ook de pensioenfondsen bieden overigens fiscale voordelen.
De bewaring van de ingezamelde gelden is een taak van bank of beursvennootschap. Het
beheer is in handen van de beheersmaatschappij of een "raad", dit krachtens een
overeenkomst waarvan de inhoud aan alle deelnemers wordt bekendgemaakt. De
fondsbeheerders moeten de ingezamelde kapitalen doen opbrengen via beleggingen in
aandelen, obligaties, opties, etc. Zij hebben zich te houden aan de richtlijnen in het
beheersreglement. Doorgaans is een verplichte spreiding van de beleggingen voorzien.
Doel: vermijden dat het vermogen van een fonds al te zeer beïnvloed wordt door de
koersevolutie van JJn enkele waarde.
Ten bewijze van zijn inbreng ontvangt de belegger een aantal deelbewijzen of certificaten.
Zo'n participatiebewijzen hebben de vorm van een gewoon effect aan toonder. Ze zijn dus
makkelijk verhandelbaar. Sommige collectieve beleggingen keren jaarlijks een coupon uit.
Er bestaan ook kapitalisatiefondsen: ICB's die de inkomsten kapitaliseren.
b. Indeling volgens juridische structuur
Qua juridische structuur onderscheiden de contractuele ICB's zich van de statutaire ICB's.
1. Contractuele fondsen hebben geen rechtspersoonlijkheid. Ze worden juridisch niet als
een aparte entiteit beschouwd. Het vermogen van deze fondsen is onverdeeld. Zij zijn in
feite de gewone "beleggingsfondsen", een term die vroeger op het totaalpakket van de
collectieve beleggingen sloeg.
2. Statutaire ICB's bezitten wel rechtspersoonlijkheid, in de vorm van een naamloze
vennootschap of een commanditaire vennootschap op aandelen. Deze ICB's zijn beter
bekend onder de afkortingen sicav (Société d'Investissement à Capital Variable) of bevek
(Beleggingsvennootschap met Veranderlijk Kapitaal). Beide fondstypes kunnen het
kapitaal naar hartelust verhogen of verlagen, door respectievelijk nieuwe aandelen uit te
geven en oude aandelen terug te kopen. Dat is niet het geval bij de sicaf (Société
d'Investissement B Capital Fixe) en de bevak (Beleggingsvennootschap met Vast
Kapitaal). De oprichting van bevek's en sicav's werd in België mogelijk gemaakt door de
wet van 4 december 1990.
c. Indeling volgens toegankelijkheid
Een andere structurele opdeling betreft die tussen open en gesloten fondsen.
1. Een Open End-fonds laat doorlopend nieuwe beleggers toe, aanwezige beleggers
kunnen op elk moment uit het fonds stappen. "Komen en gaan" gebeurt op basis van een
meestal dagelijks bepaalde intrinsieke fondswaarde. Als op zeker moment meer nieuwe
beleggers toetreden dan er bestaande beleggers uittreden, krijgt het fonds vers kapitaal ter
beschikking. Men zal dan ook nieuwe deelbewijzen creëren. Als meer beleggers uitstappen
34
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
dan er nieuwe toetreden, zal het vermogen van het fonds afnemen. De beheerders moeten
dan een deel van het belegde kapitaal te gelde maken, om de uittreders terug te betalen.
Een aantal deelbewijzen wordt vernietigd.
2. In Closed End-fondsen worden geen deelbewijzen toegevoegd of vernietigd. Een
kandidaat-belegger kan slechts tot het fonds toetreden indien een houder van deelbewijzen
wil verkopen. Wie weg wil, zal zijn kapitaal pas terugkrijgen indien hij een tegenpartij (een
nieuwe koper) heeft gevonden. Gevolg: de koers van een "closed end"-fonds kan gevoelig
afwijken van de intrinsieke waarde. Er kan sprake zijn van een agio of een disagio ten
opzichte van de intrinsieke waarde. De koers wordt bepaald door vraag en aanbod, zodat
dit soort fondsen tal van karakteristieken van een gewoon aandeel bezit. In de VS noteert
op de beurs een breed gamma "closed end"-fondsen.
d. Indeling volgens beleggingspolitiek
Fondsen indelen op basis van beleggingspolitiek is geen sinecure. Het aanbod omvat
immers heel wat mengvormen. Daarnaast verschijnen geregeld "nieuwerwetse" collectieve
beleggingen op de markt.
1. Obligatiefondsen beleggen in obligaties in één of verschillende munten. Om het
rendement te optimaliseren, wordt de portefeuille op regelmatige tijdstippen aangepast:
"arbitrage". Obligatiefondsen scoren goed in een periode van dalende rentevoeten.
2. Aandelenfondsen beleggen in aandelen. sommige fondsen beperken zich tot Belgische
aandelen, andere nemen ook internationale waarden in portefeuille. Aandelenfondsen zijn
vaak gespecialiseerd in aandelen uit één of enkele landen, of in bepaalde economische
sectoren.
Vooral in de VS en Groot-Brittannië wordt de belegger een massa landenfondsen
voorgeschoteld. En de opkomst van de groeimarkten - landen met een snel groeiende
economie - zorgt voortdurend voor een uitbreiding van het aanbod. De return van
aandelenfondsen is uiteraard sterk afhankelijk van de evolutie op de betrokken beurzen.
3. Gemengde fondsen beleggen zowel in aandelen, als in obligaties en liquiditeiten. De
strategie is vaak gericht op een zo gunstig mogelijke mix van rendement en meerwaarde.
De meeste banken beschikken over een fonds dat getrouw de visie van de financiële
instelling op een bepaald ogenblik weerspiegelt.
4. Vastgoedfondsen beleggen in onroerend goed. Meestal beschikken deze fondsen over
een internationaal gespreide portefeuille.
5. Thesauriefondsen beleggen zo liquide mogelijk, dus op korte termijn. De portefeuille is
samengesteld uit termijnrekeningen in diverse valuta. Ook zerocoupons die de vervaldatum
naderen, komen in aanmerking. Het rendement van deze fondsen ligt doorgaans in de buurt
van de opbrengst uit termijnrekeningen.
6. Venture capital fondsen beleggen in "high risk" kapitaal. Meestal betreft het jonge
bedrijven met een sterk groeipotentieel. Gezien de hogere risico's zal ook het gevraagde
rendement hoger moeten liggen.
7. Opties- en futuresfondsen beleggen in opties, termijncontracten en andere derivaten
(afgeleide producten). De beheerders pogen via een hefboomeffect in te spelen op
prijsbewegingen in aandelen, indices, grondstoffen, valuta's, etc. Op de financiële markten
gaan de maximale opbrengsten "natuurlijk" samen met de hoogste risicofactor. Dergelijk
"verhoogd risico" is eigen aan een belegging in derivaten.
35
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
8. Fondsen die in andere fondsen beleggen vormen een relatief nieuw type
beleggingsfondsen. In Nederland belegt Optimix reeds jaren in fondsen van de Robecogroep. Na een aanpassing van de statuten werd ook ruimte gelaten voor een belegging in
Nederlandse staatsobligaties. Het enorme aanbod van beleggingsfondsen kan het succes
van fondsen die in andere fondsen beleggen stimuleren.
9. Paraplufondsen zijn opgebouwd volgens het "compartimenten"-systeem. Een
fondsbeheerder geeft verschillende fondsen uit, onder JJn gezamenlijke noemer. Elk
compartiment is gespecialiseerd in één deelgebied: landen, valuta, sectoren, etc. Voordeel:
de belegger kan relatief goedkoop of zelfs gratis overstappen van het ene naar het andere
compartiment.
10."Hedge"-fondsen waren erg populair in het Amerika van de vroege jaren negentig. De
beheerders van deze fondsen hebben slechts één doel voor ogen: in een zo kort mogelijke
tijdspanne zoveel mogelijk geld verdienen. De manier waarbp doet er niet toe. De
ingenomen posities zijn dikwijls erg risicovol, met alle gevolgen van dien. In feite zijn de
"hedge"-fondsen geen echte beleggingsfondsen, maar veeleer clubjes van beleggers met
voldoende kapitaalkracht. In sommige "hedge"-fondsen bedraagt de toetredingsdrempel 1
miljoen USD.
11.Pensioenspaarfondsen vormen een aparte categorie, gezien het eigen fiscaal statuut.
De pensioenspaarfondsen werden opgericht krachtens het Koninklijk Besluit van 22
december 1986 inzake de invoering van een stelsel van derde-leeftijds- of pensioensparen.
Luidens de aangepaste wet van 28 december 1992 kan iedere Belg tussen 18 en 65 jaar van
een belastingvermindering genieten. De omvang van het fiscale voordeel is afhankelijk van
een heel aantal individuele factoren, maar het ligt sowieso tussen 30 % en 40 % van het
gestorte bedrag. Zo genereert een storting van 20.000 frank een belastingvoordeel van
6.000 tot 8.000 frank.
Het initiële bedrag werd vastgesteld op maximum 20.000 BEF per persoon, jaarlijks te
indexeren. Momenteel is het maximumbedrag 22.000 frank.
e. Kosten
In vrijwel elk beleggingsfonds zijn aan de toetreding zekere kosten gekoppeld. Gewone
fondsen vragen doorgaans 1 tot 3 %. Vaak moet men ook uitstapkosten betalen. En steeds
worden beheerskosten gerekend, sterk variNrend van instelling tot instelling. Hoe dan ook,
de precieze kost van een fondsavontuur is nauwelijks aan te geven: JJn en ander hangt af
van de fondsbeheerder en van de zaken waarin het fonds belegt.
f. Rendement
Ook het rendement van beleggingsfondsen is afhankelijk van het beleggingstype. Een
opbrengst is nooit vooraf gegarandeerd. Enkel bij de zogenaamde "fix-fondsen" geeft de
financiële instelling een soort morele waarborg voor het rendement.
Fondsen van het type "uitkering" betalen op regelmatige tijdstippen een coupon uit. Op die
uitkering wordt roerende voorheffing ingehouden. Particulieren schrijven doorgaans in op
kapitalisatiefondsen. Die voegen de ontvangen interesten en dividenden toe aan het
kapitaal van het fonds. Daardoor stijgt de waarde van de portefeuille van het fonds, ergo de
waarde van elk deelbewijs.
Het weekblad Cash!-Trends publiceert wekelijks een lijst met alle in België courant
verhandelde beleggingsfondsen (inclusief rendement).
36
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
g. Geld opvragen
De emitterende instellingen kopen en verkopen dagelijks certificaten of aandelen van hun
fondsen. In principe kan men dus op elk moment de effecten te gelde maken. Wel rekenen
sommige instellingen een kost aan: de uittredingsvergoeding.
Bepaalde fondsen zijn verhandelbaar op de beurs. Zo bijvoorbeeld het Sen Mon Fund,
noterend op de Brusselse "Tweede Markt". Gezien de zeer enge markt is een dergelijke
verhandeling doorgaans niet raadzaam. Een klein koop- of verkooporder volstaat om de
koers te beïnvloeden. De kans bestaat dat u teveel betaalt bij aankoop of te weinig ontvangt
bij verkoop.
h. Bevek en bevak
De doorsnee belegger is meer vertrouwd met de bevek (beleggingsvennootschap met
veranderlijk kapitaal) dan met de bevak (beleggingsvennootschap met vast kapitaal). Het
wettelijk kader van die bevak bestaat al sinds december 1990, maar pas vier jaar later
werden de rechten en de plichten van het instrument precies gedefinieerd.
De bevak wordt vooral (zoniet uitsluitend) gebruikt als vastgoedbelegging. Die omvat
gebouwen en gronden, maar ook volgende instrumenten :
 aandelen uitgegeven door verbonden vastgoedvennootschappen
 rechten van deelneming in andere erkende instellingen, beleggend in vastgoed
 publiek uitgegeven vastgoedcertificaten
 optierechten op onroerende goederen
 rechten voortvloeiend uit contracten van onroerende leasing
De vennootschap moet de aandeelhouders ten minste 80 % van de nettowinst uitkeren.
i. Bevak vs. vastgoedcertificaat
Een vastgoedcertificaat houdt op te bestaan indien het vastgoed, waarop het certificaat
betrekking heeft, verkocht wordt. Een bevak wordt opgericht voor onbepaalde duur. Als
(een deel van) het vastgoed van de vennootschap verkocht wordt, overleeft de bevak die
transactie. De opbrengst kan tijdelijk belegd worden in effecten of tijdelijk liquide worden
gehouden.
X. Vastgoedcertificaten
a. Begrip
Een vastgoedcertificaat is een effect dat de houder recht geeft op een evenredig gedeelte
van de inkomsten uit een gebouw. Hij deelt tevens in de opbrengst, als het gebouw in
kwestie verkocht wordt.
De Belg is geboren met een baksteen in de maag. Voor de modale burger is de verwerving
van een eigen huis de normaalste zaak van de wereld. Vanuit die invalshoek kan men de
natuurlijke belangstelling voor een belegging in vastgoed verklaren. Aan de aankoop van
grotere gebouwen - kantoorruimten, handelspanden, etc. - zijn echter belangrijke nadelen
verbonden.
1. Het gaat om hoge bedragen, meestal te hoog voor de particuliere belegger.
37
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
2. In de aankoop van onroerend goed kruipt veel tijd. Het onderhoud van
winkelruimten of kantoren slorpt massa's geld op.
3. Problemen met onderhoud en verhuur kunnen een ware nachtmerrie worden.
4. De overheid wil haar deel van de koek. De fiscus komt dus om de hoek gluren.
Bovendien kan de regering de eigenaar een loer draaien, bijvoorbeeld door de
huurprijzen te bevriezen.
Bovenstaande nadelen zijn goeddeels te vermijden door de aankoop van
vastgoedcertificaten. Opgelet: er is wel degelijk een onderscheid tussen een
vastgoedcertificaat en een fonds dat belegt in onroerend goed. Rodamco, Wereldhave en co
zijn geen vastgoedcertificaten.
b. Stukje geschiedenis
Tot 1965 behoorde de financiering van grote vastgoedcomplexen in België tot het
exclusieve domein van de kapitaalkrachtige financiële instellingen: verzekerings- en
hypotheekmaatschappijen, pensioenfondsen, etc. In de gouden jaren zestig ontstonden de
grote verkoopruimten in de randstad. Deze nieuwe handelsvestigingen kenden een groot
succes. Door de hoge kostprijs van een warenhuis of supermarkt nam de vraag naar
kapitaal voor vastgoedfinanciering toe.
De traditionele financieringsbronnen waren niet onuitputtelijk, zodat naar alternatieve
vormen werd gezocht. De financiering van vastgoedprojecten werd aldus toegankelijk
gemaakt voor de kleine spaarder. Door de uitgifte van vastgoedcertificaten verzamelden de
financiële groepen voldoende middelen om de expansie van distributieketens te
financieren. Ook voor de bouw van kantoorruimten in de grootsteden werd een beroep
gedaan op vastgoedcertificaten.
c. Modaliteiten
Een gespecialiseerde vennootschap trekt op zoek naar interessante vastgoedbeleggingen:
een bestaand gebouw of een nieuw project. De vennootschap verwerft de eigendom van het
gebouw of de grond, of gaat een vereniging en deelneming aan met de bestaande eigenaar.
Zij kan ook de verplichting op zich nemen in te staan voor het onderhoud en het beheer
van het gebouw. Meestal wordt deze taak toevertrouwd aan een andere gespecialiseerde
vennootschap: de beheersmaatschappij.
De kostprijs van het totale project wordt verdeeld over een aantal certificaten met een vaste
uitgifteprijs. Deze worden uitgedragen naar de particuliere en de institutionele beleggers
via een onderhandse of publieke plaatsing.
Juridisch gesproken heeft de bezitter van een vastgoedcertificaat geen enkel
eigendomsrecht op het gefinancierde gebouw. De financiële groep die het patrimonium
beheert, blijft eigenaar. Puur economisch bevindt de certificaathouder zich in dezelfde
situatie als de eigenaar die een gebouw koopt of laat optrekken, het nadien in verhuring
geeft en tenslotte verkoopt. Juridisch zijn vastgoedcertificaten roerende waarden die een
schuldvordering op de financiNle groep impliceren. Ze verliezen bijgevolg hun statuut van
onroerende belegging. De overdracht van de certificaten is dus niet onderworpen aan
bijkomende kosten à la registratierechten, schrijfgeld en andere notariskosten.
38
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
d. Soorten certificaten
1. Leasingcertificaten zijn schuldvorderingen, uitgegeven met het doel de nodige fondsen
te verzamelen voor de aankoop van een terrein of de bouw van een complex. Via een
erfpacht van ten minste 27 en ten hoogste 99 jaar wordt het onroerend goed verhuurd.
Meestal is de huurder een warenhuisketen.
De houder heeft recht op een gedeelte van de netto inkomsten en tevens op een gedeelte
van de netto opbrengst bij verkoop van het vastgoed op het einde van de periode.
De huurder krijgt het volledige gebruik van het gebouw en draagt zelf alle kosten van
onderhoud, herstelling en verzekering. Hij betaalt jaarlijks een huurprijs die gekoppeld is
aan de index van de kleinhandelsprijzen. Deze indexclausule, variërend van certificaat tot
certificaat, beschermt de belegger tegen het inflatierisico.
Op het einde van de leasingperiode heeft de huurder de mogelijkheid een koopoptie uit te
oefenen, ten voordele van de uitgevende maatschappij. De prijs waartegen deze optie kan
worden gelicht is vooraf bepaald, zoniet hangt hij af van de waarde van grond en
gebouwen op het ogenblik van verkoop. Indien de huurder zijn koopoptie niet uitoefent zal
het gebouw onderhands of openbaar worden verkocht. De opbrengst van de verkoop wordt
verdeeld onder de certificaathouders. De meeste Belgische vastgoedcertificaten werden
oorspronkelijk onder deze vorm op de markt gebracht.
2. Huurcertificaten. De verhuring van het gebouw geschiedt aan één of meer partijen die
periodiek huur betalen. De huurcontracten hebben een looptijd van 3, 6 of 9 jaar. Het
certificaat zelf heeft doorgaans een veel langere looptijd.
Ook hier is de huurprijs gekoppeld aan de index van de kleinhandelsprijzen. De huurder
betaalt meestal alleen de kosten van dagelijks onderhoud en gewone herstellingen, soms
ook de onroerende voorheffing. Andere kosten (brandverzekering, grote herstellings- en
onderhoudswerkzaamheden,...) zijn meestal ten laste van de eigenaar.
3. Lenditcertificaten of investeringseenheden. De lenditformule, waarbij een certificaat
wordt opgesplitst in een deel gebouw en een deel grond, is in België eerder zeldzaam. De
formule is het meest verwant met de leasingcertificaten, vermits ook hier de huurder in de
meeste gevallen een grote distributieketen is. Wel verschilt de juridische structuur.
Elke nieuwe emissie gaat gepaard met de oprichting van een nieuwe uitgevende
maatschappij. Dit type vastgoedcertificaten kende slechts een succes op relatief kleine
schaal.
e. Kosten
De verhandeling (kopen en verkopen) van vastgoedcertificaten kost ongeveer anderhalf
procent van de te verhandelen waarde.
f. rendement
Qua rendement zijn leasingcertificaten vergelijkbaar met een belegging in obligaties
gekoppeld aan de index. Maar vastgoedcertificaten hebben nooit een vaste interest, noch
een vaste terugbetalingsprijs.
Het rendement is onderhevig aan de geïndexeerde huurinkomsten en aan de waarde van
grond en gebouwen op einddatum. De elementen, die het rendement van de overige
certificaten beïnvloeden, zijn: de aard van het vastgoed, de solvabiliteit van de huurder, de
situatie op de markt en de inflatie. Een aantal van deze factoren is niet op voorhand in te
schatten, zodat bij het uiteindelijke rendement een vraagteken dient geplaatst.
39
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
SAVES
Het risico bij vastgoedcertificaten ligt dus hoger dan bij staatsleningen of bij obligaties van
uitstekende debiteuren.
h. Voor- en nadelen
1. Pro
 Vastgoedcertificaten bieden de belegger de mogelijkheid voor een relatief beperkt
bedrag in vastgoed te beleggen.
 Spreiding van de portefeuille is mogelijk. De belegger kan immers verschillende
vastgoedcertificaten kopen en zo de risico's spreiden.
 De administratieve formaliteiten blijven tot een minimum beperkt.
 De certificaten zijn vlot verhandelbaar. Zij worden verhandeld op de Openbare
Veilingen of de Tweede Markt.
 De koers van "handelen" komt tot stand op basis van vraag en aanbod.
 Door de indexering van de huurprijzen zijn ook de inkomsten meestal geïndexeerd.
Gevolg: een geringer gevaar dat de inflatie de belegging zal uithollen.
2. Contra
 Een belegging in vastgoedcertificaten is geen belegging zonder risico.
De koers van de effecten is sterk conjunctuurgevoelig.
__________________________
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
40
Bron: www.het.beleggers.net
Cash Online!, Dossier ‘Beleggen voor Beginners’
Download