Wet basisvoorziening kinderopvang

advertisement
Wet basisvoorziening kinderopvang
Sinds juni 2002 is bij het parlement het wetsvoorstel basisvoorziening kinderopvang (Wbk) in
behandeling. De invoering is voorzien per 1 januari 2004. De Wbk brengt ingrijpende wijzigingen aan
in de wijze waarop kinderopvang in Nederland wordt gefinancierd en gegarandeerd. Leidend principe
is vraagsturing door ouders een directe aanspraak op financiële middelen te geven als kinderopvang
noodzakelijk is om arbeid en zorg te combineren. Voor gemeenten betekent dit dat zij geen middelen
meer ontvangen voor subsidiering van kinderopvang en deze dus per 1 januari 2004 moeten
beëindigen.
Taak/verantwoordelijkheid van de lokale overheid
Met de invoering van de Wbk zal de stimuleringsregeling kinderopvang en buitenschoolse opvang
(Rkb, zie aparte factsheet) worden beëindigd. Gemeenten ontvangen dan geen middelen meer voor de
realisatie van nieuwe of instandhouding van bestaande kindplaatsen. Ouders ontvangen per 1 januari
2004 direct van de rijksoverheid (uitbetaald via de Belastingdienst) een tegemoetkoming in de kosten
van kinderopvang. Daarnaast betalen zij een inkomensafhankelijke eigen bijdrage en betaalt de
werkgever (op basis van vrijwilligheid c.q. CAO afspraken) een derde deel van de kosten van
kinderopvang (de zogenaamde tripartiete financiering).
Voor de gemeenten resteren onder de Wbk vier hoofdtaken:

Toezicht en handhaving van kwaliteitseisen. Kwaliteitseisen worden in een AMvB vastgelegd en
zijn dus uniform. De GGD is belast met de inspectie, de gemeente eindverantwoordelijk voor
handhaving.

De vergunningplicht op basis van de bestaande (model)verordening verandert in een meldingsen registratieplicht. De gemeente is belast met het bijhouden van dit register. Niet-geregistreerde
kinderopvang komt niet voor rijksvergoeding in aanmerking.

Doelgroepenbeleid: voor sommige doelgroepen (bijvoorbeeld bij ontbrekende partners of
ontbrekende werkgevers en bij sociaal medisch geïndiceerden) heeft de gemeente de taak om de
financiering van de ‘ontbrekende partij’ over te nemen. Deze financiering is dan aanvullend op
de vergoeding die bij de Belastingdienst door de ouders kan worden aangevraagd. Ook
indicatiestelling voor deze doelgroepen is een taak van de gemeente.

De gemeente houdt een regierol met betrekking tot de afstemming van (nieuwe)
kinderopvangvoorzieningen. Enerzijds door een voorlichtende rol aan (potentiële) ondernemers,
anderzijds door hantering van de instrumenten ruimtelijke ordeningsbeleid en grondbeleid.
Daarnaast houdt de regierol in dat de gemeente afstemming met beleidsterreinen op het gebied
van jeugd, onderwijs, welzijn en zorg vorm moet geven.
-2Standpunt/activiteiten VNG
De VNG behartigt de belangen van gemeenten in het traject van wetgeving en implementatie van de
Wbk. Voor enkele doelgroepen die niet onder de Wbk vallen (onder andere oudkomers) wordt
gestreefd naar aanvullende financiering door de rijksoverheid om autonoom en aanvullend beleid te
voeren, met name in de overgangsfase. De VNG ontwikkelt (mede) het inspectieprotocol, procedures,
formulieren en overgangsmaatregelen voor de nieuwe subsidiestromen (direct aan de ouders).
Kansen en bedreigingen
Kansen: door landelijke kwaliteitscriteria kan handhaving en toezicht worden gestroomlijnd.
Bedreigingen: Grootste uitdaging vormt een vlekkeloze overgang naar de nieuwe
financieringssystematiek. Daarnaast kan voor minder draagkrachtige groepen of minder draagkrachtige
wijken als gevolg van de (imperfecte) marktwerking de toegankelijkheid van kinderopvang in gevaar
komen. Door wegvallen subsidie instrument kan afstemming met lokaal sociaal beleid in gevaar komen.
Download