De Armeense genocide, 1915 U ur Ümit Üngör ‘Dat ik een dokter ben kon me mijn nationaliteit niet doen vergeten! Reshid is een arts, maar hij werd geboren als een Turk. Of de Armeniërs zouden de Turken elimineren, of de Turken zouden de Armeniërs elimineren. Ik aarzelde geen moment toen ik werd geconfronteerd met dit dilemma. Mijn Turkse identiteit nam de overhand over mijn beroep. Ik dacht: voordat zij ons uitroeien, roeien wij hen uit. Op de vraag hoe ik, als arts, heb kunnen moorden, kan ik als volgt antwoorden: de Armeniërs waren gevaarlijke microben in het lichaam van dit land geworden. Nou, is het niet de plicht van een arts om bacteriën te doden?’1 Dr. Mehmed Reshid (1873-1919), gouverneur van Diyarbekir tijdens de genocide ‘De Turkse regering begon de Armeense gemeenschap van Sivas in karavanen te deporteren. Elke wijk kreeg een bepaalde vertrekdatum. Op de eerste dag was ik benieuwd de massa’s mensen te zien die wachtten om te worden gedeporteerd. Een enorme karavaan strekte zich uit van het ene eind van de straat naar de andere. Het gedrang van muildieren en het gekraak van de karren maakte veel lawaai. Mannen droegen hoeden ter bescherming tegen de zon en liepen langs de karren. Vrouwen met een witte hoofddoek volgden. Iedereen was bezig met een taak. De een hield de wagen vast, de ander hield de teugels van een muilezel, weer een ander bewaakte de familiebezittingen. De kinderen liepen links en rechts langs hun ouders, alsof ze aan een aangename reis begonnen. Aan beide uiteinden van de karavaan reden Turkse gendarmes te paard. Zij stuurden en beheersten het konvooi. De Turkse buurtbewoners bekeken het spektakel vanuit hun ramen. De straten waren vol met Turkse kinderen die spottend langs de karavaan liepen, nu en dan de muildieren porden of ons bekogelden met stenen.’2 Shahen Derderian (1907-1984), overlevende van de genocide uit Sivas 46 Inleiding Aan het begin van de twintigste eeuw lag het Osmaanse Rijk gespreid over drie continenten. Het was een grotendeels agrarische samenleving. Het gezag van de sultan was niet absoluut en in sommige randgebieden hadden lokale machthebbers relatief veel autonomie. Op het hoogtepunt van zijn macht bevatte het rijk 29 provincies, onderverdeeld in steden, wijken en dorpen. De Osmaanse samenleving kende tevens een grote verscheidenheid aan etnische en religieuze groepen. Religieuze overtuiging vormde de basis van de identiteit van de inwoners: men werd in de eerste plaats gezien als moslim, jood of christen. De Osmaanse Armeniërs vormden een gemêleerde bevolkingsgroep. Een rijke Armeense handelaar in Istanbul sprak verschillende talen en reisde vaak naar het buitenland. Een arme Armeense boer in een Oost-Anatolische dorp sprak vaak alleen Armeens en reisde nauwelijks. De meeste Armeniërs waren apostolische christenen, maar in sommige steden waren ze katholiek of protestant. De Armeniërs woonden vooral in de oostelijke provinciën. Dit enorme gebied strekte zich uit van Sivas in het westen tot Van in het oosten, en van Trabzon in het noorden tot Aleppo in het zuiden. Daar leefden ze samen met Koerden, Turken, Arabieren en anderen. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog leefden er circa twee miljoen christelijke Armeniërs in het Osmaanse Rijk. In de lente van 1915 nam de Osmaanse regering maatregelen die de vervolging inzette van de Armeniërs in het Osmaanse Rijk. Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog leefde hier nog maar een fractie van de vooroorlogse Armeense gemeenschap. Vandaag de dag wonen er vrijwel helemaal geen Armeniërs meer in het Anatolische binnenland. Deze ruwe feiten schetsen in een notendop de complexe geschiedenis van de Armeense genocide. 1. Historische achtergrond Het Osmaanse Rijk kende een hoogtepunt in de 16e en 17e eeuw, toen het groeide van een klein vorstendom tot de belangrijkste staat in het Middellandse Zeegebied en het Nabije Oosten. Maar de groei van het Rijk stagneerde als gevolg van de externe druk van het westerse imperialisme en de interne druk van nationalistisch separatisme. Door technologische innovaties en economische ontwikkelingen streefden West-Europese staten het Osmaanse Rijk in economisch en militair opzicht voorbij. Het belangrijkste westerse idee dat zijn weg vond naar het Osmaanse Rijk was ongetwijfeld het nationalisme. Het aantal nationalistische politieke partijen in het rijk nam aanzienlijk toe en het nationalisme groeide uit tot het belangrijkste probleem in de Osmaanse binnenlandse politiek. Het verval van het Osmaanse Rijk Het Osmaanse Rijk verliest in hoog tempo grondgebied. Griekenland verklaarde in 1821 eenzijdig de onafhankelijkheid van het Rijk, in 1875 gevolgd door Servië, Montenegro, Bosnië en Moldavië. Na de Russisch-Osmaanse oorlog van 1877-1878 werden de Osmanen gedwongen om de onafhankelijkheid aan Servië, Roemenië en Montenegro te verlenen, en een vorm van autonomie aan Bulgarije. Groot-Brittannië bezette Cyprus, en later ook Egypte in 1882. De rest van het Osmaanse Noord-Afrika ging verloren tussen 1830 en 1912: Frankrijk bezette Algerije in 1830 en Tunesië in 1881, en Italië viel Libië binnen in 1912.3 De Osmaanse Armeniërs maakten in de negentiende eeuw een economische ontwikkeling door. De Armeense financiële en industriële elites en de stedelijke middenklasse en ambachtslieden werden relatief gunstig behandeld door de Osmaanse overheid. De economische elites subsidieerden maatschappelijke organisaties: scholen, ziekenhuizen en liefdadigheidsinstellingen. Armeniërs waren de keizerlijke architecten, wapensmeden, horlogemakers en meubelmakers, werden verantwoordelijk voor de keizerlijke munt, de kanonnen- en scheepsbouw, en domineerden de handel. Armeense bedrijven gevestigd in Istanbul vertakten zich op succesvolle wijze naar Europese steden zoals Marseille en Manchester. Als gevolg van deze renaissance verwierven Armeense elites economische macht, maar geen politieke macht. Economisch overwicht van Armeniërs Van de 166 Osmaanse importeurs waren er 141 Armeniër en 13 Turk. Van de 9.800 winkeliers en ambachtslieden, waren er 6800 Armeens en 2550 Turks. Van de 150 exporteurs waren 127 Armeens en 23 Turks. Van de 153 industriëlen waren 130 Armeens en 20 Turks. Van de 37 bankiers in het hele land waren er 32 Armeens. Krikor Zohrab, Armeens parlementariër en schrijver, 1913 Deze ongelijke economische ontwikkeling en modernisering veroorzaakte afgunst onder de Osmaanse Turken. Vooral de Turkse politieke elites in Istanbul namen aanstoot aan het succes van de Armeense handelaren.4 Het verval van het Osmaanse Rijk leidde tot grote politieke problemen. De autocratische sultan Abdulhamid II (1842-1918) voerde een krampachtige politiek van centralisering, die radicalisme en separatisme aanwakkerde. Dit radicalisme drong diep door in de samenleving en het onderwijs. Op militaire, politieke en medische opleidingen werden door Osmaanse intellectuelen Europese nationalistische theorieën verkondigd. Deze generatie hoogopgeleide ambtenaren en militairen richtte in 1889 het Comité voor Eenheid en Vooruitgang (CEV, ttihad ve Terakki Cemiyeti) op. Het doel van dit geheime comité was het herstel van de grondwet van 1876. Deze Jonge Turken (Jeunes Turcs) woonden voor een groot deel in Parijs en voerden propaganda tegen de sultan. De belangrijkste mannen in het CEV waren de partijbaas Mehmed Talaat (18741921), majoor smail Enver (1881-1922), en activist Dr. Bahaeddin Shakir (1874-1922).5 2. Ideologie De ideologie van het CEV kende drie belangrijke stromingen: Osmanisme, Islamisme, en Tur- 47 48 Ismail Enver Pasha Bron: Armenian Genocide Museum-Institute kisme. Deze driedeling werd geformuleerd door Yusuf Akçura (1876-1935), een historicus die het invloedrijke manifest ‘Drie Soorten Politiek’ (1904) schreef. Akçura stelde in dit pamflet dat de Osmaanse politieke elite voor de keuze stond om het Osmanisme en Islamisme te verwerpen: het eerste vanwege religieuze verdeeldheid, het tweede door het vergevorderde nationalisme bij niet-Turkse moslims zoals Albaniërs. Akçura concludeerde dat men het Turks nationalisme diende te accepteren als de ideologische leidraad. Hij vond hierbij weerklank in het werk van Ziyâ Gökalp (1876-1924), een socioloog die in zijn carrière uitgebreid over het Turkse nationalisme schreef. Zijn belangrijkste werken gaan over het turkificeren van het Osmaanse rijk, bijvoorbeeld op het gebied van taal, godsdienst, openbaar leven, ethiek en economie. Gökalp verheerlijkte in zijn artikelen en gedichten vooral de Turkse cultuur en geschiedenis, en uitte vijandige taal tegen niet-Turkse bevolkingsgroepen. Met het verval van de staat verhardde de interne politieke cultuur, en radicaliseerde de ideo- 49 Territoriale aanpassingen in de Balkan Bron: The Other Balkan Wars: A 1913 Carnegie Endowment Inquiry in Retrospect, George F. Kennan (Washington, DC; Carnegie Endowment for International Peace, 1993), p. 70 logie van het CEV. Een van de radicaalste facties ontwikkelde een sterk etnisch Turks nationalisme met een sterke collectieve haat tegen Armeniërs.6 3. Aanleiding voor de genocide De vernietiging van de Osmaanse Armeniërs kent een oorzaak in drie belangrijke factoren: het verlies van oorlog en grondgebied in de Balkan in 1912-1913, de Jong-Turkse staatsgreep van 23 januari 1913, en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Op 17 oktober 1912 verklaarden Servië, Montenegro, Griekenland en Bulgarije de oorlog aan het Osmaanse Rijk. Het Osmaanse leger vocht onvoorbereid en slecht uitgerust. Na het Bulgaarse offensief in november 1913 trok het Osmaanse leger zich terug tot de loopgraven 30 kilometer ten westen van Istanbul. Daar werd de aanval geweerd en de hoofdstad Istanbul bleef in Osmaanse handen. Verdere gevechten leidden tot het totale en permanente verlies van het Balkanschier- 50 eiland. Het Vredesverdrag van Londen van 30 mei 1913 geldt als keerpunt voor het Osmaanse Rijk en bracht de samenleving een zwaar trauma toe. Het verlies van de belangrijkste Osmaanse steden, het persoonlijke bezit, de mensenlevens, en de ontzetting over de machteloosheid van het leger waren ondraaglijk voor de trotse Osmaanse elite. De Osmaanse samenleving, cultuur, en identiteit waren diep geschonden. Vanaf 1913 werd de overkoepelende ‘Osmaanse’ identiteit door de nationalisten als niet langer realistisch geacht. De oorlog staafde voor de nationalisten ook de mythe van de ‘steek in de rug’ door Osmaanse christenen. Ook onder politici heerste een gespannen sfeer. Het CEV uitte provocaties, beschuldigingen, verwensingen en bedreigingen tegen Osmaanse Bulgaren, Grieken en Armeniërs in het parlement Revanchisme Het verlies van de Balkanoorlogen bracht ook een cultuur van revanchisme. Zo schreef Enver in een brief aan zijn vrouw op 8 mei 1913: ‘Als ik je kon vertellen over de wreedheden die de vijand heeft aangericht… op een steenworp afstand van Istanbul, zou je begrijpen wat er leeft in de hoofden van moslims ver weg. Maar onze woede zwelt aan: wraak, wraak, wraak; er is geen ander woord!’ 7 Een tweede belangrijke gebeurtenis was de Jong-Turkse staatsgreep van 23 januari 1913. De Jong-Turken zijn nooit door verkiezingen aan de macht gekomen, maar hebben door een gewelddadige staatsgreep een dictatuur geïnstalleerd. Het parlement werd het zwijgen opgelegd, de oppositie werd geïntimideerd of vernietigd, en de Jong-Turken drongen zich op in de Osmaanse staatsbureaucratie. Het regime kende een basis in een brute oorlog. De staatsgreep leidde tot een machtsconcentratie waarbij de Jong-Turken de multi-etnische Osmaanse samenleving met geweld transformeerden in een homogene Turkse natiestaat. Het nieuwe regime kende geen brede steun onder de bevolking. Angst voor contra-revolutie werd afgeweerd door het gebruik van geweld.8 Het Jong-Turkse regime dat van 1913 tot 1918 regeerde bestond uit een kring van ongeveer 50 mannen, geleid door het ‘tweemanschap’ Talaat en Enver. Lokale partijbazen en Jong-Turkse provinciegouverneurs hadden relatief veel macht in het land. De Jong-Turkse dictatuur kende veel interne rivaliteit, met name tussen Enver als militaire machthebber en Talaat als civiel bestuurlijke chef. Deze onenigheden zouden later invloed hebben op het verloop van de Armeense genocide. De belangrijkste oorzaak was het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Dit was een onverwachte maar fatale ontwikkeling voor de Osmaanse Armeniërs. Op 2 augustus 1914, een dag na de Duitse oorlogsverklaring aan Rusland, werd een schriftelijke overeenkomst voor nauwe samenwerking en mobilisatie getekend tussen Duitsland en het Osmaanse Rijk. Op 29 oktober 1914, zonder een formele oorlogsverklaring, beval Enver de Osmaanse marine de Russische kust te bombarderen, waarop geallieerde staten het Osmaanse Rijk de oorlog verklaarden. Vanaf 11 november 1914 was het Osmaanse Rijk officieel in oorlog met Rusland, Frankrijk en Groot-Brittannië. De Jong-Turken hebben zo bewust tot een gewapende confrontatie aangestuurd. Deze agressieoorlog was deel van hun strategie om op lange termijn duurzame veiligheid, economische ontwikkeling, en uiteindelijk nationaal herstel te bereiken. Met andere woorden, door deelname aan de oorlog hoopte het CEV de problemen van het Rijk radicaal op te lossen.9 De oorlog leidde echter tot zware verliezen voor het Osmaanse leger. Gedreven door ambitie en expansionisme lanceerde Enver verschillende invasies, die uitmondden in monumentale catastrofes. Enver schreef de mislukkingen toe aan ‘Armeens verraad’. Armeniërs werden vanaf januari 1915 aangewezen als zondebok. Turks-nationalistische propaganda richtte zich op Armeniërs als ‘landverraders’, riep op tot boycot van hun bedrijven, en verspreidde gruwelverhalen over vermeende misdaden door Armeense activisten. Armeense kranten werden opgeheven en vooraanstaande Armeniërs opgepakt. Naarmate de oorlog hopelozer werd, werd de vervolging van Armeniërs geradicaliseerd.10 4. Aard en verloop van de genocide De genocide op de Armeniërs vormde een samenhangend proces van vernietiging: massa-executies, onteigening, deportaties, gedwongen assimilatie, kunstmatige hongersnood, en vernietiging van de materiële cultuur. De massa-executies van economische, religieuze, politieke en intellectuele elites leidden tot Openbare executies Bron: Armenian National Institute 51 52 de ‘onthoofding’ van de Armeense gemeenschap. De grote razzia in Istanbul van 24 april 1915 werd een richtsnoer voor arrestaties van de Armeense elites – mannen van middelbare of hoge leeftijd met invloed, rijkdom en status – die in de vele steden van het uitgestrekte land leefden. Zij werden opgepakt, gevangengezet, gemarteld en uiteindelijk vermoord. De vernietiging van de Armeense intelligentsia werd adembenemend snel voltooid: de complete bovenlaag van de gemeenschap was binnen enkele weken geëlimineerd.11 Moord op de Armeense Elite Op zondag 30 mei 1915 werd in de zuidoostelijke stad Diyarbekir de Armeense elite, 636 notabelen inclusief de bisschop, door militieleden geboeid en afgevoerd naar de Tigris. Aan de oever van de rivier werden de mannen geladen op grote vlotten onder het voorwendsel dat zij zouden worden verplaatst naar het zuiden. Militieleden voerden de notabelen stroomafwaarts naar een kloof, waar de vlotten werden afgemeerd. De slachtoffers werden beroofd van hun geld, meegenomen in groepjes van zes, ontdaan van hun kleren en kostbaarheden, en vermoord door mannen, gerekruteerd door de gouverneur. De daders moordden met bijlen, dolken en geweren, en dumpten de lijken in de rivier. Armeniërs worden gedeporteerd via de Bagdad spoorweg. Bron: Armenian Genocide Museum-Institute De Armeense genocide was een van de grootste gevallen van kapitaaloverdracht – onteigening van bezit – in de moderne geschiedenis. Nieuwe wetten van de Jong-Turkse regering bepaalden dat Armeniërs hun bedrijven en ambachten werden afgenomen. Op 10 juni 1915 richtte de overheid door middel van een wet de ‘Commissies voor Verlaten Eigendom’ (CVE, Emval-ı Metruke Komisyonu) op. Deze moesten de dagelijkse tenuitvoerbrenging van de inbeslagnames regelen. Dit was een frontale aanval op de Armeense economie, omdat alle Armeense bezit nu officieel werd overgedragen aan de staat. Op 26 september 1915 volgde een wet die de uitvoering van de inbeslagnames delegeerde aan de ministeries van Binnenlandse Zaken, Justitie en Financiën, die een gedetailleerd overzicht zouden bijhouden. Voor de Jong-Turken was het recht een machtsmiddel: met deze twee wetten hadden ze een enorme economie in handen: huizen, boerderijen, bedrijven, fabrieken, werkplaatsen, ateliers. Dit had massale verpaupering van de Armeense slachtoffers tot gevolg. Roof ‘Laat al uw eigendommen achter – uw huisraad, uw beddengoed, uw kunstvoorwerpen. Sluit winkels en bedrijven en laat alles binnen staan. De deuren zullen worden afgesloten met een speciaal zegel. Zodra u terugkomt, krijgt u alles wat u hebt achtergelaten weer terug. Verkoop uw huis of andere waardevolle zaken niet. Zowel kopers als verkopers zullen worden vervolgd. Zet uw geld op de bank, op naam van een familielid dat in het buitenland woont. Maak een lijst van al uw eigendommen, inclusief het vee dat u bezit, en overhandig deze aan de toegewezen beambte, zodat al uw spullen later aan u kunnen worden teruggegeven. U hebt tien dagen om aan dit ultimatum gehoor te geven.’12 Kennisgeving van de overheid, op 15 juni 1915 opgehangen op openbare plaatsen in Kayseri. De integrale deportatie van de gehele Armeense bevolking werd officieel bevolen op 23 mei 1915 door Talaat. In april waren sommige Armeniërs al ter isolatie gedeporteerd uit hun woongebieden. Het bevel van Talaat bewerkstelligde de deportatie van bijna alle Armeniërs naar het onherbergzame Syrische woestijnstadje Der el-Zor. In een poging de deportaties als wettig te camoufleren vervaardigde Talaat op 26 mei de ‘Tijdelijke Deportatiewet’. Hoewel de deportaties toen al waren begonnen, werd de wet op 29 mei geratificeerd. Het dagelijkse beheer van de deportaties werd overgedragen aan het ‘Directoraat voor de Vestiging van Stammen en Immigranten’ (DVSI, skân-ı A âir ve Muhacirîn Müdüriyeti), onder het gezag van het leger. Talaat werd van de vorderingen op de hoogte gehouden door middel van telegrafische correspondentie en assistentie van lokale functionarissen.13 De mobilisering van een enorme boerenbevolking die grotendeels op het Anatolische platteland woonde volgde op deze maatregelen. De Armeniërs moesten zich soms binnen enkele uren, soms binnen enkele dagen klaarmaken voor vertrek. 53 54 Bericht van de Amerikaanse ambassadeur Morgenthau over de deportaties vanuit Ezurum, 31 juli 1915 Bron: Armenian National Institute Deportatie vanuit Erzurum De 40.000 Armeniërs uit de stad Erzurum werden begin juni 1915 gedeporteerd naar Der el-Zor. De Duitse consul in Erzurum rapporteerde hierover onverbloemd dat de deportatie uit zou lopen op ‘een absolute uitroeiing’ (eine absolute Ausrottung). Inderdaad, vele Armeniers waren al gestorven of zeer ernstig verzwakt nog voordat het konvooi uit Erzurum de provinciegrenzen had bereikt. Bij de stad Kemah werden de overlevenden van de tocht afgeslacht en in de Eufraat gegooid. Het aantal Armeniërs uit Erzurum dat daadwerkelijk Der el-Zor bereikte lag waarschijnlijk onder de 200, een vernietigingspercentage van 99,3 procent. In juli 1915 was de gehele Armeense bevolking ontworteld en onderweg naar de Syrische woestijn. In sommige gevallen moesten afstanden van meer dan 1000 kilometer in de zomerhitte van 55 Armeense weeskinderen die uit Der el-Zor zijn opgehaald, 1919 Bron: Armenian Genocide Museum-Institute het harde Oost-Anatolische klimaat worden afgelegd, wat voor velen een doodvonnis was. De Jong-Turkse machthebbers wisten bovendien dat de overlevingskansen in de woestenij van de regio Der el-Zor vrijwel nihil waren. De deportaties waren vooral voor kinderen, bejaarden en zwangere vrouwen doodsmarsen.14 Bij aankomst in de Syrische woestijn was er geen enkele opvang geregeld. Begin 1916 brak in Der el-Zor een hongersnood uit, waar door de Jong-Turkse autoriteiten onverschillig op gereageerd werd. In de zomer van 1916 bepaalde Talaat zelfs dat te veel Armeniers de tocht naar Der el-Zor overleefden, en beval zijn districtsgouverneur duizenden Armeniërs in grotten bijeen te drijven en te vermoorden. Een vierde belangrijk aspect van de vernietiging van de Osmaanse Armeniërs was het gedwon- 56 gen verlies van de eigen identiteit. Vrouwen en kinderen werden gedwongen het christendom af te zweren en zich te bekeren tot de islam, als deel van een bredere aanval op de Armeense cultuur. Grote aantallen vrouwen en kinderen werden tijdens de deportaties ontvoerd en gedwongen zich te bekeren. In sommige steden als Konya en Beiroet werden Armeense kinderen in grote Islamitische weeshuizen geplaatst, waar zij Turkse namen kregen en alleen Turks mochten spreken. Velen vergaten zo hun Armeense identiteit. De ontvoeringen en bekeringen hadden tot doel de Armenen te marginaliseren en hun cultuur en collectieve identiteit uit te wissen.15 Tenslotte werd de materiële cultuur van de Armeniërs vernietigd. De Jong-Turken vernielden en beschadigden Armeense kerken en verwijderden Armeense inscripties van gebouwen. Deze vernietiging was een poging het Armeense culturele en religieuze leven in het Osmaanse Rijk geheel uit te wissen. Vele middeleeuwse Armeense kloosters, zoals Narekavank, Varakavank, Arakelots Vank, Surp Garabed en Surp Khach werden vernietigd door het Jong-Turkse regime. De verwoestingen dienden twee doelen: het leek alsof de Armeniërs nooit hadden bestaan in het gebied, en het zorgde dat de overlevenden niets hadden om naar terug te keren. Verwoesting In 1914 bezat de Armeense gemeenschap 2600 kerken, 450 kloosters en 2000 scholen. Aan het einde van de oorlog waren de ongeveer 3000 Armeense nederzettingen (dorpen, steden, wijken) ontvolkt en hun inwoners uitgemoord. Vandaag de dag wonen er, behalve in Istanbul, vrijwel geen Armeniërs meer in Turkije. De gemeenschap beschikt tegenwoordig over zes kerken, maar heeft geen scholen en geen kloosters meer.16 5. Daders, slachtoffers, omstanders 5.1 Daders Osmaanse Turken, Koerden en Kaukasiërs waren de belangrijkste daders in het genocidale proces. Onder de daders bevonden zich zowel hoogopgeleide intellectuelen als arbeiders en werkloze analfabeten. Talaat, de leider van de Jong-Turkse partij en minister van Binnenlandse Zaken, vormde het brein achter de genocide. Talaat rationaliseerde de genocide door de Osmaanse Armeniërs collectief te beschuldigen van hoogverraad, sabotage en gebrek aan loyaliteit. In 1916 liet hij een viertalig boek publiceren, getiteld Armeense aspiraties en revolutionaire bewegingen.17 Het boek bevat gemanipuleerde foto’s van vermeende Armeense ‘terroristen’ in elke stad van het Osmaanse Rijk. De foto’s schetsen steeds hetzelfde beeld: Osmaanse politiemannen en Jong-Turkse paramilitairen staan achter een groep Armeense mannen, die met gebogen hoofd voor bijeengeraapte wapens en bommen staan. Het onderschrift luidt telkens: ‘Armeense revolutionairen gearresteerd met hun wapens’. De Jong-Turkse onwaarheden, gesteund door de Duitse afdeling voor oorlogspropaganda, waren invloedrijk en worden nog steeds door velen verspreid en geloofd. Talaats ware motieven waren ideologisch en pragmatisch, en hij had zowel materiële als immateriële belangen. In een vertrouwelijk gesprek met de Duitse consul gaf hij toe dat ‘de Osmaanse regering de Eerste Wereldoorlog wil gebruiken om met hun interne vijanden, de binnenlandse christenen van alle confessies, grondig af te rekenen, zonder door buitenlandse diplomatieke interventies gestoord te worden’. In zijn interne, geheime correspondentie laat Talaat er geen twijfel over bestaan dat de genocide was bedoeld om Anatolië te ‘turkificeren’ door het van Armeniërs te ontdoen. Tegen de Amerikaanse ambassadeur Henry Morgenthau was Talaat duidelijk over zijn intenties: ‘Ik heb u gevraagd om te komen vandaag, zodat ik u ons standpunt kan uitleggen met betrekking tot de Armeense kwestie. Wij baseren onze bezwaren tegen de Armeniërs op drie verschillende gronden. Ten eerste hebben zij zich verrijkt ten koste van de Turken. Ten tweede zijn ze vastbesloten om ons te domineren en om een aparte staat op te richten. Ten derde hebben ze openlijk met onze vijanden samengewerkt. Zij hebben de Russen in de Kaukasus geholpen en onze nederlaag is grotendeels door hun daden veroorzaakt. Wij zijn daarom tot de onherroepelijke beslissing gekomen om hen machteloos te maken voordat deze oorlog is afgelopen... Het heeft geen zin om bezwaren aan te voeren, wij hebben driekwart van de Armeniërs al verwijderd, er zijn er al geen over in Bitlis, Van en Erzurum. De haat tussen de Turken en de Armeniërs is nu zo intens dat we hen hebben moeten vernietigen. Als we dat niet doen, zullen ze hun wraak plannen... Wij maken ons geen enkele zorg om de economische schade. We hebben dat allemaal uitgerekend en we weten dat het de vijf miljoen Turkse Lira niet overschrijdt. We maken ons daar geen zorgen over. Ik heb u gevraagd om hier te komen om u te laten weten dat ons Armeense beleid absoluut vaststaat en dat er niets aan kan veranderen. We zullen de Armeniërs niet meer overal in Anatolië hebben... Geen Armeniër kan onze vriend meer zijn na wat we ze hebben aangedaan.’18 5.2Slachtoffers De Armeense geschiedenis kent meerdere periodes van vervolging. Voor veel Armeniërs leek de genocide een ‘reguliere’ Osmaanse pogrom. De slachtoffers van de genocide kwamen uit verschillende klassen, gebieden en achtergronden, en kenden een grote politieke en etnische diversiteit. Interne eenheid heeft nooit bestaan in de Armeense gemeenschap. Mede hierom was de genocide onbegrijpelijk voor velen: veel intellectuelen die op 24 april 1915 gearresteerd waren vroegen zich af wat zij overeenkomstig hadden met hun mede-arrestanten. Een van de weinige Armeniërs die de catastrofe zag aankomen was de journalist Aram Andonian (1875-1952). In 1913 schreef hij dat het etnische nationalisme zoals in de praktijk gebracht op de Balkan, in Anatolië niets dan ellende zou brengen.19 De omschrijving en definitie van de doelgroep van de genocide was steeds aan verandering 57 58 en aanpassing onderhevig. Talaat stuurde allereerst aan op de deportatie van apostolische Armeniërs. In de loop van de zomer van 1915 ontstond er onduidelijkheid over wie nu precies een Armeniër was. Vervolgens werden ook protestantse en katholieke Armeniërs, en later zelfs tot de islam bekeerde Armeniërs tot de te vervolgen doelgroep gerekend. De Armeense identiteit racialiseerde. De vernietiging richtte zich op de abstracte identiteit van de groep: uiteindelijk waren alle Armeniërs, trouw of ontrouw, politiek of a-politiek, doelwit en potentieel slachtoffer. Dit maakte de vernietiging van de Armeense bevolking tot een genocide. 5.3 Omstanders De belangrijkste binnenlandse omstanders waren Turken en Koerden die niet werden vervolgd. Zij waren betrokken bij zowel collaboratie als verzet. De participatie van de Koerden kende nauwelijks een ideologische achtergrond. De Armeniërs waren zelfs bondgenoot van de Koerden in de strijd tegen het Turks nationalisme. Opportunisme, ophitsing en dwang lagen ten grondslag aan hun deelname aan het genocidale proces. Tegen betaling verschaften Koerden informatie over (ondergedoken) Armeniërs aan de Jong-Turkse elites. Koerdische sjeiks keurden het bloedvergieten echter expliciet af. Ook door de regering aangestelde imams stookten moslims op om de Armeniërs te vermoorden. De propaganda bestond uit de quasi-islamitische retoriek dat iedereen die Armeniërs doodde zou worden beloond in het hiernamaals. Veel ongeschoolde dorpelingen en naïeve gelovigen hebben zich laten beïnvloeden door deze religieus geïnspireerde ‘hate speech’.20 Er waren ook buitenlandse ooggetuigen van de genocide. De internationale gemeenschap reageerde aanvankelijk vol schok en ongeloof en protesteerde hevig tegen de gebeurtenissen De golf aan vervolgingen in de lente van 1915 zette de geallieerden ertoe op 24 mei 1915 een gemeenschappelijke verklaring af te leggen waarin de vervolgingen werden veroordeeld. De verklaring bekritiseerde de ‘misdaden van Turkije tegen de menselijkheid en de beschaving’ en beloofde ‘alle leden van de Osmaanse regering en al hun vertegenwoordigers die betrokken waren bij dergelijke slachtingen persoonlijk verantwoordelijk te houden’.21 Tijdens de oorlog publiceerde Engeland het Blue Book, een verzameling van ooggetuigenverslagen. In verband met bescherming van de genoemde personen was het boek geanonimiseerd. Het Blue Book is daarom beticht van anti-Turkse propaganda tot het origineel werd gevonden in de Britse archieven met een lange lijst authentieke namen zonder weglatingen. In 2005 is de hele bundel zorgvuldig opnieuw gepubliceerd.22 De Duitsers en Oostenrijkers genoten bewegingsvrijheid en geprivilegieerde toegang tot militaire zones waar normale burgers zich niet mochten begeven. Hun geheime, interne consulaire berichten over de Osmanen zijn daarom wellicht de meest waarheidsgetrouwe weergave van de dagelijkse gebeurtenissen. De Duitse respons tegenover de Armeense genocide was tweeslachtig. Binnen de Duitse politiek heerste een spanning tussen de elite, die grote militaire belangen moest dienen, en de lager geplaatste militairen en ambtenaren, die direct zicht hadden op de misère. Duitse militairen en consuls spraken met regelmaat van ‘Ausrottung’, ‘Vernichtungspo- 59 Wekelijks Journaal, Moskou, 27 november 1916. ‘Slachtoffers van Turkse wreedheden’ litik’, en ‘Rassenmord’. De Oostenrijkse officier Pomiankowski noemde de genocide ‘der Ausrottung einer ganzen Nation’. De Oostenrijk-Hongaarse ambassadeur Johann von Pallavicini (18481941) noemde de genocide ‘eine gänzlichen Ausrottung’ en een ‘Politik der Exterminierung’. In het najaar van 1915 reageerden circa 50 bekende Duitsers op de genocide door een gezamenlijke petitie te tekenen om druk uit te oefenen op de Duitse regering. De petitie voerde aan dat de genocide enorme schade had toegebracht en verzocht de Duitse regering de deportaties te stoppen en voorkomen. De petitie deed een beroep op economische argumenten, humanitaire beginselen, en de reputatie van Duitsland. Echter, de Duitse politieke en militaire top achtte het bondgenootschap met Turkije te belangrijk en ging niet verder dan enkele zwakke interne protesten tegen Talaat en Enver.23 De Verenigde Staten hadden tot 1917 een neutrale positie en hadden in belangrijke steden consuls die de deportaties van begin tot eind hebben aanschouwd. De Amerikaanse consul van 60 Armeen kijkt naar menselijke resten in Der el-Zor, 1916. Bron: Armenian Genocide Museum-Institute Harput schreef bijvoorbeeld na veldonderzoek een lijvig en vernietigend rapport, en ambassadeur Henry Morgenthau schreef in zijn dagboeken en memoires over de genocide. Op 16 juli 1915 rapporteerde Morgenthau aan Washington dat ‘from harrowing reports of eye witnesses it appears that a campaign of race extermination is in progress under a pretext of reprisal against rebellion’. De Amerikaanse belangen in het Osmaanse Rijk waren gerelateerd aan diplomatie, het bedrijfsleven, liefdadigheid, christelijke missies, en onderwijs. De genocide vernietigde deze infrastructuur: Armeense bedrijven en instellingen werden onteigend, consulaten raakten bekwaam personeel kwijt, bedrijven verloren hun investeerders en commissarissen, banken verloren hun debiteuren en stafleden, en onderwijsinstellingen verloren hun docenten. In 1917 trokken de Verenigde Staten zich terug uit het Osmaanse Rijk en knoopten pas jaren later weer diplomatieke betrekkingen aan met Turkije.24 In principe was het in het belang van de grote mogendheden om hun zakelijke banden met Armeniërs te bestendigen. De genocide had echter een overweldigende uitwerking. De Duitsers realiseerden dit als eerste, en besloten uiteindelijk dat op zijn minst hun eigen belangen niet mochten worden beschadigd. Na de oorlog vergaten de Verenigde Staten, Frankrijk en GrootBrittannië hun Armeense zakenpartners en haastten zich naar het nieuwe Turkije om hun economische belangen veilig te stellen. De positie van deze staten was er over het algemeen dus een van eigenbelang: zij eisten compensatie voor hun financiële verliezen veroorzaakt door de genocide. De grootschalige vernietiging van Armeniërs werd hierbij spijtig bevonden. 6. De overlevenden Sommige Armeniërs wisten te ontkomen aan de massamoord. Naast toeval was een aantal factoren bepalend voor de kans om de genocide te overleven: omkoping, bekering, onderduik en vlucht. Allereerst was het betalen van smeergeld aan daders een manier om deportatie uit te stellen, of te ontkomen aan mishandeling of moord. Vahram Dadrian (1900-1948) was een jongen van 14 toen hij uit de regio Ankara werd gedeporteerd. In zijn dagboeken beschrijft hij hoe steekpenningen keer op keer zijn familie in leven hielden op de lange tocht. Bij aankomst in Syrië was de bodem bereikt en was de welvarende familie Dadrian totaal berooid.25 In de lente van 1915 was het nog mogelijk om door bekering tot de islam aan de deportatie te ontkomen. Zo vertelde de uit Sivas afkomstige Armeniër Henry Vartanian, wiens vader was vermoord, dat een Turkse kennis zijn familie tijdens de oorlog onderdak bood en van hen eiste bij een imam het christendom af te zweren en de islamitische eed ‘Er is geen andere God dan Allah en Mohammed is zijn profeet’ uit te spreken. De ceremonie werd uitgevoerd, waarbij de jonge Henry ritueel werd besneden, en voortaan door het leven ging als Abdurrahmano lu Esad.26 Veel Armeniërs probeerden onder te duiken en op deze manier te wachten tot de periode van vervolging achter de rug zou zijn. De onderduik kende veel risico’s. Armeniërs die op deze manier de genocide overleefden hebben dit vaak onder extreme omstandigheden gedaan. Velen werden opgespoord of verraden, en alsnog vermoord. Onderduiken was zeer riskant voor mensen die hulp boden. De regering had een landelijke instructie voorgeschreven dat ‘elke moslim die een Armeniër beschermt voor zijn huis zal worden geëxecuteerd en zijn huis zal worden verbrand (bir Ermeniyi tesahüp edecek bir Müslümanın hanesi önünde idam ve hanesi ihrak)’.27 Eind 1914 kwam een vluchtelingenstroom op gang, waarbij circa 130.000 Armeniërs naar Rusland en Perzië (nu Iran) uitweken. Onder hen bevond zich de expressionistische schilder Arshile Gorky (1904-1948), die het redde met zijn moeder te vluchten, eerst naar Rusland, en later naar de Verenigde Staten. Na maart 1915 werd vluchten onmogelijk gemaakt. Maar de factor die in de meeste verhalen van overlevenden de grootste rol speelt is toeval, of geluk. Sommige belangrijke Armeense intellectuelen als Aram Andonian, en Michael Shamtanjian (1874-1926) overleefden de massa-executies vooral door een toevallige samenloop van omstandigheden waar zij geen controle over hadden. De redacteur van de liberale krant Zhamanag, Yervant Odian (1869-1926), bijvoorbeeld, ontkwam aan de genocide omdat een Turkse officier in Der el-Zor zijn deportatiedocument niet begreep en hem terugstuurde naar Anatolië.28 7. Nasleep van de genocide De aanhoudende nederlagen van het Osmaanse Rijk resulteerden in een onvoorwaardelijke capitulatie op 31 oktober 1918. Dezelfde nacht vluchtten de leiders van het CEV in een Duitse onderzeeër naar Odessa uit vrees te worden gevangengenomen en berecht. Dit waren Enver, Talaat, Cemal, de doktoren Bahaeddin Shakir en Nâzım, en twee anderen. Het hierdoor ontstane 61 62 machtsvacuüm werd gevuld door de nieuwe sultan Mehmet V en de liberalen. Deze nieuwe regering maakte direct een eind aan de anti-Armeense maatregelen. Gedeporteerde Armeniërs mochten terugkeren naar hun woningen, en hun verliezen werden gecompenseerd. In deze periode werd de genocide breed uitgemeten in de pers en besproken in het parlement. Twee schattingen van slachtofferaantallen dateren uit deze periode: 800.000 en 1,5 miljoen. De liberale regering erkende eind 1918 dat 800.000 Armeniërs waren vermoord. Armeense organisaties noemden het aantal van 1 miljoen en 1,5 miljoen slachtoffers. Op basis van latere studies kan gesteld worden dat het aantal doden circa 1,2 miljoen bedraagt. De liberale regering stelde in 1919 een militair tribunaal in. Dit tribunaal werd belast met het onderzoeken van oorlogsmisdaden. De onderzoeksresultaten van deze krijgsraad bevatten cruciale informatie die voor historisch onderzoek van onschatbare waarde zijn gebleken: bekentenissen, getuigenissen en telegrammen. Op 5 februari 1919 begon de eerste reeks zittingen en op 9 februari 1920 was de laatste zitting van het tribunaal. Militairen, ooggetuigen, politici en islamitische geestelijken werden verhoord en 42 officiële en gewaarmerkte documenten (telegrammen, memoranda, verklaringen, brieven en kruisverhoren) werden opgediept en als bewijsmateriaal aangevoerd. De hoofdaanklacht was ‘deportatie en moord’ (tehcir ve taktil) en stelde het kabinet inclusief ministers, het leger, en het CEV als politieke partij in beschuldiging. De rechter sprak uiteindelijk op 5 juli 1919 het vonnis uit dat de Jong-Turkse regering een systematische poging tot algehele vernietiging van de Armeniërs had nagestreefd. De complete top van het CEV werd in absentia ter dood veroordeeld. De daders ontkwamen echter aan berechting omdat zij gevlucht waren en omdat de Jong-Turken na 1923 onder Mustafa Kemal Atatürk wederom de macht grepen en Armeense overlevenden uit Turkije verdreven.29 Hoewel de genocide bijna honderd jaar geleden plaatsvond en alle betrokken personen overleden zijn, speelt de Armeense genocide in de huidige (internationale) politiek een grote rol. De Armeense genocide liet een lastige erfenis na. Vanaf de jaren zestig begonnen Armeniërs in de diaspora wereldwijd om erkenning en aandacht te vragen voor de genocide. Hierop antwoordden opeenvolgende Turkse regeringen met ontkenning en trivialisering van de genocide. Deze ontkenningspolitiek is grotendeels terug te voeren op het pamflet dat Talaat in 1916 liet publiceren. Volgens de aanhangers van deze theorie zouden ‘slechts’ 300.000 Armeniërs zijn omgekomen, zouden de Armeniërs collectief hoogverraad tegen de staat hebben gepleegd, zou het deportatiebeleid een preventieve geste van de regering zijn geweest om Armeniërs uit oorlogszones te verwijderen en zou er zeker geen sprake zijn geweest van stelselmatig en opzettelijk doden, of zelfs überhaupt een anti-Armeens vervolgingsproces. Deze ontkenningspolitiek werd door nabestaanden van de slachtoffers als zeer beledigend ervaren. Dit leidde in de jaren zeventig tot een gewelddadige reactie van Armeense nationalisten. Twee terroristische organisaties schoten tientallen Turkse diplomaten dood, waarop de Turkse ontkenningspositie verhardde. 63 Genocidemonument, Yerevan Bron: Wikimedia Na de val van de Sovjet-Unie had de Armeense Republiek geen diplomatiek contact met Turkije. Amerikaanse en Zwitserse pogingen om toenadering te bewerkstelligen strandden op wederzijds wantrouwen en haat. De Turks-Armeense grens is nog steeds gesloten, wat zeer negatieve gevolgen heeft voor de economie van de regio. Verder hangt de Turkse toetreding tot de Europese Unie deels af van het heropenen van deze grens, die op haar beurt weer deels afhangt van erkenning van de genocide. Tijd heelt niet: de Armeense genocide is nog steeds een centraal probleem in Armeens-Turkse betrekkingen.