Gustave Flaubert - Rijksmuseum van Oudheden

advertisement
Gustave Flaubert (1821-1880)
Gustave Flaubert is in 1821 in Rouen geboren als zoon van
een arts. Hij begon op twintigjarige leeftijd een studie
rechten, maar verveelde zich stierlijk. Hij moest vervroegd
zijn studie beëindigen omwille van een zenuwziekte. Hij
bleef van deze ziekte zijn hele leven last hebben, maar
daardoor kon hij zich volledig wijden aan de literatuur.
In 1843 schreef hij Éducation sentimentale en ontmoette
Maxime Du Camp. In 1846 stierven zijn vader en zijn zus.
Gustave kreeg voogdij over zijn nichtje Caroline.
Flaubert koesterde reeds lang een droom om een bezoek
te brengen aan ‘de Oriënt’. Toen hij deze reis in 1849
samen met Maxime Du Camp maakte kwam hij tot de
ontgoochelende conclusie dat zijn droom gebaseerd was
op geromantiseerde voorstellingen. De ennui (verveling)
waaraan Flaubert in Frankrijk leed en waaraan hij trachtte
te ontsnappen door naar de Oriënt te reizen, verliet hem
niet en overviel hem wederom in Egypte.
Na terugkomst schreef hij aan de roman Madame Bovary
(1857) die hem beroemd zou maken. Nog vele werken
zouden volgen, tot aan zijn dood in 1880.
Maxime Du Camp (1822-1894)
Maxime Du Camp was eveneens een artsenzoon. Hij
startte zijn studie in 1843 en wilde een man van letteren
worden. Hij ontmoette Flaubert en de jongemannen
raakten door hun gedeelde passie voor de literatuur
onafscheidelijk.
Du Camp maakte van mei 1844 tot maart 1845 zijn eerste
‘Oriëntreis’ naar Turkije en Algerije. Tevens werd hij lid van
de Société Oriëntale. Later, in 1848, bezocht hij Marokko.
Maxime plande de gezamenlijke reis met Flaubert naar
Egypte in 1849 als een archeologische en fotografische
missie en verkreeg hiervoor een opdracht van de
Académie des inscriptions et des belles lèttres. Hij had
een realistische voorstelling van de Oriënt en werd
gedreven door journalistieke nieuwsgierigheid. Zijn foto’s
publiceerde hij in 1852, het reisverslag Le Nil in 1854.
In 1853 ontving hij de medaille van het Légion d’honneur
voor zijn prestaties op fotografisch gebied. Gedurende
zijn leven schreef Du Camp romans, reisverhalen, poëzie,
kunstrecensies en de Souvenirs littéraires (over o.a. Flaubert).
Hij overleed in 1894.
De ontwikkeling van
de egyptologie
In 1798 kwam met de troepen van Napoleon Bonaparte
ook een groot onderzoeks­team naar Egypte. De militaire
expeditie werd begeleid door een ploeg geleerden die alle
aspecten en monumenten van het land moest bestuderen
en vastleggen. Tussen 1809 en 1830 werden in Parijs de
resultaten gepubliceerd in negen tekstboeken en elf
delen met afbeeldingen op groot formaat onder de titel
Description de l’Egypte. De egyptologie zoals wij die nu
kennen is het product van deze expeditie van Napoleon
en van de vondst van de steen van Rosetta.
De Franse geleerde Jean François Champollion slaagde
erin met de steen van Rosetta de sleutel tot het geheim
van de hiërogliefenschrift te ontcijferen in 1822.
Het lukte de wetenschappers nu de geschiedenis en
cultuur van de oude Egypte­naren te laten herrijzen.
In 1826 was Champollion in Italië om de Egyptische
collectie in Florence te bestuderen. Tijdens het
onderzoek van de collectie werd Champollion voor­
gesteld aan Ippolito Rosellini, een veelbelovend
oriëntalist uit Pisa, die van de beroemde ontcijferaar zelf
de hiërogliefen wilde leren. Rosellini werd niet alleen
Champollions belangrijkste leerling, maar ook een
trouwe vriend die de verdere carrière van de beroemde
Fransman in hoge mate richting heeft gegeven.
In Florence ontwikkelden zij samen, mede op instigatie
van de groothertog Leopold II, het plan voor een
nieuwe wetenschappelijke missie naar Egypte. Die
zou de Egyptische monumenten nu vooral vanuit
filologisch, historisch en kunsthistorisch hoogpunt
moeten beschrijven, aspecten die de geleerden
van de Franse Expeditie nog niet konden belichten
omdat zij nog geen hiërogliefen konden lezen.
De Frans-Toscaanse expeditie vertrok naar Egypte
op 31 juli 1828 en heeft ruim anderhalf jaar geduurd.
Tussen 1832 en 1834 verschenen Rosellini’s resultaten
onder de titel I Monumenti dell’ Egitto et della Nubia,
drie majesteitelijke delen met meer dan zeshonderd
handingekleurde lithografieën en negen delen tekst.
Naast de Description werd deze publicatie tot een
van de standaardwerken van de nieuw opgerichte
wetenschappelijke discipline egyptologie.
Sakkara: de plaats waar het RMO sinds 1975 opgraaft
Dagboek Flaubert, maandag 10 december 1849
We stijgen te paard en over een lange stoffige weg tussen bebouwde
velden rijden we in de richting van de piramiden van Sakkara. Een stel
Arabieren komt op ons toe, ze bieden ons vergeelde schedels en beschilderde
tabletjes aan. De bodem lijkt hier uit menselijke resten te bestaan. Op
zoek naar mummies van ibissen dalen we af in een put; dan volgt er een
gang waar we plat op onze buik over fijn zand en potscherven door moeten
kruipen; helemaal achterin liggen de ibissen in hun potten, kop aan staart,
gerangschikt als suikerbroden bij een winkelier.
Een onderaardse tempel. Door een nauwe opening duikelen we over het
zand: half bedolven vierkante zuilen, resten van schilderingen en van een
mooie tekening; kamers met gewelven van overlangs aangebrachte convexe
stenen, neuten aan de lijsten, nissen met mummies. Vermoedelijk is dit een
heel mooie plek geweest.
Op verschillende momenten in de oud-Egyptische geschiedenis was Memphis
de hoofdstad van Egypte. De begraafplaats die hierbij hoorde was in Sakkara,
ten zuidwesten van de stad. In deze necropool is gedurende duizenden jaren
veel bouwactiviteit geweest. Naast piramiden met toegangswegen treft men er
zowel elite- als armengraven aan. De ‘onderaardse tempel’ die Flaubert noemt
is waarschijnlijk een kamer van een elitegraf. Beroemd is de trappiramide
van farao Djoser (ca. 2630-2611 v. Chr.), waarvan het ontwerp ten grondslag
ligt aan dat van alle latere piramiden. Gezien het langdurig gebruik van de
begraafplaats, is het niet verwonderlijk dat de grond in de tijd van Flaubert en
Du Camp nog bezaaid was met botresten.
Behalve mensen zijn er in Sakkara ook dierenmummies begraven, veelal
van ibissen en katten, maar ook van stieren, koeien, honden en valken. Vanaf
ca. 500 v. Chr. ontstaan er uitgestrekte onderaardse complexen met soms
miljoenen mummies.
In 1975 begon het systematisch onderzoek naar de grafcomplexen van
het Nieuwe Rijk door een expeditie van het Rijksmuseum van Oudheden in
samenwerking met de Egypt Exploration Society in Londen. Het project heeft
tientallen Nieuwe Rijk graven blootgelegd en sinds 1999 wordt het jaarlijks
voortgezet door het museum in samenwerking met de Universiteit Leiden.
Sakkara
Vitrine 5
Download