Ioniserende straling

advertisement
Erasmus MC
SBD5353a (november 2003)
-1-
Ioniserende straling en stralingshygiëne in het Erasmus MC
Ioniserende straling kun je niet zien, horen, ruiken, proeven en voelen. Zij is echter wel in onze
omgeving aanwezig en is in staat biologische effecten te veroorzaken. In de medische wereld wordt
straling gebruikt om in de mens te kunnen kijken (diagnostiek). Ioniserende straling wordt ook gebruikt
om cellen te doden (therapie). Er bestaat ook niet-ioniserende straling zoals laser, infrarood, radar en
microgolven. Deze wordt hier niet behandeld. In deze brochure wordt met “straling” ioniserende
straling bedoeld.
Röntgenstraling
In november 1895 ontdekte W.C. Röntgen een tot dan onbekend
soort straling. Deze straling werd kunstmatig met een toestel
opgewekt. In kranten was te lezen dat Röntgen met deze straling
“onzichtbare” dingen kon fotograferen. Met onzichtbare dingen
bedoelden de journalisten bijvoorbeeld de botten in een hand. Met
name de medische wereld was geïnteresseerd in deze nieuwe
straling omdat men hiermee het inwendige van de mens kon bekijken
zonder hem open te snijden. Het duurde dan ook niet lang voordat de
eerste medische toepassingen plaatsvonden. In januari 1896 gebruikte men deze straling voor het
zichtbaar maken van een schot hagel in de hand van een jager. Zelf noemde Röntgen zijn ontdekking
“X-ray”. In Nederland noemen we dit tegenwoordig röntgenstraling. In Engelse literatuur kom je nog
vaak de term X-ray tegen.
Radioactiviteit
Aan het einde van de 19e eeuw ontdekten onderzoekers behalve de röntgenstraling, nog andere
soorten ioniserende straling. Henri Becquerel vond stoffen die, net als röntgenstraling, in staat waren
“onzichtbare” dingen te fotograferen. Aangezien hij op de hoogte was van de ontdekking van W.C.
Röntgen, schreef hij het verschijnsel toe aan straling die door deze stoffen werd uitgezonden. Marie
Curie toonde, samen met haar man Pierre, aan dat diverse stoffen verschillende soorten straling
uitzonden. Deze stralingssoorten kregen, in volgorde van hun ontdekking, de namen van de letters
van het Griekse alfabet (alfa-, beta- en gammastraling). Marie Curie noemde stoffen die straling
uitzenden “radioactieve stoffen”.
Intermezzo (radioactief verval)
Alle materie bestaat uit atomen. Een gemiddeld mens bestaat uit miljarden atomen zuurstof,
koolstof, waterstof, stikstof en andere elementen. Een atoom bestaat uit een positief geladen kern
met daaromheen draaiend negatief geladen elektronen. De kern is een soort harde pit en bevat
protonen en neutronen. Alle atoomsoorten met eenzelfde aantal protonen behoren tot één element
(bijvoorbeeld koolstof). Als meer algemene benaming voor atoomsoort wordt het woord nuclide
gebruikt. Een nuclide wordt weergegeven door de naam van het element plus het aantal aanwezige
protonen en neutronen (bv. koolstof-12 en koolstof-14, zijn verschillende nucliden van hetzelfde
element. Er zitten namelijk in beide gevallen 6 protonen in de kern, maar in het ene geval 6
neutronen en in het andere geval 8 neutronen). In een stabiele atoomkern zijn de protonen en
neutronen zo sterk gebonden, dat zij op hun plaats blijven zitten. Bij radioactieve atoomsoorten,
radionucliden, is deze binding niet zo sterk, waardoor deze kern vroeg of laat een verandering
ondergaat en straling uitzendt. Deze straling kan een proton of een neutron zijn maar ook
bijvoorbeeld elektromagnetische straling (een pakketje energie). Er kan zelfs een elektron worden
gemaakt dat vervolgens wordt uitgestoten. De verandering van een niet-stabiele atoomkern noemt
men radioactief verval.
Radium, een van de radioactieve stoffen die door het echtpaar Curie werd ontdekt, veroorzaakte het
eerste zichtbare biologische effect van straling. Doordat Pierre Curie een hoeveelheid radium op zijn
huid legde, liep hij ernstige, op brandwonden lijkende, verwondingen op. Na de eerste constatering
van een biologische effect van ioniserende straling duurde het niet lang voordat radioactieve stoffen
werden toegepast bij de behandeling van kanker.
Erasmus MC
SBD5353a (november 2003)
-2-
Ioniserende Straling
De door radioactieve stoffen uitgezonden straling wordt in de volksmond en door de pers vaak “radioactieve straling” genoemd. Dit is echter een onjuiste benaming omdat de straling die wordt uitgezonden
niet radioactief is, maar een gevolg is van radioactief verval van stoffen. Om aan te geven dat deze
stralingssoort zich onderscheidt van andere vormen van straling, zoals bijvoorbeeld licht en warmte,
wordt de door radioactieve stoffen uitgezonden straling ioniserende straling genoemd. Deze straling
heeft zijn naam dus te danken aan het feit dat ze ionisaties in materialen veroorzaakt. Ionisatie wil
zeggen dat de straling zoveel energie aan een elektron van een atoom overdraagt, dat het elektron uit
het atoom loskomt. Er blijft vervolgens een atoom over dat één elektron te weinig heeft. Een dergelijk
atoom is geïoniseerd. Aangezien röntgenstraling ook ionisaties veroorzaakt, hoort deze stralingssoort
eveneens bij de groep van ioniserende straling.
Halveringstijd
Radioactieve stoffen zenden straling uit totdat alle instabiele kernen stabiel zijn geworden. De afname
van het aantal instabiele kernen per tijdseenheid noemen we de radioactiviteit van de stof. Naarmate er
steeds meer atoomkernen stabiel zijn geworden, en er dus minder instabiele kernen overblijven, zal de
stof steeds minder radioactief zijn. Elke radioactieve stof heeft een vaste tijd waarna de radioactiviteit
nog maar de helft is van de beginwaarde. Deze vaste tijd wordt de halveringstijd (T½) genoemd.
Na het verstrijken van één halveringstijd is de radioactiviteit gehalveerd. Na het verstrijken van twee
halveringstijden is de radioactiviteit de helft van de helft, dus nog maar een kwart (1/4) van de
beginwaarde. Na drie halveringstijden resteert, de helft van de helft van de helft = 1/8. De halveringstijd
is uniek, heeft een vaste waarde en is afhankelijk van de radioactieve stof. Er bestaan radioactieve
stoffen met een hele korte halveringstijd (minder dan een duizendste van een seconde) maar ook met
een hele lange halveringstijd (miljarden jaren).
Achtergrondstraling
Hoewel straling pas zo’n honderd jaar geleden werd ontdekt, is er sinds het ontstaan van de aarde
straling aanwezig. Straling bereikt ons vanuit het heelal en uit de aardkorst. Veel radionucliden die van
nature in de aardkorst voorkomen zijn afkomstig van de stoffen uranium en thorium. Kalium-40 is ook
zo’n stof die van nature op aarde aanwezig is. Via het voedsel komt een hoeveelheid radioactiviteit
(voornamelijk kalium-40) in ons lichaam terecht. Naast de straling uit het heelal, de aarde en ons
voedsel, komt er ook straling vrij uit onze huizen als gevolg van radioactieve stoffen in bouwmaterialen.
Deze altijd aanwezige straling wordt achtergrondstraling genoemd. Als gevolg van achtergrondstraling
is de gemiddelde stralingsdosis van een inwoner van Nederland ongeveer 1,4 millisievert in een jaar.
Millisievert (afgekort als mSv) is de maat waarin de stralingsdosis van mensen wordt uitgedrukt. In
andere landen kan door de aanwezigheid van meer radioactieve stoffen in de aardkorst de jaarlijkse
stralingsdosis hoger zijn dan in Nederland. Verblijf op grotere hoogte zorgt ook voor een hogere
stralingsdosis dan op zeeniveau. Dit komt door een grotere bijdrage van de straling vanuit het heelal.
De stralingsdosis van een Nederlander zal bij een tweewekelijkse skivakantie toenemen met 0,02 mSv.
Een zelfde extra stralingsdosis wordt ook ontvangen bij een enkele uren durende vlucht op 10 km
hoogte.
Intermezzo (stralingsdosis)
Als we het over stralingsdosis hebben is het belangrijk te weten met welke stralingssoort we te
maken hebben. Zolang dit niet bekend is wordt de dosis uitgedrukt in gray, afgekort tot Gy. Omdat
de ene stralingssoort bij eenzelfde stralingsdosis meer schade veroorzaakt dan de andere soort
wordt hiervoor een zogenaamde correctiefactor ingevoerd. Hierdoor kunnen alle stralingssoorten
direct met elkaar worden vergeleken. We spreken dan over effectieve dosis, deze heeft de eenheid
sievert (Sv). Achtergrondstraling en dosislimieten worden uitgedrukt in millisievert (mSv). De meest
gebruikte stralingssoorten (beta-straling, gammastraling en röntgenstraling) hebben een
vergelijkbare effectiviteit.
Biologische effecten van straling
Wanneer ioniserende straling levend weefsel treft kan dit, door ionisaties, biologische effecten tot
gevolg hebben. De eerste biologische effecten die door Pierre Curie werden ondervonden, volgden
direct na de bestraling. Niet lang nadat de huid was bestraald ontstond er een soort brandwond. Later
bleek dat straling ook nog effecten kan veroorzaken lang nadat de bestraling heeft plaatsgevonden.
Marie Curie overleed op 67–jarige leeftijd aan één van de late effecten, leukemie.
-3-
Erasmus MC
SBD5353a (november 2003)
De Curies en andere stralingspioniers waren niet op de hoogte van de risico’s van hun vak. Tegenwoordig is
de kennis van de biologische stralingseffecten echter sterk uitgebreid en weten we dat directe effecten
alleen optreden nadat een zekere drempeldosis is overschreden. Wordt de drempeldosis niet overschreden
dan treedt het effect niet op. Nadat de drempeldosis wel is overschreden zal het effect erger worden
naarmate de dosis toeneemt.
Behalve directe effecten kunnen ook nog late, kansgebonden effecten, zoals leukemie en kanker, optreden.
Deze kunnen optreden bij lage doses, zodat het risico niet nul is als men onder de drempeldosis blijft. Bij de
kansgebonden effecten geldt dat niet de ernst van het effect, maar de kans op het optreden van het effect
toeneemt bij toenemende dosis. De extra kans op sterfte door kanker door blootstelling aan straling wordt
geschat op circa 5 % per 1000 mSv. Voor de totale Nederlandse bevolking zou dit rekenkundig jaarlijks
neerkomen op 1100 sterfgevallen door kanker als gevolg van natuurlijke achtergrondstraling (het totaal aantal
sterfgevallen door kanker bedraagt in Nederland jaarlijks ruim 37000). Het aantal sterfgevallen als gevolg van
achtergrondstraling is echter niet meer dan een schatting. De kansgebonden effecten zijn namelijk wel bij
hoge maar niet bij lage doses wetenschappelijk aangetoond. Het aantal sterfgevallen zou dus ook lager
kunnen zijn. Zolang hierover echter geen zekerheid bestaat, wordt er veiligheidshalve vanuit gegaan dat
kansgebonden effecten geen drempeldosis hebben en dat elke toename van de dosis in principe de kans op
kanker verhoogt.
Directe effecten die kunnen optreden als het gehele lichaam wordt blootgesteld aan straling waarbij de dosis
groter is dan de drempeldosis zijn in de tabel vermeld.
Drempeldosis
(mGy)
0 -
200
200 - 1.000
Direct effecten die optreden bij bestraling van het gehele lichaam.
Geen effecten.
Geen ziekteverschijnselen. Vermindering van het aantal witte bloedlichaampjes.
1.000 - 2.000
Verminderde weerstand, vermoeidheid, braken, diaree. Herstel na enkele weken.
2.000 - 3.000
Ernstige stralingsziekte als gevolg van beschadiging van beenmerg en lymfeklieren.
3.000 - 4.000
Ernstige stralingsziekte. De sterfte is zonder therapie meer dan 50 %.
4.000 - 10.000
Beenmergsyndroom. In nagenoeg alle gevallen treedt sterfte op binnen een maand.
10.000 - 50.000
Maag-darmsyndroom. Sterfte binnen een week.
> 50.000
Centraal-zenuwstelselsyndroom. Sterfte binnen enkele uren tot dagen.
In de dagelijkse praktijk komt bestraling van het gehele lichaam niet vaak voor. Zowel bij diagnostiek,
therapie als bij handelingen met stralingsbronnen en bij incidenten wordt meestal slechts een deel van het
lichaam bestraald, waardoor de eventuele directe stralingsschade beperkt blijft tot het bestraalde deel van het
lichaam.
Stralingsbronnen in het Erasmus MC
Bij stralingsbronnen maken we onderscheid in straling uitzendende toestellen en radioactieve stoffen. Een
belangrijk verschil is dat we een toestel kunnen uitschakelen terwijl dit bij radioactieve stoffen niet mogelijk is.
Bij een radioactieve stof kan de hoeveelheid uitgezonden straling alleen door radioactief verval verminderen.
Radioactieve stoffen worden gebruikt als een gesloten radioactieve bron1 of als open radioactieve stoffen
(vloeistof, poeder of gas).
Toestellen
Bij medische toepassingen van toestellen maken we onderscheid in toestellen voor het stellen van een
diagnose (röntgentoestel) en toestellen voor de behandeling (deeltjesversneller). Behalve een verschil in
werkingsprincipe is er ook onderscheid in de hoeveelheid straling, deze is bij deeltjesversnellers een factor
duizend hoger dan bij röntgentoestellen.
röntgentoestel
1
De correcte, wettelijke term is ingekapselde radioactieve bron
deeltjesversneller
Erasmus MC
SBD5353a (november 2003)
-4-
Gesloten radioactieve bron
Bij een gesloten bron is het radioactieve materiaal stevig
opbergcontainer
opgeborgen en kan alleen de straling uit de bron treden. Als de
bronomhulling beschadigd raakt kunnen echter wel (kleine)
hoeveelheden van de radioactieve stof vrijkomen. Om dit tijdig
vast te stellen vindt regelmatig controle van de bron plaats.
Hierbij wordt gekeken of de bronomhulling er nog goed uitziet en
wordt een zogenaamde lektest uitgevoerd. Eén van de
medische toepassingen van gesloten bronnen is het van zeer
dichtbij bestralen van een tumor. Via een van te voren
aangebracht slangetje wordt de bron automatisch vanuit een
opbergcontainer in de patiënt vlak bij of in de tumor gebracht. Na afloop van de bestraling wordt de bron
weer in de opbergcontainer teruggeplaatst. Na de bestraling is deze patiënt niet radioactief en kan
normaal worden verpleegd. Op de afdeling Cardiologie gebruikt men gesloten radioactieve bronnen
voor de behandeling van patiënten met hart- en vaatziekten. Verder worden gesloten bronnen in het
Erasmus MC voornamelijk voor ijk- en calibratiedoeleinden gebruikt.
Open radioactieve stoffen
Open radioactieve stoffen zijn vaak vloeistoffen, maar kunnen ook als poeder of gas voorkomen. Bij het
morsen van een radioactieve stof komt niet alleen straling maar ook de radioactieve stof zelf vrij. Door
onzorgvuldig werken kan de radioactieve stof dus worden verspreid en raakt de omgeving radioactief
besmet. Een open radioactieve stof die bedoeld is voor patiëntengebruik, heet een radiofarmacon. De
radioactieve stof wordt door het lichaam opgenomen en geeft vooral op die plaatsen waar de stof
uiteindelijk terechtkomt een stralingsdosis af. Op grond van de farmacologische eigenschappen kiest
men een geschikt radiofarmacon. Radioactief jodium (jodium-131) bijvoorbeeld, wordt gebruikt om
schildklieraandoeningen te behandelen omdat jodium selectief door de schildklier wordt opgenomen.
Open radioactieve stoffen worden ook gebruikt bij wetenschappelijk onderzoek. Zo kan bijvoorbeeld de
opname van bepaalde stoffen door planten worden onderzocht met behulp van radioactieve stoffen. In
het Erasmus MC wordt met behulp van radioactieve stoffen veel DNA-onderzoek gedaan.
Stralingsbescherming
Bij het Erasmus MC worden werknemers die handelingen met stralingsbronnen verrichten ingedeeld als
“blootgestelde werknemer”. Zij zijn daardoor verplicht een stralingshygiënische opleiding te hebben
gevolgd voordat met de handelingen wordt begonnen. Een goede voorlichting en instructie zorgt ervoor
dat medewerkers op de hoogte zijn van de risico’s van ioniserende straling en dat zij weten welke
stralingsbeschermingsmaatregelen kunnen worden toegepast. De belangrijkste middelen om een
stralingsdosis te beperken zijn: afscherming, afstand, blootstellingstijd en hygiëne.
Afscherming
Ioniserende straling kan met behulp van afschermende materialen worden
verminderd. Het bekendste afschermingsmateriaal voor gamma- en
röntgenstraling is lood. Lood is echter niet het enige materiaal dat geschikt is
om gammastraling te verminderen. Als het om hele sterke stralingsbronnen
gaat, zoals bijvoorbeeld deeltjesversnellers, wordt ook beton (enkele tientallen
centimeters) als afschermingsmateriaal gebruikt. Andere stralingssoorten
zoals alfa- en betastraling zijn veel eenvoudiger tegen te houden. Alfa-straling
is niet eens in staat door een stuk papier heen te dringen. En voor betastraling
volstaat 1,5 cm perspex om alle straling tegen te houden.
Als het om praktische redenen niet mogelijk is de stralingsbron af te schermen,
bijvoorbeeld omdat de aanwezigheid van personeel bij een patiëntonderzoek
noodzakelijk is, kan het personeel zich tegen de straling beschermen door een
loodschort te dragen. Soms is het ook nodig delen van het lichaam van de
patiënt af te schermen tijdens onderzoek of behandeling.
Afstand
De stralingsdosis kan ook worden beperkt door een zo groot
mogelijke afstand tot de stralingsbron te bewaren. De stralingsdosis
per tijdseenheid zal op grotere afstand kleiner zijn dan dicht bij de
bron. Dit kan worden vergeleken met geluid. Dicht bij de geluidsbron
is het geluidsniveau hoger dan verder van de bron af. Bij medisch
onderzoek en bij behandeling van een patiënt zal het personeel,
indien mogelijk, de ruimte verlaten om de afstand tot de stralingsbron
Erasmus MC
SBD5353a (november 2003)
-5-
te vergroten. Een bijkomend voordeel is dat de extra afscherming van de muren meehelpt om het
stralingsniveau te verminderen. Bij het hanteren van radioactieve stoffen (ingekapseld of open) kan het
best gebruik worden gemaakt van hulpgereedschappen om de afstand te vergroten. Pincetten worden
gebruikt om de afstand tot de handen zo groot mogelijk te houden en tangen om de afstand tot het
lichaam te vergroten. Met name bij het hanteren van zeer sterke bronnen is het belangrijk voldoende
afstand te houden.
Tijdsduur
Een kortere blootstelling aan een stralingsbron veroorzaakt een lagere stralingsdosis dan een langere
blootstelling. Bij het werken met stralingbronnen is het belangrijk dat de handelingen snel, maar niet
gehaast, worden uitgevoerd. Bij inwendige bestraling met een ingekapselde bron stopt de bestraling
door de bron uit het lichaam te verwijderen. Wanneer gebruik is gemaakt van een open radioactieve
stof bij diagnostiek of therapie kan de stof in de regel slechts op natuurlijke wijze het lichaam verlaten.
Met name bij diagnostiek met open radioactieve stoffen kiest men daarom voor radioactieve stoffen met
een korte halveringstijd en stoffen die door hun farmacologische eigenschappen het lichaam weer snel
verlaten.
Maatregelen tegen inwendige besmetting
Bij het werken met open radioactieve stoffen kan onbedoeld een deel van deze stoffen in het lichaam
terecht komen (dit noemen we inwendige besmetting). De inwendige besmetting kan een gevolg zijn
van opname via de mond, de huid (bijvoorbeeld door wondjes) of door het inademen van radioactieve
stoffen in de lucht. Besmetting via de mond vindt plaats doordat, onder andere door eten of drinken,
radioactief besmette handen in de buurt van de mond komen. De besmetting van de handen kan
optreden als deze met de radioactieve stof in aanraking komen. Door tijdens de handelingen op juiste
wijze handschoenen te dragen beperkt men de kans op deze besmettingsroute. Een normale
hygiënische handeling, zoals handenwassen na afloop van handelingen, vermindert de kans op een
inwendige besmetting nog verder. Een andere besmettingsroute is door het inademen van radioactieve
stoffen. Wanneer tijdens de handelingen radioactiviteit in de lucht terecht komt, kunnen medewerkers
een fractie van deze activiteit inademen. Handelingen worden daarom zoveel mogelijk in een zuurkast
uitgevoerd, waardoor nagenoeg alle vrijgekomen radioactiviteit direct wordt afgezogen.
Permanent aanwezige stralingsbeschermingsmaatregelen
Als waarschuwing voor de aanwezigheid van straling worden in het Erasmus MC
diverse signaleringen gebruikt. Eén van deze signaleringen is het
waarschuwingssymbool voor ioniserende straling. Dit symbool is aanwezig bij
de ingang van ruimtes waar radioactieve bronnen of röntgenstraling uitzendende
toestellen aanwezig zijn. De toegang tot deze ruimte is verboden, tenzij een
bevoegd persoon toestemming heeft gegeven de ruimte te betreden. Een tweede vorm van signalering
zijn verkeerslichten bij de ingang van ruimtes waarin de deeltjesversnellers staan. Wanneer het
groene licht brandt is de deeltjesversneller niet ingeschakeld en zendt het toestel geen straling uit. De
ruimte kan, als dat nodig is, veilig worden betreden. Als alles in gereedheid is gebracht om de bestraling
te starten, brandt het oranje licht, terwijl tijdens een bestraling het rode licht aan is. Het oranje en het
rode licht dient als waarschuwing voor een hoog stralingsniveau. Het is dan verboden de ruimte te
betreden. Indien iemand toch bij rood licht de ruimte binnengaat, treedt een actieve
veiligheidsmaatregel in werking. In de toegangssluis is namelijk een fotocel geplaatst die, bij
onderbreking van een lichtstraal, het toestel direct uitschakelt.
Bij gebruik van gesloten bronnen voor bestraling van tumoren vindt eveneens een waarschuwing plaats
middels een verkeerslicht bij de ingang van de ruimte. Bij betreden van de ruimte, terwijl de rode lamp
brandt, wordt een deurcontact onderbroken. Hierdoor gaat de bron terug in de opbergcontainer
waardoor de bestraling voortijdig eindigt.
Wetgeving
Om directe stralingseffecten te vermijden en de kans op kansgebonden effecten te beperken heeft de
overheid een stelsel van wettelijke regels opgesteld (Kernenergiewet). Volgens deze wet is het
verboden stralingsbronnen voorhanden te hebben, toe te passen en zich ervan te ontdoen, tenzij
daarvoor een vergunning is verleend. Uitgangspunten bij deze regels zijn dat een toepassing
gerechtvaardigd is, de stralingsbelasting zo veel als redelijkerwijs wordt beperkt en de stralingsdoses
kleiner blijven dan bepaalde limieten.
Erasmus MC
SBD5353a (november 2003)
-6-
Dosislimieten
Eén van de regels die de overheid heeft ingesteld zijn de dosislimieten. Er wordt onderscheid gemaakt
tussen personen die beroepsmatig met stralingsbronnen werken (blootgestelde werknemers) en de rest
van de bevolking. De limiet voor blootgestelde werknemers bedraagt 20 mSv per jaar. Voor de rest van
de bevolking geldt een dosislimiet van 1 mSv per jaar. Bij de dosislimieten telt de achtergrondstraling
niet mee. Voor zwangere vrouwen die met stralingsbronnen werken gelden aanvullende dosislimieten
om het ongeboren kind te beschermen. Het is niet per definitie zo dat bij zwangerschap niet meer met
stralingsbronnen mag worden gewerkt, wel worden soms aanvullende maatregelen getroffen.
Voor medisch blootstelling gelden geen dosislimieten omdat de blootstelling aan straling in het directe
voordeel van de patiënt is. Dosislimieten voor patiënten zouden tot de ongewenste situatie kunnen
leiden dat een behandeling voortijdig moet worden gestaakt vanwege het bereiken van de dosislimiet.
Dosismetingen in het Erasmus MC
Stralingsdoses van blootgestelde werknemers worden individueel gemeten met behulp van
persoonsdosimeters. Blootgestelde werknemers dragen deze persoonsdosimeters op het lichaam
tijdens de handelingen met stralingsbronnen. Na een periode van vier weken wordt de stralingsdosis
over die periode bepaald. De stralingsdosis van blootgestelde werknemers wordt centraal in Nederland
geregistreerd.
In sommige situaties wordt gelijktijdig met de persoonsdosimeter één of meer andere dosimeters
gedragen. Deze dosimeters kunnen vaak direct worden afgelezen en kunnen de gebruiker
waarschuwen met een geluidssignaal voor een verhoogd stralingsniveau. Hierdoor kunnen zonodig
direct beschermende maatregelen worden genomen. Niet-blootgestelde werknemers bezitten geen
persoonsdosimeter, maar kunnen bij werkzaamheden in de nabijheid van een stralingbron gebruik
maken van een direct afleesbare dosimeter. De resultaten hiervan worden alleen binnen de instelling
geregistreerd. In het Erasmus MC is de gemiddelde jaardosis van blootgestelde werknemers ongeveer
0,2 mSv en van niet-blootgestelde werknemers kleiner dan 0,1 mSv.
Intermezzo (Stralingsbeschermingseenheid)
De Stralingsbeschermingseenheid (SBE) ziet er op toe dat de stralingshygiëne in het Erasmus MC
aan de wettelijke normen voldoet. De SBE streeft naar een optimaal stralingsbeschermingsniveau.
De SBE voert berekeningen en metingen uit om te bepalen hoe groot de stralingsdosis van
blootgestelde werknemers, niet blootgestelde werknemers, bezoekers en van personen in de
omgeving is en geeft adviezen. Het intern stralingshygiënisch beleid is vastgelegd in de regelingen
stralingshygiëne. Een belangrijk onderwerp hierin is een intern vergunningenstelsel, de zogenoemde
schriftelijke interne toestemmingen. In het Erasmus MC is het verboden radiologische handelingen te
verrichten tenzij de SBE hiervoor een schriftelijke interne toestemming (SIT) heeft verleend. Voordat
een SIT wordt verstrekt, toetst de SBE of de aangevraagde toepassing past binnen de door de
overheid verleende kernenergiewetvergunning. In een SIT worden voorwaarden gesteld en
beperkingen opgelegd. Nadat een SIT is verleend, inspecteert de SBE regelmatig of de radiologische
handelingen op een afdeling op de juiste wijze geschieden en of de afdeling nog steeds aan de
voorwaarden van de SIT voldoet. Om de stralingsbeschermingszorg binnen een afdeling goed te
regelen zijn lokaal stralingsdeskundigen benoemd. De lokaal stralingsdeskundige is verantwoordelijk
voor het navolgen van de regelingen stralingshygiëne en de SIT’s. De SBE is telefonisch bereikbaar
via toestel 010-4391656 (locatie Daniel den Hoed) of 010-7033500 (Centrumlocatie, Sophia en
Faculteit). Deze brochure, evenals veel andere informatie over de stralingshygiëne bij het
Erasmus MC, is ook beschikbaar via de website van de SBE.
Website: http://www.eur.nl/fgg/sbd
Download