grote Johannes evangelie 09

advertisement
Het grote Johannes evangelie
De Heer gaf dit door het innerlijke woord
aan
Jakob Lorber
Deel 9
UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd
door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of
openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook,
hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print,
photo print, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the
publisher
Inhoud
Hoofdstuknummer / omschrijving / tussen haakjes, indien bekend, de datum
waarop het geschreven werd.
De Heer onderweg van Essea naar Jericho
1 De Heer ontmoet een groep arme bedevaartgangers (ca. 17.8.1861)
2 Het wonder in het huis van de waard
3 De genezing van de zieke Helena
4 De Heer getuigt over Zichzelf
5 De aankomst bij Jericho
De Heer in Jericho
6 Het weerzien met Kado
7 De Heer en de zieke koopman uit Sidon (27.8.1861)
8 Een harpspeler zingt voor de Heer
9 De beloning van de zanger
10 De Griek stelt de Heer een vraag over de scheppingsgeschiedenis
11 De Heer geneest de Griek die een zieke maag heeft
12 De Heer spreekt vermanende woorden tot de Grieken
13 De brutale acrobaten en hun terechte bestraffing
14 Wat de Grieken dachten van het verdwijnen van de acrobaten (3.9.1861)
15 Een rechtszitting in de herberg
16 Het levensverhaal van de rovers
17 De verontwaardiging en goede bedoeling van de waard
18 De religie van de drie rovers
19 Over de leiding van de mensen
20 Nojed vraagt naar de ware godsdienst
21 De omstandigheden in het gezin van Hiponias, de vader van de drie dieven
22 Over de bestemming van de mensen (12.9.1861)
23 Over de noodzaak en het doel van verzoekingen
24 De bedenkingen van Nojed over de goddelijkheid van de Heer
25 De natuurlijke mens en de mens die van Gods geest doordrongen is
De Heer onderweg van Jericho naar Nahim in Judea (Lucas 19)
26 De Heer vertrekt uit Jericho. Zacheüs in de moerbeiboom.
27 De gelijkenis van de toevertrouwde ponden
28 De Heer geneest de zoon van Zacheüs
29 Waarom de bezetenheid van de zoon werd toegelaten (20.9.1861)
30 Over de maat van goed en kwaad
31 Het heidense dorp met de tempel van Mercurius
32 De genezing van het blinde meisje Achaia
De Heer in Nahim in Judea
33 Het opwekken van de dode jongeman in Nahim
34 Het meningsverschil over de persoonlijkheid van de Heer
35 Over het toelaten van nood en ziekte
36 Waarom de Heer de weduwe bezoekt (5.10.1861)
37 De voorwaarde voor een persoonlijke openbaring van God
38 De zorg van de jongeman
39 Jacobus vraagt naar de geestelijke betekenis van de opwekking van de dode
jongeman
40 Over de geestelijke omstandigheden van onze tijd
41 De leerlingen hebben een vraag over het verduisteren van de zuivere leer van
Christus
42 De weduwe en haar uit de dood opgewekte zoon getuigen tegenover het volk.
(20.10.1861)
43 De tekenen van de geestelijke aanwezigheid van de Heer
44 De juiste verering van de Heer
De Heer trekt door Samaria
45 De karavaan van de rovers
46 De bekentenis van de rovers
47 De verandering van de woestijn
48 De Heer zegent de woestijn
49 Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie (26.10.1861)
50 De Heer met de Zijnen in een herberg in Samaria
51 De waard vraagt naar de Heer
52 Het wonder met de edelvissen
53 De waard herkent de Heer (31.10.1861)
54 De geestelijke betekenis van de gebeurtenissen in de herberg
55 Het prachtvertoon op tafel bij het ochtendmaal
56 De profetenscholen
57 De ware profeten
58 Het navolgen van de Heer
59 Vruchtbare zegen in een klein dorp in Samaria
60 De reden waarom het de bewoners goed gaat
61 De volledige genezing van de bezetene
62 De belofte en de zegen van de Heer voor dorp
63 De Heer met de Zijnen in een oerbos in Samaria.
De Heer in Galilea
64 In de plattelandsherberg (17.11.1861)
65 De Heer maakt Zich bekend aan de waard
66 De genezing van de tien melaatsen (Luc. 17:11-19)
67 Farizeeën en schriftgeleerden verzoeken de Heer (Luc. 17:20-21)
68 De Heer geneest de zieke knecht van de waard (22.11.1861)
69 De waarde van de instellingen van de tempel
70 De wederkomst van de Heer (Luc. 17:22-36)
71 De laatste tijd vóór de wederkomst van de Heer (Luc. 17:37)
72 Het rijk Gods
73 De Heer geeft uitleg over het eten van Zijn vlees en het drinken van Zijn bloed
74 De betekenis van het handelen volgens Gods woord
75 Het nachtelijke onweer (7.12.1861)
76 De jongste Farizeeër begint de Heer te herkennen
77 In de beschadigde synagoge
78 De geestelijke duisternis van de schriftgeleerde
79 De droom van de schriftgeleerde
80 De Farizeeër verklaart de droom
81 De twee tempeldienaren zoeken de Heer
82 Het wijnwonder en de gevolgen ervan (11.12.1861)
83 Over de boom des levens en de boom der kennis
84 “Adam, waar ben je?” -een belangrijke vraag
85 De Heer spreekt over Zijn menswording
86 Over het ware vrezen van God
87 Het oefenen in geloof en vertrouwen
88 Waar onophoudelijk bidden toe leidt
De gelijkenis van de verdrukte weduwe en de hardvochtige rechter (Luc.18:1-8)
89 Hoe het in de toekomst met het geloof gesteld zal zijn
90 Over de nieuwe tijd (19.12.1861)
91 Het trapsgewijze reinigen van de wetenschap en haar toepassingen
92 De wijsheid van Mozes en Jozua
93 Over de wetenschap der overeenstemmingen
94 De wederkomst van de Heer
95 Het middagmaal
96 Het vertrek naar Kana
De Heer in Kana
97 In de herberg te Kana (26.12.1861)
98 De waard en Judas Iskariot
99 De Heer over Judas Iskariot
100 Over de juiste weg naar het juiste doel
Verkeerde en juiste ontwikkeling van het verstand.
101 De oorzaak van de nood op aarde
102 De taak van de menselijke ziel op aarde
103 De weg van de mensen naar het doel
104 De reizigers voor de herberg (5.1.1862)
105 De Indo-joden doen verslag van het doel
106 De droom van het meisje
107 Het meisje herkent de Heer
108 Over de kracht van de geest (13.1.1862)
109 De ware sabbatsheiliging
110 De karavaan uit Perzië in de herberg
111 De Heer geneest de zieke leider van de kooplieden
112 De opdracht van de Heer aan de Perzen
113 De Heer vertrekt uit Kana
De Heer in Kis aan het meer van Galilea
114 De ontmoeting van de Heer met Philopold (22.1.1862)
115 Het land van de Indo-joden
116 Het vreugdemaal bij Kisjonah
117 Tempeldienaren uit Jeruzalem zoeken de Heer
118 Het gesprek tussen de tempeldienaren en de Heer (30.1.1862)
119 De Heer roept de drie aartsengelen Michaël, Gabriël en Rafaël
120 De meningen van de tempeldienaren over de drie aartsengelen
121 De Heer legt het 13e hoofdstuk van Ezechiël uit
122 De tempeldienaren krijgen Griekse kleren
123 Samaritanen zoeken de Heer (9.2.1862)
124 Hoe moeilijk het is om het volk voor te lichten
125 Juiste kennis van de natuur is belangrijk
126 De Samaritanen bewonderen de verschijning van de Heer.
127 Over het eten van allerlei vlees en vruchten
128 De maaltijd bij Kisjonah
129 God vrezen en God liefhebben
130 Gabriëls getuigenis over Maria (19.2.1862)
131 De rijke visvangst
132 De Heer geeft aanwijzingen voor het verkondigen van Zijn
133 De Heer laat de Indo-joden weer naar hun eigen land gaan
134 De Heer vertelt over Zijn verzoeking in de woestijn (Matth. 4:1-11)
De Heer in Jesaïra
135 Het vertrek van Kis naar Jesaïra
136 De Heer en de arme visser
137 Avondoverwegingen
138 Over het contact met goede geesten
139 Uitleg van de Heer over de planeet Mars
140 De moedige bootsman (6.3.1862)
141 Het wezen van de wereld aan gene zijde
142 De werkzaamheid van de ziel
143 De werkzaamheid van de geesten
144 De betekenis van de toekomstvoorspellingen van de Heer
145 De deemoed van de arbeiders in de wijngaard van de Heer
146 De Heer bezoekt de arme vissers in de baai (16.3.1862)
147 De vissers begroeten de Heer
148 Liefde, zachtmoedigheid en geduld zijn beter dan gerechtvaardigde ijver.
149 De Heer voorspelt Zijn einde
in de omgeving van Caesarea Philippi
150 De reis van Kis naar Marcus bij Caesarea Philippi
151 Marcus doet verslag van de succesvolle genezingen in zijn bad
152 De leerlingen vragen de Heer naar de reden van Zijn vreugde over natuur
(27.3.1862)
153 De Heer en de twee Grieken
154 Het geestelijke zoeken van de Grieken
155 De Grieken hebben vragen over de alwetendheid van de Heer
156 De gedachten van de Grieken over de enig ware God
157 Het onderricht van de Heer over de ene, enig ware God
158 De Grieken herkennen de Heer. Doel en oorzaken van ziekten
159 Het beoefenen van de naastenliefde
160 Wat de Griekse arts had vernomen en zijn getuigenis over de Heer (9.4.1862)
161 De belijdenis van de arts
162 Het gesprek tussen de Romeinse opperrechter en de Griekse arts
163 De twijfel van de rechter
164 De genezing door het geloof van de bekeerde rechter
165 De genezenen komen bij de Heer
166 De Heer geeft gedragsregels voor de gelovigen
167 De weemoed van de Romein bij het mooie uitzicht (16.4.1862)
168 De wens van de Romein
169 De Romein in gesprek met zijn gestorven vader
170 De Heer geeft uitleg over de omstandigheden aan gene zijde
171 De leiding van menselijke zielen naar voleinding
172 De Heer roept Rafaël om de betekenis en het bestaan van het rijk Gods toe te
lichten
173 Het wezen van het rijk Gods
174 Het wezen van Rafaël (26.4.1862)
175 De arts kan geen verklaring vinden voor het wezen van Rafaël
176 Over bestaan en niet-bestaan
177 De tegenvragen van de arts
178 De noodzaak voor het versluieren van de herinnering
179 Over de wijsheid van de Heer
180 De dank van de arts en de leerlingen voor het onderricht
181 De voornaamste belemmeringen voor geestelijke vooruitgang
182 De weg om materiële zielen te redden
183 Het onderricht van Rafaël (12.5.1862)
184 Over het opnemen van de leer van de Heer
185 Over valse en ware profeten
186 De genezing van de zieken uit Joppe
187 De verbazing van de Griek over het heilzame maal
188 De genezenen en hun schippers
189 De genezen visser bewijst de schippers de goddelijkheid van de Heer
190 De arts vraagt naar het manna in de woestijn
191 Raphaël’s onderricht over de spijziging van Israël in de woestijn
192 Het verschijnsel van de luchtspiegeling (24.5.1862)
193 De oorzaken van de geestelijke superioriteit van de heidenen
194 In hoeverre de Joden de openbaringen opnemen
195 De vissers uit Joppe worden door de Heer uitgenodigd voor de maal tijd
196 De storm en zijn overeenstemmende betekenis
197 Over de aanwezigheid van de engelen bij de mensen
198 De ondergang van de agenten van Herodes (5.6.1862)
199 De redding van de overste
200 De plannen van de overste
201 De Heer is de wensen van Herodes' soldaten voor
202 Het gesprek tussen de commandant en de overste
203 De wens van de commandant en de vervulling daarvan
204 De commandant Leander voor de Heer
205 Het goede inzicht en het goede plan van de overste (10.6.1862)
206 Het overleg van de soldaten van Herodes
207 De mooie ochtend aan het meer
208 Een gesprek over de trekvogels
209 De gevaren van de ceremoniële godsdienst en ceremonieel bidden
210 Het gericht van de hardvochtigen aan gene zijde
211 Rafaël bij de soldaten van Herodes
212 Rafaël repareert het beschadigde schip (21.6.1862)
213 De Heer bij de soldaten van Herodes
214 De gasten vertrekken naar hun eigen woonplaatsen
De voetnoten zijn, wanneer niet anders aangegeven, van de uitgever. Voorzover
Jakob Lorber zijn geschriften van data voorzien heeft, zijn deze in de
inhoudsopgave vermeld.
De Heer onderweg van Essea naar Jericho
1 De Heer ontmoet een groep arme bedevaartgangers
[1] Toen wij reeds een uur gaans van Essea verwijderd waren, kwamen ons de
eerder genoemde arme bedevaartgangers uit het gebied rond Jericho tegemoet en
vroegen ons om een aalmoes.
[2] Ik zei tegen de Joodse Grieken: 'Geef hun van jullie overvloed;. want zij zijn net
zo arm in de wereld als Ikzelf, die nog geen steen als Mijn eigendom bezit, die Ik
als zodanig onder Mijn hoofd zou kunnen leggen!Vossen hebben hun holen en de
vogels hun nesten; maar deze armen bezitten niets behalve zichzelf en hun
schamele kledij. Schenk hun dus iets!'
[3] Na deze woorden van Mij legden alle Joodse Grieken en ook de paar leerlingen
van Johannes een flink bedrag aan geld bij elkaar en gaven dat met vreugde aan de
armen; deze bedankten Mij en de gevers met opgeheven handen en vroegen ons om
vergeving voor het feit dat zij ons onderweg hadden opgehouden, maar aangezien
wij Joden waren vroegen ze ons ook angstig en bezorgd of ze Essea wel vóór
zonsopgang zouden bereiken.
[4] Ik zei: 'Waarom zijn jullie bang dat je de sabbat ontheiligt door over de weg te
lopen? Mozes noch een andere profeet heeft immers ooit een gebod gegeven, dat
men op een sabbat niet mag reizen; de nieuwe tempelvoorschriften zijn geen
goddelijke geboden en hebben voor God ook geen waarde. Maar het is nog vroeg,
en jullie zullen de plaats binnen een uur bereiken. Als jullie daar echter aankomen,
moeten jullie je intrek nemen in de eerste herberg die zich buiten de poort van het
stadje bevindt! Daar zullen jullie goed worden opgenomen en verzorgd, want Ik
heb jullie da.ar al aangekondigd. Maar wie Ik ben, zullen jullie in Essea wel horen;
en reis nu maar weer verder! ‘
[5] De armen waren wel verbaasd dat Ik hun dat allemaal gezegd had; maar ze
durfden toch niet te vragen hoe Ik dat allemaal kon weten, en trokken verder.
[6] Onderweg vroegen de leerlingen Mij waarom deze armen eigenlijk.naar Essea
reisden, want het was hun niet aan te zien dat ze een of andere ziekte hadden. want
zieke mensen waren nooit zo goed ter been.
[7] Ik zei: 'Deze mensen trekken niet naar Essea om daar te worde? genezen, maar
om als totaal berooiden daar werk en geldelijke ondersteuning te vinden; ze hebben
namelijk van reizigers gehoord dat de Essenen de laatste tijd heel liefdadig zijn
geworden tegenover echt arme mensen, en dus zijn ze op weg gegaan naar Essea
omdat ze thuis geen werk en dus ook geen verdienste voor hun levensonderhoud
konden vinden. Dat strekt hun streek niet tot eer en daarom wordt die door Mij ook
maar spaarzaam gezegend.
[8] Toch waren er onder deze armen ook enkele zieken, toen ze van huis gingen;
maar er zijn enkele van de door Mij uitgezonden zeventig leerlingen bij hen in hun
armzalige streek gekomen en hebben hen gezond gemaakt, zodoende was er nu ook
geen zieke meer onder hen. De leerlingen hebben hun ook aangeraden om vanwege
hun armoede naar Essea te gaan, waar ze zeker werk en verzorging voor lichaam en
geest zouden vinden. En daarom zijn deze armen dan ook snel op weg gegaan.'
[9] Petrus zei: 'Dan moeten ze spoedig na ons op weg gegaan zijn, omdat ze nu al
hier zijn; want zij kunnen zich immers niet zoals wij' op een wonderbaarlijke
manier voortbewegen?'
[10] Ik zei: 'Dat gaat ons ook helemaal niets aan! Ze zullen nu weldra de plaats van
hun bestemming bereikt hebben en dat is voldoende; de dag of het uur is helemaal
niet belangrijk, en daarom laten \\-.e dat nu rusten!'
[11] Met dit antwoord van Mij waren allen tevreden. Wij liepen flink voort en
kwamen dan ook snel vooruit, wat met name in deze streek heel goed en praktisch
was; want het was er erg kaal, en verscheidene uren in de omtrek was er geen
boom, geen struik en ook geen ander gewas te bekennen. We kwamen er dan ook
geen mens tegen, en daarom konden we ons met de snelheid van de wind
voortbewegen en hadden op die manier het lange en zeer verlaten gedeelte van
onze weg weldra achter ons gelaten.
[12] Toen wij deze voor iedere reiziger zeer onherbergzame weg achter ons hadden
gelaten, waarvoor we ondanks onze snelheid van de wind twee uur nodig hadden,
terwijl anders zelfs een reiziger op een kameel bijna een volle dag op de verlaten
weg moest doorbrengen, kwamen we weer in een herbergzame streek, waar zich
langs de weg dan ook een herberg en verscheidene huizen en boerderijen bevonden,
die voor het merendeel eigendom van Grieken waren.
[13] Bij de herberg aangekomen zeiden enkele leerlingen: 'Heer, wij hebben nu een
heel lange weg afgelegd en hebben dorst gekregen! Zou U het goed vinden als wij
hier een kleine verfrissing namen en ons water lieten geven om onze dorst te
lessen?'
[14] Ik zei: 'Dat kunnen we wel doen; maar het is hier een waterarme streek en de
waard zal zich goed voor het water laten betalen, want hij is een zeer op winst
beluste heiden, zoals de meeste Grieken. Als jullie het water willen betalen, dan
kunnen wij de herberg binnengaan, een kleine pauze nemen en ons water en wat
brood laten geven.'
[15] Omdat ze geld bij zich hadden zeiden de Joodse Grieken en ook de leerlingen
van Johannes: 'Heer, dat doen we met veel genoegen! En als de waard een wijn
heeft die goed te drinken is, dan willen wij ook die betalen!'
[16] Ik zei: 'Dat staat jullie hier vrij. Doen jullie wat jullie nodig vinden, dan zal Ik
het Mijne doen! Laten we de herberg dus binnengaan!'
2 Het wonder in het huis van de waard
[1] Daarop gingen we direct de herberg binnen en de waard kwam buitengewoon
hoffelijk naar ons toe en vroeg ons waar hij ons mee van dienst mocht zijn.
[2] Ik zei: 'Wij hebben honger en dorst, geef ons daarom wat brood en water!'
[3] De waard zei: 'Mijne heren, ik heb ook wijn! Willen jullie niet liever wijn
drinken, want die is bij mij heel goed, en beter dan het water dat in deze streek
nauwelijks geschikt is om mee te koken?'
[4] Ik zei: 'Jouw wijn is weliswaar niet slecht; maar wij zijn in aards opzicht niet zo
welgesteld dat wij onze dorst met jouw dure wijn kunnen lessen. Breng ons dus
maar wat wij gevraagd hebben, dan zullen wij daar ook tevreden mee zijn! Maar
haal het water uit de bron in je wijnkelder, en niet uit de regenput achter op de
binnenplaats; want het water wordt bij jou ook betaald en daarom moet het goed,
fris en helder zijn!'
[5] De waard keek Mij verrast aan en zei: 'Vriend, voorzover ik weet ben jij nu
voor de eerste keer in mijn huis! Hoe weet jij dan hoe het is ingedeeld? Wie kan jou
dat verteld hebben?'
[6] Ik zei: ' Ach, verbaas je daar maar niet over, maar breng ons wat we gevraagd
hebben! Niets in dit huis is Mij onbekend, ook al ben Ik met deze vrienden van Mij
nu voor de eerste keer onder jouw dak. Hoe dat mogelijk is, dat weet Ik wel, zoals
Ik ook weet dat jouw oudste en liefste dochter Helena al driejaar lang aan een
kwaadaardige koorts lijdt en datje daar al veel kosten voor hebt gemaakt, terwijl
toch geen enkele arts en nog minder een van je vele huisgoden, die je voor veel
geld uit Athene hebt laten halen, haar heeft geholpen. Kijk, zo weet Ik nog veel
meer dingen in jouw huis! Maar ga nu en breng ons wat we gevraagd hebben, zodat
wij ons kunnen sterken en daarna verder reizen!'
[7] Daarop riep de grenzeloos verbaasde waard een paar dienaren en liet ons brood,
zout en verscheidene karaffen vers water brengen.
[8] Toen dat allemaal voor ons op tafel stond en de dorstige leerlingen direct naar
de karaffen wilden grijpen, zei Ik tegen hen: 'Wacht nog even tot Ik het water
zegen, zodat het niemand kwaad doet; want ook het bronwater in deze streek is
koortsverwekkend, omdat het onzuivere natuurgeesten bevat!'
[9] Toen wachtten de leerlingen, en Ik ademde over de karaffen en zei tegen de
leerlingen: 'Nu is het water gezegend en gezuiverd; maar eet eerst wat brood en
drink dan met mate, zodat jullie niet dronken worden!'
[10] De leerlingen deden dat; en toen ze begonnen te drinken zeiden ze met
verbaasde vrolijke gezichten: 'Ja, zulk water moet je inderdaad met mate drinken,
zodat je niet dronken wordt!'
[11] De waard merkte dat en zei tegen de twee dienaren: 'Hoe kan dat nu? Hebben
jullie deze merkwaardige gasten soms wijn gebracht, terwijl ze toch uitdrukkelijk
alleen om water gevraagd hebben?'
[12] De dienaren zeiden: 'Heer, wij hebben gedaan wat ons bevolen werd! Maar
hoe het water nu wijn is geworden, dat weten wij niet; degene die er overheen
geademd heeft zal wel weten hoe het water wijn heeft kunnen worden.Vraag het
hem, want hij schijnt meer te kunnen dan wij hier met z'n allen!’
[13] Daarop kwam de waard naar onze tafel en wij gaven hem te drinken. Toen hij
de karaf bijna helemaal leeggedronken had zei hij vol verbazing tegen Mij: 'Bent u
soms een groot en beroemd magiër of zelfs een mij nog onbekende God, dat u
zoiets kunt doen? Ik vraag u om het mij te zeggen!'
[14] Ik zei:' Als jij je goden uitje huis wegdoet en niet meer in ze gelooft, dan wil Ik
je wel zeggen wie Ik ben en jou de enige echte, ware, maar jou nog volledig
onbekende God tonen, die ook jouw dochter zou kunnen helpen als je in Hem zou
geloven en Hem alleen de eer zou geven.'
[15] Toen de waard dat van Mij hoorde, zei hij: 'U spreekt merkwaardige woorden!
Al mijn goden vernietigen zou geen kunst zijn - maar als onze priesters of de
Romeinen dat horen, zal het mij slecht vergaan; want wie zich vergrijpt aan een
beeld van zelfs maar een hal(god, wordt bij ons zwaar gestraft. Ik zou eerst met
mijn hele huis Jood moeten worden en dat ten overstaan van een rechtbank met
geschrift, zegel en besnijdenis aantonen, waarna mij dan het Romeinse burgerrecht
afgenomen zou worden en ik het dan als Jood weer voor veel geld zou moeten
kopen, als ik verder een Romeins burger zou willen zijn! Wat u van mij vraagt,
wonderbaarlijke vriend, is iets wat in mijn huidige positie nauwelijks uitvoerbaar
is. Maar ik weet een oplossing: doet u de goden weg uit mijn huis, in het bijzijn van
de getuigen die mij in mijn huis ten dienste staan, dan zal ik in stilte met mijn hele
huis alleen de eer geven aan de God die u mij getoond hebt!'
[16] Ik zei: 'Goed, maak dan nu een ronde in je huis en overtuig je ervan, of een
van j e vele kamers nog door een afgod, groot of klein, gesierd wordt!’
[17] Toen de waard dat wilde gaan controleren, kwamen alle huisgenoten hem al
vertwijfeld huilend tegemoet en jammerden: 'Er moet wel een groot ongeluk over
dit huis komen, want alle goden hebben het plotseling verlaten!'
[18] Toen zei de waard met een onverschrokken gezicht:'Maak je daar maar niet
druk om! Slechts de dode, door mensenhanden gemaakte goden, die voor niemand
enig nut hebben en niemand in nood kunnen helpen, zijn zeker door een ware,
levende en boven alles machtige God vernietigd; en in plaats daarvan is
hoogstwaarschijnlijk de ene, enig ware, levende en boven alles machtige God in
ons huis gekomen, en deze dienaar van Hem, die zelf al meer dan machtig is, zal
ons Hem nader leren kennen en zelfs tonen! En zo is door het verwijderen van de
dode en geheel en al machteloze goden over ons huis geen onheil, maar alleen maar
een zeer groot heil gekomen.
[19] En opdat jullie geloven dat het wonderbaarlijk genoeg en inderdaad zo is,
moet je eens naar deze waterkaraffen van ons kijken! Op verzoek van deze
wonderbaarlijk machtige dienaar van de ene, ware God zijn die door mijn twee
dienaren hier vol water op deze tafel gezet, wat zij tegenover iedereen kunnen
getuigen. Aangezien ze flinke dorst hadden wilden deze gasten het water direct
drinken, maar de machtige godsdienaar zei tegen hen dat ze het water pas moesten
drinken nadat hij het eerst gezegend had. Daarop ademde hij over de karaffen en
het water, en onmiddellijk werd het in de beste wijn veranderd. Daar staat nog een
volle karaf; neem en proef de inhoud, en oordeel of het water dan wel wijn van de
allerbeste soort is!'
[20] Daarop pakte de vrouw van de waard de karaf, proefde de inhoud ervan en zei,
uiterst verbaasd: 'Luister, dit is ongehoord! Zo'n wonder kan alleen een God doen!
Eens in Athene heb ik ook wel magiërs gezien die wonderen deden en ook water nu
eens in bloed, dan weer in melk en dan weer in wijn en in nog allerlei andere
dingen veranderden; maar van een Apollo-priester, die mij achterna liep omdat ik
een heel mooie en rijke Griekse vrouw was, had ik al gauw tot in details gehoord
hoe dergelijke wonderbaarlijk uitziende veranderingen op een heel natuurlijke
manier tot stand gebracht kunnen worden. Maar dat nam ook ieder geloof in
magiërs en hun valse wonderen bij mij weg.
[21] Maar hier is geen enkele geheime en verborgen valsheid te ontdekken, en
daarom is het een volkomen echt wonder van een levende God; dat geloof ik nu
helemaal, en tot aan mijn dood zal ik aan dat geloof vasthouden. En proef nu
allemaal van deze wijn en geef je oordeel!'
[22] Daarop proefden allen van de wijn en stelden vast dat het inderdaad was zoals
de waard en zijn vrouw hadden beschreven.
3 De genezing van de zieke Helena
[1] Daarop zei de waard verder tegen zijn personeel, dat nu aanwezig was: 'Wij
hebben ons er nu van overtuigd dat deze ons nog volkomen onbekende dienaar van
de ene ware God een echt wonder heeft gedaan om ons de ene ware God te leren
kennen; maar hij heeft mij ook al andere bewijzen gegeven, die niet minder
wonderbaarlijk zijn en waaruit ik heb opgemaakt dat hij wel een buitengewoon
wonderlijk mens moet zijn, want nauwkeuriger dan wijzelf is hij op de hoogte van
de meest verborgen en geheim gehouden inrichtingen en omstandigheden van ons
huis.
[2] Zo weet hij ook van de tot op heden ongeneeslijke ziekte van onze liefste
dochter Helena, en hij heeft mij dan ook beloofd dat hij haar zou genezen, als ik de
dode afgoden, groot en klein, allemaal uit huis zou verwijderen en mij dan met
mijn hele huis aan de ene, ware God houd en Hem alleen de eer geef. Ik durfde mij
echter toch niet zelf te vergrijpen aan de dode afgoden, uit vrees dat ik eerst door
iemand verraden en daarna door de priesters en rechtbanken gestraft zou worden,
maar ik zei tegen deze wonderbaarlijke dienaar van de ene ware God: 'Doet u ze
onder getuigen weg uit het huis, dan zijn wij er niet verantwoordelijk voor!' En
kijk, dat deed hij in één ogenblik, en zodoende zijn al onze talrijke afgoden ook op
een uiterst wonderbaarlijke manier in huis helemaal vernietigd; Vlij zijn daar nu
allemaal getuige van en kunnen daar niet door de priesters en nog minder door een
Romeinse rechtbank voor ter verantwoording geroepen worden, wat jullie allemaal
even goed zullen begrijpen als ikzelf.
[3] Maar nu deze man vandaag plotseling zulke onverwachte dingen voor onze
ogen heeft laten gebeuren, laat nu dan ook onze dochter nog genezen worden en
aan ons allemaal de ene, enig ware God bekend gemaakt en getoond worden, zodat
wij allemaal alleen aan Hem de eer kunnen geven en volgens Zijn wil kunnen
handelen en leven!'
[4] Daar waren alle aanwezigen het helemaal mee eens, en de waard wendde zich
nu samen met zijn vrouwen zijn kinderen tot Mij en vroeg Mij om, als het mogelijk
was, hun zieke dochter te genezen.
[5] En Ik zei: 'Omdat jij en je hele huis gelooft, geschiede jullie ook naar je gelooft
Ga nu naar de kamer van jullie dochter en overtuig je ervan of ze al genezen is!
Maar breng haar daarna hier, opdat ook zij van deze wijn des levens proeft en Hem
leert kennen, die haar genezen heeft!’
[6] Toen Ik dat gezegd had verlieten allen in allerijl de eetkamer, om te zien of
Helena wel genezen was. Toen ze bij haar kwamen troffen ze haar volkomen
gezond aan, en zij vertelde dat er een vuur door haar heen gestroomd was en dat de
koorts en alle pijn en heel haar vroegere zwakte haar plotseling verlaten hadden.
Dat bracht een groot gejuich teweeg. De dochter verliet dan ook direct haar
ziekbed, kleedde zich aan en werd onder gejuich snel bij Mij gebracht.
[7] Toen haar verteld werd dat Ik degene was die haar genezen had, knielde zij aan
Mijn voeten, die door haar tranen van dankbaarheid bevochtigd werden. Ook alle
anderen bedankten Mij voor de wonderbaarlijke genezing van Helena.
[8] Maar Ik zei tegen haar: 'Sta op, dochter, en drink wat wijn uit de karaf die naast
je staat, zodat je gesterkt zult worden in je hele lichaam en in je ziel!'
[9] Toen stond Helena zonder moeite op, pakte bescheiden de karaf en dronk daar
de wijn uit, die haar sterkte en waarvan zij de goede smaak niet genoeg kon prijzen
en roemen.
[10] Toen zij gesterkt was, begonnen allen Mij weer te vragen om hun nu ook de
ene ware God te leren kennen en Hem hun ook te tonen, als dat mogelijk was.
[11] Ik zei: 'Luister dan naar wat Ik jullie nu in het kort zal zeggen!
[12] Er is bijna geen Griek die in het Joodse land leeft en handelt, die niet
vertrouwd is met de leer van Mozes en de andere profeten. De God nu, die door
Mozes aan de Joden verkondigd werd, de God, die op de berg Sinaï onder donder
en bliksem met Mozes en door hem en zijn broer Aäron sprak en later ook steeds
door de mond van de profeten en vele andere wijze mannen, wiens meer dan
heilige naam Jehova is, is de ene, enig ware, eeuwig levende, meest wijze, meer
dan goede en oppermachtige God, die de hemel met de zon, de maan en alle sterren
en deze aarde met alles wat daarin, daarop en daarboven is, uit Zichzelf heeft
geschapen.
[13] Geloof in deze God, houd Zijn geboden, die jullie kennen, en heb Hem boven
alles lief door Zijn geboden te houden, maar heb ook jullie medemensen lief zoals
een ieder van jullie zichzelf liefheeft, dat wil zeggen: doe voor hen alles waarvan
jullie redelijkerwijs willen dat zij dat ook voor jullie doen; dan zal de ene, enig
ware God jullie altijd genadig zijn en jullie beden graag verhoren!
[14] Dan zal Hij Zich voor jullie niet als een verre en hardhorende God doen
kennen, maar als een steeds nabije en een jullie boven alles liefhebbende Vader, die
jullie beden nooit onverhoord zal laten.
[15] Dat is alles wat de ene, enig ware God, die ook de enig ware Vader van alle
mensen is, verlangt. Wie dat zal doen, zal niet alleen reeds op deze aarde meer en
meer gezegend zijn, maar na het afvallen van het lichaam ook het eeuwige leven
van zijn ziel ontvangen en zal daar, waar de Vader is, eeuwig meer dan zalig zijn.
Weten jullie nu wie de enig ware God is?'
[16] Allen zeiden: 'Ja, als Hij dat is - en daar twijfelen we nu niet meer aan dan
kennen wij Hem uit de geschriften, die ons goed bekend zijn! De leer van Mozes is
ons altijd goed bevallen; maar omdat wij maar al te vaak vast moesten stellen dat
die leer met name door de voornaamste priesters in geheel tegengestelde zin werd
nageleefd, en dat de enig ware God hun geen enkel kwaad doet als straf voor de
misdaden die zij aan hun medemensen begaan, dachten wij: wat voor waars kan
een leer dan wel bevatten, als - wat uit al hun daden maar al te duidelijk blijkt -de
voornaamste vertegenwoordigers ervan en de zogenaamde godsdienaren daar geen
spoortje geloof aan hechten?!
[17] Want dat men zijn medemens moet liefhebben als zichzelf, is immers het
eerste watje uit de geboden van Mozes opmaakt. Maar je moet ook eens zien hoe
de belangrijkste vertegenwoordigers van de leer van Mozes hun medemensen
liefhebben;je zou wel met de diepste blindheid geslagen moeten zijn om niet op te
merken dat juist deze vertegenwoordigers van de leer er niet in het minst in
geloven. Want de waarheid van een echt geloof moet immers blijken uit het
handelen volgens de leer, en in het bijzonder bij hen die de leer vertegenwoordigen
en verbreiden. Maar wanneer zij door hun handelen nu al voor het oog van iedereen
zonder enige schroom of vrees voor een enig ware God laten zien dat zij niets
geloven -hoe kunnen wij vreemdelingen ons dan bij hun leer aansluiten?
[18] Kijk, machtige, ware dienaar en priester van de ene, enig ware God, dat was
dan ook steeds de reden waarom wij aan de waarheid en echtheid van de leer van
Mozes evenzeer twijfelden als aan onze veelgoderij! Omwille van de mensen en
hun wetten hebben wij tenslotte wel aan alles meegedaan, maar zelf geloofden wij
in geen enkele God meer -maar wel geloofden wij in de alles beheersende krachten
van de natuur, die wij door onze geleerden iets nader hebben leren kennen.
[19] Maar nu zijn als gevolg van uw daden en woorden de zaken bij ons alle maal
enorm veranderd, en wij geloven nu zonder twijfel in de ene, enig ware God van de
Joden, die aan u zo'n ongehoorde puur goddelijke macht verleend heeft, omdat u
natuurlijk altijd Zijn wil hebt gedaan.
[20] Wij zullen ons echter enkel en alleen aan de leer van Mozes houden en nooit
aan de vertegenwoordigers ervan in Jeruzalem. Gisteravond laat zijn er vanuit
Essea nog een paar van zulke tempelheren bij ons gekomen, die geweldig tekeer
gingen over hun eigen tempelbedrijf en de grote macht en wijsheid van de Essenen
erg prezen, en wij dachten bij onszelf' Als jullie jezelf al zo afkammen, wat moeten
wij vreemden dan wel van jullie denken?' Maar toch bevielen ze ons, omdat ze de
waarheid bekenden. Vanmorgen vroeg zijn ze weer verder gereisd. Wat de leer
betreft is het ons nu wel duidelijk; maar er is nog één punt, en dat is uw laatste
belofte.
[21] U beloofde ons ook de enig ware God te tonen, en dat zult u net als al het
andere zeker kunnen. Nu u ons ongevraagd al zo gelukkig hebt gemaakt door ons in
woord en daad de ene, enig ware God te leren kennen, vragen wij u om ons geluk
nu ook nog compleet te maken door ons de enig ware, ene God te tonen! Wij
vragen u daar allemaal heel nadrukkelijk om!'
4 De Heer getuigt over Zichzelf
[1] Ik zei: 'Ja, Mijn lieve kinderen, maar juist ter wille van jullie gaat dat niet zo
gemakkelijk als jullie denken; maar omdat Ik jullie ook dat beloofd heb, zullen
jullie de ene, enig ware God ook allemaal aanschouwen. Maar eerst moet Ik jullie
wel op het hart drukken dat jullie hetgeen je gezien hebt niet bekend mogen maken
voordat er een jaar verstreken is.'
[2] Allen beloofden Mij dat plechtig.
[3] Toen zei Ik verder: 'Goed dan, luister naar Mij, en doe jullie ogen en harten
wijd open!'
[4] Ik, die nu met jullie spreek, ben Zelf degene die de profeten aan de mensen
verkondigd hebben! Volgens Mijn eeuwige raadsbesluit heeft het Mij behaagd om
Zelf als mens van vlees en bloed als een helder en leven brengend licht onder de
mensen te komen, die in de oude nacht van de zonde dwalen en verkommeren, en
hen te verlossen van het harde juk van het gericht en de eeuwige dood.
[5] Maar Ik ben niet alleen naar de Joden gekomen, die vanaf het allereerste begin
het volk van de ene ware God waren en zich ook nog zo noemen hoewel zeer velen
vanwege hun slechte daden al sinds lange tijd een volk van de hel zijn geworden maar ook naar de heidenen. Weliswaar stammen die ook af van dezelfde eerste
mens op deze aarde, maar ze hebben zich in de loop van de tijd zo door de
verlokkingen van de wereld laten verleiden, dat ze daardoor afvallig werden van de
ene ware God, Hem niet meer kenden en vervolgens van dode en vergankelijke
materie naar hun lust en believen zelf goden maakten en die vereerden en
aanbaden, wat tegenwoordig nog heel veel het geval is, zoals jullie wel weten.
[6] Opdat dus ook de heidenen de eeuwige en meest levende waarheid, die alleen in
God bestaat, zullen kennen, ben Ik ook naar de heidenen gekomen en geef Ik hun
het door eigen toedoen al zo lang verloren levenslicht en dus ook het eeuwige leven
terug.
[7] Ik ben Zelf het licht, de weg, de eeuwige waarheid en het leven. Wie in Mij
gelooft en volgens Mijn leer leeft, heeft het eeuwige leven reeds in zich en zal de
dood nooit meer zien of voelen, al zou hij wat zijn lichaam betreft duizendmaal
sterven; want wie in Mij gelooft, Mijn geboden houdt en Mij derhalve boven alles
liefheeft, is in Mij en Ik in de geest in hem. En in degene in wie Ik ben is ook het
eeuwige leven.
[8] En nu heb Ik jullie dan ook de enig ware, ene God getoond, zoals Ik jullie
zojuist beloofd had. Onderzoeken jullie nu jezelf, of je dat ook gelooft! Ja, ook dit
geloven jullie nu - maar blijf ook als echte helden in dat geloof en laat jullie daar
door niemand meer vanaf brengen, dan zullen jullie leven en de kracht van Mijn
wil zal in jullie zijn en blijven! Zo zij het en blijve het!'
[9] Toen Ik dat tegen de daar aanwezige heidenen gezegd had, werden ze door een
huivering van diep ontzag aangegrepen, en niemand durfde een woord te zeggen.
[10] Maar Ik zei op vriendelijke toon: 'Kom toch tot jezelf, kinderen! Zie Ik er als
meest ware Vader van alle mensen dan zo verschrikkelijk uit, dat jullie nu door zo'n
huivering voor Mij bevangen worden? Kijk, Mij is weliswaar niets onmogelijk want in Mij is alle kracht, macht en gezag in de hemel en op aarde -maar Ik kan er
niet voor zorgen dat Ik niet ben wat Ik ben, en jullie niet wat jullie zijn! Ik ben nu
eenmaal Degene die Ik ben, was en zal zijn van eeuwigheid tot eeuwigheid, en
jullie zullen dat ook zijn en blijven.Als Ik jullie nu Mijn lieve kinderen noem, zijn
jullie toch helemaal aan Mij gelijkwaardig, en als jullie volgens Mijn leer en dus
ook volgens Mijn wil leven en handelen, zullen jullie werkelijk niet minder
volmaakt zijn dan Ikzelf ben, en jullie zullen dezelfde tekenen kunnen doen die Ik
doe. Want wat voor vreugde kunnen onvolmaakte kinderen aan een volmaakte
Vader geven? Laat jullie te grote eerbied voor Mij dus varen en heb in plaats
daarvan een volkomen vertrouwen en liefde voor Mij, dan zullen jullie Mij veel
aangenamer, welgevalliger en dierbaarder zijn!
[11] Werkelijk, wie Mij liefheeft hoeft Mij niet te vrezen! Want degenen die God te
zeer vrezen, hebben Hem ten eerste nog nooit echt gekend en hun hart staat nog ver
af van Zijn liefde, en ten tweede lopen zulke te vreesachtige kinderen door hun
eigen schuld gevaar dat ze gaan dwalen in wat ze geloven en weten. Want hun
vrees verzwakt hun moed en hun wil om in hun hart zo dicht mogelijk bij Mij te
komen en daardoor ook in alle waarheid des levens door Mij verlicht te worden.
Als jullie dat hebben begrepen, laat jullie vrees voor Mij dan varen en heb liefde
voor Mij en het volste vertrouwen in Mij!’
[12] Toen Ik dat tegen hen gezegd had, week de afgodische angst uit hun hart en
begonnen zij Mij met meer vertrouwen te loven en te prijzen, en in hun hart
ontwaakte meer en meer de liefde. Maar toch waren ze er niet helemaal gerust op,
want de voorstellingen uit het heidendom van onverbiddelijkheid en eeuwige macht
en gestrengheid van een God, die zij lange tijd gekoesterd hadden, wilden en
konden niet zo snel uitgewist worden. Maar na een uur, waarin Ik nog in de herberg
bleef, werden ze allemaal vertrouwelijk en Ik gaf hun nog menige les, die hun
liefde voor Mij versterkte en bevestigde.
5 De aankomst bij Jericho
[1] Toen vroegen Mijn leerlingen, die geld bij zich hadden, de waard wat ze voor
het brood en het bronwater moesten betalen.
[2] Maar de waard zei: 'O, hoe kunnen jullie mij dat vragen, daar ik nu immers bij
God de Heer en dus ook bij jullie, die zeker Zijn naaste vrienden zijn, eeuwig in de
schuld zal staan? leder woord dat Hij tot ons gesproken heeft is immers eindeloos
veel meer waard dan alle schatten van de aarde! Al wilden jullie duizend jaar in
mijn huis blijven en dag en nacht eten, en ik zou daar ook maar één stater voor
vragen, dan zou ik echt niet beter verdienen dan levend en wel als voer voor de
slangen en draken gegooid te worden! Maar het is nu bijna middag; wat zou het
voor mij een geluk betekenen, als God de Heer met jullie bij mij het middagmaal
zou willen gebruiken!'
[3] Daarop zei Ik: 'Jouw wil geldt bij Mij als het werk! Maar wij moeten verder,
omdat er ook op andere plaatsen kinderen zijn die Ik wil helpen. Er zullen straks
echter arme pelgrims hierheen komen, en wel vanuit Essea op weg naar Jericho. Ze
hebben daar weliswaar hun lichamelijke gezondheid helemaal teruggekregen, maar
geld hebben ze niet veel en ze zijn hongerig, dorstig en moe; geef hun spijs en
drank en ook onderdak voor de nacht, dan zal Ik dat aannemen alsof je dat voor Mij
hebt gedaan!'
[4] De waard zei: 'O Heer en God, al willen die arme mensen hier een heel jaar
blijven, ze zullen hun verzorging krijgen! Als ze over de heerweg gaan, wil ik hun
direct mijn lastdieren en met paarden bespannen wagens tegemoet sturen en hen
hierheen laten brengen.'
[5] Ik zei: 'Ook hierbij geldt jouw wil als het werk! De pelgrims die Ik je aankondigde zijn reeds gisternacht vanuit Essea over de bergen hierheen vertrokken en
zullen binnen een paar uur over het smalle bergpad hiernaartoe komen, zodat ze
dus niet veel zullen hebben aan jouw lastdieren en wagens. Maar als ze hier morgen
vertrekken kun je hun de een of andere dienst bewijzen als dat nodig is.
[6] Maar laat voortaan niemand meer betalen voor het water; want Ik heb er ook
voor gezorgd dat jouw bronnen steeds rijkelijk en gezond water zullen geven. Wees
altijd barmhartig tegenover armen, dan zul je ook barmhartigheid bij Mij vinden!
Mijn zegen en Mijn genade heb je ontvangen, en die zullen ook bij je blijven als je
metterdaad aan Mijn leer zult vasthouden; en zo zullen wij onze reis nu weer
voortzetten.'
[7] Na deze woorden stond Ik snel op en ging met de leerlingen naar buiten.
[8] Het spreekt vanzelf dat de waard ons met de zijnen onder tranen, dank en
lofprijzing een stuk begeleidde; maar toen wij er flink de pas in zetten, bleven onze
begeleiders achter en keerden weer terug naar huis.
[9] omdat er rond het middaguur hier op dit weggedeelte geen reizigers waren,
trokken wij weer met de snelheid van de wind voorwaarts; maar als wij weer in een
streek kwamen die bevolkt was, liepen wij in onze gewone, natuurlijke pas verder.
En zo kwamen wij tegen de avond in de buurt van ons reisdoel Jericho.
[10] Daar was een mooi grasveld. Hier rustten wij uit totdat de zon helemaal onder
zou zijn gegaan; want Ik wilde niet bij daglicht de stad binnengaan, met name
omdat de twee Farizeeën, die wij ondanks hun snel dravende kamelen hadden
ingehaald, slechts een paar morgen * (* Morgen: een oude landmaat; zoveel land
als een span paarden in één morgen kon ploegen. Per land(streek) erg verschillend,
in het Duitse gebied meestal variërend van ongeveer 25 tot 35 are. Een paar morgen
is in dit verband dus waarschijnlijk een paar honderd meter.) voor ons uit de stad
naderden.
[11] Terwijl wij op ons grasveld uitrustten onder het bespreken van allerlei dingen,
kwam er uit het nabijgelegen tolhuis een tollenaar naar ons toe, die vroeg waar wij
vandaan gekomen waren en of wij op die plek de nacht zouden doorbrengen.
[12] Ik zei: 'Noch het een noch het ander gaat je iets aan; maar als je het wilt weten,
zeg Ik je ten eerste dat wij vandaag helemaal uit Essea zijn gekomen, en ten tweede
dat wij hier nu wat uitrusten en daarna de stad binnen zullen gaan.
[13] Toen de tollenaar hoorde dat wij te voet in één dag helemaal uit Essea naar
Jericho waren gekomen, sloeg hij zijn handen van verbazing ineen en zei: '0, daar is
een snellopende kameel wel toe in staat, maar met menselijke voeten is dat
ongekend! Dan moeten jullie gevlogen hebben!'
[14] Ik zei: 'Dat is onze zaak; maar ga jij de stad in, omdat je de tijd hebt, en vraag
aan Kado, wiens vader jullie hoogste gebieder is, of hij naar Mij toe wil komen;
want Ik, de Heer, wacht hier op hem!'
[15] Toen vroeg de tollenaar: 'Heer, als ik Kado uw naam niet kan noemen, zal hij
dan wel naar u toekomen?'
[16] Ik zei: 'Dat zal hij zeker! Ga nu, dan zul je je loon ontvangen; want iedere
gewillige arbeider is zijn loon waard!'
[17] Na deze woorden van Mij ging de tollenaar snel de stad in en bracht de
boodschap aan Kado over.
De Heer in Jericho
6 Het weerzien met Kado
[1] Toen Kado dat hoorde, wachtte hij geen moment meer, gaf de tollenaar een
muntstuk als boodschappersloon en haastte zich zo snel mogelijk naar Mij toe.
[2] Tc:en hij buiten adem bij ons aankwam, stonden wij op van het grasveld en Ik
reikte hem de hand; maar hij omarmde Mij, drukte Mij aan zijn borst, bedolf Mij
onder vele vriendschappelijke kussen en zei tenslotte, overvloeiend van blijdschap
en geluk (Kado): '0 Heer en Meester, wat heeft U mij een onbeschrijflijke vreugde
bereid door zo snel terug te komen! O wij gelukkigen, dat wij U weer in ons
zondige en voor U eeuwig onwaardige midden hebben! Het zijn nu nog maar drie
dagen dat U hier afwezig was, en voor mij zijn het bijna drie jaren geworden; want
het grote verlangen van ons hele huis naar U heeft ons geduld zwaar op de proef
gesteld. Als U vandaag met was gekomen, zou ik morgen in alle vroegte onze beste
kamelen in beweging hebben gezet en U naar Essea nagereisd zijn. 0, omdat U nu
gekomen bent, is alles weer volkomen goed en uitstekend in orde! Maar nu, o Heer
en Meester, onze enige liefde en onze hoogste behoefte, kom toch, kom nu met mij
mee, opdat ons hele huis zielsgelukkig wordt!'
[3] Ik zei: 'Jouw vriendelijkheid heeft Mijn hart verkwikt, en Ik zal met je meegaan;
maar laten we nog een poosje wachten! We zullen de stad binnengaan als het
donker begint te worden, zodat we geen opzien baren onder de nieuwsgierige
volksmenigte; want omdat hier morgen markt wordt gehouden, zijn er veel
vreemdelingen, en die moeten ons niet aangapen en bekritiseren als we de stad
binnengaan. Bij jouw vader hebben nu immers ook een paar Farizeeën hun intrek
genomen; zij zullen weldra ondergebracht zijn, en dan kunnen we
geheelongehinderd jouw huis binnengaan.'
[4] Dat vond Kado goed; maar hij riep de tollenaar nog een keer en stuurde hem
naar de herberg, om tegen zijn mensen te zeggen dat ze een goed avondmaal
moesten klaarmaken. De reden zouden ze binnen korte tijd wel vol blijdschap
vernemen.
[5] Daarop haastte de tollenaar zich nogmaals de stad in en bracht de boodschap
over.
[6] De vader van Kado zei: 'Ik vermoed wel waar het om gaat! Ga Kado maar
zeggen dat we uitstekend voor alles zullen zorgen!'
[7] Toen de tollenaar weer terugkwam en Kado het antwoord van zijn vader
overbracht, en het al tamelijk donker begon te worden, zei Ik: 'Nu kunnen we heel
kalmpjes aan op weg gaan en zullen door niemand onderweg meer bekeken en
herkend worden; en al ziet iemand ons, dan zal hij ons voor juist arriverende
handelaars houden, maar dat maakt ons niet uit.'
[8] Wij kwamen dan ook op ons gemak en ongehinderd bij de herberg van Kado.
[9] Voor de herberg aangekomen, zei Ik tegen Kado: 'Vriend, ga jij nu eerst naar
binnen en vertel je mensen dat Ik met Mijn leerlingen uit Essea ben aangekomen!
Als Ik de gastenkamer binnenkom, moeten ze niet in vreugde uitbarsten, om de
vreemdelingen niet voortijdig op Mij opmerkzaam te maken. En laten zij Mij ook
niet met 'Heer' en 'Meester', maar gewoon als een goede vriend aanspreken; want Ik
kijk toch immers alleen maar naar het hart en nooit naar de mond. De reden
waarom Ik dat nu zo wil hebben zul je later wel inzien en begrijpen. Ga het nu
maar doen!'
[10] Kado haastte zich nu het huis binnen en instrueerde de zijnen zoals Ik hem
opgedragen had.
[11] Daarop ging Ik de ruime gastenkamer binnen, waar reeds een grote tafel voor
ons gedekt was.
[12] Toen wij binnenkwamen, kwam natuurlijk iedereen vriendelijk naar ons toe.
De vader en moeder van Kado en ook zijn vrouwen kinderen begroetten Mij heel
vriendelijk en vroegen Mij te gaan zitten, aangezien Ik vast wel moe zou zijn van
de lange reis. Deze begroeting was heel goed en maakte dat de vreemdelingen geen
acht sloegen op Mij en Mijn leerlingen. Maar bij al die goed gekozen
bewoordingen kregen allen tranen in de ogen van grote vreugde, met name de
vader van Kado en de oude, trouwe dienaar van Kado, die Apollon heette. Maar Ik
sterkte direct hun gemoed en zo konden ze Mijn aanwezigheid verder zonder tranen
verdragen.
[13] Wij gingen direct aan tafel zitten en de waard, Kado, zijn vrouwen kinderen en
op Mijn verzoek ook Apollon gingen het dichtst bij Mij zitten; de moeder van Kado
had echter nog bezigheden in de keuken, en zijn broers en zusters moesten de
gasten bedienen.
[14] Toen wij nu heel welgemoed aan de tafel zaten, waarop zich reeds de beste
wijn en het beste brood in overvloed bevond, wilden enkele leerlingen, en
voornamelijk onze Judas Iskariot, er direct naar grijpen, omdat ze al flink honger
hadden.
[15] Maar Ik zei: 'Omdat jullie het tot nu toe hebben uitgehouden, zullen jullie ook
wel in staat zijn het nog een paar ogenblikken uit te houden zonder van honger of
dorst om te komen! Wacht op de warme spijs; pas als die op tafel staat, moet je
eerst wat brood met zout nemen en daarna een kleine slok wijn, dan zal het
avondmaal jullie sterken en fris en monter maken, maar anders jullie ledematen en
ingewanden alleen maar verzwakken! De mens moet ook zijn lichaam gezond
proberen te houden als hij zijn ziel van droefheid en angst bevrijd wil zien. Doen
jullie ook zoals Ik het doe!'
[16] De leerlingen bedankten Mij voor deze raad en volgden die ook op.
7 De Heer en de zieke koopman uit Sidon
[1] Enkele vreemdelingen hadden gemerkt dat Ik de leerlingen dat advies had
gegeven, en een van hen, die een koopman uit Sidon was, stond op, kwam naar Mij
toe en zei: 'Goede vriend, vergeef mij dat ik als vreemdeling de vrijheid heb
genomen om u hier aan te spreken! Aan de woorden die u tot uw vriend richtte
merkte ik dat u zonder twijfel een arts moet zijn; ik zou u dus een advies willen
vragen, namelijk wat ik moet doen en gebruiken om bevrijd te worden van mijn
maagklachten, die ik nu al verscheidene jaren heb.'
[2] Ik zei: ' Als je denkt dat ik een arts ben, neem dan ook Mijn raad aan! Eet niet
teveel en te vet varkensvlees, zoals je tot nu toe gedaan hebt, en drink niet de hele
dag door zoveel sterke wijn, dan zullen je maagklachten wel over gaan! Dat is Mijn
advies als arts; als je dat opvolgt, zal het je meer van nut zijn dan jouw aloësap, dat
je maag wel leeg maakt, om hem daarna weer des te meer te kunnen vullen. De
mens leeft niet om te eten, maar hij eet alleen maar om te leven, en daar is geen
volgepropte maag en geen dagelijkse bedwelming van de zenuwen door zo sterk
mogelijke wijn voor nodig.'
[3] Toen de vreemdeling dat van Mij gehoord had, zei hij heel verbaasd: 'U hebt
mij toch nog nooit eerder gezien! Hoe kunt u zo precies weten hoe ik leef'
[4] Ik zei: 'Werkelijk, Ik zou wel een slechte arts moeten zijn, als Ik bij een zieke
niet van zijn voorhoofd zou kunnen aflezen hoe hij leeft en hoe hij aan zijn ziekte is
gekomen! Doe wat Ik je aangeraden heb en onthoud je van de wellust, dan zal je
maag wel beter worden!'
[5] De vreemdeling bedankte Mij voor deze raad en legde drie goudstukken voor
Mij op tafel.
[ 6] Maar Ik gaf die aan hem terug met de woorden: ' Geef die aan de armen; want
Ik heb geen goud of zilver nodig, waar de mensen zo gretig naar verlangen!'
[7] De vreemdeling nam zijn goud weer terug en zei: 'Nu zie ik pas dat u een echte
arts bent! Als het beter met mij gaat, zullen de armen het honderdvoudige van mij
krijgen!'
[8] Daarmee ging hij weer naar zijn tafel, en op die van ons werd de maaltijd
opgediend.
[9] De spijzen bestonden uit zeer goed bereide vissen, drie gebraden lammeren en
twintig eveneens gebraden kippen en bovendien verscheidene soorten edel fruit.
Wij begonnen dan ook direct te eten en iedereen liet zich de spijzen, het fijne
tarwebrood en de wijn goed smaken, en al gauw werd het heel levendig aan onze
tafel.
[10] Toen de vreemdelingen merkten dat wij het ons aan onze tafel goed lieten
smaken, en omdat zij ook wisten dat het altijd heel duur was om in deze herberg te
eten, zei de vreemdeling aan wie Ik zojuist een goed advies voor sein maag had
gegeven, min of meer zachtjes tegen zijn metgezellen: 'Ja, nu wordt het mij wel
duidelijk waarom die arts de drie goudstukken niet van mij aannam! Gasten als hij
en zijn metgezellen, die zo'n dure maaltijd tot zich kunnen nemen, hebben beslist
meer schatten dan wij, en dan zijn drie goudstukken natuurlijk te weinig voor zo'n
arts, die al meer dan rijk is! Wel, zo'n avondmaaltijd kost in deze herberg minstens
vijfhonderd geldstukken! Ja, ja, wie de bekwaamheid heeft om een beroemd arts te
zijn, is gelukkiger en rijker dan een koning die, als hij ziek is geworden, bij zo'n
arts tegen betaling van grote schatten hulp moet zoeken! Want een koning kan nog
zo machtig en rijk zijn, hij kan zichzelf toch niet genezen en van de dood redden,
als hij ziek en zwak wordt. Dan laat hij voor veel geld vaak van heel ver de beste
arts komen die er is, en als de arts hem geholpen heeft, wordt hij met nog grotere
sommen geld beloond. En bij deze arts zal het zeker ook zo zijn dat hij bij koningen
en vorsten reeds grote sommen geld heeft verdiend, en daarom kan hij ook heel
anders leven dan wij, arme kooplieden uit Sidon en Tyrus.'
[11] Mijn leerlingen hoorden deze opmerking van de kant van de vreemdeling ook,
en Jacobus de Oudere wilde hem al in de rede vallen.
[12] Maar Ik zei tegen hem, ook min of meer zachtjes: 'Laat ze maar praten en over
ons oordelen, want daar berokkenen ze ons echt geen schade mee! Als jullie in
Mijn naam aan de mensen over de hele wereld het evangelie zullen verkondigen,
zullen jullie niet ontkomen aan allerlei oordelen die de mensen over jullie vellen.
Zijn deze blind en dom, laat de mensen dan maar praten, zolang hun oordeel maar
geen kwaad in zich draagt! Als het echter een kwaadaardig karakter heeft, dan
kunnen jullie degenen die over jullie oordelen voor een rechter ter verantwoording
roepen, óf jullie verlaten die plaats en schudden ook het stof van jullie voeten; dan
zal Ik in het verborgene wel de rechter zijn over zo'n plaats en de bewoners ervan!
We zullen hen nu dus ook over ons laten praten en ons beoordelen zoals ze willen
en begrijpen; want geen mens kan over een kwestie of een omstandigheid een
oordeel vellen dan zijn eigen begrip, net zo min als een os een psalm van David kan
zingen of een blinde een andere blinde kan leiden! Daarom moeten jullie je
voortaan door dergelijke voorvallen absoluut niet meer van de wijs laten brengen!'
[13] Allen gaven Mij gelijk en bedankten Mij voor deze raad.
[14] Maar Apollon zei daarop: 'O Heer en Meester, U hebt weliswaar eeuwig in
alles gelijk; maar het is wellastig voor ons dat U door de aanwezigheid van deze
vreemdelingen niets bijzonders tegen ons kunt zeggen om Uzelf niet kenbaar te
maken, en wij U ook niets buitengewoons kunnen vragen.'
[15] Ik zei:'O vriend, maak je daar maar niet druk om! Voor middernacht zal er nog
heel veel buitengewoons gebeuren; want omdat onze dagtaak goed beëindigd is ben
Ik in een goede stemming, en jullie moeten dat ook allemaal zijn! Maar laten we nu
eten en drinken en ons in onze blijdschap door niemand laten storen!'
[16] Daarop aten en dronken wij heel welgemoed, evenals de vreemdelingen aan de
andere tafels.
8 Een harpspeler zingt voor de Heer
[1] Omdat er in Jericho een markt was, die zeven dagen duurde, kwamen daar
behalve veel kooplieden ook allerlei goochelaars, fluitspelers, zangers, harp en
lierspelers naar toe, die 's avonds van herberg naar herberg trokken en de gasten
tegen een geringe betaling allerlei dingen lieten zien en voorstellingen gaven; zo
kwam er ook in onze herberg een zanger met een harp, die hij goed wist te
bespelen, en die bovendien met een zuivere stem de psalmen van David zong.
[2] Toen hij de kamer binnenkwam, vroeg hij de gasten of hij tegen een kleine
vergoeding mocht optreden.
[3] De vreemdelingen, voor het merendeel Grieken en Romeinen, zeiden: ‘Ach, ga
weg met je oude Joodse geknars! In de muziek, die goddelijke kunst, zijn immers
alleen de Grieken thuis! Als de mensen daar aan de hoofdtafel naar je willen
luisteren, hebben wij daar niets op tegen; maar van ons zul je geen beloning
krijgen.'
[4] Daarop kwam de arme harpspeler en zanger naar onze tafel en vroeg of hij voor
ons alleen mocht optreden.
[5] En Ik zei vriendelijk: 'Treed maar op zonder schroom of bedenkingen, want Ik
ken je en weet dat je een zuivere zanger bent, geheel op de wijze van David! Jouw
beloning zal daarom groot zijn!'
[6] Daarop boog de zanger en harpspeler diep voor ons, stemde zijn harp zuiver en
zei verbaasd: 'Werkelijk, dit is een goede zaal voor muziek en zang; want zo
hemels helder en zuiver heb ik de snaren van mijn harp nog nooit horen klinken!’
[7] Ik zei: 'Welnu, in dat geval kun je wel met je optreden beginnen!'
[8] Daarop greep de harpspeler met geoefende vingers de snaren en liet een
aangrijpend voorspel klinken. Toen de vreemdelingen de zeer zuivere klanken en
prachtige melodieën hoorden, werden ze stil en luisterden met gespannen aandacht
naar de kunstenaar.
[9] Toen de hele zaal volkomen stil was begon de kunstenaar onder een prachtig
klinkende begeleiding met een wonderzuivere en ook zeer welluidende stem de
volgende psalm van David te zingen: 'Zing de Heer een nieuw lied; zing voor de
Heer, gij allen! Zing voor de Heer en prijs Zijn naam! Verkondig dag na dag Zijn
heil! Vertel de heidenen Zijn eer, onder alle volkeren Zijn wonderen; want de Heer
is hoog verheven en zeer te prijzen, wonderbaar boven alle goden! Want alle goden
der volkeren zijn dode afgoden; de Heer alleen heeft de hemel gemaakt. Prachtig en
luisterrijk staat het vóór Hem en machtig en lofwaardig gaat het toe in Zijn
heiligdom.
[10] Breng de Heer, gij volkeren, breng de Heer eer en macht! Breng de Heer eer in
Zijn naam, neem geschenken mee en kom in Zijn voorhoven! Bid tot de Heer in
heilig feestgewaad, en laat iedereen Hem vrezen! Vertel onder de heidenen, dat
alleen de Heer koning is en Zijn rijk bereid heeft zo wijd de wereld strekt, zodat het
zal blijven bestaan, en dat Hij de volkeren op rechtvaardige wijze richt! Hemel,
verheug je, en aarde, wees vrolijk; laat de zee bruisen, en alles wat daarin is! Laat
het veld vrolijk zijn, en alles wat daarop is, en laat alle bomen in het woud juichen
voor het oog van de Heer; want Hij komt, en Hij komt om de aarde te richten! De
aarde zal Hij richten met gerechtigheid en de volkeren met Zijn waarheid.'
[11] Toen onze zanger en harpspeler deze psalm ten einde gezongen had, liet hij
nog een naspel horen en besloot daar zijn optreden mee. Toen overstelpten de
vreemdelingen hem met lof en bijval en erkenden dat ze nog nooit in hun hele
leven iets prachtigers gehoord hadden, zowel wat het snarenspel als ook het zingen
betrof; ze vroegen hem ook om vergeving voor het feit dat ze hem zo ruwen grof
bejegend hadden, maar tegelijkertijd vroegen ze hem of hij die psalm nog een keer
wilde zingen.
[12] En de zanger vroeg Mij of hij dat nog een keer mocht doen.
[13] En Ik zei: 'Doe dat maar, want zelfs David heeft deze psalm niet prachtiger
gezongen!’
[14] De zanger zei: 'Heer, wie u ook bent - dat heb ikzelf ook nog nooit zo gedaan!
Tijdens het zingen was het mij werkelijk alsof Jehova mij heel nabij was en met
welgevallen naar mij luisterde; en ook kwam het mij voor alsof hele engelenkoren
met mij instemden. O, als ik die kunst en stem zou mogen behouden, dan zou ik de
gelukkigste mens op aarde zijn en alle heidenen door mijn zingen tot onze Jehova
bekeren!'
[15] Ik zei:'Zing nu psalm 96 nog maar een keer, en wees er zeker van, vrome
Samaritaan, dat je die kunst en die stem zult behouden tot aan het einde van je
aardse levensdagen - en in de hemel zul je voor de troon van de Allerhoogste
eeuwig een lieflijke zanger zijn en blijven! Maar zing nu!'
[16] De zanger zei: 'O Heer, u moet naar alle waarheid een profeet zijn; want
gewone mensen spreken niet zoals u! Maar nu genoeg daarover, want ik moet de
psalm nog een keer zingen!’
[17] Hierop greep hij weer in de snaren en ze klonken nog helderder en zuiverder
dan de eerste keer, en zo was het ook met zijn stem. Al Mijn leerlingen, de waard
en zijn familie en ook de vreemdelingen waren tot tranen toe geroerd, en de Mijnen
aan onze tafel het meest, omdat zij wel wisten op Wie deze psalm betrekking had.
9 De beloning van de zanger
[1] Toen de zanger de psalm voor de tweede keer gezongen had, stak er onder de
vreemdelingen een regelrechte storm van loftuitingen en bijval op; ze schonken
hem vele goudstukken en nodigden hem uit om bij hen aan tafel te komen zitten en
met hen te eten en te drinken.
[2] Maar hij (de zanger) zei: 'Ik dank jullie voor de eer die jullie mij bewezen
hebben en de aalmoezen die jullie mij zo rijkelijk geschonken hebben; maar ik ben
nog een strenggelovige Jood -ook al ben ik pas dertig jaar oud en mag jullie spijzen
niet eten. Bovendien heeft alleen deze heer hier mij toestemming gegeven om op te
treden, en daarom zal ik ook alleen doen wat hij mij zal gebieden!'
[3] Toen prezen de vreemdelingen de trouw van de kunstenaar, en Ik verzocht hem
aan onze tafel te komen zitten en met ons te eten en te drinken wat hij onder veel
dankbetuigingen ook direct deed.
[4] Onze waard en Kado gingen echter weg en brachten de harpspeler een royale
aalmoes, die hij bijna niet wilde aannemen, omdat hij door de andere tafels al zo
rijkelijk bedeeld was.
[5] Maar Ik zei tegen hem: 'Neem maar aan wat men je met vreugde geeft; want je
hebt zelf een goed hart en deelt ook het weinige dat jij met je kunst moeizaam
verdient, graag met de armen! En als je van nu af aan meer verdient, zul je je goede
hart ook een groter werkterrein kunnen verschaffen. Goed doen aan de armen is
God welgevallig, en werken en vergaren voor de armen is heerlijk in Gods ogen en
wordt reeds in dit leven en nog meer in het andere leven altijd beloond.'
[6] De harpspeler zei: 'Ja, zeer welwillende heer, zo is het, en ik heb dat ook altijd
geloofd, hoewel mij dat lange tijd aan aardse beloning niet veel heeft opgeleverd,
terwijl ik in deze zin toch al bijna vijftien jaar trouw mijn zwakke kunst beoefend
heb. Maar deze keer heb ik een rijke oogst ontvangen en daarvoor zij voor altijd
alle lof en eer en al mijn dank aan God de Heer, die mij deze keer in mijn armoede
heeft gezien! Maar nu zou ik u, goede heer, toch ook iets willen vragen, als u mij
dat genadig wilt toestaan.'
[7] Ik zei: 'O, heel graag! Vraag maar; Ik zal je het antwoord niet schuldig blijven!'
[8] Toen vroeg de harpspeler aan Mij: 'O goede heer, aan wie ik naast God mijn
grote geluk te danken heb, hoe kent u al mijn levensomstandigheden zo precies terwijl ik mij toch niet kan herinneren dat ik u ooit ergens heb gezien?'
[9] Ik zei: 'Dat is ook helemaal niet nodig; het is voldoende als Ik jou al heel
dikwijls gehoord en gezien heb. Kijk,je bent hier nu opgetreden en wij hebben
allemaal goed naar je gekeken! Wij zullen je dan ook gemakkelijk overal weer
herkennen, waar we elkaar ook tegenkomen; maar jij zult ons allemaal beslist niet
zo gemakkelijk herkennen, en wel om de eenvoudige, natuurlijke reden dat zelfs
vele duizenden mensen één mens, die op een bijzondere manier van zich heeft doen
spreken, gemakkelijker herinneren en hem helemaal kunnen observeren, dan dat
één mens die vele duizenden kan onthouden, voor wie hij is opgetreden. Kijk, dat is
de heel natuurlijke reden waarom Ik jou mogelijk beter kan kennen dan jij Mij.
[10] Er kunnen ook nog wel andere redenen zijn, die je nu echter niet goed zou
begrijpen, ook al zou Ik je die vertellen; daarom is het vanwege de vreemdelingen
beter om daarover te zwijgen. Maar je hebt zojuist zelf gezegd dat Ik misschien wel
een profeet kon zijn, omdat je in Mijn nabijheid veel beter harp gespeeld en
gezongen hebt dan ooit tevoren. Als Ik voor jou mogelijkerwijs een profeet ben,
dan kan Ik als zodanig vanuit de geest Gods in Mij waarschijnlijk ook wel weten
hoe jouw levensomstandigheden zijn. Zo heb je nu een natuurlijke en een
bovennatuurlijke reden waarom Ik jou altijd beter kan kennen dan jij Mij of iemand
anders van ons. - Is het je nu duidelijk?'
[11] De harpspeler zei: 'Ja, goede en werkelijk ook zeer wijze heer, ik noem u niet
voor niets wijs! Want tijdens mijn omzwervingen op Gods goede aardbodem heb ik
herhaaldelijk ervaren dat werkelijk goede mensen ook steeds wijze mensen waren.
Maar dat de goede mensen wat hun aardse geluk betreft achtergesteld zijn bij de
harde en slechte mensen is niet de schuld van de schranderheid die ze uit hun
wijsheid putten, alsof die minder zou zijn dan de sluwheid van de harde en slechte
mensen, maar het komt door de goedheid van hun hart, het daaruit voortvloeiende
geduld en de liefde voor de waarheid, voor God en zelfs voor hun vijanden, die
tenslotte toch ook nog mensen zijn, ook al zijn ze blind en doof; en uit dat alles
komt pas de echte en ware wijsheid voort, die de vergankelijke goederen van deze
wereld nooit hoger aanslaat dan alle grote en waarachtig wijzen altijd gedaan
hebben. Kijkwaarachtig goede Heer, ik noemde u dan ook een wijze omdat ik
zoveel goedheid in u aantrof!’
[12] Ik zei: 'Maar dan ben jij uiteindelijk ook een wijze, omdat je voorzover Ik weet
ook een goed mens bent?'
[13] De harpspeler zei heel bescheiden: 'Goede heer, daar zal ik mij nooit op
beroemen, laat dat de wijzen maar beoordelen! Maar over mijzelf kan ik wel
toegeven dat ik mensen, die zichzelf als heel wijs en hooggeleerd beschouwden, al
veel dommere dingen heb zien doen dan ik ooit gedaan heb. Ik ben van mening dat
het ontegenzeglijk wijzer is om onder alle levensomstandigheden, al zijn die nog zo
ongunstig, zonder enige twijfel te geloven in de ene, enig ware God en uit echt
ontzag voor God en uit liefde Zijn heilige geboden te houden, dan zwak te worden
in het geloof, God de rug toe te keren en zich als een hooggeëerd geleerd mens in
alle denkbare genoegens van de wereld te storten en zo te leven en te handelen
alsof de andere mensen helemaal geen recht op deze aarde zouden hebben, terwijl
die daar door God toch ook op geplaatst zijn om zich daarop te bewegen en voor
zichzelf het noodzakelijke voedsel en overig levensonderhoud te zoeken! O goede,
wijze heer, heb ik hierin juist of verkeerd geoordeeld?'
[14] Ik zei:'In alle opzichtenjuist en daarom ook echt heel wijs! Maar eet en drink
nu maar naar behoefte!'
[15] Nu at en dronk de harpspeler naar hartelust, omdat hij erge honger en dorst
had; maar er was geen vraatzucht en nog minder drankzucht aan hem te merken.
10 De Griek stelt de Heer een vraag over de scheppingsgeschiedenis
[1] Terwijl onze harpspeler heel bescheiden at en dronk, waren de leerlingen erg
onder de indruk en verwonderden zich niet weinig over zijn wijze woorden.
[2] Maar Ik zei tegen hen: 'Waarom zijn jullie nu zo verbaasd over het verstand van
onze zanger? Hebben jullie dan nog nooit gehoord, dat God ook altijd verstand
geeft aan wie Hij werkelijk tot Zijn eer een bepaalde taak heeft gegeven?! Ik zeg
jullie: de taak van deze zanger is op deze aarde echt niet een van de minste; want
door de grote warmte van zijn gezang en snarenspel verzacht hij de harde harten,
waar het Woord en de eeuwige waarheid dan gemakkelijk binnendringt.
[3] Als Saul de harp van David hoorde, werd zijn versteende hart murw en de boze
geest week van hem, en daarom staat er ook jn de Schrift: 'Loof God de Heer met
psalmen, met zuivere stem en goed gestemde harpen!'Jullie moeten de harpspeler
en zanger gaan zien als iemand zoals Johannes!
[4] Met deze woorden waren de leerlingen geheel tevreden en ze begrepen de
oorzaak van de wijze woorden van de harpspeler.
[5] De heidenen konden de woorden van de psalm echter niet thuis brengen en
zeiden onder elkaar: 'Jammer van die kunstenaar! Als hij met zijn goddelijk zuivere
stem als een tweede Orpheus onze goden zou bezingen zoals Homerus dat
beschrijft, dan zou hij in Athene en Rome verafgood worden en grote schatten
vergaren!’
[6] Na een paar van dergelijke nietszeggende opmerkingen stond dezelfde
vreemdeling op die Ik zojuist een advies voor zijn maag had gegeven, kwam naar
onze tafel en zei, nadat hij de zanger nog een keer hoog geprezen had: 'Vergeef mij
als ik jullie misschien stoor; maar omdat wij elkaar nu eenmaal als gasten in deze
eetzaal getroffen hebben en echt geen reden hebben om elkaar vijandig te
bejegenen, laat het ons dan ook over en weer vergund zijn om bij deze echt
onverwacht prachtige gelegenheid enkele vriendelijke woorden te wisselen! Want
of wij nu heidenen en jullie Joden zijn, doet althans bij mij absoluut geen afbreuk
aan onze echte menselijke waarde, en jullie schijnen wat dat betreft mijn mening en
levensbeschouwing te delen!'
[7] Ik zei: 'Vriend, tegenover Mij kan ieder mens vrijuit zeggen wat hij denkt, en jij
en je metgezellen dus ook! Spreek dus maar vrijuit als je iets te zeggen hebt!'
[8] De Griek zei: 'Wij Grieken, die ervaren en ontwikkelde wereldburgers zijn,
houden ons allang niet meer bezig met al onze gefantaseerde goden, en de betere
Joden hechten aan hun tempel van de ene God wellicht niet veel meer waarde dan
wij Grieken en Romeinen aan onze veel godentempels. Deze harpspeler en zanger
zong een mij niet onbekende psalm van de vroegere koning der Joden, die de
tweede was in de reeks koningen van jullie volk en David heette. Het dichtwerk zit
vol verborgen goddelijke wijsheid; maar wat er duidelijk in naar voren lijkt te
komen is, dat de grote, machtige, dappere en ook zegevierende koning, die één God
beleed, alle heidenen wilde veroveren om hen ook tot zijn geloof te bekeren, omdat
dat zijn heerschappij veel gemakkelijker gemaakt en zijn aanzien bij alle volkeren
sterk vergroot zou hebben. Maar of hijzelf wel zo serieus die éne God volgde als
zijn gedichten doen geloven, is een heel andere vraag! Misschien wel - maar door
veel dingen die hij gedaan heeft zou men ook het tegendeel kunnen denken! Maar
hoe het ook zij, David was en blijft een groot en zeer gedenkwaardig man in ieder
goed opzicht, en de aarde zal op maar weinig koningen van zijn soort kunnen
bogen; en ik kan de zanger er alleen maar om prijzen dat hij als strenggelovige
Jood de psalmen van die grote koning tot onderwerp van zijn muziek en
zangvoorstellingen heeft gemaakt. Maar ondanks al zijn voortreffelijkheid is hij
toch wat eenzijdig, doordat hij alleen maar de psalmen van David zingt. Als hij, net
als Orpheus, ook de gewijde liederen van onze oude dichters zou willen en kunnen
zingen, en als zodanig naar Athene of Rome zou komen, dan zou hij -zoals ik al
eerder opgemerkt heb -grote rijkdom kunnen vergaren! Maar we zullen dat nu laten
rusten en tot de hoofdzaak overgaan!
[9] In de psalm viel mij onder andere vooral de zinsnede op, die als volgt luidde: '
Alle goden der volkeren zijn dode afgoden; maar de Heer (dus de ene, levende God
van de Joden) heeft hemel en aarde gemaakt'. Zeg mij toch of dat volgens de volle,
bewijsbare waarheid ook inderdaad zo is! Want wij heidenen gaan ervan uit dat er
voordat de aarde en de hemel volledig ontwikkeld waren een ongeordende stof
aanwezig was, waaruit bepaalde min of meer intelligente krachten, die wij niet
kennen en die later door fantasierijke mensen tot afgoden gemaakt werden, de
aarde vervolgens geleidelijk aan met alles wat zij draagt en ook de hemel gevormd
hebben; maar jullie laten in zes dagen ofwel tijdsperioden alles door één God uit
het niets scheppen. Wat is er nu waar? Talloze mensen in alle delen van de aarde,
die ons wijd en zijd bekend zijn, geloven met kleine verschillen hetzelfde als wij en
ook reeds de oudste Egyptenaren als een vrijwel aantoonbare waarheid hebben
geloofd; maar jullie staan even ver van ons geloof af als de hemel van de aarde!
Wie heeft er nu gelijk, en welk van de twee is waar? Als u de waarheid van jullie
leer kunt aantonen, dan laten ik en al mijn metgezellen ons geloof varen en worden
Joden; maar anders blijven wij wat wij zijn en zullen van de zanger ook niet
verlangen dat hij ooit naar Athene of Rome komt.'
11 De Heer geneest de Griek die een zieke maag heeft
[1] Ik zei:'Vriend, je vraagt nu iets heel uitzonderlijks van Mij! Jouw verstand zit
veel te vol met wereldse en derhalve materiële dingen; hoe zal het dan geestelijke
dingen kunnen begrijpen? Wij echte, oude en ware Joden hebben ons verstand
echter gevuld met geestelijke dingen; daarom zijn die voor ons ook aantoonbaar en
kunnen wij ze zonder veel moeite begrijpen.
[2] Er bestaat wel een overeenkomstig verband tussen wat van de geest en wat van
de materie is. Als jij thuis zou zijn in die wetenschap, zou het gemakkelijk zijn om
jou aan te tonen dat alleen wij oude en zuivere Joden de volle waarheid bezitten,
maar dat alle heidenen ondanks al hun wereldse wijsheid toch valse en onware
leerstellingen aanhangen; maar die innerlijke wetenschap is jullie vreemd, en langs
een andere weg kan jullie moeilijk aangetoond worden dat wij Joden als enigen de
volle waarheid bezitten.
[3] David heeft de ene, ware God alleen daarom bezongen omdat hij niet alleen in
Hem heeft geloofd, maar Hem ook gezien en voortdurend met Hem gesproken
heeft. En onze zanger, die zelf een zuivere Jood is, heeft helemaal gelijk dat hij
door zijn harpspel en zijn gezang alleen Hem de eer geeft, aan Wie sinds
eeuwigheid als enige de eer toekomt! Daarom moet hij ook voor de heidenen, die
David al naar de oude waarheid heeft teruggeroepen, alleen de psalmen van David
zingen, zodat hun harten zachter worden en meer open gaan staan om de ene,
eeuwig ware God te herkennen en te aanbidden; en die God is voor een waarachtig
mens niet zo verborgen en ontoegankelijk als jullie goden, die alleen maar
verzonnen en naderhand door mensenhanden uit dode materie zijn gemaakt, dat
voor jullie zijn. Dat het inderdaad zo is, kunnen wij je bijna allemaal ook praktisch
bewijzen, hoewel je daardoor niet dichter bij de innerlijke, geestelijke en dus alleen
in zichzelf levende waarheid zult staan dan nu.'
[4] De Griek zei: 'Vriend, geef mij een praktisch bewijs, dan zal ik met al mijn
metgezellen in de God van de Joden geloven en ook de geboden houden die Hij,
naar men zegt, gegeven heeft, en bovendien nog vele duizenden tot mijn geloof
bekeren!'
[5] Ik zei: 'Goed dan! Ik als een ware Jood der Joden, die de ene, enig ware God en
Heer van hemel en aarde goed ken en ook weet dat Hij bestaat en hoe Hij is, kan
jou zo'n bewijs onmiddellijk geven. Jij hebt nog last van je maag, en daarom durf je
ook bijna niets te eten ofte drinken, hoewel je voelt dat je nu flink honger en dorst
begint te krijgen. Hoeveel heb je op advies van de priesters al niet aan je afgoden
geofferd, en hoeveel geneesmiddelen heb je al niet geslikt! Heeft dat alles jouw
kwaal ook maar in het minst verzacht? Je zegt: 'Nee, allerminst!' Maar Ik wil jou,
door de ene, enig ware God van de Joden innerlijk aan te roepen, in één ogenblik
zodanig helpen, dat je nooit meer iets van een maagkwaal zult merken!'
[6] De Griek zei: 'O vriend, als je dat zonder geneesmiddel kunt, geloof ik niet
alleen in jullie God en zal ik Hem ook direct samen met mijn metgezellen alle eer
bewijzen, maar dan wil ik je ook de helft van mijn niet geringe vermogen
schenken!’
[7] Ik zei: Vriend, dat heb Ik niet nodig; want Mijn enig ware en almachtige God
geeft Mij en ons allemaal altijd wat wij nodig hebben. En dus hebben wij niet zoals
jullie heidenen aardse schatten nodig; want de schatten van Gods geest in ons staan
eindeloos veel hoger dan wat de hele aarde en de hele zichtbare hemel waard is,
waarvan jij je direct zult overtuigen. Kijk, nu roep Ik in Mijzelf in stilte God de
Heer aan, opdat Hij jou geneest en je maag sterkt -en zeg Mij nu of je maag al beter
is!'
[8] Nu stond de Griek buitengewoon verbaasd en zei: 'Ja, nu geloof ik zonder enige
twijfel dat alleen jullie God de enig ware is! Want toen jij, vriend, de woorden tot
jullie God nog maar nauwelijks had uitgesproken, voelde mijn maag plotseling heel
goed, zelfs beter dan ik mij in mijn gezondste jonge jaren ooit gevoeld heb, en dit
welbevinden voel ik nog steeds en ik heb nu pas echte honger en echte dorst. Uw
enig ware God zij vanaf nu tot aan het einde van mijn leven al mijn dank, alle eer
en al mijn diepste hoogachting en overgave aan Zijn heilige, oppermachtige wil! O,
moge Hij ons heidenen verlichten zoals Hij jullie heeft verlicht, opdat wij Hem
steeds grondiger kunnen leren kennen en Hem alleen de juiste, Hem welgevallige
eer geven!
[9] En jij, voortreffelijke psalmenzanger, blijf jij maar bij je goede, ware kunst en
bezing altijd en overal de eer van de enig ware en echt almachtige God; want alleen
Hem komt alle eer toe, niet alleen van ons mensen, maar zoals de psalm zegt ook
van al het geschapene, dat Zijn werk is. Want nu zie ik wel in dat alleen Hij alles,
de hemel en de aarde, de zon, de maan en alle talloze sterren heeft geschapen. Hoe?
Daar zal ik nooit naar vragen; want het is voldoende dat ik nu weet dat Hij
helemaal alleen de oergrond van alle dingen is, en dat alleen Zijn wil de eigenlijke
stof van ieder bestaan is. In dat geloof wil en zal ik voortaan leven, handelen,
denken en tenslotte ook sterven.
[10] Maar jou, dierbare, van Gods geest vervulde vriend, dank ik ook, omdat jij mij
in deze zo belangrijke levenskwestie zo getrouwen naar waarheid hebt onderwezen,
waardoor ik bijna nog meer geholpen ben dan door het genezen van mijn maag die
er zo slecht aan toe was. Maar omdat ik nu echt trek heb in spijs en drank, zal ik nu
weer aan onze tafel gaan zitten en mijn lichaam met mate verkwikken en sterken!'
[11] Ik zei: 'Doe dat zonder enige vrees en bid God vóór het eten of hij voor jou en
alle mensen de spijzen en de drank wil zegenen; dan zal Hij zo'n bede altijd
verhoren, en ieder voor mensen bedoeld voedsel zal heel bevorderlijk voor je zijn
en je lichaam waarlijk voeden en sterken! Zo zij het en blijve het!'
[12] Na deze woorden van Mij begaf de Griek zich zeer dankbaar weer naar zijn
tafel, bad God om Zijn zegen en at en dronk vervolgens met een opgewekt gemoed,
en had geen angst meer dat een of andere spijs en drank hem zou kunnen schaden.
Wat die ene Griek nu echter deed, dat deden ook al zijn vele metgezellen en zij aten
en dronken daarna met veel genoegen en vreugde verder; en ook spraken ze veel
met elkaar over de waarheid met betrekking tot het bestaan van de God van de
Joden, en zij bleven zich er maar over verwonderen dat de ware God van de Joden
de mensen, die echt in Hem geloven, al hun vertrouwen op Hem stellen en Zijn
geboden houden, zozeer met Zijn macht ondersteunt dat men tenslotte haast zou
kunnen denken dat zijzelf goden waren.
[13] Na enkele van zulke gesprekken, gedurende welke wij de gebeurtenissen in
Essea bespraken, stonden de nu volledig verzadigde Grieken op, dankten de ware
God van de Joden voor Zijn zegen en baden Hem, of Hij altijd met die genade bij
hen zou willen blijven en ook bij alle mensen die Hem daarom in geloof en
vertrouwen zouden smeken.
12 De Heer spreekt vermanende woorden tot de Grieken
[1] Daarop kwam de Griek weer naar Mij toe en zei: 'Dierbare vriend, was het zo
goed, met onze bede en onze dank?'
[2] Ik zei: 'Jij hebt kinderen thuis, waar je veel van houdt; als zij honger hebben en
jou om brood vragen, zul jij hun dan het brood als zegen van jouw vaderlijke liefde
onthouden, als ze jou daar op een domme, aangeleerde manier om vragen? Als
mens en heiden kijk je immers alleen maar naar het hart van je kinderen, en hun
gebrabbel is je meer waard dan de meest elegante toespraak van een geoefend
redenaar. Hoeveel temeer kijkt God, die de enig ware Vader van alle mensen is,
alleen naar hun hart en niet naar de ijdele woorden van hun mond en of ze mooi
gevormd zijn!
[3] Ook al waren jullie bede en jullie dank gehuld in eenvoudige woorden, ze
kwamen uit jullie hart en daarom behagen ze de enig ware Vader van de mensen in
de hemel ook echt. Blijf zo, dan zal jullie te zijner tijd ook nog een hoger licht uit
de hemelen gegeven worden! Wend je altijd in de volle liefde van je hart tot God,
de eeuwige Vader in de hemel; dan zal Hij zich altijd met het levende licht van de
eeuwige waarheid in Hem naar jullie keren!
[4] Maar om God echt lief te hebben, moeten jullie ook je naasten liefhebben als
jezelf en niemand onrecht aandoen. Wat jullie niet willen dat men jullie aandoet,
doe dat ook jullie medemensen niet aan! Ik bedoel dat jullie dat met verstand en
wijsheid moeten toepassen; want anders zou een roofmoordenaar ook kunnen
verlangen dat men hem niet achtervolgt en aan het gerecht overlevert, omdat hijzelf
ook niemand met die bedoeling achtervolgt - en nog veel meer van dergelijke
ongerijmdheden.
[5] Wie zijn medemensen dus getrouwen verstandig en zodoende ook werkelijk
liefheeft, heeft ook God lief en wordt op zijn beurt ook door God bemind. Maar wie
zijn naaste, die hij toch ziet, niet liefheeft, hoe kan hij dan God liefhebben, die hij
niet met zijn ogen kan zien of met zijn oren kan horen?
[6] Jullie zijn handelaars en geldwisselaars, en jullie hebben dan ook liever een
grote winst dan een kleine, en vinden die ook juister. Maar Ik zeg jullie, wees
voortaan rechtvaardig in alles, en bedenk: zoals jullie liever hebben dat een ander
rechtvaardig en billijk tegenover jullie is, moeten jullie ook tegenover jullie naasten
rechtvaardig en billijk zijn in prijs, maat en gewicht! Want met dezelfde maat, prijs
en gewicht waarmee jullie je medemensen bedienen, zal God de Heer en Vader in
de hemel jullie op jullie beurt vergelden. Leugenaars en bedriegers in welke
levensomstandigheid hier op aarde ook worden door God niet gezien en zullen Zijn
eeuwige levensrijk niet binnengaan. Dat kan Ik jullie wel zeggen, omdat Ik God en
Zijn rijk en Zijn eeuwige heerserstroon en Zijn wil heel goed ken.
[7] Als jullie dat hebben begrepen, handel er dan ook naar, dan zal de ware en
levende zegen niet van jullie weggenomen worden! Als iemand in een koninkrijk
de wetten van de koning kent en die ook steeds trouw opvolgt, en de koning weet
dat, dan zal hij die mens welgezind zijn, hem achten en liefhebben en hem ook
gemakkelijk een ambt verlenen als beloning voor zijn trouw. Nu jullie van Mij de
wil van de ene, ware God vernomen hebben, weten jullie er ook naar te handelen,
dan zullen jullie genade bij God vinden!'
[8] De Griek zei: 'Vriend, wij danken je voor dit werkelijk zeer wijze onderricht en
beloven je, dat wij daar van nu af aan getrouw naar zullen leven en handelen! Maar
omdat het nog niet zo laat in de avond is en ik uit jouw woorden en uit wat je aan
mij hebt gedaan opgemaakt heb dat jij de enig ware God heel goed kent en ook Zijn
liefde en vriendschap geniet, omdat je volledig volgens Zijn wil leeft en handelt,
kun je ons vanuit het goddelijke licht in jou toch ook nog wel enigszins uitleggen,
hoe God zonder stof of materie deze aarde uit Zichzelf heeft kunnen scheppen. Ik
heb weliswaar al gezegd dat de stof, waaruit alles is geschapen, enkel en alleen
bestaat uit de almachtige wil van God; maar desondanks vraag ik me nog af hoe het
mogelijk is dat uit de zuivere wil van God de stof en de materie zijn ontstaan. Als
wij Grieken ons daar ook maar enige voorstelling van zouden kunnen maken,
zouden wij buitengewoon tevreden zijn.'
[9] Ik zei: 'Jullie verlangen werkelijk dingen die het verstand van een mens nooit
helemaal kan begrijpen; en als hij ook maar een klein beetje meer zou begrijpen
van de diepste geheimen van Gods rijk, zou hij daardoor niet dichter bij Gods liefde
komen! Want niemand kan weten wat in God is dan alleen Gods geest; maar wie
Gods geboden houdt en Hem boven alles liefheeft, ontvangt ook Gods geest in zijn
hart en schouwt dan ook in Gods diepste geheimen.
[10] Doe dus wat Ik jullie heb aangeraden; daardoor zullen jullie in alle hogere
wijsheid binnengeleid worden, en dan zal datgene wat jullie nu onbegrijpelijk en
onmogelijk toeschijnt, even duidelijk en inzichtelijk worden als het speelgoed van
jullie kinderen!
[11] Maar Ik wil jullie nog een bewijs geven, dat Gods wil in Zichzelf alles is, ten
eerste puur als geest en vervolgens ook als stof en materie; breng Mij daarvoor een
volkomen lege karaf van jullie tafel!’
[12] Onmiddellijk bracht een andere Griek een volkomen lege karaf en zette die
voor Mij op tafel, met de woorden: 'Kijk, vriend van God, hier is een karaf, die tot
op de laatste druppel geleegd is!'
[13] Ik zei: 'Mooi, let nu goed op en neem de karaf in jullie handen! Zie, hoe hij
nog leeg en zelfs helemaal droog is! Maar nu wil Ik vanuit Gods wil in Mij, dat die
behoorlijk grote karaf op ditzelfde moment vol wordt met de zuiverste en beste
wijn, die jullie dan kunnen drinken om jullie ledematen te sterken!’
[14] Ik had dat nog niet gezegd, of de karaf was al vol zeer goede wijn.
[15] Toen de twee Grieken dat heel duidelijk zagen, zeiden ze hoogst verbaasd: 'Ja,
nu hebben wij duidelijk gezien dat de wil van de ene, ware God alles in alles is, en
daarom zij Hem alleen alle eer! Wij hoeven helemaal niet te weten hoe het
mogelijk is, maar het is voldoende dat wij weten dat het zo en niet anders is en kan
zijn.'
[16] Ik zei: 'Wel, nu jullie de wijn hebben, die evengoed alleen de wil van God is
als de wijn die jullie thuis in grote hoeveelheden in zakken bezitten, moetje er ook
van drinken en zeggen, hoe hij jullie smaakt!'
[17] Toen proefden de Grieken de wijn en bleven zich alweer voortdurend
verbazen over de kwaliteit en kracht ervan.
13 De brutale acrobaten en hun terechte bestraffing
[1] Terwijl de Grieken nog vollof spraken over het wonder met hun karaf, kwam er
nog een gezelschap van een soort artiesten, die Grieken waren. Hun kunst was, dat
ze allerlei acrobatische bewegingen en sprongen konden maken. Zij vroegen ook
aan de waard, die ze kenden, of ze hun armzalige kunst voor de gasten mochten
vertonen.
[2] De waard vroeg deze keer echter ook aan Mij of hij hun dat moest toestaan.
[3] Ik zei: 'Jij bent heer in je eigen huis en kunt doen wat jou goed dunkt! Daar
hebben wij niets mee te maken en wij zullen ons ook niet druk maken om hun
heidense voorstelling. Ik moet heel veel dwaasheden van de mensen met alle
geduld en lankmoedigheid verdragen; waarom zou Ik deze domheid dan niet ook
verdragen? Maar vraag de Grieken of zij nu zo'n nietszeggende en voor de
mensheid totaal nutteloze voorstelling wensen! Als zij dat graag willen, kunnen ze
zich door deze armzalige mensen een paar van hun kunsten laten vertonen; maar als
de Grieken het niet graag willen, kunnen ze deze acrobaten ook laten gaan.'
[4] Daarop ging de waard weg en overlegde met de Grieken.
[5] Maar dezen zeiden (de Grieken): 'Vriend, wij hebben hier het hoogste van alle
kunsten gehoord en gezien en houden ons nu volop met de enig ware God van de
Joden bezig, en dan deugen dergelijke veel te onnozele en voor de mensen
nutteloze kunsten niet meer in onze ogen. Bovendien kennen wij die acrobaten en
hun kunsten allang en willen die niet nog een keer Ieren kennen, en daarom kunnen
ze wat ons betreft gaan zoals ze gekomen zijn.
[6] Toen de waard dit heel goede antwoord van de Grieken kreeg, zei hij tegen de
acrobaten: 'Aangezien niemand iets wenst te zien van jullie volkomen nutteloze
kunst, kunnen jullie weer gaan zoals je gekomen bent!'
[7] Met dat antwoord waren de acrobaten niet erg tevreden, en de leider van hun
groep zei: 'Heer, wij zijn met onze kunst bijna de halve wereld rondgereisd en zijn
overal zeer bewonderd; het is ons nog nooit geweigerd een voorstelling te geven!
Wij zijn op zijn minst echte halfgoden en zijn de voornaamste gunstelingen van de
grote god Mars evenals van Apollo en de negen Muzen, en die zullen zich op dit
huis wreken voor de smaad die ons hier is aangedaan!'
[8] Heel opgewekt zei de waard: 'Sinds wij allen in dit huis de ene en enige ware
God van de Joden hebben leren kennen, hebben wij voor de dode goden van de
Egyptenaren, Grieken en Romeinen werkelijk geen enkele vrees meer; jullie
kunnen ons dus met jullie afgoden dreigen zoveel je wilt; dat zal onze rust niet in
het minst verstoren.
[9] Maar als jullie, zoals je zegt, reeds de halve wereld rondgereisd hebben en vast
ook al grote schatten en rijkdommen hebben vergaard, reis dan als echte halfgoden
ook nog door de andere helft van de wereld en Iaat je hoog eren, zoals jullie willen,
maar laat ons met rust! Maar als jullie hier ruzie willen maken omdat niemand hier
iets van jullie kunst wil zien, dan zou dat jullie wel eens duur te staan kunnen
komen; want hier aan mijn tafel bevindt zich een zeer machtige heer, voor wie niets
onmogelijk is. Hij zou zeker in staat zijn om jullie voor je opdringerigheid heel
gevoelig te tuchtigen! Ga nu dus liever maar goedschiks mijn huis uit!'
[10] De leider zei, zeer verbolgen: 'Aangezien je nu geen vrees meer hebt voor de
verheven goden, die jij dood en onbeduidend noemt in vergelijking met de
fabuleuze God van de Joden, die niets anders is dan een ijdele fantasie, weet dan,jij
verachter van de goden: ik ben zelf de god Mars en ik zal dit land door oorlog,
honger en pest te gronde weten te richten! Als god heb ik geen enkele vrees voor
een of andere almachtige Jood aan jouw tafel!’
[11] Hierop zei Ik echter tegen de leider 'Mars': 'Brutale heiden, maak nu dat je
wegkomt - anders zul je de macht van de enig ware God van de Joden te proeven
krijgen!'
[12] Na deze woorden van Mij werd de leider pas echt grof en begon tegen Mij op
te spelen.
[13] Maar Ik waarschuwde hem nog een keer, en omdat hij nog niet weg wilde
gaan, zei Ik tegen hem: 'Omdat je op Mijn bevel niet weg wilt gaan, zal Ik jou en je
gezelschap door de kracht en macht van de God der Joden nu op ditzelfde moment
verwijderen naar honderd dagreizen ver hier vandaan; daar kun je je dan als de god
Mars door de Moren laten aanbidden! En nu dus weg met jullie!'
[14]. Toen Ik dat gezegd had, verdwenen de boosaardige acrobaten ogenblikkelijk
en werden verplaatst naar de Moren in Afrika, die wij al in Caesarea Philippi
hebben leren kennen, waar ze weldra in de van Mij uitgaande leer werden
onderwezen en zo Mijn leerlingen werden.
[15] Daarna spraken wij nog over veel dingen en ook over het snelle verwijderen
van de zogenaamde halfgoden.
[16] Ondertussen was het middernacht geworden, en wij begaven ons ter ruste.
[17] Ook de harpspeler en zanger bleef bij ons; hij begon te begrijpen voor wie hij
zijn psalmen had gezongen, en daarom werd zijn liefde voor Mij dan ook steeds
sterker.
14 Wat de Grieken dachten van het verdwijnen van de acrobaten
[1] De Grieken bleven echter de hele nacht op en hadden nog hun twijfels over het
plotselinge verdwijnen van de acrobaten, en ze vroegen zich af of Ik het wel ernstig
met hen gemeend had, en of Ik hen door Gods macht in Mij misschien alleen maar
naar buiten gejaagd had naar een ander deel van de stad.
[2] De eerste spreker zei: 'Wat mij betreft ben ik van mening dat de machtige
vriend van de ene, ware God absoluut nooit iets alleen maar pro forma zegt; maar
wat hij eenmaal in verbondenheid met de innerlijke, in hem wonende kracht van
Jehova vast uitspreekt, dat gebeurt ook precies zoals hij het gezegd heeft. En
daarom zullen de acrobaten zich nu dan ook al ver in Afrika bevinden, waar hij een
plaats voor hen heeft bestemd!'
[3] Een ander zei: 'Als ze daar met een grotere snelheid dan van de bliksem door de
lucht heen zijn geslingerd - wat toch wel het meest waarschijnlijke is - dan zal het
hun op zo'n tocht zeker niet zo goed zijn vergaan!'
[4] De eerste Griek zei: 'Daar maak ik me niet bezorgd om; want in zijn
machtwoord heeft hij niets laten blijken van een beschadiging van de acrobaten; en
daarom denk ik dat zij hun wonderbaarlijke tocht ongedeerd hebben gemaakt. Hoe
het hun echter op die nieuwe en totaalonbekende plek verder zal vergaan, is
natuurlijk een heel andere kwestie. Maar wie weet waarom hij dat zo heeft laten
gebeuren? Misschien is er met onze armzalige kunstenaars ook nog een goed doel
te bereiken?'
[5] Deze mening waren de andere Grieken weldra ook toegedaan, en terwijl ze zo
praatten dommelden ze tegen de morgen aan hun tafel in.
[6] Ikzelf sliep deze keer met de leerlingen in een echt slaapvertrek tot de zon
helemaal opgegaan was; want vanwege de vele marktlieden wilde Ik niet te vroeg
met de leerlingen in het openbaar verschijnen, omdat ze Me dan herkend zouden
hebben - en dat zou in de stad onder de mensen een opzien gebaard hebben dat Mij
voortijdig bekend zou maken. En zo bleef Ik dan ook tot bijna tegen de middag in
de herberg.
[7] Toen Ik met de leerlingen weer de grote gastenkamer binnenkwam, waren onze
Grieken ook al wakker en zaten al welgemoed aan het voor hen bereide
ochtendmaal en begroetten Mij allervriendelijkst.
[8] Er werd nu ook voor ons een ochtendmaal bereid, en wij gingen dan ook direct
aan tafel om het te nuttigen.
[9] Toen de Grieken hun ochtendmaal beëindigd hadden vroegen ze Mij direct naar
het waarschijnlijk zeer treurige lot van de god-weet-waarheen geslingerde
acrobaten, en ik vertelde hun ook hoe het met hen ging en verder zou gaan, en wat
ze verder zouden doen.
[10] Daar waren de Grieken tevreden mee, vroegen Mij nog een keer om de zegen
van Jehova en begaven zich snel naar de markt om zaken te doen.
[11] Maar Ik zei tegen hen dat ze Mij niet vóór de middag tegenover hun
medekooplieden bekend moesten maken - wat ze Mij ook beloofden; en voorzover
mogelijk hielden ze hun belofte ook.
[12] Toen onze Grieken weg waren, vroegen de leerlingen Mij: 'Heer, tot de
middag hebben we nog een paar uur! Moeten we die helemaal werkeloos
doorbrengen of is er nog iets voor ons te doen?'
[13] Ik zei: 'We zijn nu al bijna tweeënhalf jaar samen, en jullie hebben weinig
anders te doen gehad dan Mij overal te begeleiden, naar Mij te luisteren en vol
verbazing naar Mijn daden te kijken, en daarbij hebben jullie nooit honger of dorst
geleden en hebben nooit naakt rondgelopen. Als jullie het al zolang hebben
uitgehouden zonder iets bijzonders te doen, dan zullen jullie het waarschijnlijk ook
vandaag tot de middag wel uithouden zonder iets bijzonders te doen!
[14] Als Ik niet meer lichamelijk bij jullie zal zijn en Mijn ambt aan jullie zal
overdragen, zullen jullie nog genoeg te doen hebben; nu is het jullie werk om
overal Mijn getuigen te zijn. Het zal echter niet zo lang duren voor wij ook hier in
huis iets te doen krijgen, en dan zal de tijd voor jullie maar al te snel vergaan!'
[15] Met dit antwoord waren de leerlingen weer tevreden, bleven rustig aan tafel
zitten en spraken met de leerlingen van Johannes.
[16] Mijn leerling Johannes nam zijn schrijfmateriaal uit de reistas die hij steeds bij
zich gedragen had en maakte heel korte aantekeningen over onze reis en onze
daden van Jericho naar Essea en vandaar weer naar Jericho.
[17] Zelf sprak Ik met de waard, met zijn zoon Kado en met zijn oude dienaar
Apollon over verscheidene, meer wereldse dingen die van nut waren in
landbouwkundige aangelegenheden, waarvoor het drietal Mij zeer bedankte, omdat
zij dergelijke middelen om de landbouw te bevorderen tevoren helemaal niet
kenden.
15 Een rechtszitting in de herberg
[1] Terwijl wij zo een uur lang met elkaar spraken, ontstond er op het plein voor het
huis van onze waard een ongewoon groot lawaai, en binnen enkele ogenblikken
had zich daar veel volk verzameld. Dat lokte ook enkelen van Mijn leerlingen naar
de ramen van de zaal.
[2] Maar Ik riep hen terug en zei: 'Waarom zo nieuwsgierig? Wij. zullen vast nog
vroeg genoeg horen wat er aan de hand is! Iets opbouwends is het zeker niet, en
wat slecht is komt men altijd nog vroeg genoeg te weten, ook al hoort men het iets
later.'
[3] Daarop kwamen de nieuwsgierige leerlingen weer terug naar de tafel.
[4] Maar het duurde niet lang, of daar brachten verscheidene kooplieden net zeer
verbolgen gezichten drie stevig met touwen vastgebonden beruchte dieven, die in
het gedrang geld en ook andere dingen bij de kooplieden hadden gestolen, de
gastenkamer van de waard binnen om hen aan te klagen. De waard was in deze stad
namelijk een soort burgemeester en marktrechter; hij moest de dieven verhoren en
hen daarna overdragen aan de hoofdrechtbank, die hun een straf moest opleggen.
[5] Voor de waard was dit voorval echter onaangenaam vanwege het feit dat Ik er
was. Maar wat kon hij doen? Hij moest de kooplieden en nog andere getuigen
aanhoren en de drie reeds alom bekende dieven in verzekerde bewaring stellen.
[6] Toen de kooplieden hun gestolen waar weer terugkregen, gingen ze snel weer
naar hun verkoopkramen.
[7] Maar Ik zei tegen de waard: 'Vriend, nu er behalve wij toch niemand hier is,
kun je de drie dieven uit de afgesloten kamer hier brengen, dan zal Ik met hen
praten!'
[8] Dat deed de waard, en de drie dieven werden door zijn knechten naar ons toe
gebracht.
[9] Toen ze voor MIJ stonden, sprak Ik hen als volgt toe: Jullie zijn Joden uit de
streek niet ver van Bethlehem. Hebben jullie de wet van God met geleerd, waarin
staat dat men niet moet stelen? Wie gaf jullie het recht om te handelen in strijd met
Gods wetten? Spreek eerlijk en open, als jullie niet een nog zwaardere straf willen
krijgen dan die, welke jullie toch al te wachten staat als gevolg van jullie misdaad!
[10] Op deze woorden zei een van de drie dieven: 'Heer, wees ons genadig en
barmhartig, dan zal ik u van begin tot eind precies vertellen hoe het allemaal is
gekomen! Kijk, wij zijn drie broers, en onze ouders bezaten inderdaad in de
omgeving van de stad van David een huis en een stuk grond; ze waren samen met
ons en onze vier zusters, die wel de mooiste meisjes van de hele streek waren, heel
goede en vrome mensen en ook welgesteld.
[11] Onze vader stierf echter enkele jaren eerder dan onze moeder, die steeds veel
op had met de priesters, met name die in Jeruzalem; wat die haar met een vroom
gezicht zeiden, nam zij aan als Gods woord.
[12] Die vrome godsdienaren maakten echter maar al te gauw gebruik van de
blinde lichtgelovigheid van onze moeder; ze spiegelden haar de hemel buitengewoon prachtig voor in de meest bonte kleuren; de hel (scheoul) daarentegen
zo verschrikkelijk afschuwelijk als een mens zich in zijn boosaardigste fantasie
maar voor kan stellen. Om te zorgen dat onze moeder reeds op deze wereld
volkomen verzekerd kon zijn van de hemel, raadden de ontzettend vrome priesters
haar aan om alles te verkopen en het geld aan de tempel te offeren; ook onze vier
zusters moest zij aan de tempel geven, om er voor te zorgen dat zo hun maagdelijke
reinheid en kuisheid bewaard zou blijven. Want als een van haar dochters zich vóór
het huwelijk aan een man zou geven, zou die zonde de ziel van onze moeder voor
eeuwig tot de diepste afgrond van de hel verdoemen. Als onze moeder echter zou
doen wat hij als priester, die dag in dag uit met God omging en Zijn wil kende, haar
aanraadde, dan zou zij na het afvallen van haar lichaam niet alleen direct in het
hemelse paradijs komen, maar ze zou tot nog grotere heiliging van haar ziel ook
door de tempel verzorgd worden in het heilige tehuis voor weduwen, waar op
sabbats en hoogtijdagen de vroomste weduwen door Gods engelen bediend werden
en geen duivel hun ziel meer kon naderen om die te verleiden.
[13] Dat was voor onze moeder hetzelfde als wanneer Jehova haar dat onder
bliksem en donder vanaf de berg Sinaï verkondigd zou hebben.
[14] Wij, de drie zonen, die de lepe bedoeling van de tempeldienaren al een beetje
hadden doorzien, raadden onze moeder af om dat te doen; maar dat hielp niets en
binnen korte tijd verkocht ze alles, en wij moesten haar ook nog helpen het zware
geld naar de tempel te brengen.
[15] Verdrietig vroegen wij toen aan de overste in de tempel wat wij, nu we aan de
bedelstaf gebracht waren, nu eigenlijk moesten doen. 'Wie zal er voor ons zorgen,
en waar zullen wij een betrekking en brood vinden?'
[16] Toen gaf de overste ons drie zilverstukken en aan ieder van ons een pakje,
waarin zich een paar relikwieën bevonden, en zei: 'Van deze drie zilverstukken
kunnen jullie zeven dagen leven, en de kracht Gods, die op wonderbare wijze
aanwezig is in de drie heilige pakjes, zal jullie helpen om alles wat je zult
ondernemen tot jullie geluk te laten slagen. Als jullie deze pakjes bezitten kunnen
jullie ook stelen en roven, alleen niet moorden, behalve in geval van nood een rijke
heiden of ook een Samaritaan; door God zal jullie dat niet als zonde aangerekend
worden, omdat jullie door de vrome en God buitengewoon welgevallige daad van
jullie moeder in Zijn ogen gerechtvaardigd en als engelen geheiligd zijn!' Daarop
bestreek hij ons met een staf en zei ons dat we moesten gaan.'
16 Het levensverhaal van de rovers
[1] (De drie rovers:) ,Aanvankelijk waren wij heel verdrietig en gingen huilend
terug naar onze streek, om daar een onderkomen te vinden. Wij vonden ook werk,
maar dat was zo ellendig, erger kon het werkelijk niet. Van enig loon was al
helemaal nergens sprake. Voor eten dat voor varkens nog te slecht was moesten wij
bijna dag en nacht hard werken en werden ondanks al onze vlijt altijd alleen maar
uitgescholden en kregen alleen maar aanmerkingen; en als wij een andere,
misschien toch betere betrekking zochten, dan kregen wij in plaats van een betere
alleen maar een nog slechtere.
[2] Zo leden wij vijfjaar lang meer dan menige heidense slaaf, en omdat men ons
nergens een loon in geld gaf en wij ook zagen hoe schandelijk wij door de
tempeldienaren van al onze goederen beroofd waren onder het mom 'ter ere van
Jehova', en ook steeds duidelijker begonnen in te zien dat de tempel in Jeruzalem
geen godshuis, maar werkelijk een rovershol en een moordkuil is, verloren wij ook
al ons geloof in een God, en de hele leer van Mozes en de profeten beschouwden
wij slechts als mensenwerk, waarmee de slimmere en luie mensen door middel van
de handen van arme en lichtgelovige blinde mensen een stevige burcht voor
zichzelf gebouwd hadden, om van daaruit de mensen te knechten, voor zich te laten
werken en zichzelf daarbij in een leven vol genot vet te mesten.
[3] Of wij ons in de eerder genoemde vijf ellendige .jaren ook aan diefstal hebben
gewaagd? Nee! Omdat ons geloof in een alziende God ons daar nog vanaf hield.
Maar na die tijd begonnen wij onszelf steeds ernstiger af te vragen of er wel een
God bestond -en steeds luider vernamen wij in al onze ervaringen het antwoord:
neen, er bestaat niets! Alles is schijn en leugen, door luie en fantasierijke mensen
bedacht voor hun aardse welzijn! Alleen wij, die buiten onze schuld arme mensen
geworden zijn, moeten ons aan de wetten houden en in een God geloven; de rijken
en werkschuwen hoeven dat niet, omdat zij weten dat er van Mozes en al de
profeten nog niet het kleinste woordje waar is. Want als het anders was, zouden zij
zelf toch gelovig moeten zijn en de wetten naleven, die op zichzelf wel heel goed
zijn voor het samenleven van de mensen op aarde, maar toch geen morele
geestelijke waarde in zichzelf hebben; want als zij die zouden hebben, zouden toch
vooral de priesters strikt volgens die wetten moeten leven, als een voorbeeld voor
de blinde leken.
[4] Kortom, door zulke diepgaande overwegingen in onze ellende, en als gevolg
van het feit dat al onze vele gebeden, die wij onder veel tranen naar de sterren
opzonden, steeds totaalonverhoord bleven, en nog meer toen wij hoorden dat onze
moeder opvallend snel na haar intrede in dat tehuis heel ellendig gestorven was en
dat onze mooie zusters door de Farizeeën bijna ten dode toe onteerd waren, was het
helemaal afgelopen met al ons geloof, en wij besloten ons op de slechte mensheid
te wreken en ons niet meer, om de mensheid een genoegen te doen, als
lichtgelovige, blinde dwazen te gedragen.
[5] Wij begonnen ons aan de rijkdommen van de welgestelden te vergrijpen, en
door onze sluwheid lukte het steeds om er heelhuids vanaf te komen. Dat gaf ons
toch nog een beetje vertrouwen in onze pakketjes, en een paar jaar lang ging het
ons met onze bezigheden heel goed af. Deze keer waren wij echter niet voorzichtig
genoeg en werden wij gegrepen, maar dat maakt ons echt niets uit; want wij zijn al
gewend aan alle mogelijke ellende en wij hebben allang helemaal genoeg van het
leven, en ieder van ons verlangt naar de dood. Maar voordat wij eventueel aan het
kruis worden gebonden, moet de meest afschuwelijke vloek luid uitgesproken
worden over de hele aarde, over alle mensen en andere schepselen, over de zon, de
maan en de sterren en over de natuurkracht die ons tot zo'n ellendig leven riep; wij
zullen de mensen laten zien hoe het er met hun enig ware God, Zijn wetten en Zijn
priesters voor staat en wat ze waard zijn.
[6] Tot nu toe hebben wij weliswaar nog geen moord begaan, en wel omdat wij,
ellendigen, iedereen zijn ellendige leven gunden en niemand uit zijn grote ellende
wilden bevrijden -maar wie zich op straat tegen ons verzette, werd door ons flink
toegetakeld; want iedere druppel barmhartig bloed uit ons hart is allang vervlogen.
Werkelijk, als wij in één klap alle mensen op de hele aarde zouden kunnen
vernietigen, dan zou dat voor ons een zeer grote verkwikking zijn, en dan zou de
een of andere harde en dove God voor Zijn tirannieke genoegen uit de poelen en
moerassen weer andere ellendige menselijke schepselen in elkaar kunnen zetten!
[7] Nu weet u alles, strenge heer en rechter, en u kuilt naar uw goeddunken over
ons, ellendigen, oordelen; maar bedenk wel van tevoren wie en wat de schuld van
onze ellende was! Wij hebben getrouw, naar waarheid en open gesproken, zoals u
gevraagd hebt.'
17 De verontwaardiging en goede bedoeling van de waard
[1] Toen de ene dief dat allemaal tegen Mij gezegd had, sloeg de waard, evenals
Kado en de oude Apollon, zijn handen drie keer boven zijn hoofd tegen elkaar en
zei: 'Nee, heer en meester, wat ik nu over de Farizeeën in Jeruzalem hoor, vervult
mijn hele gemoed regelrecht met woede en drift, en ik begrijp werkelijk niet hoe
een God, die u ons op de meest waarachtige en levende wijze hebt leren kennen,
zulke gruwelen zoveel jaren lang met een werkelijk onbegrijpelijk geduld kan
aanzien én hoe Hij zulke misdaden kan toelaten.Vergeleken bij zulke priesters zijn
die straatdieven en rovers nog ware engelen!
[2] Werkelijk, als deze drie mensen er daardoor zo ellendig aan toe zijn, zoals die
ene getuigd heeft, dan verdienen ten eerste die ellendige tempeldienaren, die erger
handelen dan de heidense furiën, om met één slag vernietigd te worden, en in de
tweede plaats verdienen deze drie mensen niet alleen geen straf, maar nog een
beloning; want dat ze geworden zijn zoals ze nu voor ons staan, dat komt toch
zeker door niemand anders dan die verdoemenswaardige priesters, die zich overal
hoog laten eren en aanbidden als dienaren van de ene, enig ware God, maar als
mensen alle wilde en verscheurende beesten in bossen en woestijnen in wreedheid
hemelhoog overtreffen.
[3] Heer en meester, het zou nu toch echt tijd zijn om over dit werkelijk helse
gebroed een vernietigend gericht te laten losbarsten; want deze ergsten van alle
ergen moeten wel zo'n groot aantal gruwelen aan hun medemensen hebben begaan,
dat geen mens het aantal daarvan meer kan uitspreken! Maar deze drie mensen
gaan mij als heiden echt ter harte, en ik zal hun geen straf opleggen maar hen
vrijlaten, en ze moeten en zullen hun leven lang in mijn huis een goed onderkomen
hebben en mij als trouwe getuigen steeds terzijde staan, wanneer het erom gaat die
duivels in de tempel in Jeruzalem zo krachtig mogelijk tegen te werken. Laat er nu
maar gauw weer eens zo'n Joodse priester bij mij komen, zoals heel vaak gebeurt,
met een klacht over iemand van wie hij nog een tiende te innen heeft. Dan zal ik
hem wel zeggen hoe hij heet, en wat voor recht hij van mij kan verwachten! En als
ik eenmaal het tijdelijke heb verlaten, dan zal mijn dierbare zoon Kado wel in mijn
geest weten door te gaan.'
[4] Hierna wendde hij zich vriendelijk tot de drie dieven en zei: 'Zijn jullie tevreden
met mijn oordeel, en willen jullie mijn aanbod aannemen?'
[5] De ene, die al eerder gesproken had, zei: 'Wel, onder de heidenen zijn er dus
nog echte mensen, die men niet meer aantreft onder de Joden, die zich brutaalweg
het uitverkoren volk van Jehova en kinderen van God noemen, maar daarbij in
werkelijkheid kinderen van alle duivels zijn! Met grote blijdschap en een zeer
dankbaar hart nemen wij uw aanbod aan en willen u trouwer dienen dan iemand die
u tot uw trouwste dienaren hebt gerekend.Van nu af aan willen wij het goede doen
vanwege het goede en de waarheid verkiezen omwille van haarzelf tot richtsnoer
voor ons verdere leven; niet een hel, die volgens de Joden voor de zielen aan gene
zijde een straf is voor hun zonden, zal ons weerhouden van het kwaad, en niet een
hemel, als eeuwige beloning van de zielen voor hun goede daden, zal ons
aansporen tot het goede en ware, maar het goede en ware op zichzelf zal onze
meest waarachtige hemel zijn, en wij zullen er met al onze krachten ijverig naar
streven ons die hemel eigen te maken.
[6] Maar nu vragen we u om ons van onze boeien te bevrijden; want wij hebben het
echt niet verdiend die te moeten dragen. Werkelijk goede mensen zullen dat ook
wel inzien, en een rechtvaardige rechter zou liever diegenen meedogenloos moeten
tuchtigen die door hun onbarmhartige handelwijze de mensen tot misdadigers
maken, en niet zozeer de misdadigers die alleen maar door nood, vertwijfeling en
woede over de grenzeloze en onbeschaamde slechtheid van de mensen gedwongen
werden tot handelingen, die op zichzelf weliswaar slecht zijn, maar bij mensen
zoals wij zeer zeker verontschuldigd dienen te worden.
[7] O, hoevelen kwijnen er niet weg in de kerkers die, vanaf hun kindertijd
gerekend, er zeker allerminst schuld aan hebben dat ze misdadigers zijn geworden;
want ze zijn ofwel door een slechte opvoeding ofwel op dezelfde manier als wij tot
misdadigers geworden.
[8] Als er een uiterst goede, wijze en rechtvaardige God zou bestaan, dan zou Hij
dat toch ook moeten inzien en met Zijn almacht die mensen moeten tuchtigen die er
de voornaamste oorzaak van zijn dat de mensen in steeds toenemende mate slechter
worden, en die dat nog voortdurend zullen blijven veroorzaken tot aan het
eventuele einde van de wereld en haar boze tijd. Maar de grote en machtige duivels
in mensengedaante worden zelfs voor hun grootste gruweldaden vrijwel nooit
zichtbaar door God gestraft, als een afschrikwekkend voorbeeld voor anderen die
net zo zijn als zij, maar ze leiden helemaal vrij en ook altijd hooggeëerd een
weelderig leven en kunnen bovendien nog ongestraft de ene gruweldaad na de
andere begaan. Dan kan het ons in feite toch niet kwalijk worden genomen als wij
beweren dat er, wanneer de situatie zo is, nooit een werkelijke God heeft bestaan of
ooit kan bestaan, zoals de geschriften van Mozes en de andere profeten Hem ons
beschrijven, maar dat de een of andere kracht van de aarde, die wij mensen niet
kennen, onder invloed van de zon, de maan, de planeten, de andere sterren en de
vier elementen ons zeer armzalige mensen en ook alle andere wezens en dingen
heeft voortgebracht zonder dat zij dat wilden; en zo wordt men ongeveer op die
manier in het leven geroepen door krachten van de ruwe natuur, die zich van
zichzelf beslist even weinig bewust zijn als de mens zich ervan bewust is hoe zijn
lichaam groeit, hoe er op zijn huid allerlei haren en het voor hem lastige ongedierte
worden voortgebracht. Daarom is diegene een dwaas, die ook maar enigszins
vreugde beleeft aan zijn zo ellendig geregelde en altijd vergankelijke leven en
bovendien nog vol deemoed en diepste overgave aan een nergens bestaande God
dankbaar is voor dat leven.
[9] Ja, een goed mens moet God wel zoeken -en als hij Hem heeft gevonden en van
Hem te weten is gekomen waarom hij in deze ellendige wereld is gezet, en of er
voor de ziel als zodanig wel echt volgens de volle waarheid een voortleven aan
gene zijde bestaat, dan moet hij Hem ook met alle liefde van zijn hart danken voor
zo'n leven en bestaan, dat toch aantoonbaar grote bestemmingen in zich draagt.
Maar waar is op aarde de zoeker te vinden, aan wie het naar volle waarheid gelukt
is om die God ergens te vinden?
[10] Maar als mensen Hem ooit ergens hebben gevonden, zoals men herhaaldelijk
in de Schrift leest, waarom laat Hij Zich dan door ons, mensen van deze tijd, niet
meer vinden? Zijn wij soms minder mens dan de mensen die in de Schrift genoemd
worden? Vanaf hun geboorte zijn alle mensen zeker even onschuldige wezens
geweest; door wie komt het dan anders dat de huidige mensen zulke armzalige
wezens zijn geworden, dan juist door die God, die Zich wel door de ouden heeft
laten vinden en kennen, maar ons, hun nakomelingen, niet meer verhoort of ziet en
ons, zwakke mensen, aan de volledige willekeur van harteloze machtige tirannen en
daarmee aan alle ellende prijs geeft?'
18 De religie van de drie rovers
[1] (De rovers:) 'Ja, wij arme zoekende mensen worden door velerlei machten te
vuur, te zwaard en met het kruis tot een blind geloof gedwongen; maar de tirannen
kunnen ongestraft doen wat ze willen -want ze staan boven de wet. Maar met mijn
verstand vraag ik me af of dat ook juist is in het geval er werkelijk een
buitengewoon goede, wijze, alwetende en almachtige God bestaat, voor wie alle
mensen toch gelijk moeten zijn, aangezien ze Zijn en niet hun eigen werk zijn. Als
ze nu meer ontaard zijn dan vroeger, kunnen zij daar iets aan doen? Of kan iemand
het helpen, als hij vanuit het lichaam van zijn moeder blind en doof in deze wereld
is gezet en dan een ellendig leven moet leiden?
[2] O, o, vrienden, voor een denker zijn er wel duizend keer meer redenen om aan
het bestaan van een God te twijfelen dan om eraan te geloven! Maar daarmee
willen wij nog steeds niet definitief en volovertuiging beweren dat ieder geloof in
een God een loos en door fantasierijke mensen bedacht bedrog is, dat ze door
allerlei toverijen aan de lichtgelovige, verstandelijk blinde mensen als de volle
waarheid presenteren, om ze dan des te gemakkelijker dienstbaar te maken aan
zichzelf.
[3] Als de grote massa dan eenmaal behoorlijk overtuigd was, hielp het de weinige
helder denkende mensen niet meer om zich te weer te stellen tegen dat groots
opgezette volksbedrog, maar om niet als een overtreder van de eenmaal
vastgestelde waarheid op de meest wrede manier gemarteld te worden, moest
iedereen dansen en springen op de melodie die hem voortdurend door de
zogenaamde godsdienstleraren met vreselijk dreigend gezicht en dreigende stem
werd voorgezongen. En als iemand zich verstoutte om bij zo'n godsdienstleraar
nadere vragen te stellen over het wezen van God, dan kreeg hij zeker een antwoord
waardoor hem weldra horen en zien verging, zoals tegenwoordig bij alle
priesterkasten, bij zowel heidenen als Joden, zonder twijfel het geval is.
[4] En als iemand in het geheim zelf begon te speuren en te zoeken naar het bestaan
van een God, dan vond hij net als wij alleen maar de stomme, steeds eender
werkende krachten van de grote natuur, en dan gaf hij het op in de overtuiging dat
al zijn moeite tevergeefs was geweest.
[5] Omdat ook wij de eer hebben gehad tot nu toe zelf die ervaring op te doen, kan
ons ook op dit punt door een verstandig mens niet kwalijk genomen worden als wij
onder zulke omstandigheden niet in een God kunnen geloven, evenmin als in een
voortleven van de menselijke ziel na de dood van het lichaam.Wij geloven wel dat
er in de grote natuur in feite niets kan vergaan, maar alleen van vorm kan wisselen;
maar of onze huidige menselijke vorm in een andere, ongetwijfeld opgedeelde
vorm ook gedachten en een bewustzijn van zichzelf zal hebben, dat is een andere
kwestie.
[6] Kort en goed, wij hebben onze redenen nu voldoende uiteengezet waarom wij
aan het bestaan van een God twijfelen en waarom wij als mensen de ware hemel
van nu af aan alleen in de waarheid en het goede daarvan willen zoeken en ook
vinden; in deze uiteenzetting hebben wij jullie nu getrouwen naar waarheid laten
zien dat wij niets achterhouden, en zo vragen wij u, burgemeester van deze stad,
nogmaals om ons van onze boeien te bevrijden!'
[7] Hierop beval de waard zijn dienaren om de boeien van de drie los te maken, wat
ook direct gebeurde. Daarna liet de waard de drie naar een ander vertrek brengen en
hun eten en drinken geven, en hun ook schone kleren te geven, aangezien hun
kleding reeds in een betreurenswaardige toestand verkeerde.
19 Over de leiding van de mensen
[1] Pas toen de drie zich heel welgemoed in een zijkamer bevonden, zei de waard
tegen Mij:'O Heer en Meester, wat vindt U nu van die verdraaid goed gefundeerde
woorden van deze drie mensen? Nee, ik heb al veel van onze filosofen gehoord en
zelfs gelezen, maar iets zo gedegens ben ik nog nooit tegengekomen! Zelfs met de
beste wil en het beste geloof is er werkelijk niets tegenin te brengen, noch wat
afzonderlijke dingen betreft noch in het algemeen. Want zo is het precies gesteld
met de mensheid in het algemeen en vaak ook 'in bijzonderheden, en nu ben ik wel
buitengewoon benieuwd hoe U dat Zelf zult verontschuldigen en rechtvaardigen.'
[2] Ik zei: 'Daar moeten jullie je geen van allen bezorgd om maken; want Ik heb dat
Zelf zo laten gebeuren vanwege enkele orthodoxe tempeljoden, die zich daar in de
aangrenzende kamer bevinden. Ze zijn vannacht uit Jeruzalem hier aangekomen en
hebben die voor enkele dagen gehuurd. Ze hebben met hun oor tegen de muur
afgeluisterd wat er hier in de zaal allemaal over hen werd gezegd, en de spreker
heeft hen met luide stem precies gekenschetst zoals ze zijn. En dat was goed.
[3] Deze Joden zijn hierheen gekomen om met jouw hulp een achterstallige tiende
te innen. Maar nu zul je waarschijnlijk wel weten wat voor hulp je hun zult geven!
Als die drie mensen op krachten zijn gekomen, laat ze dan weer hier brengen, dan
zullen we de kwestie op een goede manier verder afhandelen!'
[4] De waard en ook Kado zeiden: 'Wij hadden wel gedacht dat dat het geval zou
zijn, maar we durfden dat niet hardop te zeggen, ten eerste omdat wij U tegenover
die drie niet voortijdig wilden verraden, en ten tweede omdat de woorden van de
spreker in alle ernst onze aandacht vroegen en wij wilden zien hoever de mens het
met de scherpzinnigheid van zijn verstand kan brengen. En echt, vanuit puur
menselijk standpunt bezien had de spreker gelijk, ook in het beschrijven van de
verhoudingen tussen Schepper en schepsel; want voor ons menselijke verstand is
het werkelijk moeilijk te begrijpen, waarom U de mensen gedurende zo lange tijd
op een nadere openbaring van Uzelf, Uw wil en Uw bedoelingen met de mensen
heeft kunnen laten wachten en tallozen in de diepste levensnacht kon laten
versmachten. En hoevelen zullen er nog versmachten zonder iets over U te weten te
komen; en ook al zullen ze van de verspreiders van Uw leer horen dat Uzelf in de
gestalte van een mens op deze aarde bent gekomen en de mensen de weg naar het
eeuwige leven van hun zielen hebt getoond -zullen ze wel net zo vast als wij nu
geloven dat het inderdaad was zoals Uw boodschappers hun verteld hebben.'
[5] Ik zei: 'Jullie als mensen hebben weliswaar gelijk dat jullie zo praten, vragen en
oordelen; maar Mijn liefde, Mijn wijsheid en orde verlangen van Mij als Schepper
dat Ik Mijn schepselen steeds datgene geef wat voor hen op ieder moment het
meest noodzakelijkst is.
[6] Vanaf de eerste mens op deze aarde tot aan dit moment zijn de mensen nog
nooit ook maar eenjaar lang zonder enige van Mij uitgaande openbaring gebleven
maar steeds op zo'n manier, dat hun volledig vrije wil geen geweld werd
aangedaan, omdat de mens zonder die vrije wil geen mens zou zijn, maar slechts
een machine van Mijn wil.
[7] Daarom werd aan de mens ook het verstand gegeven als een goed licht, om
daarmee God en Zijn wil te zoeken - wat heel veel mensen in alle tijden dan ook
hebben gedaan, en met de juiste ernst hebben ze ook gevonden wat ze zochten.
[8] Dat God Zich echter niet zo snel en gemakkelijk laat vinden als veel mensen
graag zouden willen, heeft de volgende zeer wijze reden: als de mensen met weinig
moeite zouden vinden wat ze zochten, dan zou datgene wat ze gevonden hebben
weldra geen waarde meer voor hen hebben en zouden ze zich weinig moeite
getroosten om nog verder te zoeken en te speuren; ze zouden traag worden, en dan
zou de door hen zo gemakkelijk en snel gevonden geestelijke schat hun nog minder
van nut zijn dan wanneer ze die schat voortdurend angstvallig moeten zoeken en in
deze wereld toch maar zelden en met veel moeite helemaal vinden. Daarom vinden
grote openbaringen maar zelden plaats, opdat de mensen in de angst van hun
zielennacht zelf aan het werk moeten en met alle ijver de eeuwige waarheid en dus
Mij moeten zoeken.
[9] Dat de mensen in deze wereld tijdens hun zoeken heel vaak op allerlei zij
paden en ook in allerlei benarde omstandigheden terechtkomen, is weliswaar een
aards kwaad; maar dat komt niet voort uit het actieve ernstige zoeken, maar uit de
ellendige traagheid bij het zoeken, die een vrucht is van te ver gedreven wereld en
eigenliefde, waardoor de mensen het streven naar het rijk van de geest zo
aangenaam mogelijk voor zichzelf willen maken. Als andere, nog tragere mensen
dat merken, zeggen die al gauw en gemakkelijk tegen degenen die zo lauw zoeken:
'Hé, wat geven jullie je toch veel moeite om datgene te zoeken wat wij allang
overduidelijk hebben gevonden! Als jullie ons willen geloven en dienen en in
plaats van jullie vruchteloze zelfstandige zoeken en speuren kleine offers willen
brengen, dan zullen wij jullie getrouw alles vertellen wat wij gemakkelijk en snel
hebben gevonden!'
[10] Welnu, voor trage en moeite schuwende zoekers is zo'n aanbod welkom, ze
nemen het aan en geloven wat die anderen hun met een ernstig gezicht vertellen,
daarbij geholpen door allerlei valse wonderen en tekenen, die de nog trageren bij
het zoeken naar de waarheid hebben uitgevonden en ten voordele van hun aardse
goede leven onder allerlei ceremoniën aan de blinden presenteren. Op die manier
ontstaan dan de vele soorten bijgeloof, leugens, bedrog en totale liefdeloosheid en
daarmee al het onheil onder de mensen op aarde.
[11] Jullie vragen je nu natuurlijk af waarom Ik zoiets toelaat. En Ik zeg jullie: de
reden dat Ik zoiets toelaat is, dat het voor een menselijke ziel die te traag is om
ernstig te zoeken beter is dat ze toch iets gelooft en zich door dat geloof in een orde
invoegt, dan dat ze in haar traagheid en werkschuwheid volledig zou afsterven. Als
het bedrog en de verdrukking eenmaal te ver gaan, dan worden de lichtgelovigen in
de eerste plaats door de nood gedwongen om zelfstandig verder naar de waarheid te
zoeken. Ze merken het bedrog, laten hun traagheid varen, beginnen ernstig zelf te
zoeken en schuwen de strijd niet -en daaruit komt weldra allerlei licht voort. En in
de tweede plaats is daarna voor een mens, die zolang bedrogen en daarom een
ijverige zoeker is, een door Mij opnieuw gegeven openbaring hem onuitsprekelijk
veel meer welkom en ook effectiever bij het verdrijven van het oude bijgeloof.
[12] Zo heb Ik jullie nu heel duidelijk toegelicht, waarom Ik onder de mensen op
deze aarde zoveel volgens hun eigen vrije wil toelaat, wat voor de rechterstoel van
de mensen mogelijk niet goed en wijs lijkt te zijn, maar in de diepste grond toch
zeer goed en wijs is.
[13] Tot zover voor jullie. Maar laat het drietal nu weer binnenkomen, dan zal Ik
met hen praten!’
20 Nojed vraagt naar de ware godsdienst
[1] Onmiddellijk riep de waard het drietal, en ze kwamen dan ook direct; ze waren
er beter aan toe en zodoende ook opgewekter, en bedankten de waard voor de grote
vriendschap die hij hun bewezen had.
[2] En de spreker vroeg of hij daar nog enige dankwoorden aan toe mocht voegen.
[3] De waard zei: 'Spreek maar, maar houd het kort; want jullie krijgen nu nog iets
heel belangrijks te horen en te beleven, wat jullie tot het grootste heil zal strekken.'
[4] De spreker, die Nojed heette, zei: 'Vriend en edelste onder de mensen, daar zal
ik aan denken; want jouw wens zal ons voortaan een bevel zijn! Omdat wij in jou
als heiden een ware mens hebben gevonden en tevens een met ware goedheid
verenigde wijsheid, zoals men die onder de Joden eigen lijk niet meer aantreft,
moesten wij aan jullie goden denken en kwamen op de gedachte dat die misschien
toch meer zijn dan een fabel. Wij willen nu graag meer vertrouwd raken met jullie
leer, om ook aan jullie goden offers te brengen en hun alle eer te bewijzen.
[5] Want ik denk maar zo: de godsdienst waar men de beste mensen aantreft, moet
zelf ook de beste en meest waarachtige zijn. Onze godsdienst is dat echt niet, omdat
de mensen die daarin geboren en getogen zijn nu vast en zeker de slechtste zijn die
er waar dan ook op de wijde wereld kunnen bestaan. Haar priesters staan bij de
betere volkeren algemeen bekend als een ware pest voor de mensen. En een
godsdienst wier schoot in plaats van goede en wijze mensen slechts ware tijgers,
hyena's, wolven en beren voortbrengt, kan geen goede en nog minder een ware leer
zijn. -Wat vind jij, edele mensenvriend, van deze gedachte?'
[6] De waard zei: 'Mijn vrienden, over deze kwestie moeten jullie spreken met deze
vriend die hier naast mij zit; want hij is onuitsprekelijk veel kundiger en wijzer dan
ik en alle nog zo goede en wijze Grieken!'
[7] Nojed zei: 'Jouw wens is ons een bevel! Deze man en heer is naar zijn uiterlijk
te oordelen weliswaar ook een Jood, maar hij kan door zijn omgang met Grieken
heel wijs zijn geworden; want als hij een leerling van de tempel zou zijn, zou het
zonde zijn om woorden aan hem te verspillen, hoe duidelijk en waar die ook zijn.'
[8] Hierop wendde hij zich tot Mij en zei: ' Als u geen tempelleerling bent en het
ware en goede evenzeer hebt gezocht en ook gevonden kunt hebben als wij het nu
zoeken en op een of andere manier hopen te vinden, geefons dan uw oordeel over
de gedachten die wij hardop uitgesproken hebben! Hebben wij geen gelijk als wij
alleen daar de waarheid en haar goedheid zoeken, waar wij goede en wijze mensen
hebben gevonden?'
[9] Ik zei: 'Jazeker; maar desalniettemin is de godsdienst van Mozes de enige ware,
ook al is die in deze tijd door de zwijnen in de tempel evenzeer platgetrapt en
vernield als in het oude Babylon en Nineve en nog meer van die andere
hoerensteden.
[10] Geloof Me: onze Jehova was sinds eeuwigheid de enig ware, goede, levende
God en heeft de smeekbeden van hen die zonder te twijfelen in Hem geloofden,
zich aan Zijn geboden hielden en dus ook Hem boven alles en hun naasten als
zichzelf liefhadden, nooit onverhoord gelaten! Ook al talmde Hij wel eens wat met
het volledig verhoren van hun smeekbeden, om hun zielen des te meer te louteren,
dan heeft Hij ze toch nooit helemaal onverhoord gelaten en ze steeds vervuld,
dikwijls op een moment dat degenen die er om baden er het minst aan dachten.
[11] Jullie zelf hebben -wat Ik heel goed weet - in jullie grote nood God dikwijls
gebeden dat Hij jullie ellende zou wegnemen. Maar omdat jullie eerder in grote
welstand geleefd hadden als mensen die in hoog aanzien stonden, maar daarbij in
velerlei opzichten lichamelijke en geestelijke traagheid vertoonden, liet Hij jullie
enige jaren een ernstige en harde levensschool doorlopen, zodat jullie niet alleen de
bekoorlijkheid van het aardse leven, maar ook het bittere ervan zelf zouden
ervaren, om daarna pas de echte waarde van het leven en het doel ervan in jezelf te
gaan zoeken en te leren kennen.
[12] Jullie hebben de beker met het bittere des levens nu ook tot de laatste druppel
geproefd en zijn daardoor ware, diep denkende mensen geworden, in staat om het
ware levende, goddelijke levenslicht uit de hemelen op te nemen, en God heeft op
dit moment jullie smeekbeden dan ook verhoord, nu jullie Zijn hulp het meest
nodig hadden!
[13] En wat Hij nu voor jullie heeft gedaan, dat heeft Hij zeer getrouw al voor heel
veel mensen gedaan, als ze zich in hun nood echt gelovig tot Hem hebben gewend,
en daarom kunnen jullie nu niet meer zeggen dat de godsdienst van de ware Joden
vals en onwaar is; maar de afgodendiensten van alle heidenen zijn dat wel!
[14] Denken jullie soms dat deze waard, die een patriciër van deze stad is,jullie ook
barmhartigheid bewezen zou hebben als hij nog een heiden was geweest? O,
absoluut niet! Als heiden zou hij jullie met alle scherpte van de Romeinse wet
behandeld hebben; maar omdat hij met zijn hele huis in zijn hart geen heiden meer
is, maar een ware jood net als Abraham, Isaak en Jacob, heeft hij jullie op Mijn
advies dan ook datgene geschonken wat jullie nu al genieten en nog meer in de
toekomst. -Zien jullie dat in?'
21 De omstandigheden in het gezin van Hiponias,
de vader van de drie dieven
[1] Nojed zei: 'O wijze vriend, dat lijkt wel heel dicht bij de waarheid te komen, en
zo zal het ook wel zijn; want er staat immers geschreven dat Gods raadsbesluiten
onnaspeurbaar en Zijn leiding en wegen ondoorgrondelijk zijn. Maar waarom
moest onze moeder, die toch altijd strikt volgens de wetten van de tempel heeft
gehandeld en geleefd, en ook onze vier volkomen onschuldige zusters zo geheel en
al door Jehova verlaten worden? Als de leer van de tempel een volkomen vernielde
en met voeten getreden leer is, wat konden onze moeder en onze arme onschuldige
zusters daaraan doen? Zoals wij als een vaststaand feit gehoord hebben, is onze
moeder spoedig na haar intrede in dat mooie tehuis Gods gestorven -waarschijnlijk
aan een vergif en onze zusters heeft men onmiddellijk verkracht, en wie weet wat
er verder nog met hen is gebeurd. Kon de goede en zeer wijze God van de Joden
daar ook een welgevallen aan hebben, aangezien Hij dat heeft toegelaten? Als u ons
ook daarover gerust kunt stellen, willen wij ook vast gelovende Joden blijven!'
[2] Ik .zei: 'O, niets is gemakkelijker dan dat -luister dus! Jullie vader, die Hiponias
heette - evenals de oudste van jullie - was een Jood, die tot het Jodendom was
bekeerd volgens de zuiverder leer van de Samaritanen. Hij had niets op met de loze
ceremoniën en allerlei andere bedriegerijen van de tempel. Maar daarbij had hij het
steeds moeilijk met zijn vrouw, die evenals jullie zusters, die net zo waren
geworden als zij, een echte tempeldwaas was. jullie eerlijke vader ging dus dood
van verdriet en bad God nog op zijn sterfbed of Hij zijn vrouw en zijn dochters nog
tijdens dit aardse leven wilde laten weten dat zij niet Zijn wegen, maar de wegen
van de vorst der leugen en macht van de dood bewandelden. En God verhoorde het
gebed van jullie vader, die Hem steeds geheel en al trouw was toegedaan in de
waarheid.
[3] En welk middel zou er geschikter en beter zijn geweest voor die vijf vrouwen,
die hun heil geheel en al van de tempel verwachtten, dan hen dat zo hoogstaande
heil van de tempel te laten proeven? Weliswaar is het aardse leven van jullie
moeder, die de grootste tempeldwaas was, in de tempel geëindigd, maar daarbij is
ze geheel en al teruggekeerd tot het ware geloof van haar man, die zij zoveel
verdriet bezorgd heeft, en ze heeft het doen en laten van de tempel uit de grond van
haar hart leren verachten. En jullie zusters hebben de engelen Gods die hen
bedienden al gauw uit eigen ervaring en onder veel tranen heel wat nader leren
kennen en hebben al snel een grote afschuw van hen gekregen. Als gevolg van een
hogere beschikking en toelating van God bevinden ze zich nu helemaal gezond en
vervuld van het juiste geloof en vertrouwen in de enig ware God van de joden in
Essea, in het huis van de waard van de grote herberg aan het plein, waar jullie hen
bij gelegenheid kunnen ontmoeten en spreken. Maar vandaag is het nog maar net
de vierde dag, dat ze daar door twee orthodoxe Farizeeën met nog verscheidene
anderen ter genezing heen zijn gebracht.Alle verdere bijzonderheden zullen jullie te
zijner tijd uit hun eigen mond kunnen horen.
[4] En kunnen jullie nu nog steeds beweren dat de God van de joden een verzonnen, loze fabel is, nu je dit allemaal weet?'
[5] Nojed zei:'Vriend,jij bent een profeet; wij geloven jou, en wij geloven nu ook
weer in de God van Abraham, Isaak en Jacob! Want als jij geen profeet zou zijn,
vervuld van de geest van jehova, dan zou je niet zo precies onze namen en nog
minder onze meest geheime levensomstandigheden kunnen weten. Daarom zij nu
opnieuw alle eer aan de enig ware God van de joden, die ons door Zijn zorg zo
wonderbaarlijk tot ware mensen heeft gemaakt! In welk land ben jij profeet
geworden? Ben jij ook een Samaritaan?'
22 Over de bestemming van de mensen
[1] Ik zei: 'Luister, Nojed, en ook je broers Hiponias en Rasan! Ik ben geen
Samaritaan zoals jij dat bedoelt en opvat, en toch ben Ik ook een Samaritaan;
evenzo ben Ik geen jood en toch weer wel een jood; en ook ben Ik geen heiden en
toch weer wel een heiden, anders zou Ik met heidenen niet vriendelijk kunnen
omgaan. Kortom, Ik ben alles met alles en in alles! Want waar de waarheid, de
liefde en haar goedheid in volkomen gemeenschap heersen, daar ben Ik ook bij alle
mensen op de hele aarde, en Ik vervloek niemand die de waarheid en haar goedheid
nastreeft.
[2] Wie echter uit liefde voor de wereld en voor zichzelf de waarheid en alle
goedheid daarvan de rug toekeert, en dus noodzakelijkerwijs zondigt tegen de
waarheid en haar goedheid, die de eeuwige zuivere liefde in God is, die zondigt
ook tegen Gods orde en tegen de onwrikbare gerechtigheid daarvan, en vervloekt
zichzelf.
[3] Maar als hij zijn grote kwaad inziet, tot de waarheid terugkeert en die waarheid
en haar goedheid begint te zoeken en daar ook naar begint te handelen, dan wijkt de
vervloeking van hem in dezelfde mate als waarin hij met volle ernst de gevonden
waarheid tot richtsnoer van zijn leven maakt. Dan ondersteunt God hem, verlicht
zijn hart en verstand steeds meer en versterkt zijn wil, en dat zowel bij heidenen als
bij joden. En zo ben Ik, vanuit Gods geest die in Mij woont, alles in alles zowel in
heidenen als in joden.
[4] jij houdt Mij ook voor een echte profeet, en Ik zegje dat Ik dat ook ben -en toch
ben Ik het ook weer niet! Want een profeet moest doen wat Gods geest hem gebood
te doen. Maar Ik ben Zelf Heer en Dienaar, Ik schrijf Mijzelf de juiste wegen voor,
en niemand kan Mij ter verantwoording roepen en zeggen: 'Waarom doe je
dat?'Want Ik ben Zelf uit en in Mijzelf de waarheid, de weg en het leven; en wie
volgens Mijn leer zal handelen en gelooft dat Ikzelf de waarheid, de weg en het
leven en zodoende een volkomen onafhankelijke, geheel vrije Heer ben, zal ook net
als Ik in zichzelf het eeuwige leven hebben.
[5] Want als de mensen van deze aarde kinderen Gods willen worden, moeten ze in
alle opzichten net zo volmaakt trachten te worden als de eeuwige en heilige Vader
in de hemel, die in Zichzelf de eeuwige Waarheid, de eeuwige Liefde en Macht is
en al het eindeloos goede, rechtvaardige en heerlijke dat daaruit voortkomt.
Daarom staat er ook in de Schrift: 'God schiep de mens ?aar Zijn beeld, Hij maakte
hem tot Zijn evenbeeld en blies hem Zijn adem lil, opdat hij een levende, vrije ziel
zou worden!'
[6] Op die manier zijn de mensen van deze aarde niet enkel en alleen schepselen
van de almacht van jehova, maar kinderen van Zijn geest en zodoende van Zijn
liefde, en dus - zoals er ook geschreven staat – zelf goden.
[7] En als ze dat zijn - en ook hun geheel vrije en door niets beperkte wil zegt hun
dat duidelijk - dan zijn ze ook geheel vrije heren en rechters over zichzelf. Maar ze
worden pas volmaakte en volkomen aan God gelijke heren, door Gods wil, die hun
getrouw geopenbaard is, tot hun eigen wil te maken door ernaar te handelen, waar
ze ook volkomen vrij in zijn.
[8] God werkt dan ook slechts hoogst zelden zichtbaar onder de mensen, omdat Hij
hun reeds vanaf het oerbegin vanuit Zichzelf het vermogen heeft gegeven om zich
op eigen kracht geleidelijk aan tot het hoogste, aan God gelijke levensniveau te
kunnen verheffen.
[9] Wie dus de waarheid en haar goedheid begint te zoeken, zodra hij zijn verstand
gaat gebruiken, en ook direct handelt volgens hetgeen hij heeft gevonden, heeft
reeds de juiste weg betreden, en God zal die weg steeds meer en meer voor hem
verlichten en hem naar Zijn heerlijkheid leiden. Maar wie traag wordt, ook door
zijn eigen wil, en zich hecht aan deze wereld en haar verleidelijkheden, die alleen
maar ter beproeving van de vrije wil voor de uiterlijke en vergankelijke zintuigen
van de materiële of lichamelijke mens aanwezig zijn, die richt zichzelf ook uit vrije
wil en maakt zich gelijk aan datgene wat dood en gericht is - en is zodoende zelf
ook al zo goed als gericht en dood.
[10] En deze dood is dan hetgeen jij onder het begrip 'hel' als straf voor de ziel
vanwege haar zonden hebt verworpen, omdat je nooit meer uit vrees voor zo'n straf
de zonde wilt vermijden en ook niet wilt hopen op een hemel als beloning voor het
handelen volgens de bekende waarheid. En daar geef Ik je helemaal gelijk in; want
zo'n hel bestaat echt nergens, evenmin als zo'n hemel. En toch bestaan er een hel en
een hemel, maar niet buiten de mens, maar binnen in hem, al naargelang hij
zichzelf richt op de manier die Ik je zojuist heb laten zien.'
23 Over de noodzaak en het doel van verzoekingen
[1] (De Heer:) , Als deze wereld niet van alle denkbare verleidelijkheden voorzien
zou zijn, maar als ze voor de mensen alleen maar zou zijn wat een woestijn is voor
de wilde dieren, dan zouden zijn aan God gelijke vrije wil, zijn inzicht en zijn
verstand hem ook voor niets gegeven zijn; want waardoor zou zijn liefde dan
gewekt moeten worden en wat zou die, nadat ze gewekt is, moeten begeren en
willen, en wat zou zijn inzicht kunnen louteren en zijn verstand kunnen opwekken
en tot leven brengen?
[2] De vrijwel eindeloos grote verscheidenheid, goed en slecht, edel en onedel, is er
dus alleen maar vanwege de mens, opdat hij alles kan zien, leert kennen,
onderzoekt, uitkiest en doelmatig gebruikt; daaruit kan hij dan ook gaan afleiden
dat een zeer wijze, goede en almachtige Schepper dat allemaal zo geschapen en
ingericht heeft, en wanneer de mens uit zichzelf zo begint te oordelen, laat deze
Schepper werkelijk nooit na Zich nader aan de denkende mens te openbaren, zoals
dat nog in alle tijden van de mensen ontegenzeglijk het geval is geweest.
[3] Maar als de mensen teveel verdwalen en verstrikt raken in de verleidelijkheden
van de wereld en denken dat ze alleen maar bestaan om als verstandige en
denkende wezens zichzelf uit de met alle dingen rijkelijk toegeruste wereld van alle
denkbare genietingen te voorzien, en als ze het eigenlijke doel niet ontdekken
waarom ze in de wereld geplaatst zijn en wie hen in de wereld heeft geplaatst, dan
kan er natuurlijk geen sprake zijn van een echte, hogere openbaring van God en
Zijn wil van liefde; die kan pas plaatsvinden, wanneer de mensen door allerlei nood
en ellende tenminste in zoverre beginnen na te denken, dat ze vragen: 'Waarom
moesten wij eigenlijk in deze ellendige wereld komen, en waarom moeten wij ons
eigenlijk zo laten kwellen en martelen tot aan onze zekere dood, die een ellendige
afsluiting van onze vertwijfeling is?' - zoals ook jij, Nojed, vroeger op soortgelijke
wijze filosofisch hebt geleuterd.
[4] Dan is ook het moment aangebroken waarop God Zich weer opnieuw aan de
mensen begint te openbaren, eerst door de mond van gewekte mensen, en door
andere tekenen, maar ook door allerlei soorten gericht over die mensen, die door
allerlei leugens en bedrog en het onderdrukken van arme en zwakke mensen rijk en
machtig, trots en liefdeloos en zeer overmoedig zijn geworden; mensen die zelf aan
geen enkele God meer denken en nog minder in hun hart daarin geloven, maar zich
alleen maar in alle genietingen van de wereld storten, over de arme mensen heen
lopen en hun zelfs niet meer de waarde van een mens, maar nauwelijks die van een
gewoon dier toekennen.
[5] Wanneer de maat daarvan onder de mensen op de wereld eenmaal vol zal zijn,
komt er ook een groot gericht en daarmee ook een grote, directe openbaring van
God aan de mensen, die in hun hart nog het geloof in God en dus ook liefde tot
Hem en hun naaste hebben bewaard.
[6] Dan zullen de godloochenaars en trotse bedriegers en onderdrukkers van de
aardbodem weggevaagd en de gelovigen en armen opgericht en vanuit de hemelen
verlicht worden, zoals dat nu het geval is en later, over bijna 2000 jaar, ook weer
het geval zal zijn. De tijd, waarin zoiets kan en ook zeker zal plaatsvinden, is even
gemakkelijk te herkennen als in de late winter te zien is dat het voorjaar nadert, als
jullie naar de bomen kijken en zien hoe hun knoppen steeds meer zwellen en
sappiger worden en hoe het sap, net als de tranen van de mensen, van hup takken
en twijgen op de aarde neer druppelt en in zekere zin smeekt om verlossing uit de
nood van de winter, waarin zoveel bomen wegkwijnden.
[7] Wanneer dus eenmaal het hart van de arme mensen door het licht van de
waarheid vanuit God lichter begint te worden en gaat zwellen, en wanneer
bovendien door de onbarmhartige en grenzeloze onderdrukking de aarde vochtig
wordt van hun tranen, dan is het grote geestelijke voorjaar heel dichtbij gekomen.
[8] Als jullie drieën en ook jullie, Mijn reeds oudere vrienden, daar goed naar
kijken, zullen jullie snel en zonder moeite kunnen ontdekken wat voor tijdstip het
nu is, en wie Ik nu eigenlijk ben.'
24 De bedenkingen van Nojed over de goddelijkheid van de Heer
[1] Nu zei Nojed volkomen verbaasd: 'O grote en onbegrijpelijk wijze vriend! Deze
woorden klonken wonderlijk in onze oren en ons hart! Uit je woorden hebben we
begrepen dat jij meer bent dan een profeet; want behalve Mozes en Elia heeft geen
profeet het zover gebracht, en zelfs zij spraken nooit over hun eigen heerlijkheid,
maar altijd alleen maar over de heerlijkheid van God. Maar jij zei dat je een geheel
eigenmachtig heer bent, dat je kunt doen wat je wilt en dat geen God en nog minder
een mens jou ter verantwoording kan en mag roepen en vragen: 'Waarom doe jij dit
of dat?' Luister, als dit getuigenis dat jij ons over jezelf geeft zonder twijfel waar
blijkt te zijn, dan bestaat er tussen jou en God geen ander verschil meer dan dat jij
net als wij een in de tijd ontstane God bent, en Jehova daarentegen sinds eeuwigheid God is! Welnu, dat is voor ons verstand toch echt wel wat te hoog
gegrepen, ofschoon ook wij wel weten dat God door de mond van de grote profeet
tot de toenmalige vrome Joden heeft gezegd: 'Jullie zijn goden, als jullie Mijn
geboden nauwkeurig houden en zodoende Mijn wil tot die van jullie maken! ,
[2] Sindsdien hebben er tot in onze tijd heel veel Joden geleefd die Gods geboden
van kind af aan heel strikt hebben opgevolgd; maar onder hen was er niet één die
ook maar in de verste verte had durven beweren dat hij net als God een
eigenmachtig heer was, die noch tegenover God en nog minder tegenover de
mensen ooit verantwoording schuldig is voor al zijn doen en laten. Vriend, hoe
moeten wij dit naar waarheid eigenlijk opvatten?'
[3] Ik zei: 'Dat is heel gemakkelijk en duidelijk! Heb Ik dan niet gezegd dat een
mens die God en Zijn wil volkomen heeft leren kennen, daar onwrikbaar naar
handelt en zo Gods wil geheel tot de zijne maakt, aan God gelijk is?! En als God
door Zijn liefde, wijsheid en macht een Heer is, dan is iedereen die in alles aan God
gelijk is geworden dat in de geest toch ook?
[4] Ik denk dat dat toch niet zo moeilijk te begrijpen is. Want waarover zou hij
verantwoording van welke aard dan ook moeten afleggen tegenover God of zelfs
tegenover een mens, als hij alleen maar vanuit Gods wil en geest denkt, wil, spreekt
en handelt?
[5] Is Gods zuivere wil in de mens soms een minder goddelijke. wil dan in God
Zelf, en heeft hij misschien minder zelfstandige macht dan m God, die juist door
Zijn wil overal en dus heel zeker ook in de mens aanwezig is en werkt? Daarom
moet een echte mens dan ook even volmaakt worden en zijn als zijn Vader in de
hemel. En als de mens dat is, is hij dan niet ook een heer vol wijsheid, macht en
kracht?!'
[6] Daarop zei Nojed: 'Grote en werkelijk meer dan wijze vriend! Je hebt levende
en lichtend ware woorden gesproken, en ik kan daar niets tegen in brengen. Maar
één ding blijft daarnaast ook nog waar, en dat is het volgende: de mens kan het via
de weg van absolute zelfverloochening wel zover brengen dat hij op God gaat
lijken en zodoende ook machtig wordt, zoals dat met name bij de grote profeten
overduidelijk is gebleken; maar toch is en blijft de mens in een bepaald opzicht
slechts een in de tijd ontstane en dus met al zijn op God lijkende volmaaktheid
onderdanige en beperkte, heel kleine God, terwijl Jehova eeuwig, dus zonder begin,
oneindig in tijd en ruimte en derhalve door niets beperkt is. En dit meer dan
eindeloos grote verschil tussen de ene en eeuwig enig ware God en de in de tijd
ontstane menselijke God zal eeuwig nooit weggevaagd kunnen worden.'
25 De natuurlijke mens en de mens die van Gods geest doordrongen is
[1] Ik zei: 'Dat heb je heel juist gezegd en beoordeeld. De geschapen mens kan zich
natuurlijk nooit vergelijken met het eigenlijke oerwezen van God; maar door Gods
oereeuwige wil woont er in de geschapen mens een ongeschapen, eeuwige geest uit
God, en die kan dan in de mens immers evenmin een beperking hebben als in het
eigenlijke oerwezen van God Zelf, omdat hij immers één daarmee is.
[2] Of denk je soms dat het licht van de zon, dat op dit moment de aarde verlicht en
verwarmt, jonger en beperkter is dan het licht dat ondenkbare tijden geleden deze
aarde verlicht en verwarmd heeft? Ik zeg je dat jij een heel schrandere en juiste
denker en spreker bent; maar je zult pas in de geest van de volle waarheid uit God
denken en spreken wanneer jouw ziel in de eeuwige geest vanuit God tot volledige
eenwording gekomen zal zijn. Maar dat kan en zal alleen maar gebeuren, door in
het vervolg met jouw vrije menselijke wil de wil van God, waar jij je bewust van
bent, in alles wat je zegt en doet volkomen tot de jouwe te maken. -Heb je dat
begrepen?'
[3] Nojed zei: 'O vriend, daar zal bij ons nog wel lange tijd voor nodig zijn; want
wij hebben nog veel van de wereld in ons! Voordat dit helemaal uit ons verwijderd
zal zijn en wij iets gewaar zullen gaan worden van de almachtige tegenwoordigheid
van de goddelijke geest in ons, O, daarvoor zal er - zoals ik al opmerkte - nog heel
wat tijd in de zee van het eeuwige en nooit terugkerende verleden vloeien!'
[4] Ik zei: 'Dat is ook nog heel aards en menselijk gesproken! Want kijk, ook voor
de goddelijke geest in de mens bestaat er geen vergankelijke tijd of een beperkte
ruimte, en dus ook geen verleden of een verre toekomst, maar alleen een eeuwig
heden! Maar in deze wereld heeft alles zijn tijd, en er rijpt geen vrucht aan de boom
reeds tijdens de bloei; als jij je echter vast voorneemt om van nu af aan onwrikbaar
volgens Gods wil te leven en te handelen, zul je weldra ook anders praten.
[5] Velen hebben al geoordeeld en gesproken zoals jij nu; maar toen ze uit Mijn
mond gehoord hadden wat ze moesten doen en hoe ze moesten leven, en daarna
ook direct aan het werk gingen, ging het snel vooruit.
[6] Als jullie binnenkort naar Essea zullen komen, zullen jullie in de overste Roclus
al een voorbeeld aantreffen van hoever een mens het met Gods liefde en genade in
korte tijd kan brengen, wanneer hij zijn geestelijke vervolmaking volkomen serieus
neemt.
[7] Maar aangezien Ik nu heel gauw met deze vrienden van Mij van hier zal
vertrekken, zullen jullie van de waard wel nadere bijzonderheden over Mij horen en
met des te grotere ijver en ernst volgens Mijn raadgeving gaan leven en handelen,
en dan zal de zegen van Jehova zich ook heel goed voelbaar aan jullie kenbaar
maken.
[8] En nu heb Ik jullie verder niets meer te zeggen, omdat jullie dat niet zouden
verdragen; maar wanneer Gods genade en liefde in jullie ontwaakt, zal die jullie
vanzelf binnenleiden in alle wijsheid die jullie voor deze wereld nodig hebben.
Jullie kunnen nu dus weer naar de kamer gaan die de waard jullie heeft
toegewezen!'
[9] De drie bedankten Mij voor alles wat Ik voor hen had gedaan en tegen hen had
gezegd, en begaven zich naar hun kamer, waarin ze zich net zo lang verborgen
hielden als de markt duurde, om niet door de een of andere koopman of koper
herkend en lastig gevallen te worden.
De Heer onderweg van Jericho naar Nahim in Judea (Lucas 19)
26 De Heer vertrekt uit Jericho Zacheüs in de moerbeiboom
[1] Toen wij weer alleen waren, zei de waard tegen Mij: 'O Heer en Meester, zou U
niet vanmiddag nog bij ons willen blijven?'
[2] Ik zei: 'Vriend, van datgene wat jullie nodig hadden heb Ik jullie wel voorzien!
Blijf nu in Mijn leer en handel en leef daarnaar, dan zal Ik met Mijn geest ook in
jullie blijven; maar met Mijn lichaam moet Ik vanwege de vele armen, blinden en
doden nu van hier vertrekken. Bovendien zal Ik, als Ik nu overdag door Jericho
trek, toch al door veel mensen herkend worden die Mij bij Mijn vertrek vooruit en
achterna zullen lopen, wat veelopzien zal baren. Als Ik eerst nog vanmiddag hier
zou blijven, terwijl er hier veel gasten zullen arriveren, zou dat Mijn aanwezigheid
nog meer bekend maken. En dat wil Ik niet, vanwege de aanwezige
tempeldienaren! Daarom zal Ik Mij met Mijn leerlingen nu dan ook direct
hiervandaan in de richting van Nahim begeven.'
[3] Hierna zei Ik dan ook tegen de leerlingen dat ze zich gereed moesten maken om
te vertrekken.
[4] Dat deden ze, en wij gingen op weg. Maar omdat verscheidene knechten van
het huis dat gehoord hadden, liepen ze naar buiten het plein op en zeiden tegen de
mensen, dat de beroemde heiland Jezus van Nazareth weldra uit het huis zou
vertrekken, en wel in de richting van Nahim.
[5] Toen het volk dat hoorde liep het een heel eind op de weg vooruit, en op die
manier raakte de weg vol met mensen, tot ver voorbij het grote tolhuis van
Zacheüs, die overste van de tollenaars was; want allen wilden in Mij de man zien,
over wie ze al zoveel wonderlijke dingen hadden gehoord.
[6] Het tolhuis van Zacheüs bevond zich ruim een half uur gaans buiten de stad in
de richting, tegenovergesteld aan die waaruit we naar Jericho waren gekomen.
Toen Zacheüs zag dat veel volk uit de stad zich nog voorbij zijn tolhuis op de weg
verdrong, kwam hij zijn huis uit en vroeg aan de mensen wat er aan de hand was.
[7] Degenen aan wie hij dat vroeg zeiden dat Ik, de beroemde heiland Jezus van
Nazareth in Galilea, weldra met Mijn leerlingen langs deze weg naar Nahim zou
reizen en dat ze Mij wilden zien.
[8] Toen Zacheüs dat hoorde, zei hij: 'O, zoveel te meer moet ik hem zien! Want ik
heb heel grote wonderbaarlijke dingen over hem gehoord van mijn vriend Kado, de
oude en de jonge, en van zijn oude dienaar Apollon, en ook van een blinde die een
paar dagen geleden door die heiland ziende is gemaakt; en het speet mij
verschrikkelijk dat ik hem niet te zien kreeg, omdat hij direct na zijn aankomst in
Jericho reeds de volgende morgen naar Essea was gegaan. Maar nu hij nogmaals
via Jericho en juist over deze weg verder zal reizen, moet ik hem zien, koste wat
kost!’
[9] Maar omdat het volk op de weg zich steeds meer ophoopte en onze Zacheüs,
die klein van postuur was, wel zag dat hij Mij door de mensenmassa heen
nauwelijks te zien zou kunnen krijgen, klom hij al gauw in een moerbeiboom en
wachtte op die manier tot Ik voorbij zou komen.
[10] Terwijl het volk vanwege Mij reeds de straten van de stad en meer nog de
grote weg tot voorbij het tolhuis had bezet en Ik Mij met Mijn leerlingen nog in het
voorhuis van Kado bevond, omdat Ik wel wist hoe de al te dienstvaardige
huisdienaren van Kado Mij zonder opdracht bekend hadden gemaakt, zei Ik tegen
de waard, die nog naast Mij stond, wat daar in zeer korte tijd gebeurd was, waarop
hij Mij beloofde zijn knechten streng ter verantwoording te roepen.
[11] Ik raadde hem echter aan dat achterwege te laten, omdat de knechten het met
goede bedoelingen hadden gedaan. Maar Ik verlangde van de waard dat hij ons
langs de achteruitgang naar buiten zou laten, omdat er aan de hoofdingang teveel
mensen op Mij wachtten.
[12] Dat deed de waard direct, en zo kwamen wij gemakkelijk en zonder dat de
grote volksmenigte ons zag, via een smalle en weinig gebruikte straat buiten; daar
sloegen we een veldweg in, die ongeveer honderd passen voor het grote tolhuis op
de hoofdweg uitkwam, en zo ontliepen wij zowel het grote gedrang in de stad als
aan het grootste stuk van de hoofdweg vanaf de stad tot aan het tolhuis.
[13] Toen wij zoals gezegd vlak bij het grote tolhuis op de hoofdweg kwamen en Ik
door enkele mensen herkend werd, ontstond er weldra een groot rumoer, en velen
jubelden luidkeels: 'Daar is hij, daar is hij - de grote heiland van Nazareth! Heil
hem, en heil ook ons, omdat wij hem te zien hebben gekregen!'
[14] Mijn leerlingen echter bedreigden het lawaaierige volk en bevalen het te
zwijgen.
[15] Maar Ik wees hen terecht over hun gedrag tegenover het volk en zei:'Ik ben de
Heer! Als Ik het luide gejubel van het volk verdraag, zullen jullie het ook wel
kunnen verdragen! Laat altijd liefde en geduld jullie schreden leiden, en nooit
dreigen en heersen! Het is immers onbeschrijfelijk veel mooier om door de mensen
geliefd, dan door hen gevreesd te zijn!'
[16] Toen de leerlingen dat van Mij hoorden, gaven ze toe, en wij liepen rustig
verder; zo kwamen wij weldra bij de moerbeiboom, waarin de kleine Zacheüs, de
overste van de tollenaars, op ons wachtte.
[17] Toen we bij de boom waren gekomen bleef Ik staan, keek naar boven en zei:
'Zacheüs, kom nu snel uit de boom; want vandaag moet Ik in jouw huis zijn!'
[18] Toen klom Zacheüs snel uit de boom en ontving Mij en Mijn leerlingen met
zeer grote vreugde.
[19] Maar toen het volk dat zag, begon het al gauw te morren en zei: 'O, kijk nu
eens naar die heiland, die zijn werken door Gods geest zegt te verrichten! Dat moet
wel een mooie geest Gods zijn, die bij tollenaars, die toch altijd de grootste
zondaars zijn, naar binnen gaat en daar eet en drinkt!'
[20] Daarop begon het morrende volk zich steeds meer te verspreiden.
[21] Toen Zacheüs echter merkte dat het volk zulke opmerkingen over Mij maakte,
raakte hij vanwege Mij geërgerd over het volk; hij kwam naar Mij toe en zei
hardop: 'Kijk, o heer, ook zonder het getuigenis van het volk weet ik wel dat ik een
zondaar ben, en ik ben het dus ook echt niet waardig dat u, als zeer rechtvaardige,
bij mij wilt verblijven; maar omdat u mij in uw grote genade toch hebt gezien en
mij zo'n grote en onschatbare vriendschap betoont, wil ik de helft van mijn vele
goederen aan de armen geven -en mocht ik iemand bedrogen hebben, laat die dan
bij mij komen, dan zal ik het hem viervoudig terugbetalen!'
[22] Toen het volk, dat nog in groten getale aanwezig was, die hardop gedane
uitspraak van Zacheüs hoorde, bedaarde het gemor; want enkele beteren zeiden
onder elkaar: 'Kijk eens, een mens die dat wil en ook zeker zal doen, is nog niet
zo'n heel grote zondaar! Want aalmoezen maken een groot aantal zonden goed, en
wie een bepaald goed, dat hij zich onrechtmatig heeft toegeëigend, viervoudig
vergoedt aan degene aan wie hij het ontstolen heeft, heeft zijn schuld tegenover
God en de mensen ingelost -en zodoende kunnen we het de heiland niet als een fout
aanrekenen, als hij binnengaat bij een zondaar die zijn leven wil beteren.'
[23] Maar anderen, en met name de armen, rekenden al van tevoren uit of ze bij het
verdelen van de goederen iets van Zacheüs zouden krijgen, en hoeveel. Weer
anderen dachten er aan, hoe ze met valse getuigen naar Zacheüs toe zouden kunnen
gaan en hem aantonen, dat ook zij voor zo en zoveel in die en die tijd en bij die en
die gelegenheid door hem waren bedrogen, om vervolgens vier keer zoveel van
hem terug te krijgen.
[24] Later in huis heb Ik Zacheüs echter op al die dingen gewezen en hem geraden
om verstandig en voorzichtig te zijn, wat hij ook trouw deed.
27 De gelijkenis van de toevertrouwde ponden
[1] Terwijl het volk zich meer en meer verspreidde, zei Ik hardop tegen Zacheüs,
die nu helemaal gelukkig was: 'Heden is dit huis en dus ook jou een groot heil ten
deel gevallen, doordat ook jij een zoon van Abraham bent! Want Ik als de
Mensenzoon en ware Heiland ben nu gekomen om te zoeken en zalig te maken wat
verloren was, en als Heiland kom Ik alleen naar de zieken en niet ook naar de
gezonden die de hulp van een arts niet nodig hebben.
[2] Ik ben dus in de wereld gekomen om de mensen het rijk Gods terug te brengen,
dat ze nu al sinds lange tijd geheel en al zijn verloren, en de gerechtigheid ervan,
die onder de mensen niet meer bestaat. Ik ben dus de weg, de waarheid, het licht en
het leven; wie in Mij gelooft, zal het eeuwige leven hebben!'
[3] Toen het volk, waarvan nog steeds een tamelijk groot deel aanwezig was, dat
hoorde, zei het onder elkaar: 'Deze mens heeft weliswaar hoogst wonderbaarlijke
en zeldzame eigenschappen - maar dat hij zichzelf ziet als degene die ons het
verloren rijk Gods en de gerechtigheid ervan terug zal brengen, geeft hij blijk van
een grote inbeelding en zelfoverschatting! Wij komen immers uit de buurt van
jeruzalem en weten er niets van dat zoiets nu zou gebeuren! Maar als hij beweert
dat hij ons het verloren rijk Gods en de gerechtigheid ervan terug zal brengen, dan
kan hij ons dat toch ook direct openbaren! Waarom treuzelt hij eigenlijk nog en
houdt ons in vergeefse afwachtende spanning?'
[4] Daarop wendde Ik Mij tot het volk, dat op die manier onder elkaar oordeelde,
en omdat Ik Mij bij dit volk werkelijk zo goed als in de buurt van Jeruzalem
bevond, vertelde Ik hun het volgende beeld: 'jullie hebben gelijk met te zeggen dat
jullie uit de buurt van Jeruzalem komen en niets weten van het feit dat het rijk Gods
en de gerechtigheid ervan opnieuw gebracht wordt, en dat jullie nu hier verlangen
dat het rijk Gods onmiddellijk geopenbaard wordt, als dat door Mij geopenbaard
kan en wil worden!
[5] Ik bevind Mij nu in jullie aanwezigheid werkelijk in de buurt van het blinde
Jeruzalem, dat met open oren niets hoort en met wijd opengesperde ogen niets ziet!
Hoe vaak ben Ik al niet in Jeruzalem geweest en heb jullie onderwezen en voor
jullie ogen tekenen gedaan als getuigenis van de ware reden van Mijn komst in
deze wereld, en nog zeggen jullie dat jullie niets weten van het feit dat het rijk
Gods en de gerechtigheid ervan wordt teruggebracht, en verlangen nu van Mij, als
Ik degene ben die het rijk Gods en zijn gerechtigheid opnieuw breng, dat Ik het rijk
Gods en zijn gerechtigheid in jullie bijzijn nu direct zal openbaren. Goed dan! Ik
zal het doen, luister dus naar het volgende beeld:
[6] Een edelman reisde naar een ver land om daar een rijk in bezit te nemen en
daarna terug te komen. Vóór zijn vertrek riep hij echter tien knechten bij zich, gaf
hun tien ponden en zei: 'Handel daarmee, tot ik terugkom! Degene van jullie die
mij een goede winst bezorgt, zal al naargelang zijn verdienste ook het passende
loon ontvangen!'
[7] Daarop vertrok de edelman. En de knechten begonnen met de ponden te
handelen, op nuttige en onnuttige wijze.
[8] De burgers van het land waren de edelman, die hun heer en koning was, echter
vijandig gezind, en toen ze hoorden dat hij op reis was gegaan en de knechten in
zijn plaats handelden, zonden ze hem een boodschap naar het land waar hij heen
gereisd was en lieten hem zeggen: 'Wij willen dat je voortaan nooit meer over ons
heerst!'
[9] Nu gebeurde het echter dat de heer terugkwam, nadat hij het rijk had
ingenomen, en hij riep eerst dezelfde tien knechten bij zich, aan wie hij het geld
gegeven had om ermee te handelen, om te vernemen hoeveel winst ieder van hen
gemaakt had.
[10] De eerste kwam naar hem toe en sprak: 'Heer, uw pond heeft tien pond
opgebracht! Hier uw pond, en daar de andere tien ponden!' En de heer zei tegen
hem: 'Wel brave en trouwe knecht! Omdat je in het kleinste trouw bent geweest, zul
je nu macht krijgen over tien steden!'
[11] Daarop kwam er een tweede knecht die zei: 'Heer, uw pond heeft vijf pond
opgebracht! Hier is uw pond en daar de andere vijf"!' En de heer sprak ook tot deze
knecht: 'Dan zul je dus ook macht krijgen over vijf steden!' En zo gebeurde het ook
met de anderen, die met dat ene pond iets verdiend hadden.
[12] Nu werd er ook een derde knecht speciaal geroepen, die eigenlijk de minste
was; maar deze kwam en zei: 'Kijk, heer, hier is uw pond, dat ik in een zweetdoek
heb bewaard! Ik was bang voor u, omdat ik wel wist dat u een harde man bent, die
neemt wat hij niet ingelegd heeft en oogst, waar hij niet gezaaid heeft.' De heer
sprak tot hem: 'Ik oordeel je met je eigen woorden, arglistig mens! Als je wist dat ik
een harde man ben en neem waar ik niet heb ingelegd en oogst waar ik niet gezaaid
heb, waarom heb je mijn geld dan niet op de bank gezet, zodat het mij ruime winst
opgeleverd zou hebben?' Toen verstomde de knecht, omdat hij zich daarvoor niet
meer kon verontschuldigen.
[13] Maar de heer zei tegen de andere knechten: 'Neem deze luie knecht zijn pond
af en geef het aan degene die tien ponden voor mij heeft verdiend! Hij zal daar het
beste mee omgaan!'
[14] Toen zeiden de andere knechten tegen hem: 'Maar hij heeft toch al het meeste!'
[15] Maar de heer zei tegen de knechten: 'O, waarlijk, Ik zeg jullie: aan wie heeft,
zal nog meer gegeven worden, zodat hij dan overvloed heeft; maar van wie niet
heeft - zoals jullie in Jeruzalem - zal binnenkort ook nog worden afgenomen wat hij
misschien nog heeft! Maar die vijanden van Mij, die niet wilden dat Ik over hen
zou heersen (namelijk de Farizeeën), breng ze hier en wurg ze in Mijn bijzijn!'
[16] Maar opdat jullie ook begrijpen wat dit beeld wil zeggen, zal Ik het jullie in
het kort uitleggen - luister dus:
[17] De Heer, die op reis ging om een veraf gelegen rijk tot het Zijne te maken, is
God, die via Mozes tot jullie heeft gesproken. Op twee stenen tafelen gaf Hij de
joden de tien ponden (wetten des levens), waarmee de eerste Joden goed hebben
gehandeld en daarom ook weldra grote macht kregen.
[18] De tijd van de koningen is die andere knecht, die voor de Heer slechts vijf
ponden heeft verdiend; daarom was hun macht overeenkomstig hun winst juist
bepaald. Maar hoe die tijd steeds schraler werd wat de winst voor de Heer aanging,
heb Ik jullie laten zien in de handelwijze van de nog overgebleven knechten, en
jullie kunnen die verder opzoeken in het boek van de Koningen en in de Kronieken.
[19] De derde, geheel luie knecht stelt echter déze tijd voor, waarin de Farizeeën
het door God aan hen gegeven pond verbergen in de ware zweetdoek voor de ogen,
oren en harten van de arme en bedrogen mensheid en het ook niet in de vorm
waarin ze het van God gekregen hebben op de bank van de heidenen willen zetten,
zodat het de Heer ruime winst zou opleveren maar op de bank van de nog blinde
heidenen zetten ze hun eigen vuilnis, dat ze tot goud uitroepen waarmee zij woeker
voor hun lichaam bedrijven.
[20] De Farizeeën en joden van deze tijd zijn dan ook die slechte burgers, die de
Heer vijandig gezind zijn en niet willen dat Hij over hen heerst. Daarom zal er met
hen ook gebeuren wat Ik jullie in dit beeld heb getoond: omdat ze niets verdiend
hebben zal hun in de eerste plaats ook nog worden afgenomen wat ze nog hadden,
en het zal gegeven worden aan degene die nu werkelijk het meeste heeft -en dat
zijn nu de heidenen, die tegelijkertijd dat veraf gelegen rijk voorstellen, waarheen
de Heer op reis was gegaan om het tot Zijn eigendom te maken. En Hij heeft het al
tot Zijn eigendom gemaakt en is nu in Mij naar huis teruggekeerd om afrekening te
houden, zoals het beeld jullie dat vanuit velerlei invalshoeken voor ogen heeft
gesteld.
[21] Kortom, het licht zal van de joden afgenomen en aan de heidenen gegeven
worden! De tijd dat de burgers die God de Heer vijandig gezind zijn bestraft zullen
worden is heel nabij gekomen, en degenen aan wie het licht gegeven wordt en reeds
is gegeven zullen de nieuwe dienaren van de Heer zijn, die de vijanden van de Heer
zullen wurgen.
[22] Wat Ik jullie nu geopenbaard heb, is ook Gods rijk, dat ik jullie terug breng
tegelijk met de gerechtigheid ervan. Wie het ter harte zal nemen en het pond, dat
hem geleend is om ermee te handelen, trouwen gewetensvol zal beheren, zal ook
het loon des levens krijgen.
[23] Dat heb Ik gezegd tegen jullie, burgers in en rond Jeruzalem; heil degene die
het gewetensvol ter harte zal nemen!'
28 De Heer geneest de zoon van Zacheüs
[1] Toen de joden dat van Mij hadden gehoord werden ze boos, en enkelen zeiden
onder elkaar: 'De Farizeeën hebben uiteindelijk toch gelijk als ze deze Galileeër
vervolgen; want uit zijn woorden komt duidelijk naar voren dat hij de Romeinen,
die hem vanwege zijn toverijen voor een god houden, tegen ons op zal zetten, en
die zullen ons zeker al onze rechten afnemen en ons helemaal tot hun slaven
maken.Als hij degene is die het verloren rijk Gods en zijn gerechtigheid terug zal
brengen, en als dat dan moet bestaan uit wat hij ons nu heeft geopenbaard, moet hij
zijn Godsrijk en die mooie gerechtigheid daarvan zelfmaar houden! En als hij
ermee doorgaat onsjoden een dergelijk Godsrijk en de gerechtigheid daarvan steeds
luider te verkondigen, dan zou het wel eens kunnen gebeuren dat de joden hem nog
eerder zullen wurgen dan hij de joden met hulp van de Romeinen!'
[2] Toen Mijn leerlingen die praatjes hoorden, zeiden ze tegen Mij: 'Heer, hoort U
niet wat die mensen zeggen? Laat U ze nu ongestraft hier vandaan gaan?'
[3] Ik zei: 'Niemand heeft nog zijn hand naar Mij uitgestrekt om Mij te grijpen;
waarom zou Ik hen dan straffen? Ik heb eerst gesproken, en nu praten zij onder
elkaar en beginnen zich uit de voeten te maken; want Mijn woord heeft hun niet
gesmaakt en daarvoor straf Ik die blinden niet. Wanneer ze echter eenmaal hun
handen naar Mij zullen uitstrekken, zal ook de straf over hen komen, zoals Ik jullie
al verscheidene keren heb getoond. Laat ze nu dus maar ongestraft praten en huns
weegs gaan! Maar laten wij nu het huis van vriend Zacheüs binnengaan, dan zal hij
een middagmaal voor ons klaarmaken.'
[4] Na deze woorden van Mij gingen wij het huis van Zacheüs binnen, die ons
direct brood en wijn liet brengen en zijn mensen beval hun uiterste best te doen om
ons zo goed mogelijk te bedienen.
[5] Toen wij nu in een zeer ruime en rijk ingerichte kamer zaten en ons met brood
en wijn verkwikten en sterkten, begon onze Zacheüs Mij uit volle borst te
bedanken, omdat Ik de mensen uit Jeruzalem, van wie hij een afkeer had, gezegd
had wat zij allang verdiend hadden. Want hoewel Zacheüs een nakomeling van
Abraham was, was hij een Samaritaan en daarom des te meer gehaat bij de mensen
uit Jeruzalem.
[6] Hij vroeg Mij dan ook of Ik er iets tegen had dat hij een Samaritaan was.
[7] Maar Ik zei tegen hem: 'Blijf jij maar wat je bent, en wees in alles rechtvaardig
uit ware liefde voor God en je naaste, dan zul je Mij beter bevallen dan de joden,
die het goud van de tempel kussen en de armen met honden van hun huisdeur laten
wegjagen! Daarom zal ook Ik hen binnenkort laten wegjagen en over de hele
wereld onder vreemde volkeren verspreiden, en ze zullen voortaan geen eigen land
en geen rijk meer bezitten. Maar laten we hen nog een korte tijd hun gang gaan en
zondigen, tot hun maat vol is!'
[8] Na deze paar woorden van Mij bedankte Zacheüs Mij weer, en hij vroeg Mij
om hem raad te geven over wat hij moest doen met zijn oudste zoon, die al zestien
jaar was, maar sinds driejaar waanzinnig en bijna van dag tot dag tot grotere
razernij verviel. Hij had reeds alle bekende en beste artsen bij zijn Zoon laten
komen, en allemaal hadden ze geprobeerd hem te genezen; maar al hun kennis en
moeite was niet alleen geheel zonder resultaat gebleven, maar zijn zoon was na
iedere behandeling van een arts nog erger geworden dan daarvoor.
[9] Toen zei Ik tegen Zacheüs: 'Vriend, geen enkele arts geneest met zijn kruiden
een dergelijke kwaal! Maar breng je zoon hier, dan zul je de macht van Gods
heerlijkheid zien!'
[10] Toen beval Zacheüs zijn knechten om zijn zoon stevig vastgebonden uit zijn
veilig afgesloten kamer te halen.
[11] Toen zeiden de knechten: 'Heer, dat zal in het bijzijn van deze vreemde gasten
heel moeilijk gaan; want ten eerste raast hij nu bijna aan één stuk door, en ten
tweede stinkt hij erger dan de pest, omdat hij zich voortdurend met zijn ontlasting
bevuilt!'
[12] Toen zei Ik: 'Breng hem maar hier; want Ik wil hem zien en genezen!'
[13] Een knecht, die in huis hoog in aanzien stond, zei: 'O vriend, alleen God kan
hem genezen, maar op deze aarde geen mens meer! Als jij ook hém geneest ben je
geen mens, maar een God!'
[14] Ik zei:'Houd je daar niet mee bezig, maar doe watje gezegd is!'
[15] Toen gingen de knechten de zoon halen, en al Mijn leerlingen schrokken van
hem en zeiden: 'Hij is er nog erger aan toe dan wat wij gezien hebben in het land
van de Gadarenen!'
[16] Maar Ik stond op, bedreigde de boze geesten in de zoon en beval hen hem
ogenblikkelijk voor altijd te verlaten.
[17] Toen rukten ze de zoon nog één keer heen en weer en voeren in de gedaante
van vele zwarte vliegen uit de zoon, die daarop volkomen gezond werd.
[18] Nu zei Ik tegen de knechten: 'Breng hem nu naar buiten naar de bron en reinig
hem; geef hem ook schone kleren en breng hem dan weer hier, zodat hij samen met
ons het middagmaal kan gebruiken!'
[19] En zo gebeurde het. Toen de zoon nu gezond en gereinigd aan onze tafel zat,
kwamen alle in huis wonende verwanten en bekenden naar onze kamer en waren
enorm verbaasd over zo'n snelle genezing van de zoon; en Zacheüs bedankte Mij
uitbundig voor deze genezing.
[20] De hoofdknecht zei tegen Mij: 'Heer, U bent geen mens zoals wij, maar U bent
een echte God, die wij mensen altijd willen en zullen aanbidden!'
[21] Terwijl de knecht nog zo sprak, werd ook het middagmaal op tafel gezet, en
wij begonnen te eten.
29 Waarom de bezetenheid van de zoon werd toegelaten
[1] Tijdens dit eten en drinken vroegen sommigen aan de genezen zoon, die er nu
helemaal fris en opgewekt uitzag, of hij in zijn zieke toestand ook veel pijn had
moeten doormaken.
[2] Maar hij (de genezen zoon) zei: 'Hoe kan ik dat nu weten? Ik was immers zo
goed als dood, had geen gevoel en was mij ook van niets om mij heen bewust!
Maar wel weet ik, dat ik mij voortdurend in een droom bevond en in een mooie
omgeving met goede mensen sprak.'
[3] Dat verbaasde de aanwezigen en ze konden dat niet begrijpen, en Zacheüs
vroeg Mij hoe dat mogelijk was, en waarom zoiets door God werd toegelaten.
[4] Ik zei: 'Vriend, daar zullen we nu niet veel woorden aan verspillen! Bij zulke
kwalen trekt de ziel zich terug in het hart, en één of ook vaak vele boze en onreine
geesten bewonen de rest van het lichaam en doen daarmee wat ze willen, maar de
ziel die in het hart rust merkt daar niets van.
[5] Maar zo'n bezetenheid wordt toegelaten opdat de mensen, bij wie het geloof in
God en in de onsterfelijkheid van de ziel bijna helemaal verdwenen is, toch weer
aan geestelijke dingen beginnen te denken en daar ook in gaan geloven. Want ook
jullie zijn al zwak geworden in het geloof, en daarom was deze les vóór Mijn komst
naar dit huis ook heel noodzakelijk.
[6] Als Ik eerder was gekomen, zou jijzelf Mij niet geloofd hebben zoals je Mij nu
gelooft; en als jouw zoon, van wie jij hoge verwachtingen had, dit kwaad niet was
overkomen, zouden trots en hoogmoed jou dermate in hun greep hebben gekregen,
dat je een ware duivel onder de mensen geworden zou zijn. Je zou ieder geloof in
God uit jezelf verdreven hebben en de mensen als pure machines hebben
beschouwd, die voor jou alleen maar waarde zouden hebben als ze je bijna voor
niets zouden dienen en jou aan nog grotere rijkdom zouden helpen.
[7] Maar toen jouw zoon, die je lieveling en je grote trots was, zo ziek werd als Ik
hem hier heb aangetroffen, veranderde er iets in je. Je begon weer aan een God te
denken en in Hem te geloven, en je werd deemoediger van hart. Natuurlijk heb je
daarnaast nog je toevlucht genomen tot alle artsen die je maar kende, heidenen of
Joden – wat jou om het even was - en hebt daar veel geld voor betaald; maar toen je
zag dat geen enkele arts, geen Esseen en nog minder een of andere tovenaar jouw
zoon kon helpen, werd je verdrietig en begon je er ernstig over na te denken
waarom God, als Hij al zou bestaan,jou met zo'n kwaad bezocht had.
[8] Je begon weer in de Schrift te lezen en ontdekte steeds meer dat jouw
handelwijze tegenover je medemensen niet in orde was, en je hebt God dan ook de
gelofte gedaan dat je in volle ernst al het door jou begane onrecht weer veelvoudig
wilde goedmaken.
[9] Toen die voornemens in jou steeds ernstiger en waarachtiger waren geworden
en het je ook duidelijker was geworden dat alleen de almachtige Vader in de hemel
jou kon helpen, tóen kwam Ik in deze streek en heb je gehoord wat Ik aan die
blinde man heb gedaan.
[10] Toen werd jouw geloof in God ook sterker en intenser, omdat je van de oude
en de jonge Kado een getuigenis over Mij kreeg, dat er in jou geen twijfel aan liet
bestaan dat Ik niet enkel een profeet, maar de Heer Zelfben. en kijk, zo ben je er
rijp voor geworden dat Ik nu bij je ben gekomen en jouw zoon met Mijn macht heb
geholpen.
[11] Als je daar nu goed over nadenkt, zal het je wel duidelijk zijn waarom Ik
allerlei kwaad toelaat bij mensen, in wier hart nog niet iedere hemelse levensvonk
volkomen is uitgedoofd.
[12] Bij geheel verdorven en geraffineerd levende mensen, die geen vermaning van
Mij meer waard zijn, blijven dergelijke toelatingen om hen te verbeteren natuurlijk
achterwege; want die baten niet meer en maken hen nog slechter dan ze al zijn.
Maar dit soort mensen verbruikt hun materiële leven aan deze zijde; na dit leven
staat hun hun eigen gericht te wachten, en dat is de andere, eeuwige dood.
[13] Degene bij wie Ik nog allerlei leed en rampspoed toelaat, help Ik op de juiste
tijd; degene die Ik echter zijn aards trotse en zwelgend goede leventje ongehinderd
verder laat genieten, draagt zijn gericht en eeuwige dood reeds in zich en dus ook
overal met zich mee. Nu weet je dus ook waarom menigeen met werelds aanzien en
wereldse rijkdom ongestraft verder kan zondigen en gruwelijke dingen doen tot aan
de dood van zijn lichaam.'
30 Over de maat van goed en kwaad
[1] (De Heer:) 'Door Mij is in deze wereld echter aan iedereen een bepaalde maat
gesteld, zowel wat het goede en ware betreft als het slechte en valse.
[2] Als een goed mens door zijn ijver die maat helemaal heeft bereikt, houden alle
verdere verzoekingen ook op, en dan gaat hij in het volle licht vanuit de hemelen
over van het ene niveau van levensvoleinding naar een nog hoger niveau, en zo
verder tot in het oneindige.
[3] Als nu een slecht mens zijn slechte maat vol heeft gemaakt houden alle verdere
vermaningen ook op, en dan zinkt hij vanaf dat moment steeds dieper weg in een
steeds donkerder nacht en harder gericht van zijn reeds dode leven en bestaan, en
door Mij wordt hij niet anders bezien dan een steen, waaraan geen leven maar
alleen het gericht en de eeuwige dwang van Mijn wil zichtbaar is, die de ouden de
'toorn Gods' noemden.
[4] Hoe lang een heel harde steen echter nodig zal hebben, voordat hij ook maar
enigszins zachter wordt tot een soort aarde die nog lange tijd onvruchtbaar is, dat is
een vraag die de meest volmaakte engel die zich in het hoogste hemelse licht
bevindt zelfs niet kan beantwoorden; want dat weet alleen de Vader, die in Mij is,
zoals ook Ik in Hem.
[5] Maar als eenmaal teveel mensen de volle maat van hun kwaad hebben bereikt,
zal vanwege de nog weinige goeden en uitverkorenen de tijd van hun ongestrafte
kwade handelen door Mij verkort worden, en dan zal hun eigen gericht en hun dood
hen verslinden voor de ogen van de weinige rechtvaardigen, zoals dat ten tijde van
Noach en van Abraham en Lot en ook ten tijde van Jozua gedeeltelijk het geval
was, en van nu af aan ook nog herhaalde malen het geval zal zijn.
[6] Het begin zullen de Joden weldra meemaken, evenals later andere rijken met
hun vorsten en volkeren; over niet helemaal 2000 jaar zal er echter nogmaals een
heel groot en algemeen gericht komen, tot heil van de goeden en tot verderf van de
wereldse groten en de volkomen liefdeloze mensen.
[7] Hoe dat gericht eruit zal zien en wat het zal inhouden, dat heb Ik al Mijn
leerlingen, die hier bij Mij aanwezig zijn, al verscheidene keren onthuld, en na Mij
zullen zij het aan de volkeren van de aarde verkondigen. Heil degene die het ter
harte zal nemen en zijn leven daarnaar zal inrichten, om niet door het gericht
gegrepen te worden!
[8] En nu, Mijn vriend Zacheüs, weet jij voldoende hoe je voor je zielenheil moet
handelen en wat je daarvoor moet doen, en wij hebben ons aan jouw tafel nu ook
voldoende met spijs en drank gesterkt -daarom willen en zullen we weer opstaan en
op weg gaan naar Nahim; want vandaag moet Ik vóór zonsondergang in die plaats
aankomen.'
[9] Nu zei Zacheüs: 'O enig ware Heer en Meester! Vanaf hier tot aan die plaats is
het nog een heel eind, en op de natuurlijke manier zal het wel heel moeilijk lukken
om die vandaag vóór zonsondergang te bereiken; want hij ligt immers veel dichter
bij Jeruzalem dan de afstand van hier tot de door U genoemde plaats is! Op
kamelen kan men de reis daarheen wel in één dag maken, maar te voet in
nauwelijks een halve dag die U nu nog rest, zal dat zonder een wonder
waarschijnlijk niet mogelijk zijn!'
[10] Ik zei: 'Vriend, laat dat Mijn zorg maar zijn! Als wij de nog langere weg van
hier naar Essea zonder kamelen in één dag konden afleggen, dan kunnen we ook de
veel kortere weg van hier naar Nahim wel afleggen.Jij zou natuurlijk graag willen
dat Ik hier nog tot morgen zou blijven; maar Ik alleen weet het beste wat Ik van
plan ben, en zo moet Ik dan ook handelen, niet zoals Mijn vlees wil, maar zoals Hij
wil, die in Mijn ziel woont. En daarom moet Ik vandaag nog vóór zonsondergang
in die beoogde plaats aankomen.
[11] Onthoud Mijn leer en handel ernaar, dan zul je leven in het licht vanuit God!
En als je zult horen dat de Farizeeën Mij gevangen nemen en dit lichaam van Mij
doden - wat ook wordt toegelaten tot hun ondergang, maar ook tot opstanding van
de vele doden die nu nog wegkwijnen in hun graven van ongeloof en
waandenkbeelden en geen leven van de geest in zich hebben -raak daardoor dan
niet geërgerd, en ga niet weifelen in je geloof; want op de derde dag zal Ik weer
opstaan en bij al Mijn vrienden komen en hun het eeuwige leven geven!
[1.2] Maar over Mijn vijanden zal het gericht beginnen los te breken, wat zal lelden
tot hun ondergang, die velen die nu leven nog zullen meemaken. Ik heb het je nu
gezegd, en je weet nu hoe je je voortaan moet gedragen.
[13] Ik heb jou nu ook een pond geleend; beheer het goed en naar behoren, zodat Ik
het weer met rente van jou terug ontvang, als Ik terugkom! Nu ben je over iets
kleins aangesteld, en dan zul je over iets groots aangesteld worden; want wie trouw
is in het kleine, zal ook in het grote trouw blijven.'
[14] Na deze woorden zegende Ik het hele huis van Zacheüs en begaf Mij met Mijn
leerlingen direct op weg.
31 Het heidense dorp met de tempel van Mercurius
[1] Er stond echter nog veel volk op straat dat Mij nog een keer wilde zien en
spreken; want de dienaren van Zacheüs hadden bekend gemaakt wat Ik met diens
zoon had gedaan. Maar Ik liet Me niet van de wijs brengen en liep zonder Mij te
laten ophouden snel tussen de menigte door. Omdat echter enkele honderden
mensen Mij wilden begeleiden, bleef Ik heel even staan en beduidde degenen die
Mij achterna liepen dat ze moesten omkeren en naar huis moesten gaan, wat ze dan
ook deden.
[2] Maar terwijl Ik zo door het volk werd opgehouden, drong een vrouw door de
menigte naar Mij toe, die al verscheidene jaren aan bloedvloeiingen leed en door
niemand geholpen kon worden. De vrouw raakte Mijn mantel aan in het volle
geloof dat haar dat zou helpen, en op hetzelfde moment werd ze dan ook genezen.
[3] Om de leerlingen en de andere mensen te beproeven vroeg Ik: 'Wie heeft Mij in
geloof aangeraakt? Want Ik werd gewaar dat er kracht van Mij uitging.'
[4] De leerlingen en verschillende andere mensen zeiden: 'Daar, die opdringerige
vrouw heeft U aangeraakt!'
[5] Toen viel de vrouw aan Mijn voeten en vroeg Mij om vergeving; want ze was
bang dat ze ervoor gestraft zou worden.
[6] Maar Ik zei tegen haar: 'Sta op en ga naar huis; want je geloof heeft je
geholpen! Maar zondig niet meer, als je gezond wilt blijven!'
[7] Toen stond de vrouw direct op en ging naar huis, onderwijl Gods macht lovend.
[8] Onmiddellijk daarna stuurde Ik het volk weg en ging met de leerlingen weer
snel verder.
[9] Al gauw kwamen we in een woeste streek, waar de weg doorheen liep. Op dat
tijdstip liepen daar geen reizigers, en zo konden wij ongezien de afstand, die anders
ongeveer tien uur in beslag nam, op de reeds bekende manier in nog geen half uur
afleggen en een streek bereiken, die gedeeltelijk door Joden en gedeeltelijk door
Grieken bewoond werd, en waar zich Babyloniërs gevestigd hadden.
[10] We kwamen bij een dorpje dat de Grieken toebehoorde. Midden in dat dorpje
bevond zich op een heuvel een tempel, die aan de heidense god Mercurius was
gewijd. Voor het gedogen van die heidense tempel in het Joodse land moesten de
bewoners van dat dorp echter jaarlijks een aanzienlijke schatting betalen aan de
tempel in Jeruzalem, waarna ze van de tempel dan toestemming kregen om hun god
Mercurius weer gedurende een heel jaar offers te brengen en bepaalde feesten ter
ere van hem te houden. Vandaag voor de Romeinen was het een dag van
Mercurius, hoewel het voor de Joden de dag na de sabbat was -was het echter juist
een feestdag van de bovengenoemde heidense god, en de Grieken waren druk bezig
met hun afgod.
[11] Toen wij op die plek arriveerden, hielden de Grieken ons staande en verlangden dat ook wij naar oud gebruik, dus uit een soort beleefdheid, onze knie voor
de afgod zouden buigen.
[12] Maar Ik zei tegen hen: 'Luister, jullie blinde heidenen zouden jullie knieën en
hart liever voor de enig ware God van de Joden dienen te buigen! Want deze dode
en machteloze afgod van jullie is een werk van mensenhanden, en dus veel minder
dan het kleinste, onaanzienlijkste mosplantje; de ene en enig ware God van de
Joden heeft echter puur vanuit Zichzelf hemel en aarde en alles wat zij draagt
geschapen. Daarom moeten alle mensen alleen in de ene, ware God geloven, Hem
alleen aanbidden en geen andere, dode afgoden hebben en die met allerlei dwaze en
de menselijke waardigheid onterende ceremoniën eren.'
[13] Een Griek zei: 'Als wij in Jeruzalem komen weigeren wij niet onze knieën te
buigen voor jullie God, hoewel wij heel goed weten dat zich in de grote tempel van
Salomo geen God in wat voor gedaante dan ook bevindt. De Joden hebben alleen
maar een kist, waaruit op bepaalde tijden een naftavlam oplaait, die echter als zo
heilig beschouwd wordt, dat die alleen door de opperste en hoogste Joodse priester
enkele keren per jaar gezien en aanbeden mag worden. Maar wij weten ook dat die
kist net als deze god van ons door mensenhanden gemaakt is; hoe kom jij er dan bij
te zeggen dat de God van de Joden de enig ware is en vanuit zichzelf hemel en
aarde heeft geschapen, waarom dan ook alle mensen in hem moeten geloven, hem
alleen moeten aanbidden en eren en geen afgoden moeten hebben?
[14] Vriend, het schijnt mij toe dat wij elkaar helemaal niets te verwijten hebben,
als het gaat om de waarheid welke God de echte is! In onze goden, die symbolen
zijn van de verschillende krachten van de natuur, eren wij alleen maar de door ons
min meer of bekende krachten van de grote natuur, en niet het door mensenhanden
gemaakte beeld en de tempel die daar bij hoort, en dat is toch zeker wijzer dan
zoals jullie Joden een oude kist met de bijbehorende tempel voor de enig ware God
te houden en te aanbidden! Door hier van jullie te verlangen dat jullie in het
voorbijgaan beleefdheidshalve je knie zouden buigen voor onze Mercurius, wilden
wij jullie echt niet afvallig maken van het jodendom en zodoende verleiden tot een
zonde tegen jullie God!
[15] Maar als jij en al je metgezellen ons een feitelijk bewijs kunnen leveren dat
alleen jullie God de enig ware is, ondanks mijn verstandige argumenten tegen de
door jullie beweerde waarheid, dan zijn wij niet zo eigenzinnig dat wij ons niet heel
snel en zonder enige moeite enkel en alleen tot jullie God willen wenden!'
[16] Ik zei: 'Vriend, een dergelijk bewijs kunnen wij je wel leveren, zonder te
verlangen dat jullie je knieën voor ons moeten buigen; maar Ik moet jullie vooraf
een voorwaarde stellen waar jullie eerst aan moeten proberen te voldoen, om te
zien of die jullie lukt of niet. Als die jullie lukt, dan zullen ook wij onze knieën
buigen voor jullie Mercurius en daarna als Joden verder reizen; als het jullie niet
lukt aan de voorwaarde te voldoen, dan zal Ik jullie het feitelijke bewijs leveren dat
de God van de Joden de enig ware is en zullen jullie je van je dure goden afkeren
en uit eigen vrije wil je hart en knieën voor onze God buigen.
[17] De voorwaarde is als volgt: jullie hebben je afgod gisteren en vandaag al
geëerd en de offers in de tempel neergelegd, en daarom moet de afgod goedgezind
zijn en een tot hem gerichte bede snel verhoren.
[18] Kijk, daar op de trap van de tempel zit een blindgeboren meisje van twaalf jaar
oud! Ze is de lieveling van haar welgestelde ouders, en zij zouden er alles voor
geven als haar het gezichtsvermogen gegeven kon worden! Wend jullie dus
allemaal tot jullie God met de bede of hij de ogen van dat blinde meisje wil
openen! Want zulke blinden kan geen mens op de hele aarde genezen; dat kan
alleen een almachtige God. Als jullie God het blinde meisje geneest, dan willen ook
wij ons voor hem buigen; maar als hij haar niet geneest, zoals te verwachten valt,
dan zal Ik haar genezen met de kracht van de geest van onze God, die in Mij woont,
maar nadat het meisje ziende is geworden, zal Ik vanaf de plaats waar Ik nu sta ook
de tempel met het afgodsbeeld in één ogenblik zodanig vernietigen, dat jullie niet
eens meer de plaats zullen herkennen waar nu de tempel met het afgodsbeeld staat.
Ga en vervul de aan jullie gestelde voorwaarde!'
[19] De Griek, die ook de vader van het blinde meisje was, zei: 'Vriend, wij willen
die poging doen, zoals ik al enkele keren heb gedaan - helaas altijd zonder het
minste resultaat! Maar wat kunnen wij van jullie verlangen, als jouw enig ware
God misschien ook jou, vriend, in de steek laat en je verlangen niet verhoort? Want
over dit onderwerp heb ik al gesproken met heel veel joden die ook heel serieus in
hun God geloofden, en ieder van hen heeft mij eerlijk toegegeven dat het met het
directe verhoren van de beden die jullie tot Hem richten ook allemaal niet zo
gemakkelijk ligt. Maar daarmee wil ik niet in twijfel trekken wat jij beloofde te
doen, omdat er in jouw woorden een heel zeker vertrouwen doorklonk. Maar als het
resultaat van jouw God tenslotte toch op dat van onze god lijkt, wat dan?'
[20] Ik zei: 'Dan zullen wij levenslang jullie slaven zijn! Maar ga nu naar jullie god
en leg hem jullie vraag voor!'
32 De genezing van het blinde meisje Achaia
[1] Na deze woorden van Mij gingen de Grieken naar hun afgod en hieven een luid
biddend geklaag aan dat iets minder dan een half uur duurde, natuurlijk zonder enig
resultaat.
[2] Toen zij hun klagende gebed beëindigd hadden kwam de Griek weer naar Mij
toe en zei: 'Vriend, zoals je ziet is onze moeite nu zoals altijd volkomen vruchteloos
geweest! Nu is het jouw beurt om ons het beloofde feitelijke bewijs te leveren,
krachtens welk jullie God de enig ware zou zijn. Als het je lukt, zullen wij direct
voor altijd joden worden zoals jullie!'
[3] Ik zei:'Ga dan nu je blinde dochter halen, en overtuig je ervan dat ze nog
helemaal blind is! Pas daarna zal Ik haar ogen openen.'
[4] Omdat hij nu al geloofde dat zijn dochter ziende zou worden, ging de Griek
heel blij naar het blinde meisje en bracht haar bij Mij, met de woorden: 'Hier is ze,
beste vriend, en ze is nog helemaal blind; wees nu zo goed om met de hulp en
levende macht van jouw God haar ogen te openen!'
[5] Ik zei tegen het meisje: ' Achaia, zou je net als de andere mensen het licht en
talloze andere prachtige dingen op de aarde willen zien?'
[6] Het meisje zei: 'O heer, als ik door uw macht zou zien, zou ik meer dan
gelukkig zijn en u meer liefhebben dan alles ter wereld! O, open toch mijn ogen!'
[7] Toen ademde Ik over haar ogen en zei: ' Achaia! Ik wil dat je op dit moment
ziet, en dat je voortaan nooit meer blind wordt!'
[8] Toen Ik deze woorden over het meisje had uitgesproken, werd zij volkomen
ziende en wist van blijdschap niet wat ze nu het eerst moest doen, en zo verging het
ook haar ouders.
[9] Pas na een poosje vielen het meisje en haar ouders en broers en zusters aan
Mijn voeten, en ze zei: 'O Heer! U bent meer dan alle mensen op de hele aarde! U
bent Zelf de ene en enig ware God, niet alleen van de joden, maar van alle mensen
op de hele aarde! U alleen wil ik ieder offer brengen en mijn leven lang U alleen
liefhebben, loven en prijzen!'
[10] Ik zei: 'Achaia, hoe kom je er nu bij om Mij nu als een God te prijzen? Zie je
dan niet dat Ik een mens ben, net als de anderen die om je heen zijn?'
[11] Het meisje zei: 'Dat is wel zo, dat wel, maar alleen naar de schijn, in Uw
uiterlijke vorm; maar Uw innerlijk is vervuld van Gods kracht, en die is immers
eigenlijk de enig ware God! Bovendien hebt U niet tegen mij gezegd: 'De God van
de joden make je ziende!', maar U zei: ' Achaia, Ik wil dat je ziet!', en toen werd ik
ziende! U hebt mij dus geholpen vanuit Uw eigen macht, die puur goddelijk moet
zijn, omdat ik anders wel voor altijd blind gebleven zou zijn. Aan U zij dus al mijn
liefde en diepste verering!'
[12] Na deze betuiging kwamen ook alle anderen en loofden en prezen Mij, en aller
ogen waren op Mij gericht.
[13] Terwijl allen naar Mij keken en Mij loofden en prezen, liet Ik de tempel samen
met zijn afgod door de macht van Mijn wil verdwijnen, en zei toen tegen de
Grieken: 'Omdat jullie nu de juiste en enig ware God hebben gevonden, heb Ik
vanuit Mijn volmaakte macht jullie afgod met de bijbehorende tempel al vernietigd.
Ga de plaats maar zoeken waar de tempel heeft gestaan!’
[14] Toen gingen allen naar de tempel kijken, en ze konden niet meer vaststellen
waar die tevoren had gestaan; want Ik had niet alleen de tempel met het
afgodsbeeld, maar ook de heuvel vernietigd.
[15] Toen de Grieken dat zagen, begonnen ze Mij nog luider te loven en te prijzen,
en ze vroegen Mij wat ze moesten doen om de genade die hen nu bewezen was
meer waardig te betonen.
[16] Ik onderwees hen met een paar woorden, allen namen Mijn leer aan en weldra
vormden ze een goede gemeente in Mijn naam.
De Heer in Nahim in Judea
33 Het opwekken van de dode jongeman in Nahim
[1] Toen Ik Mijn onderricht aan hen had beëindigd, gingen wij direct weer op weg
omdat het langzamerhand al avond begon te worden. Binnen een uur bereikten wij
Nahim. En het spreekt natuurlijk vanzelf dat de Grieken, die over alles heel
verwonderd waren en volledig tot Mijn leer bekeerd waren, ons tot Nahim
begeleidden, zodat wij een tamelijk grote karavaan vormden.
[2] NOTA BENE: Hier komt een gebeurtenis voor, die grote overeenkomst vertoont met die, welke zich in het eerste jaar van Mijn onderricht in Naïn in Galilea
heeft afgespeeld. De nu volgende vond echter plaats in Nahim in Judea - en deze
twee gebeurtenissen, die erg veel op elkaar lijken, moeten dus niet met elkaar
verwisseld worden.
[3] Toen wij dus met een grote groep bij de poort van het stadje kwamen, droegen
lijkdragers begeleid door de treurenden een gestorven jongeman, die de enige zoon
van een weduwe was, naar zijn graf; de weduwe huilde erg om haar enige zoon.
Toen de lijkstoet vlak bij ons was, stopte die om ons voorbij te laten gaan.
[4] Maar Ik liep op de weduwe toe, troostte haar en vroeg haar ook hoe lang haar
zoon al dood was.
[5] De weduwe antwoordde: 'Heer! Ik ken u niet en weet niet wie u bent; maar uw
troostende woorden hebben mijn verdriet sterk verzacht! Maar hoe bent u te weten
gekomen dat de gestorvene mijn zoon is?'
[6] Ik zei: 'Dat weet Ik uit Mijzelf, en Ik hoef dat niet van iemand te horen.'
[7] De weduwe zei: ' Als u weet dat de gestorvene mijn zoon is, dan zult u ook wel
weten hoelang hij dood is!'
[8] Ik zei: 'Dat heb je goed gezien, vrouw; want Ik weet ook dat jouw zoon drie
dagen geleden aan een felle koorts is gestorven. Maar als je vertrouwen zou
hebben, zou Ik je zoon weer tot leven kunnen wekken en hem aan jou teruggeven!'
[9] De weduwe zei: 'O heer! Uw woorden verkwikken mijn hart wel heel erg, maar
een dode kan en zal overeenkomstig Gods belofte alleen door Hem op de jongste
dag weer tot leven gewekt worden! Of bent u een grote profeet, vervuld van Gods
geest, zodat u met de almacht daarvan ook een dode levend kunt maken?'
[10] Ik zei: 'Dat zul je vanavond nog te weten komen, omdat Ik in jouw herberg zal
verblijven; maar open nu de kist, want Ik wil de jongeman tot leven wekken en
hem teruggeven aan zijn verdrietige moeder!'
[11] Hierop openden de dragers de doodskist en Ik liep er naartoe, nam de
jongeman bij de hand en zei: 'Jongeman! Ik wil het: sta op en wandel met je
moeder naar huis!'
[12] Op deze woorden van Mij kwam de jongeman overeind in de kist, en toen men
de doeken losmaakte waarmee de Joden hun doden omwikkelden, stapte hij ook
direct sterk en gezond uit de kist, en Ik gaf hem aan zijn grenzeloos verbaasde
moeder.
[13] Dit teken veroorzaakte echter bij allen die daarbij aanwezig waren -zelfs Mijn
oude leerlingen niet uitgezonderd - een regelrechte ontzetting, zodat enkelen op de
vlucht sloegen en anderen er van louter verbluftheid verstomd bijstonden en geen
woord durfden te zeggen.
[14] Maar Ik beval de dragers de lege kist weg te brengen, opdat moeder en zoon
Mij nu met opgewekt gemoed konden bedanken voor de aan hen betoonde genade.
En vol diep ontzag deden de dragers wat Ik hun had bevolen.
[15] Toen de doodskist en daarmee ook de herinnering aan de dood weggebracht
was, begonnen als eersten de Grieken, die ons tot hiertoe hadden begeleid, Mij
opnieuw hoog te prijzen en te loven, en zij zeiden luid: 'Geen enkel mens, maar
alleen een God kan dat bewerkstelligen!’
[16] En de Joden zeiden: 'Ja, ja, alleen God zijn zulke dingen mogelijk! Maar God
is enkel geest, en niemand kan Hem zien en ook nog het leven behouden; maar
deze mens zien wij en de dood blijft verre, en daarom is deze mens heel
waarschijnlijk een nieuw opgewekte grote profeet, vervuld van de geest uit God;
maar daarom is hijzelf toch nog geen God!'
[17] De Grieken zeiden: 'Jullie weten wat jullie weten; maar wij weten ook wat wij
weten! Als jullie zeggen dat alleen God zoiets kan doen en dat zo'n mens alleen
maar zulke daden kan verrichten omdat hij vervuld is van Gods geest, dan erkennen
jullie toch zelf dat Gods geest in Hem onmogelijk iets anders is dan God Zelf! Als
wij Hem nu loven en prijzen als een ware God, dan zijn wij toch beslist dichter bij
de bron van de grote waarheid waar al het licht en leven uit voortkomt dan jullie
Joden, die niet Degene als een ware God beschouwen die zegt: 'Ik wil het!' en niet:
'Gods geest in Mij wil het!', waarna dan ook onmiddellijk gebeurt wat Hij met Zijn
mond uitspreekt en wil!
[18] Wij waren heidenen nog maar een paar uur geleden, toen deze Godmens naar
ons toe kwam en mijn blindgeboren dochter Achaia met één woord ziende heeft
gemaakt en evenzo onze afgodstempel in één ogenblik zodanig vernietigd, dat daar
niet het minste spoor van achterbleef en men zelfs de plaats niet meer ziet waar die
gestaan heeft, en dat alles deed Hij enkel uit Zichzelf, dus uit Zijn hoogst eigen
volmaakte macht. Maar als Hij nu zulke dingen doet en zo handelt, moet Hijzelf
ook een echte God zijn en hoeft Hij niet tot een nog hogere en echtere God te
bidden om Hem te helpen een wonder te verrichten; want Hij is Zelf al de hoogste
en meest ware God!
[19] Zo denken en oordelen wij heidenen nu, en als wij volgens Zijn leer zullen
leven en handelen en getrouw zijn wil vervullen, zal Hij ons uit Zichzelf ook het
ware, eeuwige leven geven, zoals Hij nu ook uit Zichzelf aan deze jongeman het
aardse leven terug heeft gegeven; want Hijzelf is de Oerbron van alle bestaan en
leven!’
34 Het meningsverschil over de persoonlijkheid van de Heer
[1] Na deze zeer gedegen, waarachtige woorden van de Griek zei een Jood van
deze plaats, die een rabbi en voorganger van een synagoge was: ' Als heiden, die
niet zo goed thuis is in onze Schrift, heb je weliswaar een heel goed oordeel en op
veel punten kan men je geen ongelijk geven; maar als je net zo goed thuis zou zijn
in onze Schrift als ik, zou je vast ook enigszins anders oordelen! Kijk, iedere keer
wanneer God Zich vanwege de mensen van een vroom mens heeft bediend, kon
zo'n mens niet anders handelen en spreken dan zoals hij door Gods geest werd
gedreven! Eén van onze eerste vier grote profeten sprak bijna steeds tot het volk
alsof hij God Zelf was, wat de Joden hem ook dikwijls verweten; maar hij kon nu
eenmaal niet anders spreken en handelen dan zoals hij door Gods geest was
aangespoord.
[2] Een voorbeeld van hoe hij sprak zal je de kwestie duidelijker maken. De
genoemde profeet, die Jesaja heette, zegt bijvoorbeeld direct aan het begin van zijn
42e hoofdstuk, waar hij waarschijnlijk deze van Gods geest vervulde man reeds
aankondigde: ' Zie, dat is Mijn knecht, -Ik bewaar Hem; Hij is Mijn uitverkorene,
en Mijn ziel heeft welgevallen aan Hem. Ik heb Hem Mijn geest gegeven - Hij zal
het recht onder de heidenen brengen. Hij zal niet schreeuwen of roepen; in de
straten zal men Zijn stem niet horen. Het geknakte riet zal Hij niet breken en de
gloeiende pit niet doven. Hij zal onderrichten het recht waarachtig te handhaven.
Hij zal niet wrevelig en gruwelijk zijn, opdat Hij het recht op aarde brengt.
[3] Zo spreek Ik, God de Heer, die de hemel schept en uitbreidt, die de aarde en
haar gewas maakt, die de adem geeft aan het volk dat erop woont en de geest aan
degenen die zich daarnaar richten. Ik, de Heer, heb U geroepen met gerechtigheid,
Ik heb U bij de hand genomen en heb U behoed en heb U gegeven als een verbond
onder het volk en als een licht voor de heidenen. U zult de blinden hun ogen
openen en de gevangenen uit hun gevangenissen leiden, evenals degenen die in
duisternis en in kerkers zitten. Ik, de Heer, dat is Mijn naam, wil Mijn eer aan geen
ander geven, noch Mijn roem aan een menselijke afgod. Zie, wat komen zal,
verkondig Ik nu van tevoren en Ik verkondig iets nieuws; voordat het staat te
gebeuren, laat Ik het jullie horen.'
[4] Kijk eens, mijn overigens zeer wijze Griek, op die manier heeft God ooit door
de mond van een mens gesproken, zodat men zou kunnen denken dat de mens
Jesaja werkelijk God Zelf was! Maar toch was dat niet zo. En zoals het destijds
was, is het tegenwoordig ook. Deze man, die wonderen doet is dus niets anders dan
die door de profeet voorspelde knecht Gods, Zijn uitverkorene tot heil van ook de
heidenen, zoals hij jullie zojuist ook metterdaad heeft bewezen.
[5] God zal hem daarvoor ook met de hoogste roem bekronen en hem tot koning
over alle volkeren op aarde maken, doordat Hij hem zo'n grote macht heeft gegeven
als nog nooit eerder een mens bezeten heeft. Maar daarom is en blijft hij toch
slechts een mens en is hij vanuit zichzelf geen God en nog minder een menselijke
afgod, waar jullie heidenen er zoveel van hebben. Hij is een knecht Gods, begiftigd
met alle denkbare macht, een bijzonder uitverkorene, en daarom duidelijk God
meest beminde.
[6] Kijk, zo oordelen wij Joden, die goed thuis zijn in de Schrift; maar jullie, die
gewend zijn om van iedere buitengewone verschijning een god te maken, houden
zo'n van Gods geest vervulde mens des te eerder meteen voor de ware God, omdat
hij voor jullie ogen tekenen heeft gedaan die zeer beslist alleen God kan doen.
Maar toch doet hij dergelijke ongehoorde wonderen niet vanuit zijn eigen
menselijke kracht, maar alleen door de macht van Gods wil, die hem voor een poos
is verleend. Zo is het hiermee gesteld, en ik ben ervan overtuigd dat hij geen ander
getuigenis over zichzelf zal geven.'
[7] Daarop zei de Griek: 'Je hebt nu ook goed gesproken en zult in veel opzichten
ook wel gelijk hebben, wat het wereldse verstand van de mensen aangaat. Maar de
door jou aangehaalde profeet heeft in zijn vele hoofdstukken ook nog anders
gesproken, wat mij, ondanks dat ik een heiden ben, niet onbekend is, en dat zou wel
eens meer ten gunste van mijn oordeel kunnen zijn dan het jouwe!'
[8] De rabbi zei: 'Laat dan horen wat jij weet!'
[9] De Griek zei: 'Goed, hoe moet in dit verband de tekst begrepen worden waarin
de profeet zegt: 'Een Knaap is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en Zijn
heerschappij draagt Hij op zijn eigen schouder! Zijn naam is: Wonderbaar, Raad,
Kracht, Held, God, Eeuwigheid, Vader, Vredevorst.' - Hoe verklaar jij dat
getuigenis van de profeet?'
[10] Daarop wist de rabbi niets te antwoorden, maar zei alleen maar wat terloops:
'Nou ja, dat staat ook wel in Jesaja; maar in heel veel van zijn voorspellingen is
deze profeet heel onduidelijk en niet te begrijpen, en dan kan men niet met
zekerheid vaststellen wat hij ermee bedoeld heeft.'
[11] De Griek zei: 'Eigenaardig, dat jij als schriftgeleerde Jood hier op die manier
wilt oordelen, terwijl het geboren Kind en de gegeven Zoon, wiens grote naam de
profeet openlijk heeft uitgesproken, hier toch onmiskenbaar in persoon, woord en
daad voor ons staat! Als nu voor ons zichtbare mens is Hij ook een knecht in wie
God Zijn hoogste welbehagen heeft, omdat Hij zeker in al Zijn volheid in Hem
woont. Zijn lichaam is alleen de knecht; maar Zijn ziel is God van eeuwigheid. Dit
lichaam is toch zeker een allerhoogst uitverkorene Gods, in wie Hij Zijn grootste
welbehagen heeft! Als heiden zal ik hierin volgens mijn natuurlijke geest welhaast
dichter bij de waarheid staan dan jij met al je -volgens je eigen getuigenis onduidelijke en onbegrijpelijke schriftgeleerdheid!’
[12] Hierop zei de rabbi helemaal niets meer, werd boos en ging weg.
[13] Maar Ik zei tegen Mijn leerlingen, die zich ook heimelijk ergerden over de
blinde rabbi: 'Daar zien jullie weer een voorbeeld van hoe het licht van de Joden
afgenomen en aan de heidenen gegeven wordt. Deze Grieken waren een paar uur
geleden nog overtuigde afgodendienaren, en nu staan ze in het ware licht al veel
hoger dan de Joden, die vanwege hun schriftgeleerdheid zo'n hoge dunk van
zichzelf hebben! Wees dus blij dat het nu eenmaal zo is gegaan! Werkelijk, Davids
troon zal niet meer onder de Joden, maar onder de heidenen opgericht worden!’
[14] Nu viel de weduwe met haar zoon pas echt aan Mijn voeten en zei: 'O Heer,
Heer! Nu gaan mijn ogen pas open! U bent de Messias die ons beloofd is! O,
vergeef ons onze blindheid, waardoor wij U niet onmiddellijk konden herkennen!'
[15] Maar Ik zei tegen haar: 'Sta op van de grond, ga met je zoon naar huis en maak
een avondmaal voor ons klaar; want vandaag blijven wij in jouw herberg! Ik heb je
dat weliswaar al eerder gezegd, maar doe nu direct wat Ik je geboden heb!'
[16] Hierop stond de vrouw meteen op en spoedde zich diep gelukkig met haar
zoon naar huis, en begon direct met het bereiden van een goed avondmaal, waar wij
wel behoefte aan hadden.
35 Over het toelaten van nood en ziekte
[1] Aangezien de zon echter reeds was ondergegaan, zei Ik tegen de Grieken: 'Ik
laat jullie helemaal vrij; als jullie een onderkomen vinden, kunnen jullie vannacht
hier in Nahim blijven, of ook naar huis gaan. Noch het ene noch het andere zal voor
jullie een nadeel zijn.'
[2] De Griek, die de vader van het blinde meisje en het hoofd van het Griekse
dorpje was, zei: 'O, Heer, Heer, Heer van eeuwigheid, met een onderkomen zit het
hier wel goed! Wij zijn weliswaar met ongeveer honderd personen, maar bij de
gelukkige weduwe kunnen en - met Uw almachtige hulp - zullen we allemaal een
heel ruim onderkomen vinden. Als wij vannacht in Uw gezelschap mogen blijven,
dan blijven wij, ook al zouden vannacht thuis al onze wereldse prullen te gronde
gaan; want één woord uit Uw goddelijke mond te horen is eindeloos veel meer
waard dan alle schatten der aarde en meer dan de zon, de maan en alle sterren! Wij
blijven daarom hier. Voor wat de herberg zal kosten hebben wij genoeg geld bij
ons; en al zou het ons al onze goederen kosten, dan bleven we toch bij U, o Heer,
Heer, Heer! Want al hebben wij ook al onze aardse goederen om Uwentwil
verloren, maar daarbij Uw genade echt gevonden, dan hebben wij daardoor een
eindeloos grote winst geboekt! Daarom blijven wij in Uw nabijheid, bereid tot ieder
offer dat wij kunnen opbrengen!'
[3] Ik zei: 'Blijf dan -voor al het andere zal Ik wel zorgen! Want waarlijk Ik zeg
jullie: wiens gezindheid en geloof in het vervolg niet zal zijn als dat van jullie,
diens ziel zal het rijk Gods nauwelijks kunnen verwerven! Als jullie op die manier
in je hart steeds bij Mij zullen blijven, zal Ik, krachtig werkzaam in de geest, ook
bij en temidden van jullie blijven; en degenen bij wie Ik zal blijven zullen nooit
gebrek en nood hoeven te lijden, niet wat hun aardse behoeften betreft en nog
minder wat betreft de behoeften van hun ziel.
[4] Gebrek, nood en allerlei ellende laat Ik alleen onder de mensen komen als ze
helemaal afvallig van Mij zijn geworden, en deels duistere en domme afgodendienaren en deels puur zelfzuchtige en goddeloze wereldse mensen zijn
geworden. Want nood en gebrek dwingen de mensen na te denken over de
oorzaken van hun ellende en maken hen vindingrijk en scherpzinnig, en op die
manier zullen er heel snel verstandige en wijze mannen opstaan uit een volk, die
hun medemensen de ogen openen en hun de bronnen van de algemene ellende
tonen. Dan verlaten velen hun verlammende traagheid om zich te wapenen voor de
strijd tegen die machtig geworden leeglopers, die als tirannen heersen over de
volkeren die ze met blindheid hebben geslagen en die de eigenlijke aanstichters van
de algemene ellende op deze aarde zijn. Zij zullen door vaak harde strijd helemaal
overwonnen en verdreven worden of op zijn minst gedwongen worden om de
volkeren zulke wetten te geven dat daaronder te leven valt. En zo doen dan altijd
geluk en welstand hun intrede onder de mensen, al naargelang de mensen weer zijn
teruggekeerd op hun weg naar de enig ware God.
[5] Als de mensen zich nooit van God zouden afkeren, zouden ze ook nooit tot
nood en ellende vervallen.
[6] Als jullie dus ook in jullie nakomelingen steeds in geloof en daad volgens Mijn
leer in en bij Mij blijven, zullen jullie ook nooit ellende hoeven door te maken. Ook
ziekten van het lichaam zullen jullie zielen niet angstig en kleinmoedig maken;
want lichamelijke ziekten zijn altijd alleen maar de bittere gevolgen van het niet
opvolgen van de geboden die Ik de mensen altijd duidelijk heb meegedeeld.
[7] Wie zich reeds vanaf zijn jeugd trouw aan deze geboden houdt, zal tot op hoge
leeftijd geen arts nodig hebben en zijn nakomelingen zullen niet hoeven te lijden
onder de zonden van hun ouders, zoals dat bij de oude, aan God trouwe volkeren
vaak eeuwenlang het geval was. Maar steeds als de mensen begonnen te ontaarden,
is er ook weldra ernstig lichamelijk lijden over hen gekomen en hebben ze de
gevolgen leren kennen van het te weinig of helemaal niet in acht nemen van Gods
geboden.
[8] Want als er bijvoorbeeld iemand is die voor een of ander doel een kunstige
machine kan vervaardigen, dan begrijpt hij vanzelf ook hoe die voor een doelmatig
gebruik toegepast moet worden en hoe men de machine moet hanteren, zodat die
niet beschadigd raakt en vervolgens volledig ongeschikt wordt voor verder gebruik.
En als de deskundige maker degene die de machine van hem heeft gekocht om te
gebruiken, zegt en laat zien waar hij op moet letten om er een duurzaam en nuttig
gebruik van te kunnen maken, moet de koper toch ook precies in acht nemen wat
de meester van de machine hem heeft gezegd. Maar als de koper er mettertijd uit
eigenwijsheid of lichtzinnigheid niet meer op let hoe de machine behandeld en
gebruikt moet worden, dan is het aan hemzelf te wijten dat de machine beschadigd
is geraakt en voor het juiste gebruik dus geheel of gedeeltelijk onbruikbaar is
geworden.
[9] God is de grote Meester van de machine van het menselijke lichaam, dat Hij als
een uiterst kunstige machine voor de mensen heeft ingericht om er een nuttig
gebruik van te maken. Als de ziel deze tot leven gebrachte machine gebruikt
volgens het advies dat haar duidelijk is meegedeeld -en dat zijn de tien geboden
van God -dan zal het lichaam ook steeds zijn goed te gebruiken gezondheid
behouden; als de ziel echter mettertijd traag en zinnelijk is geworden en geen acht
meer slaat op deze geboden van de eeuwig grote Meester van de machine, dan is
het ook aan haarzelf te wijten als haar lichaam tot allerlei ellende is vervallen. Ik
denk dat jullie Mij allemaal goed begrepen hebben; laten we nu dus naar de herberg
gaan.'
[10] De Grieken bedankten Mij uitvoerig voor deze les, en ook Mijn leerlingen
zeiden: 'Dat was weer eens duidelijke taal!'
[11] Daarop gingen wij op weg om ons naar de reeds vermelde herberg te begeven,
waar al een rijkelijk en goed bereid maal op ons stond te wachten.
36 Waarom de Heer de weduwe bezoekt
[1] Toen de weduwe ook de Grieken zag aankomen, was zij bang dat ze te weinig
had voorbereid.
[2] Maar Ik stelde haar gerust en zei dat wat ze had klaargemaakt voor allemaal
voldoende zou zijn.
[3] Ze geloofde dat, en wij gingen aan tafel zitten en hadden meer dan voldoende te
eten en te drinken.
[4] Iedereen - en vooral de weduwe, die heel goed wist voor hoeveel gasten zij eten
had klaargemaakt -begon zich er echter buitengewoon over te verbazen dat er nu
meer dan drie keer zoveel gasten al een uur lang aten en dronken, terwijl men aan
de schalen nog niet merkte dat de spijzen daarin minder waren geworden. Ook de
wijnkaraffen leken zichzelf opnieuw te vullen.
[5] Toen dat zo nog een poosje voortduurde, kwam de weduwe met haar zoon naar
Mij toe en zei: 'O Heer, nu weet ik pas goed wie er in Uw zeer heilige en
aanbiddelijke persoon in mijn onwaardige huis is gekomen! De Grieken hadden
gelijk dat ze de oude rabbi op zijn ingebeelde Joodse wijsheid wezen en zo lieten
zien dat zij verreweg de wijsten zijn. Hij heeft zich ook wijselijk uit de voeten
gemaakt en is vanavond niet zoals gewoonlijk bij mij gekomen. Maar nu, o Heer,
Heer, wil ik toch graag ook uit Uw heilige mond vernemen wat mij in Uw ogen zo
waardig heeft gemaakt dat U mij, een arme zondares, zo'n genade wilde betonen!'
[6] Ik zei: 'Ik ken jouw leven al wel vanaf je geboorte, maar Ik ken ook je hart,
waar vele armen hun leven aan te danken hebben; en daarom ben Ik bij je gekomen
in je zeer grote nood. Want jij bent zelf al tamelijk oud en zwak, en deze enige
zoon van je moest je voornaamste steun worden, zoals je ook terecht hoopte; maar
hij werd ziek en stierf. Omdat Ik jouw verdriet en nood wel zag, maar daarnaast
ook de nood van de vele armen die snel zou optreden, omdat ze als gevolg van
jouw eigen zwakheid en hulpeloosheid steeds meer de verzorging kwijtgeraakt
zouden zijn die ze tot nu toe in jouw huis ontvingen, ben Ik gekomen om niet alleen
jou, maar ook de vele armen en andere mensen die door allerlei nood gekweld
worden op wonderbaarlijke wijze te helpen.
[7] Kijk, dat is de eigenlijke reden die Mij ertoe bracht om naar je toe te komen!
Want waarlijk, waarlijk, Ik zeg jullie allemaal: wie altijd naar vermogen zijn arme
en gekwelde medemensen in alle vriendelijkheid barmhartigheid en liefde bewijst,
zal ook bij Mij barmhartigheid, liefde en vriendelijkheid vinden; want het ware rijk
Gods, dat nu in Mijn persoon bij jullie is gekomen, is, dat jullie Godboven alles
liefhebben en jullie naasten als jezelf. Wie dat doet, vervult de hele wet en bevindt
zich in de volle genade van God, en de zegenende hand van Jehova is over hem
uitgestrekt. Wie in die liefde volhardt, is en blijft in Mij en Ik in hem. En wie in Mij
is, zoals Ik in hem, heeft het eeuwige leven in zich en zal de dood niet zien en
smaken; want op die manier is hij reeds in deze wereld een echte burger van Gods
rijk, waarin eeuwig geen dood meer bestaat. Neem dat allemaal goed ter harte en
handel ernaar; want Ik ben in deze wereld gekomen om de mensen het ware
Godsrijk te brengen en hen te verlossen van alle blindheid en de dood van hun
zielen, die jullie tot nu toe stevig gevangen hield. Als iemand van jullie nu nog iets
wil weten, kan hij het vragen, dan zal Ik hem antwoord geven.’
[8] Toen Ik uitgesproken was, wendde de opnieuw tot leven gewekte zoon van de
weduwe zich tot Mij en zei: 'O Heer van het leven, kijk, ik was volkomen dood en
leef nu weer door Uw genade. Als ik Uw heilige wil, die U ons nu bekend gemaakt
hebt, heel nauwkeurig in acht neem, zal ik dan eeuwig verder leven en nooit meer
sterven? Want sterven is verschrikkelijk bitter, en ik zou het niet graag nog een
keer meemaken! Als je eenmaal dood bent merkje natuurlijk geen pijn meer en is
alle angst en vrees weg, omdat je niets om je heen meer weet, voelt, ziet of hoort;
maar voordat je helemaal dood bent, heb je wel heel veel angst en pijn! Daarom
zou ik U, o Heer van het leven, willen vragen of U mij en ook alle andere goede
mensen niet meer wilt laten sterven!'
[9] Ik zei: 'Mijn dierbare zoon! Ik heb jullie allemaal zojuist toch al getrouw en
naar waarheid verteld dat degenen die in Mij geloven, Mij boven alles liefhebben
en hun naasten als zichzelf, de dood niet zullen zien, voelen of smaken; want hoe
kan iemand sterven, die volgens wat Ik heb gezegd het eeuwige leven in zich heeft?
[10] Maar je zei ook dat de dood in zekere zin wel goed is, wanneer men eenmaal
helemaal dood is, omdat men dan niets meer hoort, ziet of voelt en zodoende niets
meer van zichzelf weet; maar dat, Mijn beste zoon, is niet zoals jij nu volgens jouw
gevoel oordeelt! Jij hebt nu weliswaar de indruk dat jij in je toestand van
lichamelijke dood helemaal dood en zonder bewustzijn was; maar dat was niet zo.
[11] Want dat je je nu niets herinnert van wat jouw ziel allemaal heeft meegemaakt
terwijl ze niet in haar lichaam aanwezig was, dat heb Ik heel wijs zo beschikt; want
als jouw ziel de herinnering had behouden aan hoe uiterst goed en gelukkig ze zich
voelde temidden van vele engelen in het paradijswaar ze zich bevond, en hoe
verdrietig ze werd toen dezen haar vertelden dat ze volgens de wil van Jehova nog
een keer in haar lichaam zou moeten terugkeren, dan zou jij je nu, terwijl je weer
met je lichaam verenigd bent, niet zo blij voelen als nu. Ik zou je de volledige
herinnering daaraan direct weer helemaal kunnen geven, als Ik dat wilde; maar daar
zou Ik je geen goed mee doen, omdat je daardoor voor vele jaren volkomen
ongeschikt zou raken voor deze wereld, waarin je nog veel te doen zult krijgen.
[12] Wanneer je oud bent zal er wel weer een moment komen dat Ik je ziel uit je
lichaam bij Mij zal roepen; dan zal Ik je ook van tevoren de herinnering teruggeven
aan de drie dagen durende toestand in het paradijs van Mijn engelen, en dan zul jij
Mij zelf op je knieën smeken om jou als ziel te verlossen van haar vervallen
geraakte lichaam.
[13] Jouw lichaam zal dan weliswaar nog een keer voor eens en altijd dood gaan en
er zal geen levensbewustzijn in achterblijven; maar jij zult daarna verder leven in
een totaal bewustzijn van jezelf en je zult samen met Mijn engelen omhoog stijgen,
steeds gelukkiger wordend van het ene wijsheids en liefdesniveau naar het andere,
en je zult de Vader, die in Mij woont, steeds dieper en dieper leren kennen en Zijn
talloze, eindeloos vele grote scheppingen bewonderen.
[14] Kijk, Mijn dierbare zoon, zo is het en zo zal het zijn, en dat kun je wel van Mij
aannemen; want Ik, die jou nu weer in dit aardse leven heeft teruggeroepen, en Ik
als de eeuwige Liefde, Wijsheid, Macht, Kracht, Licht, Waarheid en het Leven Zelf
heb dat je nu geopenbaard!'
37 De voorwaarde voor een persoonlijke openbaring van God
[1] (De Heer:) 'Nu moet je dat allemaal natuurlijk enkel geloven; maar als je geloof
door werken levend wordt, zul je door je levende geloof beginnen te schouwen, zelf
te voelen en ten diepste overtuigd te weten, en dat is veel beter voor de ziel van de
mens dan wanneer ze iets pas als overtuigend waar aanneemt, als ze het zich door
haar eigen zoeken en speuren met grote moeite langs de weg van de ervaring eigen
heeft gemaakt.
[2] Weliswaar is zo'n zoekende en ijverig speurende ziel zeker ook haar loon
waard, omdat immers iedere arbeider zijn loon waard is, maar als een ziel de
waarheid, die ze zogezegd verneemt uit Gods mond, gelooft en ernaar handelt, is
dat beter; want zodoende verenigt ze door de liefde Mijn geest met zichzelf, en die
kan haar in een uur meer lichtende wijsheid geven, en doet dat ook, dan ze langs de
weg van eigen onderzoek in honderd jaar kan verwerven. Maar daarom zou een
vrome, gelovige ziel het juiste zoeken en speuren niet aan de kant moeten zetten!
Want ieder mens zou alles moeten onderzoeken wat hij van mensen hoort en het
goede, dat ook altijd waar is, behouden; maar wat gemakkelijk herkenbaar door
Mijzelf aan de mensen wordt geopenbaard, hoeft de mens niet uitvoerig te
onderzoeken, maar dat hoeft hij alleen maar te geloven en ernaar te handelen; dan
zal hij weldra heel duidelijk merken dat het echt werkt.
[3] Wie in Mij gelooft, Mijn wil doet en Mij boven alles liefheeft en zijn naaste als
zichzelf, bij hem zal Ikzelf komen en Mij getrouw aan hem openbaren. In de
toekomst zal het echter zo zijn, dat tenslotte iedereen die waarachtig naar Mij als de
eeuwige waarheid verlangt, door Mij onderricht zal worden; want Ik, die de
waarheid in de Vader ben, ben als een Zoon, maar de eeuwige liefde in Mij is de
Vader. Wie dus door de liefde of de Vader aangetrokken wordt, komt ook tot de
Zoon ofwel tot de waarheid.
[4] Daarom is het beter om Mij door middel van de liefde te naderen dan door het
onderzoeken van de zuivere waarheid. Want met de liefde komt onvermijdelijk ook
de geest der waarheid, net zoals met het vuur, dat tot .een levende vlam is
opgelaaid, het licht komt; als iemand echter wel een ver licht ziet en er achteraan
rent, zal hij beslist langer werk hebben voor hij de plaats van het licht kan bereiken,
om daar ook door de levende vlam van het licht tot leven verwarmd te worden.
[5] Wie God werkelijk zoekt, moet Hem in zijn eigen. hart zoeken, .dus in de geest
van de liefde, waarin al het leven en alle waarheld verborgen is, dan zal hij God en
Zijn rijk ook snel en gemakkelijk vinden -langs iedere andere weg echter met
moeite, en in deze wereld dikwijls al helemaal met.
[6] In de Schrift staat ook dat de mens God moet aanbidden. Maar hoe moet hij
God aanbidden, als hij ten eerste God nog nooit anders heeft gekend dan van horen
zeggen en daarbij nauwelijks gelooft dat er zo'n God bestaat, en als hij ten tweede
in de verste verte niet weet wat het wil zeggen God te aanbidden! Aan dat
lippengebed, waar het hart geen deel aan heeft, kan God, die de eeuwige en
zuiverste liefde zelf is, toch geen welbehagen hebben.
[7] God aanbidden wil zeggen: Hem steeds boven alles liefhebben en zijn naaste als
zichzelf. En God werkelijk liefhebben wil zeggen: heel trouw Zijn geboden
houden, ook onder vaak meest onaangename levensomstandigheden, die God, als
het volgens Zijn liefde en wijsheid op de een of andere manier nodig is, over deze
en gene laat komen als versterking en levensoefening voor zijn ziel, die te sterk
door de materie is aangetrokken; want alleen God kent iedere ziel, haar natuur en
eigenschappen, en weet ook het duidelijkste en beste hoe die ziel op de ware
levensweg geholpen kan worden.
[8] God is in Zichzelf dus de hoogste en zuiverste geest, omdat Hij de zuiverste
liefde is, en moet daarom door degenen die Hem echt willen aanbidden, in de geest
en in waarheid aanbeden worden, en wel zonder onderbreking gedurende het hele
leven, zoals ook alle engelen dat in de hemel eeuwig doen!
[9] Als het lippengebed een goede en God welgevallige manier van aanbidden zou
zijn en God dat van de mensen en engelen zou verlangen, dan zou Hij net zo zwak,
ijdel en onwijs zijn als een blinde en hoogmoedige Farizeeër, die door iedereen
boven alles hoog geëerd wil worden en over iedereen wil heersen. Want als een
mens dag en nacht met zijn mond tot God zou moeten bidden, en wel zonder
onderbreking, waar zou hij dan de tijd voor ander noodzakelijk werk vandaan halen
en hoe zou hij dan zichzelf en de zijnen de noodzakelijke voeding voor het lichaam
verschaffen? Helaas bestaan er onder de Joden nu een groot aantal van zulke
dwazen, en die zullen ook in de toekomst bestaan, die God met vrijwel eindeloze
lippengebeden aanbidden en denken dat dat een echte godsdienst is en dat God daar
welbehagen in heeft, in het bijzonder wanneer dat gejammer met de lippen met
allerlei ceremoniën vergezeld gaat.
[10] Maar waarlijk, Ik zeg jullie allen: waar Ik op die manier door de mensen
aanbeden en geëerd word, zal Ik direct Mijn gezicht afkeren en nooit aandacht
schenken aan zo'n aanbidding en verering, en wel om de mensen praktisch te laten
zien dat dergelijke aanbiddingen en vereringen een ware gruwel voor Mij zijn en
dat Ik daar nooit aandacht aan schenk, en al helemaal nooit wanneer ze door
priesters voor geld verricht worden. Want degene die bidt terwijl hij daar door
iemand voor betaald wordt, mompelt enkel voor de schijn zo'n gebed voor zich uit,
meestal zonder enig geloof, terwijl degene Voor wie dat gebed zou moeten helpen,
zelf te traag is om zijn knieën voor God te buigen en daarom liever een ander voor
zich laat bidden.
[11] Heb dus God lief boven alles en jullie naasten als jezelf, doe zelfs goed aan
degenen die jullie kwaad doen en bidt op dezelfde manier ook voor jullie vijanden,
bidt eveneens voor hen die jullie haten en vervloeken en vergeldt geen kwaad met
kwaad -behalve in het uiterste geval van nood, om daardoor misschien een echte
misdadiger van de weg van de zonde op de weg van de deugd te brengen -dan zal
Ik zo'n echt en levend gebed met het innigste vaderlijke welgevallen aanzien en
werkelijk geen van jullie beden onverhoord laten! Maar een puur lippengebed
zonder hart of zonder het volste geloof zal Ik nooit aanzien of hoe dan ook
verhoren. N u heb Ik jullie naar waarheid de juiste levensweg getoond; wandel en
handel aldus, dan zullen jullie zodoende in Mij zijn en blijven, en Ik in jullie!
[12] En degene in wie Ik ben door zijn liefde voor Mij en van daaruit voor zijn
naaste, zal niet in de nacht van het gericht en de dood van de ziel wandelen, maar
steeds in een volkomen helder levensdaglicht.
[13] En zeg Mij nu, Mijn beste zoon, hoe en of je dat hebt begrepen. Want als je het
goed hebt begrepen, zul je er ook op de juiste manier naar handelen en zal het licht
in je worden!'
38 De zorg van de jongeman
[1] De jongeman zei: 'O Heer, Heer en eeuwige Meester van het leven, ik heb het
allemaal goed begrepen, en het schijnt mij nu werkelijk toe alsof het in mijn hart nu
reeds helemaal vrij en vollevenslicht is geworden; daarom ben ik er op voorhand al
ten volste van overtuigd dat er mettertijd nog veel meer levenslicht in mij zal
komen, als ik zelf in volle ernst volgens Uw heilige leer aan het werk zal gaan! O
Heer, Heer! Laat toch vele, ja alle mensen op die manier in Uw liefde verlicht
worden; dan zullen wij mensen ons reeds in deze wereld in het paradijs bevinden!
[2] Maar nu bespeur ik in mijzelf ook de diepe nacht in Jeruzalem, waarmee wij
nog heel veel strijd zullen moeten doormaken om de algemene klaarlichte
levensdag te doen aanbreken; want in het licht dat nu in mij ontwaakt is, zie ik pas
de verschrikkelijke tegenstelling tussen Uw zuivere leer en de ten hemel
schreiende, bedrieglijke en volkomen valse leerstellingen en armzalige wetten van
de tempel. Hoe zal men die tegemoet kunnen treden? Want de tempeldienaren
hebben nog altijd de aardse macht in handen en vervolgen iedereen die anders
gelooft, denkt en handelt te vuur en te zwaard. Als ze hierheen komen en ons
aantreffen, terwijl wij leven en handelen volgens Uw leer, en ons naar de reden
vragen, dan zullen wij als in Uw waarheid staande mensen toch alleen de waarheid
moeten zeggen, om niet voor leugenaar te staan tegenover hen en ook tegenover U,
o Heer, Heer!
[3] O eeuwige Heer van alles wat bestaat en van hemel en aarde, geef ons ook in
dat opzicht raad; want hoewel ik nog jong ben, zie ik nu plotseling maar al te goed
in dat wij misschien al heel binnenkort te maken zullen krijgen met heel bittere en
harde vervolgingen van de kant van de tempeldienaren, en wel des te meer
naarmate wij ernstiger en actiever volgens Uw leer zullen leven en handelen. O
Heer, Heer, wat moeten wij dan doen?'
[4] Ik zei: 'Nou, nou, Mijn beste zoon! Ben Ik ten eerste niet machtiger dan de
tempel, die ook in Mij niet gelooft, maar Mij alleen maar voortdurend vervolgt en
probeert Mij gevangen te nemen en te gronde te richten? Wie in Mij gelooft, op Mij
bouwt en Mij vertrouwt, zal Ik toch ook wel te hulp kunnen komen tegen de blinde
macht van de tempel! Geloof je dat?'
[5] De jongeman zei: 'O Heer, Heer, vergeef mij mijn nodeloze dwaze angst; ik
geloof, ik geloof het zonder twijfel! U, de eeuwig enige Heer over leven en dood
zult de Uwen ook tegen alle hellemachten weten te beschermen, hoezeer ze er ook
opuit zijn om op de hele aarde Gods rijk te vernietigen en het rijk van de eeuwige
dood te stichten.'
[6] Ik zei: 'Heel zeker, waarachtig en gewis! Maar ten tweede zeg Ik je ook nog:
wees in jezelf weliswaar zacht als duiven, maar tegenover de wereld listig als
slangen! Want Ik wil niet dat jullie Mijn parels openlijk aan alle wereldse zwijnen
laten zien en ze hen toewerpen.
[7] Als men jullie ter verantwoording zal roepen, zal Ik het antwoord wel in jullie
mond leggen -en echt, dan zal niet één op de duizend in staat zijn jullie van repliek
te dienen. Als Ik jullie ook deze verzekering nog geef, kunnen jullie in Mijn naam
iedere strijd die je te wachten staat, heel moedig onder ogen zien. Want in deze tijd
zal de uitbreiding van Mijn rijk onder de mensen geweld nodig hebben, en zij die
het willen hebben, zullen het ook met geweld naar zich toe moeten trekken! De
zekere over,:inning zal echte:. niet moeilijk te bevechten zijn, omdat Ikzelf als de
machtigste Held de strijders voor Mijn rijk alle hulp zal geven! - Begrijp je dat
ook?'
..
[8] De jongeman zei: 'Ja, Heer, Heer, met Uw genade is alles gemakkelijk te
begrijpen; want met Uw leer geeft U degene die ernstig volgens de goddelijke
betekenis ervan wil leven, ook het juiste begrip en daarmee ook de moed om de
strijd voor de goddelijke, zuivere en levensechte waarheid met iedere vijand aan te
gaan en zegevierend te doorstaan. Want ik was dood, en Uw goddelijk almachtige
Woord heeft mijn ledematen weer tot leven gewekt .en mijn hart gedwongen weer
te gaan kloppen, en evenzo heeft Uw almachtige wil nu ook onze schalen en
karaffen niet leeg laten worden. Bovendien hebt U ons allemaal nog het grootste
levensbezit geschonken door de gave van Uw leer, waardoor wij nu reeds heel
bewust weten en heel goed inzien wat wij moeten doen en waarom.
[9] Als wij dat nu allemaal weten en U, o Heer, Heer, ook als de enig ware God
hebben herkend, dan moet dat ons immers het volste geloof en het innigste
vertrouwen geven dat U ons ook in de strijd tegen de vijanden van de waarheid zult
beschermen en ons altijd de zekere overwinning over hen zult geven, omdat U, de
eeuwige Waarheid, ons dat getrouw hebt beloofd. In ons hart zullen wij wel zacht
zijn als duiven, maar met Uw hulp, o Heer, Heer, zal het ons ook aan listigheid
tegenover onze eventuele vijanden niet ontbreken.'
39 Jacobus vraagt naar de geestelijke betekenis
van de opwekking van de dode jongeman
[1] Na deze voor een jongeman zeer geestrijke woorden, waarover zelfs al Mijn
leerlingen zich erg verwonderden, zei Mijn oude leerling Jacobus de Oudere: 'Heer
en Meester! U weet hoe zelden er een woord over mijn lippen komt; maar nu voel
ik een drang in mijn hart om ook eens een paar woorden te zeggen, als U mij dat
wilt toestaan.'
[2] Ik zei: 'Mijn beste broeder! Als Ik niet wilde dat ook jij een keer onder mensen
zou spreken, zou je hart even rustig zijn als altijd; maar Ik wil dat ook jij eens wat
zegt, dus doe je mond maar open en zeg, watje innerlijke bewustzijn je zal geven!'
[3] Hierop stond Jacobus op en zei: ' Al meer dan twee jaar zijn wij met U in heel
veel plaatsen en landen geweest, en wij waren getuige van de talloze wonderen die
U met Uw wil hebt gedaan; en ook hebt U ons de macht gegeven om in Uw naam
zieken te genezen en bezetenen van hun boze geesten te bevrijden. Kortom, als
iemand al datgene waar wij getuige van zijn geweest in boeken zou opschrijven,
zou hij daar nog in geen honderd jaar mee klaar komen, en het verstand van zelfs
de meest wijze wereldse mens zou de betekenis van die geschriften ook niet vatten
en begrijpen. Maar Uw daad hier in Nahim heeft mij buitengewoon bewogen, en ik
beken hier openlijk: in deze daad van U schijnt een heel bijzondere, diep
geestelijke en profetische betekenis verborgen te liggen.
[4] Uiteindelijk ligt er in ieder van Uw vele leringen en daden wel een diepe
geestelijke zin verborgen, en veel daarvan heb ik in het verborgene voor mijzelf al
ontraadseld; maar achter deze daad van U lijkt naar mijn gevoel iets bijzonder
groots en voor de toekomst zeer belangrijks verborgen te zijn, en ik voel nu een
machtig groot verlangen om van U, al zijn het er maar enkele, aanwijzingen te
krijgen over waar deze daad van U in voorspellende zin naar verwijst!'
[5] Ik zei: 'Dat is goed geoordeeld, Mijn beste broeder Jacobus; al vanaf Mijn
aardse geboorte was je steeds in Mijn nabijheid en bent dus ook een trouwe getuige
geweest van al Mijn aardse gangen, woorden en daden, en dat ben je nog en zul je
ook blijven.Achter deze daad gaat inderdaad iets heel bijzonders schuil; maar wat
er voor de ogen van de mensen achter schuilgaat is voor het menselijke verstand,
zoals dat nu is, en voor dat van jullie niet goed te vatten.
[6] In Mijzelf zie Ik natuurlijk de hele, nooit eindigende eeuwigheid onthuld, en
dus ook wat achter deze daad van Mij verborgen is, als een reeds voltooide daad;
maar jullie geest, die zich als het ware nu nog in zijn kindertijd bevindt, kan dat
niet zien of vatten.
[7] Maar omdat jij al zo'n stille denker bent en zelf ook begrijpt en voelt dat Ik niets
doe wat niet voor de hele oneindigheid en eeuwigheid een overeenstemmende
betekenis heeft, en aangezien jij nu voor jezelf een paar aanwijzingen van Mij zou
willen hebben, kan Ik je er ook wel een paar geven; luister dus!
[8] Kijk, waarom Ikzelf als een mensenzoon in deze wereld ben gekomen heb Ik
jullie en ook heel veel andere mensen maar al te vaak verteld, onder voortdurende
verwijzing naar de profeten, en hier heb Ik dat al eerder opnieuw aangeroerd. Ik
heb jullie echter ook al meer dan voldoende getoond hoe Mijn leer, die werkelijk
een door Mijzelf nieuw gestichte kerk is, in de komende tijden onder de mensen
zijn loop zal nemen. Ik heb jullie dat in Jeruzalem ook getoond met grote tekenen
aan het firmament; en zie wat hier nu gebeurd is, komt overeen met die laatste en
allerdonkerste tijd, waarin Mijn leer zal ontaarden tot een duizendmaal grotere
afgodendienst dan er tot nu toe ooit een zuivere goddelijke leer is ontaard, en
waarin men voor gestorven en door de priesters heilig en zalig verklaarde mensen
en zelfs hun vergane gebeente altaren en tempels zal bouwen en hun daarin
goddelijke eer zal bewijzen.
[9] Jullie, Mijn leerlingen, heb Ik al bij verscheidene gelegenheden openlijk gezegd
en getoond dat Mijn rijk niet van deze wereld is en dat jullie je ook niet bezorgd
moeten maken over wat jullie de volgende dag zullen eten en drinken; maar dat
jullie moeten proberen het rijk Gods en zijn gerechtigheid onder de mensen te
verspreiden en je daar door niemand plichtmatig voor moeten laten betalen, maar
alleen aannemen wat de liefde van de mensen jullie in Mijn naam zal geven - want
jullie hebben alles voor niets van Mij ontvangen, en voor niets moeten jullie het
ook weer aan anderen geven!
[10] Ook heb Ik tegen jullie en tegen de andere zeventig leerlingen, die Ik in
Emmaüs heb uitgezonden om de mensen het evangelie uit de hemelen te
verkondigen, gezegd dat niemand twee mantels moet hebben, geen tas om iets in te
doen en ook geen stok om zich tegen een vijand te weer te stellen; want Mijn naam,
Mijn woord en Mijn genade moet iedereen genoeg zijn!
[11] Zo heb Ik jullie en vele andere mensen ook getrouwen openlijk gezegd dat
jullie niemand moeten veroordelen, om niet eenmaal zelf veroordeeld te worden, en
dat jullie ook niemand moeten vervloeken en verdoemen en nooit iemand vijandig
moeten vervolgen, om niet datzelfde te moeten ondergaan; want met de maat
waarmee jullie zelf zullen meten, zullen jullie ook terugbetaald worden!
[12] Ja, jullie moeten bidden voor wie jullie haten en vervloeken, en goed doen aan
degenen die trachten jullie kwaad te doen; dan zullen jullie de beloning van Mij
kunnen verwachten en op die manier gloeiende kolen op de hoofden van jullie
vijanden stapelen en hen des te eerder tot jullie vrienden maken!
[13] Kijk, Ik heb jullie bevolen te onderwijzen, te leven en te handelen onder de
vlag van de ware en echte naastenliefde en Ik heb jullie ook gezegd dat men jullie
altijd als Mijn ware leerlingen zal herkennen aan het feit dat jullie elkaar als
broeders zullen liefhebben, zoals Ikzelf jullie liefheb, en dat men Mijn echte
volgelingen altijd aan de werken van onbaatzuchtige naastenliefde zal herkennen .
[14] Maar kijk, zo zal het in die zeer duistere tijd niet zijn, maar juist lijnrecht
tegenovergesteld aan deze leer, die Ik jullie naar waarheid heb geopenbaard!'
40 Over de geestelijke omstandigheden van onze tijd
[1] (De Heer:) 'In die tijd zullen het ware geloof en de zuivere liefde helemaal
uitdoven. In plaats daarvan zal er onder de ergste strafrechtelijke wetten een
waangeloof aan de mensen worden opgedrongen, zoals ook een kwaadaardige
koorts het menselijk lichaam de dood opdringt. En als er een of andere door Mijn
geest gesterkte gemeente zal opstaan tegen de valse leraren en profeten die in het
goud, zilver, edelstenen en andere grote aardse goederen baden en die hoogmoedig,
heerszuchtig en zelfzuchtig als ze zijn, zich aan de mensen voordoen als jullie enig
ware opvolgers en Mijn plaatsvervangers om ten hoogste vereerd te worden, en als
die gemeente hun zal tonen dat ze juist het tegendeel zijn van hoe ze zich met de
brutaalste en godvergeten onbeschaamdheid aan de mensen presenteren, door hen
te dwingen om alleen bij hen hun zielenheil en de waarheid te zoeken, dan zullen er
strijd en oorlogen en vervolgingen zijn, zoals er sinds het begin van de mensen op
deze aarde nog niet hebben plaatsgevonden.
[2] Maar de allerergste en allerduisterste toestand zal niet lang duren, en dan zal het
gebeuren dat de valse leraren en profeten uiteindelijk zichzelf de doodsteek zullen
geven. Want dan zal Mijn geest, dat wil zeggen de geest van alle waarheid,
ontwaken onder de op vele manieren gekwelde mensen, de zon des levens zal
geweldig beginnen te stralen en de nacht van de dood zal in haar oude graf
ondergaan.
[3] Ik heb jullie die duistere tijd, die Ik nu weergeef, al verscheidene keren
voorspeld en heb die nu alleen maar weer genoemd, opdat jullie des te
gemakkelijker de overeenkomst ontdekken tussen de gebeurtenis van vanavond en
die toekomstige tijd.
[4] Kijk, dit kleine stadje, dat aan bijna alle kanten door heidense dorpjes en
buurtschappen omringd is, wordt nog door een klein aantal Joden bewoond, die
zich evenals enkele orthodoxe Samaritanen in een zuiverder jodendom bevinden en
voor wie de wetten van de tempel merendeels een gruwel zijn! Zij zien de slechte
en troebele handelwijze van de tempel heel goed, hoewel ze zich daar niet tegen
kunnen verzetten. Hun buren zijn heidenen, die weliswaar ook niets met hun
afgoden ophebben, maar ter wille van de uiterlijke schijn toch nog moeten doen
alsof die belangrijk voor hen zijn. Maar eigenlijk geloven ze al in helemaal niets
anders meer dan in een goede winst, die ze op een of andere manier buit kunnen
maken.
[5] Kijk, dat zal in die door Mij voorspelde tijd ook zo zijn, maar dan op grote
schaal, wereldwijd!
[6] Een zuivere gemeente zal op soortgelijke wijze als dit stadje voortbestaan, eerst
omgeven door mensen zonder enig geloof, die alleen maar allerlei winstgevende
industrie zullen bedrijven en zich niet om Mijn zuivere leer en nog minder om het
beruchte heidendom van Rome in die tijd zullen bekommeren. Onder zulke
omstandigheden zal die zuivere gemeente er dan ook beginnen uit te zien als een
bedroefde weduwe.
[7] Mijn zuivere leer zal lijken op de weduwe die zo treurig was en wier dode zoon
Ik weer tot leven heb gewekt; en het geloof betekent de dode zoon, die Ik opwekte.
Hij werd gedood door de kwaadaardige koorts, die weer overeenkomt met de
wereldse mentaliteit die vol winstbejag is, waartoe ook deze mensen hier
overgingen, en wel op grond van de weerzinwekkende en slechte bedriegerij van
Jeruzalem en daarnaast ook op grond van de totale afwezigheid van de heidenen die
dit dorp omringen, die in de voorspelde vreselijke toekomstige tijd de naam
'industriëlen' zullen hebben.
[8] Op grond van dat alles gaat dus het voorheen zuivere, zij het ook jonge geloof
omdat het pas ongeveer zestien jaar geleden ingeburgerd is geraakt door een
Samaritaan die hier kwam wonen en die de echtgenoot van deze weduwe was -te
gronde door de koorts van de wereldse mentaliteit, omdat hij sterft en wij hem als
een dode ontmoetten.
[9] Maar dan kom Ikzelf, bekeer de heidenen en kom met hen hierheen op de meest
treurige avond van deze gemeente; Ik maak het dode geloof weer levend en geef
het weer terug aan de weduwe, dus aan de zuivere leer van God. En na deze daad
van Mij zullen ook alle heidenen hierheen komen, het weer opnieuw tot leven
gewekte geloof in één, enig ware God aannemen en hun leven inrichten volgens
Zijn wil die Hij hun bekend heeft gemaakt.
[10] Het blinde meisje, dat Ik ziende heb gemaakt, stelt echter de volkomen
ongelovige industrie voor van die tijd waar het nu over gaat, en die zal dermate
karig en schraal zijn dat de te trotse en prachtminnende koningen met alle geweld
zware belastingen van de mensen zullen eisen, zelfs over wat ze eten en drinken, en
daardoor zullen er grote nood, duurte, ongeloof en liefdeloosheid ontstaan onder de
mensen, die elkaar over en weer zullen bedriegen en vervolgen.
[11] Maar onthoud dat goed! - als de nood het hoogst zal zijn, zal Ik komen
vanwege de weinige rechtvaardigen, de ellende uitroeien van de aarde en Mijn
zuivere levenslicht in de harten van de mensen laten schijnen.
[12] En met wat Ik nu heb gezegd heb Ik jou, Mijn beste broeder Jacobus, de
vingerwijzingen die je van Mij hebt verlangd ook gegeven, en jij als krachtige
denker zult het overige gemakkelijk ontdekken.
[13] Hoewel de ziel van de mens er niet gelukkiger van wordt, wanneer ze voor die
tijd de trieste toekomst kent, schaadt het haar ook niet als ze zich oefent in de
overeenstemmingen en daardoor inziet hoe alles wat er zichtbaar is en gebeurt in
deze wereld in zeer nauw verband staat met de innerlijke, verborgen wereld van de
geesten, die in zichzelf alle tijden en ruimten als in een voortdurend onthuld 'heden'
omvat, en hoe die twee betrekking op elkaar hebben. -Hebben jullie dat alles nu
goed begrepen?'
41 De leerlingen hebben een vraag over het verduisteren
van de zuivere leer van Christus
[1] Daarop zeiden allen: 'Ja, Heer en Meester, wat U nu weer voor ons hebt
opgehelderd, hebben wij wel begrepen; maar ondanks het vele dat wij uit Uw mond
hebben gehoord, is het ons nog steeds niet helemaal duidelijk waarom U het toelaat
dat er in deze wereld, nadat er uit Uw hemelen een licht onder de mensen is
gekomen, altijd weer een langdurige diepe geestelijke nacht moet volgen.
[2] Wij allemaal, die nu uit Uw mond de zuivere leer ontvangen, zullen die als
levende getuigen van Uw persoonlijke tegenwoordigheid, daden en leringen even
zuiver aan de andere mensen doorgeven, en onze opvolgers zullen dat ook weer
doen. En als er iemand zou zijn die in Uw naam misschien een ander evangelie aan
de mensen zou verkondigen, dan zult U dat toch zien en heel duidelijk weten! Uw
macht zal zo'n profeet de mond toch wel kunnen snoeren! Als dat zou gebeuren,
zien wij niet in hoe Uw zuivere en goddelijke leer ooit vervalst zou kunnen worden
en uiteindelijk in een zeer duister en grof heidendom zou kunnen veranderen.
[3] Ik zei: 'Jullie begrijpen nu nog heel veel niet, wat Ik echter wel zie! En zo zou
Ik jullie nog veel kunnen zeggen en verklaren, maar jullie zouden dat nu nog met
vatten en verdragen. Als Ik echter na Mijn hemelvaart Mijn geest van alle waarheld
over jullie zal uitstorten, zal die jullie in alle wijsheid binnenleiden, en dan zullen
jullie alles begrijpen en vatten wat jullie nu nog lang niet kunnen begrijpen en
vatten.
[4] Maar kijk, let goed op wat Ik jullie nu nog zal zeggen! Ik zal jullie geen leer
geven, maar alleen veel betekenisvolle voorbeelden, waaruit duidelijk moge
worden waarom jullie nog heel veel niet kunnen begrijpen en vatten, ondanks het
feit dat jullie al zoveel van Mij hebben gezien en gehoord.
[5] Kijk eens naar het licht van de zon en de zeer uiteenlopende uitwerking die het
heeft op de schepselen van alleen al deze aarde, en de regen die op de aarde valt en
haar zeer verschillende effecten op de planten, dieren en mensen! Op een en
hetzelfde veld staan heilzame kruiden, maar daar tussenin ook giftig onkruid. Waar
halen de giftige kruiden hun vergif vandaan, terwijl ze toch door een en dezelfde
zon beschenen worden, in dezelfde aarde hun wortels hebben en door dezelfde
regen en dauw bevochtigd en tot leven gebracht worden?
[6] Kijk, dat wordt veroorzaakt door hun inwendige geest, die het licht en de regen
in zijn karakteristieke eigenschappen verandert! De leeuw, de panter, de tijger, de
hyena, de wolf en nog een groot aantal andere roofdieren voeden zich met het vlees
van zachtmoedige dieren, en worden ook door dezelfde zon beschenen en
verwarmd en ze lessen hun dorst met hetzelfde water als de zachtmoedige en
tamme huisdieren; waar komt hun wildheid dan vandaan? Kijk, die komt voort uit
hun inwendige geest, die het zachte in zichzelf in verscheurende wildheid
verandert!
[7] Of ga maar eens een huis binnen, waar je een paar ouders zult aantreffen die
met meerdere kinderen gezegend zijn! Die kinderen hebben allemaal een en
dezelfde vader, een en dezelfde moeder, eten hetzelfde voedsel aan de tafel van hun
ouders., krijgen hetzelfde onderricht en dezelfde verzorging; maar het ene.kind is
lichamelijk sterk, het andere zwak, een ander kind is opgewekt en vlijtig in alles, en
weer een ander kind is knorrig en lui. Nog weer een ander van die kinderen heeft
veel talent en leert en begrijpt alles gemakkelijk. Weer een ander is weliswaar vol
goede wil, maar het ontbreekt hem aan talent, het leert moeilijk en begrijpt alles
maar traag en zelden op de manier zoals de leerstof begrepen moet worden. Zo
zullen jullie tussen deze kinderen nog een heleboel andere verschillen opmerken.
Ja, hoe komt dat eigenlijk? Zouden jullie ook hier met willen zeggen: 'Maar, Heer
en Meester, waarom laat U dat eigenlijk toe? Wat voor wijs doel kan dat nu toch
dienen?'
[8] Ja, kijk, ook dat komt door de innerlijke vrije geest, die dat allemaal
teweegbrengt; als dat niet zo zou zijn, zou er ook geen vrije innerlijke geest
bestaan, wiens taak het is om zichzelf uit zichzelf tot een zelfstandig bestaan te
ontwikkelen en te vormen.
[9] Hoe dat kan en waarom dat zo is, dat heb Ik jullie bij verschillende gelegenheden al laten zien en ook aanschouwelijk genoeg verklaard; maar toch vatten
jullie dergelijke dingen nog niet diepgaand genoeg, omdat de eeuwige geest van
alle waarheid en wijsheid jullie zielen nog niet helemaal doordrongen en vervuld
heeft.
[10] Als jullie de nu geschetste beelden echter enigszins grondig overwegen zal het
jullie weldra met weinig moeite duidelijker worden, hoe het zuiverste licht uit Mijn
hemelen mettertijd in de diepste duisternis veranderd kan en ook zal worden, en dat
Ik dat tenslotte toch nog eerder moet toelaten dan dat Ik met al Mijn macht en
gezag de vrije levensgeest in de mens zou knevelen.
[11] Hoe zou eigenlijk een aarde jullie bevallen, waarop het ene ding even sterk op
het andere zou lijken als het ene oog op het andere? Hoe zouden de mensen jullie
bevallen, wanneer zij in alles op elkaar zouden lijken als de mussen, van wie er niet
één wijzer en sterker is dan zijn buurman, die precies op hen.lijkt? Ik denk dat zo'n
mathematisch gelijke wereld jullie binnen zeer korte tijd erg zou gaan vervelen. En
zou dat in Mijn vrije hemelen soms anders zijn, als daar niet een nog eindeloos veel
grotere verscheidenheid en veelsoortigheid zou bestaan?
[12] Of wat zouden jullie van Mijn wijsheid vinden, als Ik alle wezens enkel de
gedaante van een ei zou hebben gegeven? Kijk, zoals het is, is het allemaal heel
juist en goed! Nu zien jullie, zoals gezegd, van heel veel dingen de reden met in;
maar de tijd zal komen dat jullie dat allemaal zullen vatten en begrijpen. Laten we
dus genoegen nemen met wat ons tot nu toe gegeven is.
[13] .Er staan echter nog spijzen en wijn voor ons op tafel, laten we dan ook nog
iets voor ons lichaam doen. Daarna zullen we ons voor de nacht ter ruste begeven
en morgen vroeg weer op weg gaan. Waarheen dat gaat, zal de geest van de Vader
ons meedelen.'
[14] De Grieken waren buitengewoon verbaasd over deze woorden van Mij en
loofden en eerden Mij. Maar Ik at en dronk ongestoord verder, en zo deden ook alle
anderen. Na het eten stond Ik op, en de weduwe liet voor Mij en Mijn leerlingen
een goed bed klaarmaken. De Grieken bleven echter bij hun tafels.
42 De weduwe en haar uit de dood opgewekte zoon
getuigen tegenover het volk
[1] Toen de weduwe hoorde dat Ik vroeg in de ochtend met Mijn leerlingen zou
vertrekken, zorgde zij ervoor dat er bijtijds een toereikend ochtendmaal
klaargemaakt zou worden. Toen wij in de vroege ochtend uit ons slaapvertrek de
gastenkamer binnenkwamen, stond het ochtendmaal dan ook al klaar, en de
weduwe kwam met haar zoon naar Mij toe en vroeg of Ik vóór Mijn vertrek met
Mijn leerlingen het ochtendmaal zou willen gebruiken.
[2] Ik zag echter dat de tafels van de Grieken nog niet gedekt waren en zei tegen de
weduwe: 'Kijk, ook de Grieken, die in Mij zijn gaan geloven, moeten niet met een
lege maag naar huis terugkeren! Dek ook voor hen de tafel, zodat ze zien dat Ik niet
alleen de Joden, maar ook de heidenen het brood des levens geen'
[3] Toen de weduwe dat hoorde, haastte ze zich naar de keuken om ook voor de
Grieken een ochtendmaal klaar te maken.
[4] Maar toen ze in de keuken kwam, trof ze reeds een toereikend ochtendmaal aan,
helemaal klaargemaakt, en heel verbaasd vroeg ze haar keukenmeisjes wie dat
tweede ochtendmaal voor de Grieken in zo korte tijd klaargemaakt had.
[5] De dienstmeisjes zeiden: 'Dat weten we niet en behalve ons hebben we ook
niemand in de keuken gezien; maar wij waren even verbaasd als jij toen we het
zagen, en wij worden door vrees overvallen! Die grote en machtige profeet, die
gisteren je zoon tot leven wekte, zal dat wel door de macht van zijn wil gedaan
hebben! Ja, ja, er is onder de Joden een groot profeet opgestaan en in hem heeft
God Zijn volk, dat Hem sterk begon te vergeten, weer eens bezocht -en als de
mensen zich niet snel zullen bekeren en boete doen, zal er op dit bezoek zeker een
groot gericht volgen dat alle boosdoeners zal verdelgen.'
[6] De weduwe zei: 'Ja zeker, ja zeker, daar zouden jullie wel eens helemaal gelijk
in kunnen hebben! Maar aangezien nu op zeer wonderbaarlijke wijze ook het
ochtendmaal voor de Grieken is klaargemaakt, moeten jullie het maar direct naar de
gastenkamer brengen en het op de tafel zetten, waar de Grieken zitten; want zo wil
de grote, van alle goddelijke geestkracht vervulde profeet het!'
[7] Na deze woorden van de weduwe werd het op wonderbaarlijke wijze bereide
ochtendmaal onmiddellijk naar de tafel van de Grieken gebracht, en direct daarna
begonnen wij het goed bereide ochtendmaal tot ons te nemen en waren daarbij heel
vrolijk.
[8] De weduwe stond op het punt de Grieken, die zich erg verbaasden over de
snelle bereiding van het ochtendmaal dat Ik voor hen had besteld, te vertellen hoe
het was klaargemaakt.
[9] Maar Ik zei tegen haar: 'Vrouw, voor wat je wilt gaan zeggen zal er nog
voldoende tijd zijn nadat Ik vertrokken ben; maar nu eten en drinken wij wat er op
tafel is gezet!’
[10] Na deze vermaning van Mij zweeg de weduwe en at en dronk met ons mee.
[11] Na een halfuur hadden we allemaal ons ochtendmaal genuttigd; Ik stond op,
samen met Mijn leerlingen, en wij maakten ons klaar voor vertrek.
[12] Maar juist toen wij bij wijze van spreken onze voeten in beweging wilden
zetten, kwam er een groot aantal mensen uit de stad voor de deur van de herberg
staan, die wilden informeren of de uit de dood opgewekte zoon van de weduwe nog
leefde, en of de opwekking echt of misschien alleen maar schijnbaar was geweest.
Want het gerucht ging dat ook grote tovenaars, die dikwijls uit de verre
morgenlanden naar Judea waren gekomen, al eens dode mensen levend hadden
gemaakt; maar dat leven was maar van korte duur geweest, omdat het maar een
schijnleven en geen echt leven was, en daarom zouden ze nu graag direct willen
vernemen of de zoon nog leefde of dat hij het leven weer begon te verliezen, zoals
dat na alle wederopwekkingen door tovenaars steeds onvermijdelijk het geval was
geweest.
[13] Toen vroeg de weduwe Mij wat ze de opdringerige vragenstellers moest
antwoorden.
[14] Ik zei tegen haar: 'Stuur je zoon naar buiten naar hen toe! Als ze zullen zien
dat hij helemaal gezond en wel is, zal hijzelf het beste antwoord op al hun domme
vragen zijn. De rabbi van dit dorp heeft hen zo bepraat, geërgerd als hij was omdat
de Grieken hem gisteren hebben laten zien dat zij de profeet Jesaja beter begrijpen
dan hij als oude schriftgeleerde. De rabbi heeft de vragenstellers die dingen dus
verteld over de tovenaars, die hijzelf alleen maar van horen zeggen kent, maar
waarvan hij er nooit een heeft gezien, zodat de mensen nu twijfelen; maar als ze je
zoon zullen zien, zullen hun twijfels verdwijnen.
[15] Wees echter op je hoede voor de rabbi en de Farizeeën; want om het geloof in
hun beweringen en hun triomfbij het volk in stand te houden zullen ze, als ze je
zoon nog steeds gezond in leven zien, hem naar het leven staan en proberen hem op
een of andere manier te vergiftigen! Nodig ze daarom niet uit en laat je door hen
ook nooit uitnodigen, en neem ook geen andere dingen van hen aan, dan zullen ze
jullie niets kunnen doen! Neem dat in acht, dan zal Ik jullie tegen alle andere
gevaren beschermen! Ga nu met je zoon naar buiten, zodat zij daardoor het meeste
eenvoudige en beste antwoord op hun vele vragen krijgen!'
[16] Hierop ging de weduwe met haar zoon naar de vele vragers buiten en zei tegen
hen, terwijl ze op haar zoon wees: 'Kijk, twijfelaars, deze zoon van mij leeft en is
gezond en wel! Hij is dus door de grote, van Gods geest vervulde profeet niet
schijnbaar, maar werkelijk uit de dood tot leven gewekt. Ga dat ook tegen de rabbi
zeggen, die jullie zo dwaas onderricht heeft!'
[17] Hierop zei ook de zoon, die door allen als een wereldwonder werd aangestaard:'Ja,ja, ik leef en ben heel opgewekt, gezond en wel, en ik zal ook verder
leven, zoals Degene die mij uit de dood tot leven heeft gewekt, mij beloofd heeft;
en als ik voortaan Zijn wil zal doen en volledig zal uitvoeren, zal ik ook blijven
leven en de dood nooit meer zien, voelen of smaken. Ga dat ook maar tegen de
rabbi zeggen, opdat hij misschien ook gaat geloven en zalig wordt!'
[18] Toen de vragers de zoon, die ze goed kenden, zo hadden gezien en horen
spreken, viel iedere twijfel bij hen weg, en sommigen begonnen ontstemd te raken
op de rabbi, omdat hij hen over deze kwestie helemaal verkeerd had ingelicht.
[19] Toen de weduwe en haar zoon weer de kamer binnenkwamen, bedankten zij
Mij voor de goede raad en waren heel blij dat ze zo snel en gemakkelijk van de vele
lastige vragers afgekomen waren.
43 De tekenen van de geestelijke aanwezigheid van de Heer
[1] Daarop kwam echter nog de Griek, die al eerder de woordvoerder geweest was,
naar Mij toe en zei: 'Heer, Heer, God en Meester van eeuwigheid in Uw geest! U
verlaat ons nu wel in Uw zichtbare persoonlijkheid, maar wij vragen U of U met
Uw geest van de hoogste God bij ons wilt blijven, en of U ons af en toe een teken
wilt geven waardoor wij er zeker van kunnen zijn dat U aan ons denkt en zo in de
geest bij ons bent.'
[2] Ik zei: 'Ja, en dat zal ook zo zijn tot aan het einde der tijden van deze zichtbare
wereld! Maar jullie zullen altijd niet slechts één teken, maar verscheidene tekenen
hebben, waaraan jullie kunnen zien dat Ik in de geest bij jullie, temidden van jullie
en in jullie aanwezig ben! Die zekere en nooit bedriegende tekenen zullen altijd en
eeuwige de volgende zijn:
[3] Het eerste is, dat jullie Mij meer liefhebben dan wat ook ter wereld! Want als
iemand iets ter wereld meer liefheeft dan Mij, is hij Mij niet waard; maar wie Mij
werkelijk boven alles liefheeft, is door die echte liefde in Mij, en Ik ben in hem.
[4] Het tweede teken van Mijn tegenwoordigheid bij jullie moge zijn, dat jullie uit
liefde voor Mij je naasten en medemensen,jong en oud, even liefhebt als jezelf;
want hoe kan iemand die zijn naaste die hij ziet niet liefheeft, God in Mij
liefhebben, die hij niet ziet? Ook al zien en horen jullie Mij nu, toch zullen jullie
Mij van nu af aan in deze wereld niet meer zien! En als jullie Mij niet meer zien,
zal jullie liefde dan blijven zoals ze nu is, terwijl jullie Mij zien? Ja, bij jullie zal
die liefde wel blijven; maar zorg ervoor dat ze ook bij jullie nakomelingen op die
manier zal blijven! Want als iemand Mij in zijn hart waarachtig boven alles lief zal
hebben door volgens Mijn aan hem geopenbaarde wil te leven en te handelen, zal
Ikzelf persoonlijk in de geest tot hem komen en zal Ik me als volkomen
tegenwoordig aan hem openbaren.
[5] Een derde teken van Mijn aanwezigheid bij, in en temidden van jullie zal ook
zijn, dat jullie altijd alles gegeven wordt waar jullie de Vader in Mij in Mijn naam
en in alle ernst om zullen vragen. Maar het spreekt vanzelf dat jullie Mij niet om
domme en onbelangrijke dingen van deze wereld moeten vragen; want als jullie dat
zouden doen, zouden jullie immers duidelijk tonen dat jullie dergelijke dingen meer
liefhebben dan Mij, en dat zou dan echt geen teken zijn van Mijn aanwezigheid bij,
in en temidden van jullie.
[6] Het vierde teken van Mijn machtige aanwezigheid bij, in en temidden van jullie
zal zijn, dat het met lichamelijk zieke mensen beter zal gaan als jullie hun uit ware
naastenliefde in Mijn naam de handen opleggen, indien het hun ziel tot heil strekt
als ze beter worden.
[7] Maar het spreekt vanzelf dat jullie daarbij altijd in je hart zeggen: Heer, niet
mijn wil, maar alleen Uw wil geschiede! Want jullie kunnen niet weten of en
wanneer het een ziel tot heil strekt als haar lichaam beter wordt, en een eeuwig
leven op deze aarde is geen mens beschoren! Daarom kan het opleggen van de
handen ook niet altijd en ieder mens van zijn lichamelijke kwalen bevrijden. Maar
toch zullen jullie geen zonde begaan als jullie iedere zieke de jullie aangegeven
liefdedienst bewijzen; Ik zal de Helper wel zijn, als het nuttig is voor het zielenheil
van de mens -en dat kan Ik alleen weten.
[8] Als jullie van verre hebben gehoord dat de een of andere vriend van jullie ziek
te bed ligt, bid dan voor hem en leg hem in de geest de handen op; dan zal het ook
beter met hem gaan!
[9] Het gebed, dat jullie alleen in je hart moeten uitspreken, moet daarbij bestaan
uit de volgende paar woorden: 'Moge Jezus, de Heer, je helpen! Hij sterke je, Hij
geneze je door Zijn genade, liefde en erbarming!' Als jullie dat vol vertrouwen en
geloof in Mij over een zieke vriend - of vriendin - uitspreken, hoever die ook van
jullie verwijderd is, en daarbij in de geest je handen boven hem houden, zal het van
stond af aan beter met hem gaan, als dat nuttig is voor zijn zielenheil.
[10] Nog een vijfde teken van Mijn tegenwoordigheid bij, in en temidden van jullie
zal zijn dat jullie, als jullie altijd Mijn wil doen, in jezelf de wedergeboorte van de
geest zullen bereiken. Dat zal een echte levensdoop zijn, omdat jullie daarbij van
Mijn geest vervuld en daardoor in alle wijsheid binnengeleid zullen worden.
[11] Laat ieder van jullie vooral naar dit vijfde teken streven! Want degene aan wie
dit teken gegeven zal worden, zal reeds in deze wereld het eeuwige leven hebben
en kunnen doen en tot stand kunnen brengen wat Ik nu doe en tot stand breng; wat
dan zal hij één met Mij zijn.
[12] Nu heb Ik jullie de tekenen van Mijn tegenwoordigheid getoond; handel
daarnaar, dan zullen jullie zeer binnenkort Mijn geest bij, in en temidden van jullie
waarachtig gewaarworden!'
44 De juiste verering van de Heer
[1] Hierop vroeg de Griek aan Mij:'O Heer en Meester! Aangezien wij allemaal nu
het eeuwig onschatbare geluk hebben gehad om Uzelf in Uw goddelijke
persoonlijkheid te leren kennen en uit Uw mond de woorden des levens hebben
gehoord, ben ik althans wat ons Grieken betreft van mening dat wij een huis voor U
moeten bouwen, waar wij eenmaal per week bij elkaar komen om daar Uw leer te
bespreken en Mozes en de profeten te lezen; want op andere dagen is ieder van ons
toch meer of minder met werk bezig, nu eens hier en dan weer daar, en dan is het
niet goed mogelijk om met elkaar over Uw leer en daden te spreken en elkaar tot
actiefbezig zijn volgens Uw wil aan te sporen. O Heer en Meester, zeg ons toch of
dat U welgevallig zou zijn!'
[2] Ik zei: 'Waarom zou je een apart huis bouwen, terwijl jullie toch jullie huizen al
hebben waar je in woont, waar jullie ook in Mijn naam bij elkaar kunnen komen
om over Mijn leer te spreken en de ervaringen die je hebt opgedaan, die zeker voor
iedereen uit het leven volgens Gods wil zullen voortvloeien?! Evenmin is het nodig
om daar een bepaalde feestdag voor in te voeren die jullie, zoals bijvoorbeeld de
Farizeeën de sabbat, de 'dag des Heren' zouden noemen; iedere dag is immers een
dag des Heren, en men kan dus ook op iedere dag evenveel goeds doen. Want God
kijkt niet naar een dag en nog minder naar een huis dat ter ere en aanbidding van
Hem is gebouwd, maar God kijkt alleen maar naar het hart en de wil van de mens.
Als het hart zuiver en de wil goed is en deze de hele mens tot daden brengen, dan is
dat al de ware, echte woning van Gods geest in de mens, en zijn altijd goede en
actieve wil volgens de bekende wil van God is de ware en dus ook altijd echte dag
des Heren!
[3] Kijk, dat is de waarheid, en daar moeten jullie ook onafgebroken bij blijven! Al
het andere is ijdel en heeft geen waarde voor God.
[4] In later tijden zullen de mensen wel bepaalde huizen voor Mij bouwen en daar,
net als de Farizeeën in de tempel te Jeruzalem en de heidense priesters in hun
afgodstempels, een bepaalde godsdienst verrichten op een bepaalde dag van de
week, waar ze dan ook nog andere grote hoogtijdagen in het jaar aan toe zullen
toevoegen. Maar als dat in strijd met Mijn advies en Mijn wil algemeen gangbaar
zal worden onder de mensen, zullen de hiervoor besproken tekenen van Mijn
levende tegenwoordigheid bij, in en temidden van de mensen geheel en al
verdwijnen! Want in tempels, die onder het predikaat 'Tot groter eer van God!' door
mensenhanden gebouwd zijn, zal Ik evenmin wonen als nu in de tempel in
Jeruzalem!
[5] Maar als jullie in een gemeente uit liefde voor Mij een huis willen bouwen, laat
dat dan een school voor jullie kinderen zijn, en geef hun er leraren volgens Mijn
leer bij! Ook kunnen jullie een huis bouwen voor armen, zieken en gebrekkigen!
Voorzie zo'n huis van alles wat nodig is om de mensen die daar wonen te kunnen
verzorgen, dan zullen jullie je daarmee altijd kunnen verheugen in Mijn
welgevallen! Al het andere en wat daar bovenuit gaat is uit den boze en heeft, zoals
reeds gezegd, voor God geen waarde.
[6] In een goed ingericht schoolgebouw kunnen jullie dan ook jullie vergaderingen
en besprekingen in Mijn naam houden, en is het niet nodig dat jullie voor dat doel
nog een derde huis bouwen.
[7] Hoe God echter in de geest en in waarheid zonder onderbreking aanbeden moet
worden, heb Ik jullie allemaal duidelijk en in goed begrijpelijke woorden gezegd,
en daarom heb Ik daar verder niets meer aan toe te voegen. Ik heb jullie de weg
getoond waarlangs jullie gaandeweg tot alle waarheid en wijsheid kunnen komen,
en dat was in eerste instantie noodzakelijk voor jullie. Maar handel en leef nu op
die manier, en zoek het Godsrijk vooral in jezelf; al het andere zal jullie erbij
gegeven worden!'
[8] Nadat Ik dit had gezegd, bogen alle aanwezigen en dankten Mij van ganser
harte ook voor deze les. Ook de weduwe kwam met haar zoon nog een keer voor
Mij staan en beiden bedankten Mij voor de aan hun bewezen liefde; daarop gaf Ik
allen de zegen, en gingen we snel op weg.
[9] Toen we door het stadje trokken werden wij door velen gezien, die gisteren
getuige waren geweest van wat Ik aan de zoon van de weduwe had gedaan, en zij
liepen op ons toe en riepen luid: 'Heil u, grote profeet van de Heer! Door u heeft
God Zijn volk in zijn grote verlatenheid nu opnieuw bezocht. Dank en eer aan
Hem, de God van Abraham, Isaak en Jacob, nu en in alle eeuwigheid! O grote
profeet, die zozeer vervuld bent van Gods geest, zou u niet willen toestaan dat
enkelen van ons met u meereizen om uw leer te horen en die dan aan ons te
verkondigen? Want gisteren hebben we uit uw weinige woorden opgemaakt dat u
vol goddelijke wijsheid bent -en daar zouden wij meer van willen horen!'
[10] Ik zei: 'Dat hebben jullie nu niet nodig! Als jullie echter volgens Mijn leer
willen leven en handelen, hou dan Gods geboden, die Mozes heeft gegeven, dan
zullen jullie op die manier ook geheel en al volgens Mijn leer leven; want Ik ben
niet in deze wereld gekomen om Mozes en de profeten op te heffen, maar om alles
wat er in hun boeken geschreven staat, te bevestigen en te vervullen.
[11] Als jullie meer te weten willen komen over Mijzelf, ga dan naar de weduwe,
waar de Grieken zich nu ook nog bevinden! Zij zullen jullie wel vertellen wat ze uit
Mijn mond hebben gehoord.'
[12] Na deze woorden van Mij verlieten de opdringerige mensen ons en gingen
naar de weduwe.
De Heer trekt door Samaria
45 De karavaan van de rovers
[1] Ik reisde met de leerlingen snel verder over de weg, die ook naar Jeruzalem
leidt. Ik ging echter nog niet direct naar Jeruzalem, maar maakte een grote omweg,
en wel door Samaria en een deel van Galilea; in die provincies kenden de mensen
Mij al voor een groot deel en brachten hier en daar hun zieken bij Mij, en die genas
Ik ook.
[2] De weg waar we over moesten reizen was tamelijk verlaten en werd derhalve
weinig gebruikt, en zo konden wij ons, zonder veel gezien te worden, vaak met de
snelheid van de wind voortbewegen, zoals we dat op verre reizen ook steeds
hadden gedaan.
[3] Toen wij ons tegen de middag al in Samaria bevonden, ontmoetten we een
kleine karavaan, die via Jericho naar Egypte reisde.
[4] De voorste gids van de karavaan hield vóór ons stil en vroeg ons in het Grieks
of men via deze weg wel goed naar Jericho en vandaar verder naar Egypte kon
komen.
[5] Maar Ik zei tegen hem: 'Waarom ben je eigenlijk gids geworden, als je zelf de
weg niet weet?'
[6] De gids zei: 'Wij wonen ver achter Damascus en maken deze verre reis voor het
eerst in ons leven; daarom zijn we dan ook dikwijls gedwongen om hier en daar
naar de goede en kortste weg te informeren, en dat is hier vaak moeilijk omdat
maar zelden iemand onze taal beheerst.'
[7] Ik zei: 'Luister, als een reiziger werkelijk de weg niet weet waarlangs hij moet
reizen, doet hij er goed aan als hij bij iemand informeert naar de goede en kortst
mogelijke weg die naar een vreemd land leidt; maar het is niet netjes van je datje
ons hier onderweg staande houdt, onder het voorwendsel dat je de weg niet kent,
terwijl je die al wel een keer of twintig hebt afgelegd! De reden waarom je ons hier
ophoudt is een heel andere en echt geen prijzenswaardige! Jij denkt dat wij
verborgen schatten bij ons hebben, waar jullie je op je rooftocht meester van willen
maken, en daarom heb je ons staande gehouden. Maar dergelijke dingen als jij
denkt hebben wij niet bij ons; andere schatten voor ziel en geest hebben wij echter
in grote overvloed bij ons, en die geven wij ook voor niets aan iedereen die ze in
volle ernst voor de redding van zijn ziel wil bezitten!'
[8] Op deze woorden schrok de gids en vroeg Mij op nog brutalere toon: 'Hoe weet
je dat over ons, en wie heeft ons aan jou verraden?'
[9] Ik zei, eveneens met krachtige stem: 'Ik ken jou en je zeventig makkers al vanaf
je geboorte! Jouw echte naam is Olgon, die je echter nooit gebruikt, maar in plaats
daarvan gebruik je in iedere plaats een verzonnen naam; en dat doet ook ieder van
jouw handlangers, om te zorgen dat men in een plaats, die jullie beroofd hebben,
moeilijk inlichtingen over jullie kan inwinnen om jullie op te sporen en voor het
gerecht te brengen.
[10] Ook willen jullie nu niet naar Egypte reizen; maar jullie weten dat er in Jericho
een grote markt wordt gehouden, waar jullie iets hopen buit te maken. En jullie
weten ook dat er vandaag over vier weken in Jeruzalem het feest van de
tempelwijding wordt gevierd; op dat feest komen altijd vele vreemdelingen met
allerlei schatten en waren, waarvan jullie er heel veel kunnen gebruiken. Maar Ik
zeg jullie: deze keer zullen jullie een slechte vangst doen!'
[11] De gids, nu helemaal woedend, zei: ' Als jullie nog heelhuids hier vandaan
willen komen, zwijg dan overal over ons, als jullie ons dan al kennen, en trek nu
heel snel hier vandaan; want ik ken jullie ook en zweer jullie bij alle goden onze
vreselijkste wraak, als ik ook maar enigszins merk dat jullie ons hebben verraden!
Wij leven weliswaar van roof, maar daarom zijn we nog geen moordenaars; want
als we dat waren, zou het jullie nu slecht vergaan!'
[12] Ik zei: 'Als je Mij zou kennen, zou je tegen Mij zeggen: 'Heer, wees mij, grote
zondaar, genadig en barmhartig, en vergeef mij mijn zonden; want ik wil mijn
leven beteren en boete doen, en ik wil proberen om al het onrecht dat ik iemand heb
aangedaan zoveel mogelijk weer goed te maken!' Maar omdat je Mij niet kent, ben
je vastbesloten in je zonden te volharden en heb je Mij wraak gezworen bij alle
goden, terwijl je toch een jood bent en de wetten van Mozes kent. Als je echt een
Griek was, zou Ik niet hebben toegelaten dat je Mij staande hield, maar omdat je
ook een zoon van Jacob bent heb Ik dat toegelaten, opdat jij de gelegenheid zou
krijgen om de waarheid te vernemen en daarmee een betere vangst voor je leven te
doen dan die, waar jullie op uitgegaan zijn.'
[13] Daarop zei Olgon op een meer gematigde toon: 'Zeg mij wie je bent, zodat ik
anders met je kan praten! ,
[14] Ik zei: 'Ik ben iemand aan wie alle macht is gegeven in de hemel en op aarde,
en alle dingen zijn onderworpen aan het gezag van Mijn wil; want Mijn wil is Gods
wil en Mijn kracht is Gods kracht, die eeuwig regeert en heerst over alle krachten.
N u weet j e wie Degene is die met je praat!’
[15] Olgon zei: 'O, o, -hoe kom je daarbij?! Als jou alle macht gegeven is in de
hemel en op aarde, zou je meer zijn dan Mozes en alle andere aartsvaders en
profeten; want zij hebben maar een klein beetje macht bezeten op .deze aarde, zoals
we in de Schrift hebben gelezen. En jij zou zelfs alle macht m de hemel en op aarde
bezitten? O, zoiets heb ik nog nooit uit de mond van een mens gehoord - tenzij hij
waanzinnig was. Maar dat lijkt bij jou toch met niet geval te zijn, omdat je er ten
eerste niet zo uitziet en er. ten tweede niets waanzinnigs in je woorden te ontdekken
valt. Als Je echt die volmaakte goddelijke macht bezit, geef ons daar dan een
bewijs van, dan zullen wij Je woorden geloven en doen wat jij wilt!'
[16] Ik zei: 'Als jullie kunnen zwijgen tegenover de joden in Jeruzalem en met
name tegenover de Farizeeën in de tempel en ook op andere plaatsen waar jullie
komen en Farizeeën ontmoeten; want voor die ontaarde soort mensen moet het licht
van de hemel niet schijnen!'
46 De bekentenis van de rovers
[1] Olgon en ook enkele van zijn metgezellen zeiden: 'ja, wij zullen zwijgen! Want
ook wij zijn onverzoenlijke vijanden van de onverzadigbare Farizeeën! Vroeger
waren wij allemaal eerlijke joden en stonden in dienst van de Farizeeën. Omdat wij
sterke en moedige mensen waren en ook de Schrift begrepen, verklaarden zij ons
de wetten van de naastenliefde als volgt: Er stond wel geschreven dat men niet
moet stelen en roven en ook niet belust moet zijn op het bezit van zijn naaste -maar
dat had alleen betrekking op de joden onder elkaar. Wie echter slim, moedig en
sterk was, kon de schatten van de heidenen stelen en ook met geweld wegnemen,
zoveel hij maar wil en kan, en dan zou hij in Gods ogen geen zonde bedrijven;
integendeel, God zou alleen maar een heel groot welbehagen hebben in zo'n
moedige en slimme jood, die van Gods vijanden schatten steelt en rooft en een deel
daarvan aan de tempel offert. Maar men moest de beroofde heidenen niet zonder
noodzaak doden, opdat ze zich niet met hun tirannieke wet op de joden zouden
storten, die toch al buiten alle proporties door hen verdrukt werden, en hen
helemaal tot stervens toe zouden onderdrukken.
[2] En kijk, omdat wij de stem van de Farizeeën als de stem van God beschouwden,
werden wij dan ook dieven en rovers, zonder daar een gewetenszaak van te maken;
want wij bestalen en beroofden de heidenen - zoals wij aanvankelijk geloofden immers in opdracht van jehova, zoals ook de grote koning David in opdracht van
God de Filistijnen en andere slechte heidense volkeren van de bodem der aarde
moest uitroeien, en God hem dat zeker als een verdienste aanrekende omdat Hij
hem de man naar Zijn hart noemde!
[3] Zo dachten wij dus lange tijd dat wij mannen naar Jehova's hart waren; maar
toen wij mettertijd zelf ontdekten hoe de tempeldienaren zichzelf aan de goederen
van de joden begonnen te vergrijpen en het vermogen van arme weduwen en wezen
naar zich toe trokken, echtbreuk pleegden, jongens en meisjes onteerden en nog
vele andere gruweldaden pleegden, lieten wij ons hele geloof in een God en in
Mozes varen en gingen wij voor onszelf aan het werk -en toen waren ook de rijke
joden niet veilig voor ons! Daarom hebben we ook kleren van Grieken en
Romeinen aangetrokken, om als zodanig eerder rijke Farizeeën en andere rijke
joden dan Grieken en Romeinen van hun schatten te kunnen bevrijden.Van de
armen hebben wij echter nooit iets weggenomen, maar hun wel vaak wat
geschonken, met name als wij zo'n echt rijke buit te pakken hadden gekregen.
[4] Daar jij met je wonderbaarlijke alwetendheid precies wist wie wij zijn, en ook
mijn echte naam je niet onbekend was, zul je vast ook weten dat het inderdaad zo
met ons gesteld was als wij je nu naar waarheid en openlijk hebben verteld; en als
zeer wijze profeet zul je ook de reden begrijpen waarom wij in deze tijd en al
verscheidene jaren ware aartsvijanden van de Farizeeën en alle rijke orthodoxe
Joden zijn geworden. En als jij ons nu een teken van jouw almacht over alles in de
hemel en op aarde wilt geven om ons geloof in God en in jou, Zijn buitengewone
gezant en uitverkorene, weer tot leven te wekken, kun je er zeker van zijn dat wij je
nooit aan de Farizeeën zullen verraden. Geef ons daarom een paar bewijzen van je
godgelijke almacht in de hemel en op aarde!'
[5] Ik zei: 'Goed dan, omdat je nu de waarheid hebt gesproken en tegenover Mij
eerlijk hebt verteld hoe het jullie is vergaan, valt al jullie schuld op de Farizeeën
terug, en daarom zal er des te meer verdoemenis over hen komen maar jullie
vergeef Ik de zonden die jullie tot nu toe begaan hebben, als jullie voortaan je
huidige bezigheden volledig opgeven en als eerlijke Joden ook eerlijk jullie kost
verdienen; en dat kunnen jullie gemakkelijk doen, aangezien jullie je tot nu toe al
meer dan genoeg aardse middelen hebben toegeëigend, waarmee jullie echter ook
de armen – of het nu Joden of heidenen zijn, dat is nu om het even -rijkelijk moeten
bedenken. Als jullie Mij ook dat eerlijk en oprecht beloven, dan wil Ik jullie ook
onmiddellijk de bewijzen geven van wat Ik tegen jullie over Mezelf heb gezegd.'
[6] Allen zeiden, terwijl ze zich op de borst sloegen: 'Heer, dat willen en zullen wij
doen, zo waar wij ons met onze eigen handen op de borst slaan en zo waar wij,
door u opnieuw daartoe aangespoord, in de God van Abraham, Isaäk en Jacob
geloven en al Zijn geboden precies willen houden, ook in al onze kinderen en
kindskinderen tot aan het einde der wereld, als God ons wil helpen!’
47 De verandering van de woestijn
[1] Ik zei: 'Welnu dan! Let op en schrik niet; want er zal jullie geen haar gekrenkt
worden! Kijk, het is hier een woeste streek van enkele duizenden morgen land;
niets dan kaal, woest gesteente, slechts hier en daar begroeid met een half
verdroogde doornstruik en een paar distels. Deze woestijn is ook vanwege haar
onvruchtbaarheid en overige woestenij voor niets anders geschikt dan hoogstens als
een miserabele, moeilijke en moeizaam begaanbare weg voor vrachtvervoer.
[2] Als Ik in deze omgeving een verandering aanbreng en haar dan aan jullie en je
nakomelingen in eigendom geef, wordt daarbij niemand in zijn landbezit
benadeeld. Jullie hebben je toch al grotendeels in deze woestijn en in de vele
ravijnen en holen ervan opgehouden, zodat ze jullie eigenlijke woongebied is
geworden, wat de aan de rand van deze woestijn wonende Samaritanen en voor een
deel ook Galileeërs en Joden maar al te goed bekend is, en zo zullen jullie deze
streek ook in een bloeiende en vruchtbare toestand ongehinderd jullie eigendom
kunnen noemen.
[3] Maar voordat Ik in jullie bijzijn en ten behoeve van jullie deze woestijn zal
zegenen, moet Ik jullie laten zien dat Ik ook Heer ben van alle machten en krachten
in de hemelen, en open daarom nu jullie ogen, oren en harten! Openbaar je, jullie
voor vleselijke ogen verborgen machten en krachten van Mijn hemelen!'
[4] Toen Ik dit gezegd had, werd bij allen het innerlijk gezicht geopend, en zij
zagen talloze scharen engelen en hoorden een verheven lofzang, waarvan hun
zielen de betekenis echter niet konden vatten; en velen van de meest lichte engelen
daalden naar Mij af en aanbaden Mijn naam.
[5] Toen de voormalige rovers dat zagen, werden ze door grote vrees overvallen.
[6] Maar Ik zei tegen hen: 'Waarom zijn jullie bang voor deze engelen van Mij, die
Mij in alle zaligheid voor eeuwig onderdanig zijn en blijven? Ik ben immers toch
de enige Heer over alles in de hemel en op aarde, en jullie zijn lange tijd niet bang
voor Mij geweest, hoewel Ik het jullie heb gezegd!'
[7] Hierop stegen alle rovers van hun lastdieren, wierpen zich op hun knieën en
smeekten Mij om barmhartigheid.
[8] Het verschijnsel duurde ongeveer een kwartier, en in die tijd beval Ik de om Mij
heen knielende engelen terstond de machtigste bliksem, wind en regenstorm boven
deze streek te gebieden, opdat Ik deze woestijn daarna tot vruchtbaar land zou
zegenen!
[9] Daarop begon dit verschijnselovereenkomstig Mijn wil te verdwijnen; maar in
plaats daarvan begon de aardse hemel zich met zware dichte wolken te vullen. Het
duurde geen half uur, of er begonnen vanuit het zuiden zulke heftige orkaanwinden
te woeden, dat de rovers en zelfs Mijn leerlingen Mij begonnen te vragen om hen
niet te gronde te laten gaan.
[10] Maar Ik zei tegen hen: 'Jullie hebben zulke dingen toch al dikwijls aan Mijn
zijde meegemaakt, en nooit is jullie daarbij een haar gekrenkt! Welke macht zou
jullie kunnen schaden, als Ik bij jullie ben, kleingelovigen?'
[11] Daarmee stelden de leerlingen zich weer tevreden. Een paar passen verderop
was echter een ruime grot. Toen de storm steeds heviger werd, de ene bliksem
duizendmaal duizendvoudig op de andere volgde en de regen in stromen uit de
wolken begon te storten, grepen de rovers hun lastdieren en vluchtten daarmee de
grot in, terwijl Ik met Mijn leerlingen op die open plek bleef, zonder door ook maar
één regendruppel geraakt te worden.
[12] De storm duurde maar een half uur, en toch hadden de machtige bliksems het
woeste gesteente van de hele woestijn meer dan een manslengte diep tot een dikke
laag grijze leem vergruisd en gekneed, en de kriskras gutsende waterstromen
hadden daarmee de vele holten en kloven opgevuld en ze zodoende geschikt
gemaakt voor akkers en tuinen. Mijn wil had onzichtbaar de vele andere gaten en
holen in de aarde opgevuld, en zo werd de gehele tamelijk grote woestijn binnen
het korte tijdsbestek van nauwelijks een uur veranderd in weelderig land voor
akkers en wijngaarden. De storm was voorbij, de hemel klaarde op en de zon
scheen met haar warme stralen nu op een nieuw stuk aardbodem.
48 De Heer zegent de woestijn
[1] Nu kwamen ook onze rovers heel bedeesd tevoorschijn uit de grot, die Ik niet
had laten volstromen en opvullen, en Ik riep Olgon bij Me.
[2] Toen hij met nog twee van zijn belangrijkste metgezellen kwam, zei Ik tegen
hem: 'Welnu, Olgon, geloof je dat Ik Degene ben zoals Ik Mij met Mijn woorden
aan je heb voorgesteld?'
[3] Olgon en zijn beide metgezellen zeiden: 'Ja, o Heer, Heer! Dat geloven wij nu
zonder ook maar het minste spoor van twijfel! U bent geen uitverkorene van
Jehova, maar U bent werkelijk, en op wonderbaarlijke wijze Hem -Zelf, en wel in
eigen persoon! 0 wees ons, arme en altijd zwakke zondaars in Uw ogen, genadig en
barmhartig!'
[4] Ik zei: 'Jullie zonden, waar de Farizeeën de schuld van zijn, heb Ik jullie al
vergeven; als jullie echter volgens jullie geweten in strijd met de wet van Mozes
nog een misdaad tegenover iemand hebben begaan, maak dat dan goed aan hem -en
als hij het jullie zal vergeven, is het jullie ook in alle hemelen volkomen vergeven.
[5] Als jullie echter een hard mens treffen, die het jullie niet wil vergeven, wordt
dan niet bang, want in dat geval zal jullie goede wil door Mij in plaats van het werk
geaccepteerd worden, en die onverzoenlijke mens zal zijn hardheid als schuld op
zijn afrekening vermeld zien! -Want alleen Ik ben de meest wijze en meest
rechtvaardige rechter, die als enige over iedereen zijn meest juiste oordeel krachtig
uitspreek.
[6] Maar nu hebben jullie van Mij een echt stuk land ten geschenke gekregen, op
zo'n manier dat niet eens een engel van de hemelen, laat staan een mens het jullie
zou kunnen betwisten; maar zoals jullie zien ziet het er nu nog verlatener en
onherbergzamer uit dan eerst, hoewel het nu door een buitengewone ingrijpende
verandering uitermate vruchtbaar is geworden. Nu is het de vraag hoe jullie het
gaan bebouwen.'
[7] Olgon zei: ' O Heer, Heer! Dat zou naar mijn idee nu zeker heel gemakkelijk en
goed gaan! Kijk, o Heer, Heer, toen U de aarde schiep door de almachtige
goddelijke wil van Uw geest, had U toch ook het zaad voor de talloze planten niet
op de een of andere manier al in voorraad, behalve alleen in Uw almachtige wil!
Maar U bent in eeuwigheid Dezelfde als die U was bij het begin van de wonderbare
schepping van de gehele grote aarde. Bezaait U nu deze streek met de almacht van
Uw goddelijke wil, dan zal het gebied op die manier beslist het beste bebouwd zijn!
O Heer, Heer, doe hier hetzelfde, dan zal de hele voorheen woeste streek in zeer
korte tijd in een waar Eden veranderd worden!’
[8] Ik zei: 'Geloven jullie dan wel echt zonder twijfel, dat Ik in staat ben om ook dat
te doen?'
[9] Olgon zei: 'O Heer, Heer! U alleen is niets onmogelijk! Wat U zegt is eeuwige
waarheid, en die geloven wij zonder enige twijfel; en wat U wilt, gebeurt, en wij
willen en zullen Uw wil ook doen zoals U die door Mozes en de profeten aan de
mensen hebt geopenbaard. En wij hebben nu immers ook uit Uw mond gehoord
wat Uw wil is en wij zullen er trouw naar handelen; maar bezaait U, o Heer, Heer,
deze nu nog woeste streek!'
[10] Ik zei: 'Dan zij het zoals jullie geloven! - Jullie hart, geest en wil waren net zo
woest en verlaten als deze streek, en jullie volkomen gebrek aan geloof bracht de
hardheid van jullie hart teweeg, dat volkomen leek op de steenachtige bodem van
deze woestijn. Maar Ik heb in jullie hart een machtige storm opgeroepen en heb het
zachter gemaakt door de geopende hemel in jullie zelf, door de waarheidsbliksem
van Mijn woorden, door de stormachtig macht van Mijn aan jullie getoonde wil en
tenslotte door de geweldige stortregen van Mijn liefde en erbarming; en Ik heb
jullie ook weer bezaaid met velerlei waarheid uit Gods mond, die jullie de meest
waarachtige vruchten des levens zal opleveren, als jullie daarnaar zullen leven en
handelen. Zoals Ik nu in zeer korte tijd allerlei voedsel voor het eeuwige leven van
de ziel in jullie heb gezaaid, zo is nu ook deze woestijn bezaaid met allerlei voedsel
om jullie lichaam te voeden.
[11] Jullie zijn met zeventig mensen, en als jullie in verschillende richtingen door
deze streek reizen, zullen jullie even zovele woningen aantreffen, die van alles
voorzien zijn; en uit de naam die op het huis is geschreven zal blijken wie het ene
of het andere huis in bezit moet nemen. Binnenkort zal dit gebied voor jullie ogen
groen worden en opbloeien. - Nu kunnen jullie gaan kijken wat Ik voor jullie heb
gedaan!
[12] Verbreid Mijn woord ook onder de heidenen, die vaak naar jullie toe zullen
komen; maar zwijg voorlopig over het wonder en spreek er ook naderhand niet met
veel woorden over; het is voldoende als jullie zeggen dat bij God alles mogelijk is.'
[13] Toen Ik dit had gezegd reisde Ik met Mijn leerlingen weer heel snel verder, en
voor de bekeerde rovers zich omdraaiden, waren wij al ver bij hen vandaan.
49 Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie
[1] Weliswaar hadden de zeventig bekeerde rovers bij monde van Olgon beweerd
dat ze ver voorbij Damascus woonden; maar dat was ook niet waar, aangezien ze
met hun vrouwen en kinderen alleen in bepaalde moeilijk toegankelijke holen en
grotten in deze streek woonden. Ze maakten hun rooftochten echter wel vaak in de
omgeving van Damascus, en keerden dan met de buit steeds weer terug naar deze
streek, die hun de veiligste bescherming bood tegen alle achtervolgingen.
[2] Toen wij binnen enkele ogenblikken helemaal uit hun blikveld verdwenen
waren, waar ze zich opnieuw hevig over verbaasden, gingen ze op weg en reisden
terug langs de woestijn, tot de plaats waar hun vrouwen en kinderen met hun
bezittingen in een grote, moeilijk toegankelijke grot woonden, die van de storm
verschoond was gebleven en ook niet vol modder was geraakt. Toen de zeventig
mannen zo snel in de grot terugkwamen, waren hun vrouwen en kinderen, die nog
beefden van vrees en angst vanwege de plotseling ontstane, ongehoord hevige
storm, verbaasd dat ze zo snel en zonder buit teruggekeerd waren.
[3] De mannen vertelden in het kort alles wat hun aan ongelofelijk wonderbaarlijke
dingen overkomen was en dat ze nu - en dat hadden de vrouwen al lang gewenst voor de rest van hun leven het roven hadden opgegeven; in plaats daarvan hadden
zij van een met Gods geest vervulde man een eindeloos veel betere levensbuit voor
het eeuwige leven van hun ziel gekregen, die meer waard was dan alle schatten op
aarde.
[4] Ze vertelden ook aan de steeds nieuwsgieriger wordende vrouwen en kinderen
hoe die man, die even machtig was als God, door Zijn woord en Zijn wil de oude,
onherbergzame woestijn door middel van die verschrikkelijke storm in een waar en
vruchtbaar Eden had omgevormd en het hun als hun onbetwistbaar eigendom had
gegeven, en dat op verschillende plekken in dit voorheen zo woeste landschap ook
al complete en van alles voorziene woningen klaar stonden, die beslist ook alleen
maar door de puur goddelijke macht van de genoemde man geschapen waren.
[5] Toen de vrouwen dat van hun mannen hoorden, wilden zij onmiddellijk en
zonder veel uitstel de wonderbaarlijke huizen gaan zoeken. De mannen dachten
echter dat dat niet eerder dan over drie dagen mogelijk zou zijn, omdat de spleten,
holten en kloven nog vol modder zouden zitten, waarin men gemakkelijk helemaal
zou kunnen wegzakken en de dood vinden.
[6] Toen de vrouwen dat hoorden, gaven ze toe; maar na drie dagen gingen ze de
woningen zoeken, en iedereen vond het voor hem bestemde huis en trok er ook
direct in.
[7] De woningen waren zodanig geplaatst, dat ze vanaf geen enkel punt van de weg
door voorbijtrekkende reizigers gezien konden worden; en dat was heel goed voor
de bewoners, omdat op die manier reizigers niet voortijdig hun deur zouden kunnen
platlopen en hen lastig vallen met duizend vragen over hoe en wanneer de
bewoners de huizen hadden gebouwd en hoe ze die oude woestijn vruchtbaar
hadden gemaakt.
[8] Want al na een paar weken werd Mijn zegen overal in de woestijn merkbaar, en
vele Samaritanen en Grieken, die door deze voormalige woestijn reisden, deden
hier en daar ijverig navraag wie die woestijn zo in cultuur had gebracht, en
niemand kon hun uitsluitsel geven. Degenen die het wel wisten, lieten zich echter
niet veel onder de andere mensen zien - en de eerste tijd al helemaal niet. Pas toen
er enkele vruchten begonnen te rijpen kwamen er Samaritanen en ze vergaderden
erover aan wie het land toebedeeld zou moeten worden, als het niet al een eigenaar
had die zich daar gevestigd had.
[9] Toen kwam Olgon met verscheidene van zijn metgezellen erbij en zei tegen
degenen die daar vergaderden: 'Vrienden, deze hele grote woestijn is nooit iemands
eigendom geweest, zoals ook de grote zee nog nooit iemands toegemeten eigendom
is geweest.Wij Joden, die door de Farizeeën vervolgd werden omdat wij hun
slechte gedachten niet konden en wilden dienen, hebben deze woestijn in bezit
genomen om er te wonen en hebben haar enkel met hulp van de Heer van hemel en
aarde vruchtbaar gemaakt, en werkelijk, Jehova Zelf heeft ons de woestijn in
onbetwistbaar eigendom gegeven. Daarom hoeven jullie er verder niet meer over te
beraadslagen, aan wie deze vruchtbare streek nu moet toevallen; want die is al in
bezit genomen door zeventig gezinnen, die ook hun woningen in deze streek
hebben ingericht.'
[10] Toen degenen die daar vergaderden dat van Olgon hadden gehoord, waren ze
onaangenaam verrast en vroegen aan een Romeinse rechter, die met hen door die
streek reisde, hoe ze dat moesten opvatten, aangezien de woestijn toch helemaal
Samaritaans grondgebied was en de Samaritanen daar over het algemeen het recht
van bezit op hadden.
[11] Maar de rechter zei: 'In welk land er ook maar een sinds onheuglijke tijden
volkomen woestijn bestaat, die niemand in bezit heeft, en waar zich ook nooit een
landeigenaar bij een rechtbank heeft gemeld voor het bezit ervan, is zo'n woestijn
vrij en wordt die door de rechtbank ook als bezit toegewezen aan de eerste de beste
die zichzelf bezitter heeft verklaard. Omdat deze mannen, aan wie deze voormalige
totale woestenij haar cultivering te danken heeft, zichzelf nu bezitters hebben
verklaard, wordt hun het onaanvechtbare bezit van rechtswege toegewezen.
[12] Omdat ze echter een woestijn in cultuur hebben gebracht, die tevoren
niemands eigendom was, hebben ze ook nog het voordeel dat ze twintig volle jaren
vrijgesteld zullen zijn van ieder soort belasting. Als ze evenwel na een goede oogst
uit vrije wil kiezen voor een schatting ter ere van de keizer, zullen ze zich bij alle
hachelijke aangelegenheden kunnen verheugen in de bijzondere bescherming van
de kant van Rome. Ik, rechter in naam van de machtige keizer in Rome, heb gezegd
en aldus bevolen!’
[13] Door deze rechtshandeling ging dan ook in vervulling, dat niemand de
zeventig gezinnen het bezit van de gecultiveerde woestijn kon betwisten. Binnen
enkele jaren was deze streek een van de vruchtbaarste en werd door alle reizigers
erg bewonderd; en de bezitters hadden zich reeds na een jaar vrijwillig bij de
rechtbank gemeld om een schatting ter ere van de keizer te betalen en werden
daardoor tot Romeinse burgers verklaard en gemaakt, wat hun veel voordelen
opleverde.
[14] Hoewel ze zware beproevingen moest doorstaan, bleef deze nieuw gevormde
gemeente ook gedurende vele jaren het meest zuiver, evenals die van de Essenen.
Weliswaar ging in latere tijden ook dit mooiste deel van Samaria te gronde door de
verwoestende oorlogen en volksverhuizingen en werd het weer de oude woestijn.
[15] En laten we nu weer naar onszelf terug keren!
50 De Heer met de Zijnen in een herberg in Samaria
[1] Diezelfde dag kwamen wij in de stad Samaria en namen daar onze intrek in een
meer afgelegen herberg. Toen wij de herberg binnenkwamen, kwam de waard ons
direct heel vriendelijk tegemoet, want hij hoopte iets aan ons te
verdienen.Aangezien de leerlingen sinds de ochtend gegeten noch gedronken
hadden, waren ze al zeer hongerig en dorstig, wat Ik wel wist, hoewel ze deze keer
niet heimelijk onder elkaar mopperden, zoals wel vaker bij soortgelijke
gelegenheden.
[2] Daarom vroeg Ik direct Zelf aan de waard: 'Vriend, we hebben vandaag al een
heel lange reis gemaakt en sinds vanmorgen vroeg niets tot ons genomen omdat er
de hele weg geen herberg te vinden was, en we hebben dus honger en dorst. Wat
kun je ons vlug te eten en te drinken aanbieden?'
[3] De waard zei: 'Jullie zijn met bijna veertig mensen, daarom zullen even zovele
vissen en broden en ook evenveel bekers wijn zeker niet te veel zijn!'
[4] Ik zei: 'Laat maar twee keer zoveel vissen klaarmaken; want jouw vissen zijn
van een kleine soort, en dan is twee voor ieder van ons niet teveel. Maar zorg dat ze
snel en goed klaargemaakt worden! En geef ons intussen wijn, brood en zout!’
[5] Enigszins verlegen zei de waard: 'Ja, mijn beste en waarde heren, alles goed en
wel, als ik alles wat jullie wensen maar in voorraad zou hebben! Dat zal met de
vissen en ook met het brood wat moeilijk gaan, omdat ik daar niet zoveel van heb
ingeslagen, aangezien mijn herberg vanwege de ongunstige afgelegen ligging over
het algemeen maar weinig wordt bezocht, maar met wijn kan ik jullie nog wel naar
behoren van dienst zijn. Kortom, wat er is, zullen jullie ook krijgen; maar meer kan
ook God Zelf niet van een mens verlangen!'
[6] Ik zei: 'Dat heb je weliswaar heel goed gezegd; maar met de vissen is het toch
beter gesteld dan je hier hebt toegegeven! Maar je bent stiekem een beetje bezorgd
dat wij die tachtig vissen uiteindelijk niet kunnen betalen, en daarom doe je alsof je
een kleinere voorraad hebt! Brood heb je vandaag inderdaad niet al te veel, maar
vissen genoeg; wees dus niet bezorgd en laat het bestelde aantal vissen snel
klaarmaken, en breng ons brood en wijn!'
[7] Hierop liep de waard snel weg, zette iedereen aan het werk en liet zijn
bedienden onmiddellijk brood, wijn en licht naar de gastenkamer brengen, want het
was al laat in de avond en in de kamer was het al helemaal donker geworden. Toen
de gastenkamer verlicht was, kwam de waard weer naar ons toe en verzekerde ons
dat wij binnen een halfuur uitstekend bediend zouden worden. Daarbij keek hij
echter heel aandachtig naar ons en wist niet goed wat hij van ons moest denken,
want sommigen van ons droegen Griekse, sommigen Joodse en enkele Galilese
kleding net als Ik.
[8] Toen zijn nieuwsgierigheid hem teveel parten begon te spelen, wendde de
waard zich allervriendelijkst tot een van de leerlingen die het dichtst bij hem stond,
en wel tot Thomas, en zei (de waard): 'Vriend, sta mij toe dat ik je iets vraag!’
[9] Thomas zei: 'Daar aan het hoofd van de tafel zit de Heer; richt je vraag aan
Hem! Hij zal je die het beste beantwoorden! Wij anderen zijn allemaal Zijn
leerlingen en dienaren van Zijn wil.'
[10] Daarop kwam de waard naar Mij toe en zei: 'Heer, vergeef mij mijn
vrijpostigheid en in zekere zin opdringerigheid! Ik zou zo graag willen weten uit
welk land jullie afkomstig zijn. Naar jullie kleding te oordelen zijn jullie Judeërs,
Galileeërs en ook Grieken. Wat voor beroep oefenen jullie uit? Handelslieden zijn
jullie zeker niet, aangezien jullie geen handelswaar met je meevoeren, en artiesten
of tovenaars lijken jullie ook niet te zijn; want daarvoor zien jullie er te oprecht uit.
En hoe kon jij weten dat ik veel beter van vissen was voorzien dan van brood?
Kortom, jullie hele verschijnen hier in mijn afgelegen en steeds slechts spaarzaam
bezochte herberg maakt op mij een wat wonderlijke indruk. Jullie moeten het mij
maar vergeven, als ik hier openhartiger dan anders gebruikelijk is met jullie spreek.'
[11] Ik zei: 'Luister, nieuwsgierige waard! Als wij ons gesterkt hebben met het
brood, de wijn en de vissen, zal Ik je wel zeggen uit welk land wij komen. Maar
zorg jij nu maar dat het avondmaal vlug klaargemaakt wordt en breng nog meer
wijn en brood; want de eerste zeer matige hoeveelheid die je ons hebt gegeven
hebben wij al op!'
[12] Toen de waard dat van Mij gehoord had, ging hij direct weg en bracht
voldoende brood en wijn.
[13] Ik zei tegen hem: 'Kijk eens aan, het schijnt je nu ook met het brood beter te
gaan dan eerst; en ook lijkt dit brood Mij groter en beter te zijn dan wat je ons eerst
hebt geserveerd! Hoe komt dat eigenlijk?'
[14] NOTA BENE: Ik wist wel hoe dat kwam, en Ik vroeg het de waard alleen
maar opdat hij zichzelf zou onderzoeken.
[15] Op Mijn vraag zette de waard grote ogen op en wist niet wat hij Mij daarop
moest antwoorden. Hij proefde het brood, dat hem ook vreemd voorkwam, en vond
het buitengewoon goed smaken.
[16] Pas na een poosje zei hij (de waard): 'Eigenaardig! Anders weet ik toch alles
wat er in mijn huis is en gebeurt; maar waar mijn vrouw misschien wel in het
geheim dit ware koningsbrood gehaald heeft, weet ik werkelijk niet! Maar het is
toch wel heel wonderbaarlijk dat mijn broodkamer nu helemaal met dit soort grote
broden gevuld is. Maar hoe het ook zij -ik ben blij dat ik weer voor enkele dagen
uitstekend verzorgd ben met brood! Maar ik moet bij mijn vrouw toch even
navragen waar dit brood gehaald is en wie het heeft betaald, en voor welk bedrag.
Want dergelijk echt koningsbrood is duur, en één brood zou wel eens vier
penningen kunnen kosten!'
[17] Hierop riep hij zijn vrouwen vroeg haar waar het brood vandaan gekomen
was, waar zijn broodkamer nu plotseling helemaal mee gevuld was, en hoe duur het
was.
[18] De vrouw proefde ook van het brood, zette een nog verbaasder gezicht dan
haar man had gedaan en zwoer bij alles wat haar lief was, dat ook zij absoluut niet
wist waar het brood vandaan was gekomen.
[19] Daarop werd er aan verscheidene bedienden gevraagd of ze ook wisten waar
vandaan het vele goede brood in de broodkamer was gekomen. Maar ook zij
zwoeren dat ze daar helemaal niets van wisten.
[20] Toen zei Ik tegen de waard: 'Waarom blijf je zo lang vragen? Wees blij dat je
voorraadkamer vol brood is, en zorg dat de bestelde vissen snel op tafel komen;
later zal menig raadsel misschien nog opgelost kunnen worden!'
51 De waard vraagt naar de Heer
[1] Daarop ging de waard met zijn vrouwen de bedienden weer naar de keuken, en
al gauw daarna werden de bestelde en heel goed bereide vissen en een grote schaal
met goed gekookte linzen op onze tafel gezet, en wij begonnen te eten; de waard
moest met ons meedoen, werd daarbij heel vrolijk en wist ons een heleboel te
vertellen over wat er de afgelopen paar jaar in Samaria allemaal aan
wonderbaarlijke dingen was voorgevallen.
[2] Onder andere vertelde hij ook (de waard): 'Het verbaast mij echt dat jullie als
Judeërs, Galileeërs en Grieken bijna niets schijnen te weten over de beroemde
Galileeër, die ongeveer tweeënhalf jaar geleden met enkele leerlingen hierheen is
gekomen en in wonderbaarlijke bewoordingen verteld heeft over de komst van het
rijk Gods, en die in de stad en de omgeving wonderen heeft gedaan die alleen aan
God mogelijk kunnen zijn! En onlangs nog zijn er Judeërs hiernaartoe gekomen die
zeiden, dat ze door Hem uitgezonden waren om alle volkeren het evangelie te
verkondigen. En wij geloofden hen ook; want ze bevestigden hun bewering ook
door heel opmerkelijke wonderen, doordat ze enkel door het opleggen van hun
handen, in naam van degene die hen had uitgezonden, heel veel zieken plotseling
hebben genezen. Bovendien was hun leer precies dezelfde als die Hijzelf in de
genoemde tijd hier heeft onderwezen, en daarom geloofden wij die leerlingen des te
meer.
[3] Zeg mij toch, nu wij hier eenmaal zo gezellig bij elkaar zijn, wat jullie weten
over die grote Man, die voor mij werkelijk gedenkwaardiger dan wie of wat ook en
ook ver boven alle mensen verheven is! Want bij ons Samaritanen geldt Hij
ontegenzeglijk als de beloofde Messias, de redder en verlosser van de mensen uit
de macht van iedere vijand van de waarheid, de liefde, het leven en de vrijheid
daarvan. O, zeg mij toch of jullie iets over Hem weten en zo ja, wat, en ook wat
jullie van Hem denken!'
[4] Ik zei: 'Vriend, wij weten heel veel over Hem en hebben heel veel met Hem op;
maar als Hij, zoals je zelf zegt, tweeënhalfjaar geleden hier Zelf geweest is, heeft
onderwezen en wonderen gedaan, zul je Hem toch ook wel eens persoonlijk hebben
gezien? Of heb je geen gelegenheid gekregen om Hem tijdens Zijn aanwezigheid in
deze stad persoonlijk te zien?'
[5] De waard zei: 'Vrienden, dat is voor mij nu zo betreurenswaardig! Ik was juist
in die tijd hier afwezig, omdat ik in Tyrus een handelszaak moest regelen, en mijn
personeel heeft pas iets over Zijn aanwezigheid gehoord toen Hij al verdwenen
was. Toen ik een paar dagen later thuiskwam, hoorde ik in de hele stad en
omgeving over niets anders praten dan enkel over die Man, Zijn leer en Zijn daden,
die zo ongelooflijk groot en wonderbaarlijk zijn, dat een vreemdeling het echt niet
kan geloven als men het hem vertelt, ook al zijn ze werkelijk enkel door het woord
en de wil van die Man tot stand gebracht.
[6] Er woont hier een arts in goede welstand met een vrouw, die, zoals iedereen
weet, vroeger wat haar kuisheid betreft niet zo'n goede naam had. De genoemde
arts zou die Man heel goed gekend hebben en van Hem ook de wonderkracht
gekregen hebben om allerlei zieken enkel door het opleggen van zijn handen te
genezen. Van die arts heb ik dan ook het meeste over die Man der mannen gehoord.
Hij heeft mij ook Zijn uiterlijke gestalte beschreven; maar bij de beste beschrijving
blijft de werkelijkheid steeds in het duister. Je vormt je in je fantasie wel een beeld,
dat tenslotte echter toch niet overeenkomt met de werkelijkheid. En ik kan mij dus
om heel begrijpelijke redenen geen juiste voorstelling maken van de gestalte van
die grote Godmens.
[7] In het land Samaria trekt ook een zekere Johannes* (* Johannes, de jichtlijder;
zie deel 1 , hfdst. 73.) rond, die vroeger een bedelaar was, maar nu ook de leer, die
hij van die grote Man heeft gehoord, aan de andere mensen verkondigt, zelf een
streng leven leidt en door gebed en het opleggen van zijn handen in naam van die
grote Man ook veel zieken geneest en ook de bezetenen van hun kwelgeesten
bevrijdt. Welnu, die man is ook al een paar keer bij mij geweest en heeft mij veel
verteld, en daarom heb ik hem naar vermogen ook altijd uitstekend bediend; maar
toch kan ik mij van die grote Godmens niet helemaal voorstellen hoe Hij eruit ziet.
[8] Een jaar geleden, toen ik van veel reizigers veel grote dingen over Zijn
activiteiten had gehoord, ben ik Hem een hele maand achterna gereisd en ben in
plaatsen gekomen waar Hij kort te voren had onderwezen en werken had verricht;
maar als ik in een plaats aankwam en ijverig navraag naar Hem deed, was het
steeds: 'Ja, twee of drie dagen geleden was Hij hier en heeft Hij dit of dat gezegd en
dit of dat gedaan!', en ik heb ook bewijzen genoeg gezien dat het zo was.
[9] Kortom, ik heb een overvloed aan geldige bewijzen aangetroffen dat Hij daar
geweest was en handelingen had verricht; alleen Hemzelf heb ik tot nu toe nog niet
te zien gekregen. Maar van een gegoede Jood uit Bethlehem, die ook heel veel met
die grote Godmens opheeft en in Hem gelooft, heb ik gehoord dat Hij zich op alle
grote feestdagen in Jeruzalem en wel in de tempel ophoudt en het volk onderwijst,
hoewel de duistere en slechte Farizeeën in hoge mate tegen Hem gekant zijn. En
daarom wil ik, hoewel ik een door de orthodoxe Joden verachte Samaritaan ben, op
het eerstvolgende tempelwijdingsfeest toch naar Jeruzalem reizen en kijken of ik
die grote Godmens misschien toch een keer te zien zal krijgen.
[10] Voorlopig maakt een reiziger mij echter al meer dan gelukkig, als hij mij maar
veel over Hem weet te vertellen; als hij dat kan en zich ook in zijn geloof helemaal
richt naar die grote Man, die mij zo heilig is geworden, dan kan hij bij mij in huis
zijn tijd doorbrengen zolang hij wil, kan of wenst, en kost zijn verblijf en zelfs het
beste eten hem niets. Werkelijk, als jullie mij ook veel over die grote Man weten te
vertellen - maar wel helemaal overeenkomstig de waarheid -zullen ook jullie bij
mij geen hoge rekening hoeven te betalen. Dus, beste mannen, vertel mij ook iets
over Hem!'
[11] Ik zei: 'Ja, Mijn beste vriend, Ik zou je weliswaar heel veel kunnen vertellen
over jouw grote Godmens, in wie de volheid van de Godheid lichamelijk woont, en
Ik zou je tenslotte zelfs Zijn getrouwe evenbeeld kunnen tonen, als jij tenminste
voor slechts een paar dagen je mond in bedwang zou kunnen houden; maar dat punt
lijkt niet je sterkste kant te zijn?!'
[12] De waard zei: 'Ja, als het over mijn heilige Godmens gaat, kon je wel eens
gelijk hebben; want wat iemand zo'n grote vreugde verschaft en zijn hart volop in
beroering brengt, kan men ook moeilijk stil houden. Maar als het echt nodig is, kan
ook ik zwijgen, daar kunnen jullie volledig van verzekerd zijn.”
52 Het wonder met de edelvissen
[1] Ik zei: 'Nu goed dan, Ik zal eens kijken of Ik je iets goeds en waars over jouw
grote Man kan vertellen -luister dus!
[2] Kijk, voorzover Ik die Man ken, is Hij naar Mijn beste weten dezelfde Jehova
die reeds met Adam, Noach, met Abraham, Isaak en Jacob, met Mozes en niet nog
vele andere profeten heeft gesproken. Het verschil tussen toen en nu is alleen, dat
Hij destijds als eeuwige Heer van alle schepselen alleen als de zuiverste geest
volliefde, leven, vol van de hoogste wijsheid, macht, kracht en gezag met de
gewekte geest van de mensen heeft gesproken en Zich op die manier aan hen heeft
geopenbaard. In deze tijd echter heeft het Hem behaagd -zoals Hij al meerdere
malen door de mond van de profeten heeft beloofd om uit overgrote liefde voor de
mensen van deze aarde, die Hij geschapen heeft om Zijn kinderen te worden en aan
wie Hij al ten tijde van Adam Zelf die naam gaf, Zelf een lichaam aan te nemen en
hen als een zichtbare Vader voor Zichzelf op te voeden, opdat zij eeuwig bij Hem
zullen zijn, leven en wonen, daar waar Hij Zich eeuwig Zelf bevindt en schept en
de oneindigheid regeert.
[3] Daarom staat er immers geschreven: In het begin was het zuivere Woord, en
God was het Woord in de mond van de aartsvaders der aarde, alle waarachtige
wijzen en profeten. Het eeuwige Woord, God Zelf dus, is nu echter vlees, dus een
mens geworden, en zo kwam de Vader tot Zijn kinderen, maar die herkennen Hem
niet. Hij kwam dus in Zijn eigendom, en men wil Hem niet als de enig ware en
eeuwige Vader erkennen. Maar toch zijn er ook velen die Hem erkennen als
Degene die Hij is en zich met alle liefde naar Hem alleen richten. Dat zijn zowel
Joden als heidenen, en,de heidenen meer dan de Joden; daarom zal volgens Zijn
woord het licht ook van de Joden worden afgenomen en aan de heidenen worden
gegeven.
[4] Als je datgene wat Ik je nu over die grote Man heb verteld op waarde weet te
schatten, zul je daar ook wel uit opmaken dat Ik die grote Man zeker heel goed
ken!’
[5] De waard zei vol vreugde: 'O, o, o, dat is geweldig goed en voortreffelijk! Dat is
ook ons geloof! Ik had dat jullie allang graag willen bekennen; maar omdat jullie
geen Samaritanen zijn moest ik slim te werk gaan om mij niet bloot te stellen aan
bepaalde onnodige grofheden -zoals mij al een paar keer is overkomen. Want het
heiligste moet mijns inziens niet voor de zwijnen geworpen worden, die in
opgeblazen mensengedaante voor onze ogen rondlopen en ons als veel minder
beschouwen dan wat zij zelf denken te zijn.
[6] Maar omdat jullie dit van die Godmens denken, zijn jullie ook mijn gasten en
hoeven jullie niet te betalen, hoe lang jullie ook bij mij willen blijven. Ik ben
weliswaar geen rijke waard, maar ik heb nog wel zoveel in voorraad dat wij dat in
een jaar niet zullen opmaken. O vreugde, meer dan grote vreugde, dat ik in jullie
zulke hoogst verlichte vrienden en trouwe belijders van de enig ware God van
Abraham, Isaak en Jacob heb gevonden! Maar laat er nu onmiddellijk meer en van
de beste wijn komen, en laat er bij die paar vissen, die allemaal van het kleine soort
waren, en omdat ik nog maar een heel kleine voorraad vissen heb, vier lammeren
geslacht en snel goed klaargemaakt worden; want zulke ware Gods vrienden mogen
in mijn huis geen honger en dorst lijden!'
[7] Ik zei tegen de waard: 'Laat die lammeren vandaag nog maar in leven, maar kijk
in plaats daarvan eens in je grote visbewaarplaats; want Ik heb de indruk dat zich
daar nog een heleboel grote en edele vissen uit het Meer van Genezareth bevinden!
Als er daar een paar in zitten, laat ze dan, ongeveer veertig stuks, voor ons
klaarmaken!’
[8] Schouderophalend zei de waard: 'Die zaten daar een paar weken geleden nog
wel in; maar of er ook nu nog een paar zijn, zoals jij met voor mij geheel
onverklaarbare scherpzinnigheid waarneemt, dat durf ik niet te beweren! Ik ben
weliswaar niet aanwezig geweest bij het leegvissen van mijn grote visbewaarplaats,
en het zou dus heel goed kunnen dat er een paar zijn achtergebleven. Maar veertig
stuks zullen het er wel niet zijn! Ja, in het grote bewaarbassin, dat hier een paar
veldwegen vandaan ligt, heb ik nog wel een behoorlijk grote voorraad van allerlei
vissen, maar daar zullen niet veel edelvissen tussen zitten; want de edelvis is een
roofvis, en als je die tussen de andere vissen doet, richt hij daar grote schade aan.
[9] Maar omdat je mij zo blij hebt gemaakt met je getuigenis, wil ik op jouw woord
toch gaan kijken hoe het er met de edelvissen uitziet. Als het daarmee
merkwaardigerwijze misschien net zo mocht zijn als met de broden, waarvan mij
nog lang niet duidelijk is hoe die vermeerderd en veredeld werden, dan zou ik bijna
moeten gaan denken:jij bent zelf ook zo'n reeds gevolmachtigde gezant van die
grote Man, van mijn enige Heer en God! En ik denk dat ik er niet ver naast zit als
ik jullie allemaal als zodanig begroet. Maar nu naar de edelvissen!’
[10] Daarop haastte de waard zich snel de kamer uit naar zijn vrouw, die in de
keuken nog bezig was voor het huispersoneel, en zei het tegen haar.
[11] Maar de vrouw zei: 'O wat ben jij toch een lichtgelovige man, waar zouden die
veertig edelvissen vandaan moeten komen? Niet één zul je er meer in vinden! Ik
heb ze vijf dagen geleden immers allemaal verkocht aan de arts, die een groot
feestmaal hield, en het goeie geld in je kast gelegd; en ik denk dat hij voor de aan
hem bewezen dienst onze broodkamer met het koningsbrood heeft laten vullen door
iemand die hij het zwijgen heeft opgelegd!'
[12] De waard zei: 'Luister, jij altijd wat moeilijk gelovende vrouw! Dat kan zo
zijn, maar het is waarschijnlijker van niet; maar jouw ongeloof zal mij er niet van
afhouden de grootste visbewaarplaats in ogenschouw te nemen. Of je wel of niet
mee wilt gaan, zal mij om het even zijn!'
[13] Na deze woorden van de waard ging zijn vrouw toch met hem mee - en wat
waren ze allebei verbaasd, toen ze de bewaarplaats vol met de meest edele vissen
aantroffen, zodat ze regelrecht ontzet waren.
[14] De waard riep nogmaals al zijn bedienden bijeen en vroeg hun ernstig, of ze
soms wisten hoe die vele en zeer kostbare edelvissen in de visbewaarplaats waren
gekomen. Maar allen zwoeren bij de hemel, dat ze het niet wisten.
[15] Toen zei de waard: 'Werkelijk, hier gebeuren geen natuurlijke dingen! Dat
heeft een van die vanavond gekomen gasten gedaan, die allemaal iets
raadselachtigs over zich hebben.'
[16] En terwijl hij zich tot zijn vrouwen zijn keukenpersoneel wendde, zei hij:
'Kortom, die vissen zijn er nu eenmaal op wonderbaarlijke wijze plotseling met
vele honderden tegelijk' neem er dus in plaats van veertig maar direct vijftig. Maak
een groter vuur, en bereidt ze op de beste manier; want van deze vissen zal ik er
zelf een paar eten!’
[17] Daarop grepen de knechten meteen toe en haalden onmiddellijk de verlangde
vissen uit de bewaarplaats. En voor er een uur voorbij was, stonden de mooie
edelvissen al heel fijn klaargemaakt voor ons op tafel.
53 De waard herkent de Heer
[1] De waard was echter al eerder weer bij ons in de gastenkamer gekomen en had
ook zijn oudste zoon meegenomen, die aan één oog blind was.
[2] Toen hij vol verbazing naar ons toe kwam, zei hij tegen Mij (de waard): 'Goede
en dierbare vriend, direct na uw getuigenis over de grote Man rees in mij het
vermoeden dat een van jullie misschien wel een buitengewoon gevolmachtigde
gezant van de grote Godmens zou kunnen zijn; want de kleinere zijn vooruit
gezonden, en nu volgen de groten. Maar nu ik ook de grootste visbak vol met de
edelste vissen aantrof, en wel op uw woord, heb ik nu helemaal geen twijfel meer
dat jullie onmiskenbaar gezanten van die grote Godmens zijn, over wie u dat
volkomen ware getuigenis hebt gegeven. Eén van jullie zal zeker de belangrijkste
zijn, en ik denk dat u dat uiteindelijk bent? Als dat zo is, zeg het mij dan, zodat ik u
heel speciaal eer kan bewijzen; want bij ons geldt nog altijd de stelregel: Ere wie
ere toekomt!'
[3] Ik zei: 'Maak je daar nu maar niet druk om! Ik ben weliswaar de eerste onder
deze metgezellen van Mij - maar op een heel andere manier dan jij denkt. Maar het
is toch maar goed dat de edelvissen er zijn en er nog goede wijn is; al het andere zal
later wel duidelijk worden, en wel op de juiste tijd.
[4] Wat is er eigenlijk met jouw halfblinde zoon daar?'
[5] De waard zei: 'O, hoe weet u dat hij halfblind en mijn zoon is?'
[6] Ik zei: 'Och, het is toch niet zo wonderbaarlijk om dat te zien! Hij lijkt immers
heel veel op jou. Jij bent geestelijk halfblind, en deze zoon van jou op natuurlijk
gebied. Uiteindelijk kunnen jullie allebei geholpen worden! Hebben de leerlingen
van die grote Man, over wie je zojuist vertelde, dat ene oog van je zoon niet kunnen
genezen?'
[7] De waard zei: 'Ja, ze hebben het wel geprobeerd; maar het is hun niet gelukt.
Ook die Johannes is daarom al een paar keer hier geweest; maar hem lukte het ook
niet om mijn zoon het licht in zijn ene oog terug te geven. En dus moet hij zijn
kleine ongemak maar met geduld verdragen. Omdat ik van mening was dat jullie
wellicht de nog machtiger leerlingen van de Heer waren, heb ik hem mee naar
binnen genomen, in de hoop dat jullie hem misschien kunnen helpen. Maar
aangezien jullie dat niet zijn, kan hij wel weer in de keuken aan zijn werk gaan!'
[8] Ik zei: ' Aha, dus daarom moet ook hij maar daar blijven, - hij zal zeker nog
eerder ziende worden dan jij !’
[9] De waard zei: 'Maar beste vriend! Kijk toch naar mijn ogen - ik zie met allebei
mijn ogen uitstekend! Hoe kan mijn halfblinde zoon dan eerder ziende worden dan
ik?'
[10] Ik zei: 'Ik heb je toch al eerder gezegd dat jij alleen geestelijk halfblind bent;
en jouw lichamelijk halfblinde zoon zal nog eerder het volledige licht in zijn ogen
krijgen dan jij dat van je ziel! Maar nu genoeg daarover; daar komen de vissen al
die wij nog zullen eten, want het eerste gerecht was voor meer dan veertig man wel
een beetje weinig, ondanks dat je het linzengerecht erbij hebt gedaan. Maar deze
keer moeten ook jij en je zoon mee-eten; jouw vrouw hoeft vandaag echter niets
van deze vissen te eten krijgen omdat zij zo hardgelovig is. Morgen kan ze voor
zichzelf ook een vis klaarmaken en haar geloof versterken.'
[11] Toen de vissen op tafel stonden en Ik eerst voor Mijzelf een vis had genomen,
tastten Mijn leerlingen allemaal direct flink toe; want van dat soort vissen was hen
allang bekend dat het de beste waren. We aten en dronken nu welgemoed en
spraken vaak vollof en eer over de grote Man uit Galilea; dat stemde de waard
steeds buitengewoon vrolijk en daarom bracht hij telkens een dronk op Hem uit met
zijn beker wijn en uitte hij verheven heilwensen aan Hem. Bovendien vertelden
Mijn leerlingen om beurten de een of andere gebeurtenis van onze reizen en ook
veel uit Mijn jeugd, wat de waard alle maal heel graag hoorde.
[12] Toen het vertellen, dat tot bijna middernacht duurde, was opgehouden, wendde
de waard zich tot Mij met het verzoek: 'Mijn beste en zeldzaam wijze vriend,jullie
hebben mij nu zoveel over die grote Godmens verteld dat ik me nu al als de
gelukkigste mens van de hele wereld beschouw, en ik ben dat voor het grootste deel
ook werkelijk; maar ik zou nu helemaal gelukkig zijn en net zo zalig als de hoogste
engel in de hemel, als ik alleen nog een goedgelijkende afbeelding van die grote
Godmens te zien zou krijgen! Vriend, u hebt me al eerder beloofd dat u mij er een
zou laten zien. Als u er een bij u heeft, vraag ik u om mij die te laten zien!'
[13] Ik zei: 'ja, ja, je hebt gelijk. Ik heb je dat beloofd en zal Mijn belofte ook
houden; maar Ik heb je naderhand ook gezegd, toen je je halfblinde zoon bij ons
binnenbracht, dat hij nog eerder helemaal ziende zou worden en dat jij tenslotte
waarschijnlijk in je halfblinde zielook helemaal ziende zou worden. Want zolang je
in je ziel halfblind bent, zul je het ware beeld van de Heer en Meester nooit
helemaal goed kunnen onderscheiden en levensecht bekijken. Laat daarom je zoon
nu bij Mij komen; dan zal Ik zien of Ik zijn blinde oog zal kunnen openen en met
licht vullen! ,
[14] Op deze woorden van Mij, die de waard verrast deden opkijken, plaatste hij
zijn zoon voor Mij en zei (de waard): 'Hier is mijn zoon, vriend! Probeert ook u nu
of het u zal lukken hem ziende te maken!'
[15] Ik zei: 'Goed Mijn vriend, Ik wil dat jouw zoon Jorab ziet! - Zo zij het!'
[16] Na deze woorden werd het blinde oog van de zoon ziende; vader en zoon
schrokken gewoonweg van deze plotseling genezing, en de zoon zei: 'Vader, deze
man moet in een veel nauwere verbinding staan met die grote Godmens,dan al die
anderen die mij in Zijn naam hebben proberen te genezen! Die zeiden: 'In de naam
van de Heer Jezus Jehova zij er licht in je oog!' en zie, toch bleef ik blind. Maar
deze man zei: 'Ik wil dat jouw zoon Jorab ziet! Het zij zo!' Onze vriend heeft mij
dus door zijn eigen macht genezen, toen hij zei: 'Ik wil het!' Daarom is Hij de grote
Godmens Zelf en niemand anders! En jij, vader, bent nog halfblind in je ziel, als je
dat niet onmiddellijk opmerkt - en Hij, Hijzelf is de meest getrouwe afbeelding van
Zichzelf vol leven, macht en kracht van God; want alleen God kan zeggen: 'Ik wil
het!' een mens kan echter alleen maar zeggen: 'Moge God de Heer dit of dat willen.’
[17] Toen de zoon dat allemaal had gezegd, werd ook de waard ziende, herkende
Mij en viel voor Mij op zijn knieën en begon Mij om vergeving te vragen.
[18] Maar Ik zei: 'Vriend, wat moet Ik je vergeven? Dat je Mij nu pas herkend hebt,
dat wilde Ik zo! En wees dus nu pas helemaal gelukkig! Maar zeg het tegen
niemand in je huis, voordat Ik je aanwijzingen geef om dat te doen! Maar zorg nu
dat wij een slaapplaats krijgen! Morgen zullen we dan uitmaken wat we verder
doen.'
[19] De waard stond nu op van de grond en begon Mij uitbundig te bedanken
omdat Ik hem zo'n onschatbare genade waardig had geacht.
[20] Maar Ik zei tegen hem: 'Maak nu niet zoveel ophef, opdat je huispersoneel niet
voortijdig op Mij opmerkzaam wordt gemaakt! Als je vrouw, je andere kinderen en
je personeel zien dat Jorab kan zien en jou en hem zullen vragen hoe hij ziende is
geworden, zeg dan: de gasten die hier zijn gekomen, konden dat; want de grote
Heer is meer met hen dan met degenen aan wie het niet is gelukt om in Zijn naam
het blinde oog van Jorab te genezen. Maar ga nu en laat een slaapplaats voor ons
klaarmaken!’
[21] Toen ging de waard weg en liet in de grote slaapzaal veertig ruststoelen voor
ons in orde brengen; daarna kwam hij Mij eerbiedig de weg wijzen. Wij stonden op
van onze banken en begaven ons ter ruste.
[22] De waard sprak echter met zijn vrouwen ook met zijn meerderjarige kinderen
nog over veel dingen; maar toch verraadde hij Mij niet, hoewel zijn vrouwenkele
keren de opmerking maakte dat Ikzelf uiteindelijk toch die wonderbaarlijke
Meester zou kunnen zijn, die tweeënhalf jaar geleden in Samaria zulke grote
tekenen had gedaan. Zij dacht dat Ik Mij om bepaalde redenen mogelijk niet direct
kenbaar wilde maken, net als dat bij Mijn eerste bezoek aan deze stad het geval was
geweest. Overdag zou ze Mij wel nauwkeuriger bekijken, omdat zij bij Mijn eerste
aanwezigheid in deze plaats wel het geluk had gehad Mij een paar keer te zien. En
na dat gesprek sliep ook het herbergiersgezin in en rustte samen met ons tot aan
zonsopgang.
54 De geestelijke betekenis van de gebeurtenissen in de herberg
[1] 's Morgens was direct iedereen in huis in de weer om een goed ochtendmaal
voor ons klaar te maken. Wij stonden ook op van onze ruststoelen en gingen weer
naar de gastenkamer, waar de tafel opgesierd was met rijk en kostbaar serviesgoed.
Er was veel goud en zilver en het tafelkleed was van het fijnste byssus* (* In de
oudheid de benaming voor een met fijn linnen vergelijkbare stof van zeer fijne
zijde of katoenvezels, afkomstig uit Indië en Egypte. Er werden bijvoorbeeld
mummiewindsels, maar ook sluiers van gemaakt.) en aan de randen waren er goud
en parels in verwerkt. Ook de houten banken van de vorige dag waren verruild voor
rijk versierde stoelen.
[2] Toen Mijn leerlingen dat zagen, zeiden ze: 'Kijk eens, Heer en Meester, hoezeer
deze waard U eert! Een dergelijke attentie van de kant van een waard hebben we
nog bijna nergens meegemaakt!'
[3] Ik zei: 'Denken jullie soms dat Ik daar welbehagen in vind? Alleen in de liefde
van de waard heb Ik een welgevallen, maar helemaal niet in dit prachtvertoon!
Maar omdat Ik wel wist met wat voor geloof en liefde de waard aan Mij hangt,
hoewel hij alleen maar over Mij had horen praten en daarom het sterke verlangen
had om Mijn persoon slechts eenmaal in zijn leven te zien, ben Ik dan ook met
jullie in zijn huis gekomen, om Mijzelf zo in zijn meest nabije omgeving door hem
te laten vinden, herkennen en tenslotte ook aanschouwen. Waarom Ik dat zo heb
geleid en ook liet gebeuren, moeten jullie, die Mijn belangrijkste opvolgers en
leerlingen zijn, die vooral de geheimen van Mijn rijk op aarde dienen te begrijpen,
uit Mijn mond horen en uitgelegd krijgen!
[4] Kijk, ook in de toekomst zullen heel veel mensen als ze over Mij horen, Mij en
ook Mijn rijk met grote ijver overal zoeken. Maar halfblind in hun ziel als ze zijn,
zullen ze Mij toch niet helemaal vinden als ze Mij nu eens hier en dan weer daar
achterna zullen reizen, wanneer de mensen tegen hen zullen zeggen als ze Mij
zoeken: 'Hij is hier wel geweest en is nu daar en daar; ga daar maar heen, dan
kunnen jullie Hem wel vinden!'. Degenen die Mij zoeken zullen zich daarheen
haasten om Mij te vinden, en toch zullen ze Mij niet vinden. Want zoals Ik jullie al
herhaalde malen heb aangegeven zullen velen zeggen: 'Kijk, hier is Hij!' of 'Daar is
Hij!' of 'Hij is in dit huis, of in die kamer!', maar geloof het dan niet. Want als
iemand zonder twijfel in Mij gelooft en Mij werkelijk in zijn hart boven alles
liefheeft en derhalve ook zijn naaste als zichzelf, en als hij daarbij ook een steeds
groeiend verlangen heeft om Mijzelf te aanschouwen en Mij en Mijn wil dieper en
duidelijker te leren kennen, zal Ik op dezelfde manier als hier heel onverwacht in
zijn meest directe omgeving aanwezig zijn, hoewel hij denkt dat Ik nog ergens op
een onbekende verre plaats ben, en dan maak Ik Mij ook weldra in zijn meest
directe nabijheid aan hem bekend en zal Ik met hem in een en hetzelfde huis wonen
en maaltijd met hem houden.
[5] Wie Mij in de toekomst, als Ik weer naar Mijn hemelen terugkeer, werkelijk zal
willen vinden, zien en spreken, zal Mij niet in de wereld of in bepaalde huizen,
tempels of kamers, maar in zijn meest directe nabijheid, dat wil zeggen in zijn hart
moeten zoeken; en wie Mij op die manier zal zoeken, zal Mij ook vinden; maar ook
al zal Ik bij hem zijn, zal hij Mij niet herkennen zolang hij in zijn ziel halfblind zal
blijven.
[6] Een mens is halfblind in zijn ziel zolang hij weliswaar groeit in het geloof in
Mij en in zijn liefde voor Mij, maar door de veelsoortige inwerking van de wereld
in allerlei kleine twijfels en afgestompte levenstoestanden terechtkomt en Mij
daarom, ook al ben Ik dikwijls heel dicht bij hem en handel en spreek Ik met hem
als een zeer goede vriend, toch niet gewaar wordt en Mij dan ook vol hoogachting,
echt geloof en ook volliefde vraagt waar Ik ben en of hij Mij ooit wel eens te zien
zal krijgen, en hoe en wanneer en of dat misschien al in deze wereld of pas later in
de andere, eeuwige bestaanswereld zal zijn.
[7] Zijn lichamelijk halfblinde zoon duidt het zintuiglijke en het gemoed van de
mens aan. Het zintuiglijke is het oog dat deze wereld nog ziet, het gemoed is het
oog dat blind is voor deze wereld en haar bekoorlijkheden en daarom naar binnen is
gekeerd, maar dat Ik zie en volkomen genees en verlicht. Zodra dit oog levend
wordt, overweldigt het weldra het zintuiglijke oog dat de wereld ziet en keert ook
dat naar binnen. Als dat gebeurt, wordt de hele mens verlicht en ziende, en ziet en
herkent hij Mij al gauw; en dan verbaast hij zich erover dat hij Mij zo lang niet
heeft kunnen herkennen, omdat Ik Mij immers allang heel dicht bij hem bevond en
gemakkelijk te herkennen was in Mijn werkzaamheid en Mijn spreken en
onderrichten door middel van vele feiten.
[8] Wat Ik jullie nu heb gezegd, kunnen jullie ook de mensen leren en zo hun laten
zien hoe iemand door Mij thuis wordt opgezocht als hij Mij eerst zoekt met echt
geloof, van daaruit in liefde voor Mij en van daaruit in de liefde voor de naaste.
Onthoud dat goed!'
[9] De leerlingen en met name Mijn Jacobus de Oudere bedankten Mij zeer voor
deze toelichting; want -zoals reeds meegedeeld - was deze leerling het meest met
de geestelijke overeenstemmingen bezig, evenals Johannes en Petrus.
55 Het prachtvertoon op tafel bij het ochtendmaal
[1] Toen Ik klaar was met deze uitleg, kwam de waard met zijn genezen zoon ons
aankondigen dat het ochtendmaal weldra uitstekend toebereid op tafel gezet zou
worden. En tegelijkertijd vroeg hij Mij in alle eerbied om raad wat hij moest doen,
aangezien zijn vrouwen kinderen hem voortdurend lastig vielen met de vraag wie
Ik was en waar Ik vandaan kwam, omdat Ik zonder enig hulpmiddel het blinde oog
van zijn zoon weer ziende had kunnen maken. Zowel hij als zijn genezen zoon
wilden Mij niet verraden, omdat Ik hun dat had verboden.
[2] Ik zei: 'Aangezien Ik na het ochtendmaal toch al snel verder zal reizen, kun je
hun dan onthullen wie Ik ben en waar Ik vandaan kom; want als je het hun nu direct
zou zeggen, zou Mijn aanwezigheid al snel in de hele stad bekend zijn, en dan zou
jij het wel eens erg moeilijk kunnen krijgen vanwege het gedrang van de mensen in
je huis.je zult na Mijn vertrek nog genoeg te stellen krijgen met de nieuwsgierigen;
hoeveel te meer zou dat nu het geval zijn, terwijl Ik nog aanwezig ben!'
[3] Daarmee waren de waard en zijn zoon helemaal tevreden, en hij ging voor het
ochtendmaal zorgen.
[4] Dat werd direct daarna in zilveren schalen op tafel gezet, evenals de wijn in
grote zilveren bekers. Mijn schaal en wijnkelk waren gemaakt van het zuiverste
goud, en Ik vroeg de waard waarom hij dat had gedaan, aangezien Ik nooit
welgevallen vind in dergelijke aardse pracht.
[5] Hij boog echter diep voor Mij en zei (de waard): 'O Heer en Meester, ik weet
wel dat U nooit welgevallen vindt in dergelijke dingen, en dat men U alleen met
een van zuivere liefde vervuld hart welgevallig kan eren en prijzen. Maar in mij
hebt U een mens gevonden die U in zijn hart al boven alles heeft geëerd en
geprezen en U voortaan nog meer op die manier zal eren en prijzen. Maar ik dacht
dat ik een zonde zou begaan, als ik U, de hoogste Heer van hemel en aarde, niet
ook de eer zou bewijzen die men toch aan mensen pleegt te bewijzen die een
bepaald aanzien genieten!
[6] U hebt immers de hele aarde geschapen met alles wat zij bevat, en dus ook haar
goud en zilver, en zo getuigen ook deze metalen, die door de mensen al sinds heel
lang als de edelste en dus ook waardevolste zijn erkend, van Uw liefde, wijsheid,
macht, grootheid en eer! En daarom denk ik in mijn eenvoud dat het beter is, U als
Schepper van ook het goud en zilver op onze menselijke manier met deze metalen
te eren, dan er een schandelijke woeker mee te bedrijven of ter wille daarvan de
bloedigste oorlogen te voeren en een duizendvoudig onheil als het ware uit de hel
over de arme mensheid af te roepen.’
[7] Ik zei: 'ja,ja, daar heb je natuurlijk wel gelijk in; als alle mensen net als jij
zouden denken en hun hart dezelfde gezindheid zou hebben, zouden goud, zilver,
parels en alle kostbare edelstenen hun nooit onheil bezorgen! Maar omdat de
mensen, die het belangrijk vinden dat God met goud, zilver, parels en edelstenen
wordt geëerd, heel anders beginnen te denken en dus ook weldra een andere
instelling krijgen, zou het heel onverstandig van God zijn als Hij Zich liet eren met
datgene wat in alle tijden het meeste en grootste onheil onder de mensen heeft
gesticht.
[8] Zoals jij dachten ook de aartsvaders van de aarde, en zij eerden God voor
gouden en zilveren altaren en verrichtten hun erende lofgebeden in met goud, zilver
en allerlei edelstenen rijk versierde tempels, zoals je in de tempel in Jeruzalem wel
kunt zien. Maar wat had dat tot gevolg? Kijk,juist daardoor zijn de genoemde
metalen, parels en edelstenen in de verbeelding van de mensen zo buitengewoon
waardevol geworden!
[9] Toen de mensen tenslotte de waarde van die dingen waarmee ze God vereerden,
te hoog gingen inschatten, zijn ze steeds meer in de aarde gaan wroeten om goud,
zilver, parels en edelstenen te zoeken; daarbij vergaten ze ook God langzamerhand
en dachten God al in hoge mate te eren en geweldige genadegaven van Hem te
ontvangen als ze ter ere van Hem een groot stuk goud, zilver of een hoop
edelstenen op het altaar konden leggen.
[10] Maar aangezien niet alle mensen zo vaardig waren in het vinden van de
genoemde zaken, om zich daarmee God welgevallig te kunnen betonen, legden zij
aan de aartsvaders, die tegelijk ook priesters waren, de vraag voor hoeveel schapen,
koeien, ossen of ook kalveren en stieren zij in plaats van zo en zoveel goud of
zilver aan God moesten offeren, om Hem even welgevallig te worden als degene
die God puur goud en zilver ten offer brengt.
[11] Toen merkten de oudsten of priesters maar al te gauw dat er met de godsdienst
gemakkelijk en ook min of meer onschadelijk een winstgevende handel verbonden
kon worden, en dat het voor de godsdienstige verheffing en geruststelling van de
mensen ook heel nuttig was. En zo begonnen de priesters goud, zilver, parels en
edelstenen te wegen en ze bepaalden de waarde naar het aantal verschillende
dieren, en later ook naar de hoeveelheid graan, vruchten, goed bouwhout, wijn,
kledingstoffen en nog heel veel andere dingen.
[12] Daardoor ontstonden de ruilhandel en de sluikhandel, de slechte woe-
kerwisselarij, vervolgens afgunst, haat, toorn, vervolging, leugen, bedrog, geilheid
en aardse pracht, voornaamheid, verhevenheid, trots en verachting onder de
mensen, aangezien men hun waarde niet meer afmat aan hun innerlijke zielenadel,
maar alleen aan het gewicht van het goud en zilver, parels en edelstenen, aan de
omvang van de kudden, akkers en wijngaarden en het grotere bezit aan nog andere
dingen.
[13] Dat de armen de rijken benijdden en door allerlei listen hun rijkdom begonnen
te verminderen, waardoor diefstal, roof en moord ook niet lang op zich lieten
wachten, is een vanzelfsprekende zaak. Want wanneer het materialisme steeds
meer de overhand krijgt, gaat het geestelijke te gronde, en uiteindelijk wordt God
voor de mensen een oud, versleten, onbeduidend en waardeloos begrip waar ze zich
geen voorstelling meer van kunnen maken. Dan worden totale goddeloosheid en
daarmee alle denkbare kwaden op de meest gewetenloze manier algemeen
gangbaar onder de mensen, de mensen grijpen naar de wapenen, en het deel van de
mensen dat zich beter acht probeert het slechtere deel met geweld te onderwerpen;
en als dat gelukt is komen er wetten, waarop bij het niet in acht nemen de strengste
straffen staan. En zo ontstaan dan de machthebbers en daar tegenover de slaven op
aarde.
[14] Kijk, dat doen het goud, het zilver, de parels en de edelstenen allemaal als de
mensen die op welke manier dan ook voor uiterlijke verering gebruiken, in de
mening dat die dingen de zuiverste en edelste materie zijn!
[15] Wat de uiterlijke verering en verheerlijking van God betreft, daar heeft God
Zelf al sinds eeuwigheid voor gezorgd; want daarom heeft Hij de hemel en de hele
zichtbare natuur geschapen -deze hele aarde, de maan, de zon en de talloze sterren,
die merendeels hemellichamen van een nauwelijks uit te spreken grootte zijn en vol
zijn van de prachtigste dingen en kleine schepselen op hun meer dan grote en wijd
uitgestrekte vlakten en velden -en dat is voldoende voor de uiterlijke verheerlijking
van de grote God en Meester over alles sinds eeuwigheid, en Hij heeft dus geen
goud en zilver, geen parels en geen geslepen en gepolijste edelstenen van deze
aarde nodig.
[16] De enige ware verering en verheerlijking die God welgevallig is, bestaat en
dient eigenlijk alleen maar te bestaan uit een zuiver, God boven alles en de naaste
als zichzelf liefhebbend hart, en dus ook -wat hetzelfde is - uit het trouw houden
van de geboden, die Hij door Mozes aan alle mensen heeft gegeven; al het andere is
ijdel en dwaas, ook als het door een rein en God welgevallig mens wordt gedaan.
Weliswaar wordt God door bepaalde mensen, zoals de Farizeeën en de
afgodspriesters en - priesteressen, en ook door schijnvromen, ogendienaren en
huichelaars uiterlijk geëerd, terwijl ze zelf helemaal niet in Hem geloven en nooit
geloofd hebben, en wel voor geld en andere aanzienlijke offers; maar dat heeft voor
God niet alleen geen waarde, maar is een gruwel in Zijn ogen, en zo is het ook met
alles wat in de ogen van de wereld groots en schitterend is. Onthoud dat, Mijn
vriend, aangezien je het nu gehoord hebt uit de mond van Degene die Zich met
geen enkele materie laat eren en prijzen, maar alleen met een zuiver, volkomen aan
Hem toegewijd hart en Hem toegewijde wil!'
[17] Heel verlegen zei de waard nu: 'Heer en Meester sinds eeuwigheid, als deze
verering van mij, die ook uiterlijk is, zoals ik nu heel duidelijk inzie, U niet
aangenaam is, moet alles onmiddellijk anders geregeld worden!'
[18] Ik zei: 'Laat alles nu maar zoals het is; want de vissen zijn goed klaargemaakt
en zullen ons deze keer ook uit de gouden en zilveren schalen goed smaken, en de
wijn ook! Maar laat het een volgende keer weg!'
[19] Daar was de waard tevreden mee, en wij begonnen aan het ochtendmaal.
56 De profetenscholen
[1] Tijdens het eten vroeg de waard Mij, of hij de arts niet heimelijk moest laten
weten dat Ik hier was.
[2] Ik zei: 'Dan zou je vergeefse moeite doen; want hij en zijn vrouw zijn op reis en
zullen pas over een paar dagen weer thuiskomen.Als ze naar je toe zullen komen,
kun je hun wel vertellen wat er hier tijdens hun afwezigheid allemaal is
voorgevallen. Maar laten we nu ongestoord verder eten en drinken!'
[3] Daarop aten en dronken wij heel welgemoed; de waard en zijn genezen zoon
deden dat ook en prezen voortdurend de goede smaak van de edelvissen.
[4] De waard kon een heel goede opmerking niet voor zich houden, hij zei
namelijk: 'Heer en Meester! De vissen die het eerst in de wateren van de aarde
geschapen waren zullen ook wel beter gesmaakt hebben dan die ze later onder
elkaar voortbrachten; want deze edelvissen zijn ook niet verwekt, maar door U
nieuw geschapen, o Heer en Meester, en daarom smaken ze ook zo buitengewoon
goed.'
[5] Ik zei: 'Ja, ja, - daar zou je wel eens gelijk in kunnen hebben! En op dezelfde
manier is ook het woord dat uit Mijn mond komt krachtiger en werkzamer dan
wanneer het door de profeten gesproken wordt; maar hun woorden kunnen in ieder
mens tot dezelfde kracht versterkt worden, wanneer ze in de wil en het hart van de
mens door de daad goed toebereid worden.
[6] Mijn woord is reeds het Leven in zichzelf en maakt iedereen levend die het met
een welwillend hart hoort, - want dan gaat het Leven dat ten grondslag ligt aan al
het leven direct over in het leven van de mens; het woord van de profeet is echter
alleen maar een betrouwbare wegwijzer en toont de mens hoe hij tot het levende
woord uit Mijn mond kan komen en daardoor kan overgaan in het leven van de
geest.
[7] Ik zeg jullie allemaal: uiteindelijk moet ieder mens in zijn hart door God
onderricht worden; want wie tenslotte niet door de Vader of door Gods geest in Mij
onderricht wordt op de weg van de zuivere liefde voor Mij en zijn naaste, komt niet
tot Mij, de Zoon van de eeuwige Liefde, die het eeuwige Licht, de Weg, de
Waarheid en het Leven zelf is; want Ik ben in Mijzelf de wijsheid van de Vader.
Jullie begrijpen dat nu weliswaar nog niet helemaal, maar jullie zullen het begrijpen
als jullie na Mijn hemelvaart in de geest vanuit Mij wedergeboren worden; want dat
is de eeuwig in Zichzelf volledig levende geest van alle waarheid, en die zal jullie
in alle wijsheid binnenleiden. Je had daarom wel gelijk toen je zei dat de nieuw
geschapen vissen onvergelijkelijk veel beter smaken dan die ze naderhand onder
elkaar voortbrachten.'
[8] Daarop zei de waard: 'O Heer en Meester, ik heb veel dingen gehoord Over de
vroegere profetenschool, die met name in de tijd van de richters erg in zwang was
en ook daarna nog ten tijde van de koningen tot vrijwel in onze tijd is blijven
bestaan. Maar toch heb ik nooit duidelijk kunnen ontdekken waaruit hun lessen en
oefeningen nu eigenlijk bestonden. Maar wie eenmaal overeenkomstig de volle
waarheid een profeet was geworden, door diens mond heeft onmiskenbaar de geest
van Jehova gesproken, wat verscheidene grote profeten ook door hun daden hebben
bewezen.
[9] Waaruit bestonden dan eigenlijk de lessen en oefeningen van een profetenschool?'
[10] Ik zei: 'Luister, Mijn vriend, wat er destijds slechts in allerlei overeenstemmingen gebeurde, als voorbereiding voor deze huidige tijd, staat nu in de
vervulling voor je! In die school werden door de in de geest gewekte richters en
priesters op de wijze van Aäron kinderen opgenomen, die door godvrezende ouders
reeds vanaf hun geboorte zuiver en goed werden opgevoed, en natuurlijk vooral
jongens die bovenal lichamelijk volkomen gezond en sterk waren. Daar moesten ze
eerst de kunst van het lezen, rekenen en schrijven machtig worden; daarna werden
ze goed onderwezen in de Schrift, dat wil zeggen in de boeken van Mozes, en
vervolgens ook in de landen en volkenkunde van de aarde voorzover de mensen die
kenden.
[11] Daarbij werden ze er ook zorgvuldig toe aangespoord om Gods geboden niet
alleen te kennen, maar ze ook zoveel mogelijk uit vrije wil en zelfbeslissend in acht
te nemen. Tevens werden ze al naargelang hun leeftijd en graad van hun geestelijke
ontwikkeling blootgesteld aan heel veel proeven en beproevingen, opdat ze in
zichzelf tot de levende overtuiging zouden komen, in hoeverre hun kracht om de
hele wereld en de bekoorlijkheden daarvan te weerstaan, reeds was toegenomen.
[12] Ze moesten vooral beschermd worden tegen de traagheid, die de moeder is van
alle andere zonden en kwaden, en daarom werden ze dan ook aangespoord tot
allerlei lichamelijk werk, dat afgestemd was op hun lichamelijke krachten.
[13] Als ze eenmaal groot en sterk waren geworden in zelfverloochening en
zelfoverwinning, werden ze door de wetenschap der overeenstemmingen naar hun
innerlijk geleid, waardoor ze tot het levend geloof kwamen en een onbuigzame wil
verkregen in vereniging met Gods wil, die ze goed kenden en ook reeds vanaf hun
jeugd steeds nauwkeurig in acht hadden genomen; daardoor waren ze ook al in
staat om menig teken te doen, omdat hun eigen wil één was geworden met Gods
wil en hun geloof, als een waarachtig, levend licht uit de hemelen, in hun verlichte
harten geen twijfel meer toeliet.
[14] Als dat allemaal binnen de ware en levende orde was gekomen, werden ze
door hun levende geloof en hun bij al hun daden met Gods wil verenigde eigen wil
vervuld met Gods geest, ieder naar zijn individuele capaciteiten; daardoor kreeg
hun ziel een wijder blikveld en voorzagen ze zodoende ook toekomstige dingen en
gebeurtenissen in overeenstemmende beelden, die ze vervolgens opschreven voor
de latere generaties.
[15] Wie eenmaal die toestand bereikte, waarin hij visioenen kreeg, bereikte ook
het levende woord in zijn diepste innerlijk en hoorde dus de stem van Jehova in
zichzelf, en dat was het Godswoord dat de profeet als het ware uit de mond van
God aan de mensen verkondigde en in feite moest verkondigen, omdat hij door de
in hem heersende geest Gods daartoe werd gedreven. Kijk, zo zag de school van de
profeten eruit, en op de manier die Ik beschreven heb werden de mensen in een
echte en ware levensschool tot profeten opgeleid!’
57 De ware profeten
[1] (De Heer:) 'Maar ook werden er dikwijls vrome mannen, die altijd vast in God
geloofden en Hem van harte liefhadden, vaak ook zonder dat ze eerst zo'n school
hadden bezocht tot ware profeten opgewekt. Zo waren Mozes en Aäron zelf grote
profeten terwijl ze daar in geen enkele school voor waren opgeleid; want hun
geloof, hun aan God toegewijd hart en God Zelf waren hun school. Evenzo werden
Elia en Jona,Jozua en Samuël ware profeten, Zonder voorafgaande school; want
God Zelf was hun Meester en hun School.
[2] Ook de aartsvaders waren meestal zieners en profeten zonder scholing; want
alleen God, aan wie ze zonder twijfel vasthielden en geloofden, was hun school,
waar Hij Zijn wil aan hen openbaarde. En zelfs in deze tijd zijn er zieners en
profeten geweest, die niet opgeleid zijn in de school voor zieners en profeten; want
God kijkt altijd alleen naar het hart van de mensen en niet naar de school waar
iemand deze of gene vaardigheid heeft bereikt.
[3] Kijk eens naar Mijn leerlingen! Geen van hen heeft ooit een profetenschool
gezien, en toch zullen velen van hen grotere dingen doen dan alle oude zieners en
profeten; want alleen Ik ben hun Meester en hun school, en zo zal het voortaan tot
aan het einde der tijden van deze aarde zijn en blijven.
[4] In de toekomst zullen er weliswaar heel veel scholen opgericht worden, waaruit
een ontelbaar aantal valse leraren en profeten zullen voortkomen, echter maar zeer
weinig ware profeten overeenkomstig Gods wil.
[5] Waarlijk Ik zeg jullie: in de toekomst wordt alleen diegene een ziener en
profeet, die in Mij zal geloven, Mij boven alles en zijn naaste als zichzelf zal
liefhebben en Mijn leer metterdaad zal volgen! Daarom zal ook niet iedereen die
gelovig 'Heer, Heer!' tot Mij zal roepen, Mijn rijk binnengaan, maar alleen degene
die Mijn wil zal doen, die duidelijk in Mijn leer is uitgesproken.
[6] Daarom moeten ook jullie dus niet enkel en alleen loze hoorders van Mijn
woord zijn, maar daar direct naar handelen; dan zullen jullie in jezelf het ware rijk
Gods ontvangen! Verwacht echter nooit dat het rijk Gods, dat een rijk van het
innerlijk leven is, met uiterlijke tekenen en uiterlijke pracht en praal tot de mensen
zal komen; maar het bevindt zich binnen in jullie! Wie het in zichzelf zoekt op de
manier die Ik jullie heb getoond en het op die manier niet vindt, zoekt in de hele
wereld en alle sterren tevergeefs.
[7] Het pad naar het ware, levende rijk Gods is dus heel smal en dikwijls overwoekerd met allerlei doornstruiken. Deemoed en volledige zelfverloochening IS de
naam ervan. Voor wereldse mensen is het volkomen onbegaanbaar.
[8] Maar degene die in Mij gelooft en Mijn geboden houdt, zal niet door de
doornen op het pad naar Gods rijk gewond raken aan zijn voeten. Alleen een
ernstig begin is moeilijk; wanneer de ernst echter blijft en niet door allerlei
wereldse overwegingen verzwakt wordt, is het geheel en al bereiken van Gods rijk
heel gemakkelijk. Want voor iemand die steeds in volle ernst naar het Godsrijk in
zichzelf streeft is Mijn juk zacht en de last die Ik hem te dragen geef licht; en de
ernstige zoekers naar het ware rijk Gods zal Ik in hun hart steeds luid toeroepen:
'Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijn! Ikzelf kom jullie al meer dan
halverwege tegemoet en wil jullie ten volle sterken en verkwikken!’
[9] Tegen degenen echter die alleen maar 'Heer, Heer!' tot Mij zullen roepen, maar
hun belangrijkste zorgen op puur wereldse dingen richten en alleen maar terloops
streven naar datgene wat van het rijk Gods is, zal Ik zeggen: 'Waarom roepen jullie
wereldse mensen Mij, en waarom schreeuwen jullie? Mijn hart heeft jullie nog niet
herkend. Laat datgene waar jullie je zorgen om maken,je nu ook de hulp geven
waar je naar verlangt! 'Waarlijk Ik zeg jullie: zulke mensen zullen aan deze zijde
waarschijnlijk nooit het ware en levende rijk Gods in zichzelf vinden en zullen voor
hun medemensen slechte leraren, zieners en profeten zijn; en aan gene zijde zal het
voor zulke halfdode zielen nog onvergelijkelijk veel moeilijker zijn het rijk Gods in
zichzelf te zoeken en te vinden.
[10] Laat iedereen daarom werken zolang de dag duurt; want als daarna de nacht
komt, zal er nauwelijks gewerkt kunnen worden! - Heb jij, Mijn vriend, begrepen
wat Ik nu heb gezegd?'
[11] De waard zei: 'Ja, Heer en Meester over alles, ik dank U voor deze les, uit het
diepste innerlijk van mijn leven! Nu is het wezen van de oude profetenschool mij
helemaal duidelijk. Maar tegelijk vraag ik U ook of U mij, wanneer ik ernstiger dan
tot nu toe het smalle en doornige pad naar het Godsrijk zal opgaan, genadig al bij
de eerste stap tegemoet wilt komen en mij helpen, opdat ik bij het voortgaan op de
smalle en doornige levensweg niet moe, moedeloos en ongeduldig wordt!’
58 Het navolgen van de Heer
[1] Ik zei: 'Waar je Mij nu om hebt gevraagd, heb Ik nu reeds gedaan en daarom zul
je gemakkelijk verder kunnen gaan! Want voor wie Mijn levenslicht schijnt, die zal
met zijn voeten onderweg niet gemakkelijk meer tegen een steen stoten en hij zal
de doornen weten te vermijden. Wie met Mij wandelt, heeft overal al een goed
gebaande weg; wie echter zonder Mij wandelt naar het rijk Gods, dat het innerlijke
rijk van het leven en alle waarheid is, heeft een lange, smalle en zeer doornige weg
te gaan, zoals dat bij heel veeloude wijzen van alle volkeren op aarde het geval was
en ook in de toekomst het geval zal zijn en blijven.
[2] Jij hebt het van nu af aan gemakkelijk, evenals heel velen die Mij hebben
gezien en gehoord en helemaal in Mij geloven; maar hun nakomelingen zullen
enkel en alleen door hun geloof het rijk Gods bereiken. Wie Mij ziet en hoort,
gelooft gemakkelijk en kan ook gemakkelijk volgens Mijn woord leven en
handelen. Maar wie Mij in de toekomst niet meer in levende lijve zal zien, zal het
moeilijker hebben om het ware, levende rijk Gods te bereiken; want hij zal puur
moeten geloven wat de uitgezonden boden hem over Mij zullen vertellen.
[3] Als hij echter datgene wat hij hoort bereidwillig in zijn hart opneemt en ware
vreugde voelt vanwege de waarheid die hij heeft gehoord, zal weldra de doop van
de geest vanuit Mij over hem komen, en dan zal hij daarin de geopende poort naar
het Godsrijk ontwaren.Vanaf dat punt zal ook voor hen die geen getuige zijn
geweest van Mijn huidige aanwezigheid de weg naar het Godsrijk gemakkelijk
zijn.
[4] Maar verheug je, nu jullie dat allemaal weten, over het feit dat God dat allemaal
vanaf het eerste begin al zo beschikt heeft! En als jullie de mensen over Mij en
Mijn rijk zullen vertellen, zeg hun dan ook wat Ik nu tegen jullie heb gezegd; maar
doe hen vooral begrijpen dat Mijn rijk niet van deze wereld is -maar dat het het
inwendige rijk van alle waarheid en al het leven in het diepste innerlijk van de
mens is. Wie het in zichzelf heeft gevonden en er door zijn levende geloof en
werkzame liefde is binnengegaan, heeft de wereld, het gericht en de dood
overwonnen en zal voortdurend het eeuwige leven hebben.
[5] Weliswaar meent het wereldse verstand dat de dingen, die Ik jullie nu heb
gezegd, dwaasheid zijn; maar toch is het de hoogste wijsheid van alle leven in God.
Heil degene die zich daar niet aan ergert!
[6] Niemand kan weten wat er allemaal in een mens verborgen ligt, wat
noodzakelijk is voor zijn leven, behalve de geest die in het diepste innerlijk van de
mens is en woont; en zo weet ook geen geleerde wat God Zelf is en wat er in Hem
is, maar alleen Gods geest, die al Zijn diepten doordringt.
[7] Als de geest, die het ware levenslicht in de mens is, niet wordt gewekt, is het
duister in de mens en kent hij zichzelf niet; wanneer echter door het geloof in Mij
en door de liefde tot Mij en de naaste de geest in de mens wordt gewekt en tot een
helder licht wordt ontstoken, doordringt de geest de hele mens door en door, en dan
neemt de mens waar wat er in hem is en kent hij zichzelf. En wie zichzelf kent,
kent God ook; want de ware en eeuwige levensgeest in de mens is niet een
menselijke geest, maar een goddelijke geest in de mens, anders zou de mens geen
evenbeeld van God zijn.
[8] Als jullie dat nu goed hebben begrepen, zullen wij nu, naar lichaam en geest
gesterkt, van hier op weg gaan naar Galilea.'
[9] Allemaal verzekerden ze Mij dat ze het goed hadden begrepen en bedankten
Mij voor deze les.
[10] De waard maakte natuurlijk de opmerking, of Ik misschien nog tot de middag
in zijn huis zou willen blijven.
[11] Maar Ik zei tegen hem: 'Kijk, alles in deze wereld heeft zijn tijd, dus ook het
komen, blijven en &aan! Ik weet echter waar vandaag nog een grote hoeveelheid
werk op Mij wacht, en Ik moet daarom ook daarheen gaan waar het werk op Mij
wacht! Bovendien zal er over een uur een grote karavaan van kooplieden die uit
Jericho komen bij jou aanleggen, en dan zullen jullie veel te doen krijgen. De
kooplieden zullen je veel over Mij kunnen vertellen; vertel jij hun ook dat Ik hier
ben geweest, maar zeg hun niet in welke richting Ik gegaan ben!’
[12] De waard verzekerde Mij nogmaals dat hij alles, wat hij als Mijn wil had
herkend, strikt in acht zou nemen en bedankte Mij ook nog eens voor de weldaden
die Ik hem bewezen had; toen gaf Ik de leerlingen een teken om op te breken.
[13] Daarop stonden we echt op en gingen op weg. De waard en zijn genezen zoon
begeleidden Mij meer dan duizend passen en keerden daarna goedsmoeds weer
terug naar huis.
59 Vruchtbare zegen in een klein dorp in Samaria
[1] Toen de waard thuis kwam, zei zijn vrouw op verongelijkte toon tegen hem:
'Waarom heb je mij met de andere kinderen niet geroepen, zodat ook ik met de
andere kinderen behoorlijk afscheid van die wonderbaarlijke heiland had kunnen
nemen?'
[2] De waard zei: 'Vrouw, als dat nodig was geweest, had de Heiland jou Zelf wel
geroepen; maar omdat het vast niet nodig was, ben je vanwege je kleine ongeloof
niet geroepen. En als jij de Heiland nader zou hebben leren kennen, zou weldra de
hele stad van Zijn aanwezigheid geweten hebben, wat Hij echter niet wilde; en zo is
het ook goed dat Hij het Zelf allemaal zo heeft laten gebeuren. Straks, als onze arts
weer thuiskomt en ons zeker zal bezoeken, zul je nog vroeg genoeg horen wie die
wonderbaarlijke Heiland eigenlijk was.
[3] Maar zorg nu dat je alles in orde hebt; want over ongeveer een halfuur zal er
een flinke handelskaravaan bij ons aanleggen, zoals de werkelijk alwetende
Heiland mij van tevoren heeft aangekondigd, en dan zullen we het druk krijgen;
zorg dus dat je alles in de keuken hebt voorbereid!'
[4] Toen de vrouw dat gehoord had, ging ze ijlings naar de keuken en zette al haar
helpers en helpsters aan het werk; want nu geloofde ze wat de waard haar, door Mij
aan hem meegedeeld, vertelde.
[5] Toen allerlei spijzen, die steeds aan kooplieden geserveerd moesten worden, al
bijna helemaal klaar waren om te eten, arriveerde de door Mij aangekondigde
karavaan; men vroeg zich buitengewoon verwonderd af hoe de waard deze keer
van tevoren kon weten dat zij op dat tijdstip zouden arriveren.
[6] Daar werd naderhand nog veel over gepraat, en de kooplieden begrepen al snel
hoe de waard het tijdstip van hun aankomst had kunnen weten. En verscheidene
kooplieden, die al eens eerder over Mij hadden gehoord, geloofden daarna in Mij.
[7] Wij reisden intussen rustig verder en kwamen rond het middaguur vlakbij een
dorp, dat nog in Samaria lag. Rondom het dorp waren veel vruchtbomen,
merendeels vijgen en olijven, appels en perziken, en de leerlingen kregen zin om
zich wat te verkwikken met deze vruchten.
[8] Toen wij echt het dorp inkwamen, vroegen de leerlingen aan enkele aanwezige
dorpelingen, of ze wat van de vruchten mochten pakken.
[9] De dorpelingen zeiden: 'Nee maar! Waarom willen jullie Joden vruchten eten
van ons, Samaritanen?'
[10] De leerlingen zeiden: 'Wij zijn weliswaar Joden, maar geen Farizeeën, die
jullie haten - en daarom willen wij de vruchten van jullie bomen graag eten, als
jullie ons die willen geven; en wij willen ze ook betalen!'
[11] Toen zeiden de mensen uit het dorp: 'Eet maar zoveel jullie willen! Maar geld
zullen we niet van jullie aannemen; want wij hebben God ook geen geld gevraagd
toen Hij onze vruchtbomen zegende!'
[12] Toen liepen de leerlingen erheen en aten naar hartelust van de vruchten, en hoe
meer ze aten, des te voller werden de bomen.
[13] De bewoners van het dorp merkten dat al gauw, liepen naar de leerlingen toe
en zeiden: 'Hoe eten jullie de zegen van onze bomen eigenlijk? Het valt ons op dat
onze bomen niet alleen geen vruchten kwijtraken, maar de bomen worden
onmiskenbaar zo vol, dat hun takken en twijgen de last nauwelijks meer kunnen
dragen. Merken jullie dat niet, aangezien jullie de vruchten zo onverschillig
opeten? Het is toch een overduidelijk en klaarblijkelijk wonder!'
[14] Daarop zei de apostel Andreas: 'Wat jullie zien, zien wij ook; maar niet wij,
die hier staan te eten, brengen dat teweeg, maar jullie onbaatzuchtige naastenliefde
doet dat! Wij zijn vreemdelingen voor jullie en jullie hebben ons gastvrij
toegestaan om zonder vergoeding de zoete vruchten te eten van jullie vruchtbomen,
waar jullie in deze streek veel zorg aan moeten besteden; dat heeft God de Heer
behaagd, en daarom heeft Hij jullie en jullie vruchtbomen nu duidelijk zichtbaar
voor onze ogen en die van jullie gezegend vanwege de vriendschap en liefde die
jullie ons betoond hebben.
[15] Dat komt in deze tijd weliswaar niet vaak voor; en het komt zo zelden voor
omdat het ook uiterst zelden voorkomt dat men vreemde reizigers vriendschap en
liefde betoont zonder dat ze daarvoor hoeven te betalen. Want waar je ook komt en
van de een of ander een vriendendienst verwacht, dan gebeurt dat tegen betaling;
maar uit pure naastenliefde gebeurt dat even zelden als een dergelijk zegenrijk
Godswonder, zoals jullie nu voor ogen hebben.
[16] Blijf de onbaatzuchtige naastenliefde dus voortdurend trouw in acht nemen en
heb God lief door Zijn geboden in acht te nemen, dan zullen jullie je nooit te
beklagen hebben over gebrek aan Gods zegen! God blijft altijd en eeuwig dezelfde;
alleen de mensen zijn veranderlijk, vergeten Hem in hun wereldse roes en
beschouwen Zijn inzettingen als een product van puur menselijke schranderheid en
doen dan wat hun volgens hun verstand goeddunkt. Bij een dergelijk geloof en bij
zo'n handelwijze volgens het wereldse geloof kijkt God niet meer met het oog van
Zijn genade en liefde naar de mensen die Hem bijna helemaal zijn vergeten, maar
met het oog van Zijn toorn.
[17] Bij zulke levensomstandigheden van de mensen worden goddelijke zegen
wonderen heel gemakkelijk en zeker buitengewoon zeldzame verschijnselen op
deze aarde onder de mensen; maar waar nog mensen zijn die nog zonder twijfel in
God geloven, Zijn geboden houden en hun harten en zielen nog niet met de
ellendige begeerte naar de wereldse mammon hebben bezoedeld en bevuild, daar
betoont God Zich tegenover hen steeds een uiterst goede Vader die Zijn kinderen
zegent, zoals ook in de tijd van de aartsvaders gebeurde -maar tegenover de
kinderen van deze wereld die geen acht op Hem slaan betoont Hij Zich een
onverbiddelijke Rechter en tuchtigt hen met allerlei ongemakken, en Zijn
zegenende rechterhand is niet uitgestrekt over wereldse mensen.
[18] Als jullie beste, eenvoudige bewoners van dit kleine dorp dat ter harte nemen,
zullen jullie ook gemakkelijk begrijpen waarom God hier klaarblijkelijk jullie
goede wil heeft gezegend.'
[19] Daarop zei een oudste van het dorp: 'Vriend, je hebt hier heel wijs in Jehova's
naam gesproken en daardoor ook laten zien dat je geen aanhanger van de slechte
leer van de Farizeeën bent; je hebt helemaal dezelfde instelling als wij en hebt
werkelijk in alle opzichten gelijk. Maar ik ben al een oude burger van dit dorp en
weet dat de inwoners ervan nog steeds stevig vasthouden aan de instellingen van
Mozes, door wie God heeft gesproken. En de dienst die wij jullie op jullie verzoek
graag en van har te hebben bewezen, hebben wij ook al aan vele anderen bewezen
die hongerig en dorstig door ons dorp trokken; maar zo'n wonderbaarlijke zegening
hebben wij nog nooit meegemaakt, hoewel ik daarbij ook eerlijk moet bekennen,
dat wij met al onze vrijgevigheid nog nooit te klagen hebben gehad over gebrek aan
Gods zegen. Maar, zoals gezegd, op zo'n opvallende manier hebben wij nog nooit
een zegening van God te zien gekregen!
[20] Er schijnt hier dus nog een heel bijzondere omstandigheid te bestaan, die jullie
ons misschien om heel wijze redenen niet kunnen of mogen onthullen. Maar het zij
zo! Dit is nu eenmaal een in het oog springend wonder dat niemand kan loochenen,
en wij willen geen verdere vragen stellen naar de eigenlijke geheime reden ervan.
Toch valt mij één ding op, en dat is, dat een van jullie, die daar op de weg op jullie
wacht, niets van onze vruchten heeft willen proeven! Is hij soms een orthodoxe
Jood die niets van Samaritanen wil aannemen, of houdt hij niet van de
boomvruchten die hier bij ons groeien?'
[21] Andreas zei: 'Vriend, Hij is het een noch het ander! Maar wie Hem heeft leren
kennen, heeft meer geleerd dan de hele wereld ooit in staat zal zijn te begrijpen;
daarom is Hij ook ons aller Heer en Meester!'
[22] Deze woorden van Andreas troffen de oude, en daarom zei hij ook (de oude):
'Heb ik het niet goed gezien, toen ik zei dat er bij dit in het oog springende wonder
behalve de speciale genade van boven nog een heel speciale geheime reden
bestond? En die geheime reden zal zeker in die man te vinden zijn, die jij jullie
Heer en Meester noemde. - Heb ik dat goed gezien of niet?'
[23] Andreas zei: 'Vriend, als je die indruk hebt, ga dan naar Hem toe en spreek
met Hemzelf! Want wij weten wat wij dienen te doen en te zeggen. Maar Hij is de
Heer en kan doen en zeggen wat Hij wil.'
60 De reden waarom het de bewoners goed gaat
[1] Toen de oude dat hoorde, ging hij direct naar Mij toe en zei: 'Luister, heer en
meester van deze mannen, die zich verkwikt hebben met de vruchten van onze
bomen! Waarom wilde u zich eigenlijk ook niet samen met degenen die vast en
zeker uw leerlingen en dienaren zijn met de rijpe vruchten verkwikken?'
[2] Ik zei: 'Omdat Ik er niet zozeer naar verlangde die zoete boomvruchten te eten,
maar veeleer verlangde naar de veel zoetere vruchten van jullie hart en goede wil;
want als iemand aan een van Mijn ware leerlingen en dienaren een echte,
onbaatzuchtige liefdedienst bewijst, neem Ik dat aan alsof hij dat aan Mijzelf had
gedaan.
[3] Ik ben met God en God is met Mij; en wie met Mij zijn, zijn zodoende ook met
God, en God is met hen. God is echter ook met iedereen die echt in Hem gelooft,
Zijn geboden houdt en Hem boven alles liefheeft en zijn naaste als zichzelf. Als
iemand zijn naaste -en daarbij is het om het even of dat iemand uit eigen land of
een vreemdeling is -al niet zonder betaling liefheeft en hem uit de een of andere
nood helpt, terwijl hij hem als een op hemzelf gelijkend evenbeeld van God toch
ziet, hoe kan hij God dan liefhebben, die hij niet ziet?
[4] Daarom is de ware, onbaatzuchtige liefde voor de naaste één met de liefde voor
God, en God beloont zijn liefde reeds in deze wereld en zal die eens aan gene zijde
in Zijn eeuwige rijk nog meer belonen met het eeuwige leven. Werkelijk, nog niet
één slok water die jullie met een goed hart aan een dorstig mens hebben gegeven,
zal jullie onvergolden blijven!'
[5] De oude zei: 'Heer en meester, uit uw woorden maak ik op dat u werkelijk een
heer en meester bent! Met water hebben wij de reizigers al heel vaak verkwikt;
want wij hebben een gemeenschappelijke bron, die heel fris water bevat.Wij
zouden echter een vermoeide reiziger dikwijls ook graag met een beker wijn
verkwikt hebben, als wij die zouden hebben; maar onze streek is schraal en de
wijnstok groeit hier niet goed. Om wijn te kopen hebben wij noch geld noch
kudden in de daarvoor vereiste hoeveelheid, en dus staan we vele arme vermoeide
reizigers alleen bij met het povere dat wij hebben; moge de dierbare, grote en
almachtige Vader in de hemel onze wil dan ook als het werk zelf aannemen!'
[6] Ik zei: 'Dat heeft Hij ook al sinds lange tijd gedaan, en daarom hebben jullie nog
nooit bijzondere nood gekend; in de toekomst zal Hij echter nog veel opvallender
voor jullie tijdelijke heil en nog meer voor het heil van jullie zielen zorgen, daar
kunnen jullie volkomen zeker van zijn! Want wie zoals jullie op Hem vertrouwt,
die verlaat Hij nooit. Ook al helpt Hij hem dikwijls ook niet ogenblikkelijk en
duidelijk zichtbaar, Hij laat hem toch niet volkomen in de steek.
[7] Want God beproeft iedereen eerst, voordat Hij hem duidelijk helpt; als een
mens ook in alle beproevingen zijn trouwen liefde tot Hem heeft bewaard, dan
komt plotseling, voordat een mens het in de gaten heeft, de altijd duidelijke hulp
van God, en dan blijft Zijn zegen altijd bij Zijn getrouwen. Onthouden jullie dat
allemaal, en bedenk: God heeft jullie beproefd tot heil van jullie zielen, jullie
hebben de beproeving goed doorstaan, en daarom is Hij nu met een overvloed van
Zijn belonende zegen naar jullie toe gekomen, en Zijn zegen zal jullie blijvende
bezit worden.
[8] Mij kennen jullie niet en jullie weten niet wie Ik ben; maar de tijd zal komen en
is er eigenlijk al, dat jullie zullen uitroepen: 'Heil aan de Zoon van David, die tot
ons is gekomen in de naam des Heren!' -Hebben jullie soms niet gehoord wat er
twee jaar geleden in Samaria is gebeurd?'
[9] De oude zei: 'Heer en meester en, zoals u nu zelf zegt, afstammeling uit de lijn
van de grote koning der Joden, wij komen maar heel zelden in de stad Samaria, die
meer dan een halve dagreis hier vandaan ligt, en daarom weten wij ook weinig van
wat daar allemaal gebeurt en voorvalt; van reizigers hebben wij echter gehoord dat
er in de door u genoemde tijd door een nieuw opgestane grote profeet wel heel
ongelooflijke en wonderbaarlijke dingen gebeurd moeten zijn. Men zegt dat hij de
Samaritanen ook allerlei troostrijke leringen heeft gegeven, waar enkele priesters
en ook andere wereldse mensen zich toch aan geërgerd hebben, - of dat gegrond of,
wat waarschijnlijker is, ongegrond was, konden wij in onze eenvoud niet
beoordelen, en wij konden niet oordelen in een ons onbekende kwestie.
[10] Maar onlangs is ons iets anders overkomen, waar wij allemaal getuige van
waren, zoals ook van de wonderbaarlijke vermeerdering van de boomvruchten
vandaag, en dat was het volgende: Zo rond het middaguur kwamen er slechts twee
mannen naar ons toe, naar hun kleding en taal te oordelen uit Jeruzalem, en ze
vroegen ons om wat brood en ook om een paar rijpe vruchten van onze bomen, wat
wij hun naar vermogen ook graag gaven. Toen ze zich daarmee hadden gesterkt,
nam ook ik de vrijheid hen te vragen wie ze waren, waar ze vandaan waren
gekomen, waar ze verder heen zouden reizen, waar ze woonden en wat voor werk
ze deden.
[11] En zij zeiden: 'Nog niet zo lang geleden waren wij heel gewone en meestal erg
onderdrukte dienaren en knechten en af en toe, als wij geen vaste betrekking
hadden, ook slecht beloonde dagloners in Jeruzalem. Maar toen kwam er een Man
vol van goddelijke kracht, macht en wijsheid uit Galilea naar Jeruzalem, die het
hele volk met machtige woorden onderrichtte en grote en nooit gehoorde tekenen
deed; en heel veel mensen begonnen in Hem te geloven, tot grote ergernis van de
Farizeeën en schriftgeleerden, wier kwalijke volksverlakkerijen Hij tegenover het
volk zonder enige schroom onthulde, en Hij riep hen scherp ter verantwoording als
iemand die macht heeft.
[12] Deze door God in de wereld gezonden Man, die ook voortdurend een machtige
aartsengel als begeleider had, nam ook ons aan als Zijn leerlingen omdat we
helemaal in Hem geloofden, gaf ons wijsheid en allerlei macht om de ziekten van
lichaam en ziel te genezen en boze geesten bij de mensen uit te drijven; en vergif
en giftige dieren kunnen ons geen schade doen, ook niet als wij gedwongen zouden
zijn blootsvoets over schorpioenen en adders heen te lopen.
[13] Ons voornaamste werk en bezigheid is, dat wij in naam van die door God
gezonden Godmens als Zijn gezanten de komst van het rijk Gods op aarde onder de
mensen verkondigen, of dat nu Joden of heidenen zijn, en dat wij hun zeggen dat in
Zijn persoon de door de profeten verkondigde Messias nu in deze wereld is
gekomen, om hen te verlossen van het oude en meer dan harde juk van de zonde,
de leugen en het bedrog, die het gericht en de eeuwige dood zijn.'
[14] Ik vroeg die twee mannen waaruit die nieuwe leer bestond, waardoor het rijk
Gods op aarde onder de mensen zou komen. En kijk, toen praatten ze net als u en
ook zoals een van uw leerlingen nu met ons heeft gesproken; en wij waren van
oordeel dat ze de waarheid spraken en geloofden hun woorden volkomen!’
61 De volledige genezing van de bezetene
[1] (De oude:) 'Er was echter iemand onder ons die al sinds dertig jaar waanzinnig
was en af en toe in de bossen verdwaalde; daar werd hij dan door de boze geesten
dermate gekweld dat hij dikwijls zo hard en verschrikkelijk huilde en brulde dat
zelfs de wildste dieren ijlings voor hem op de vlucht sloegen.Als hij dan weer uit
de bossen bij ons terugkwam, was hij rustig; maar als men hem vroeg wat hij in de
bossen had gedaan, wist hij zich daar nooit iets van te herinneren.
[2] Deze zeer betreurenswaardige man bevond zich in het dorp, juist op het
moment dat die twee mannen ons bezochten, en op hun verzoek lieten wij hen
kennismaken met hem. Toen legden zij hem de handen op en geboden de boze
geesten in de naam van de Godszoon Jezus om uit die man te gaan en zijn lichaam
voor altijd te verlaten. Maar vanuit die door hen zo lang gekwelde man
schreeuwden de boze geesten toen, zo hard als een leger soldaten: 'Jezus Zebaoth
Jehova, die in een schaapsstal in Bethlehem uit een lieftallige jonge vrouw in een
lichaam is geboren en in het oude Nazareth in Galilea is opgegroeid tot een sterke
man, kennen wij, en aan Zijn almacht zijn wij ook onderworpen, omdat wij ons
daar niet tegen kunnen verzetten; maar jullie kennen wij niet en wij zullen jullie
ook niet gehoorzamen!'
[3] Daarop riepen de twee mannen in hun geest heel ernstig hun Jezus te hulp. Na
die oproep hoorden wij als het ware een machtige donder uit de hoogte en daarop
verlieten de boze geesten plotseling de gekwelde man en wij zagen ze als een grote
zwerm zwarte vliegen haastig wegstuiven, en de man, die vóór die tijd zo vele jaren
gekweld werd, werd daarop volkomen gezond en bevindt zich nog tot op dit
moment zo onder ons in het dorp. Als u hem misschien wilt zien, heer en meester
van uw leerlingen, kan ik hem hierheen laten brengen!
[4] Kijk, dat was een zeldzame gebeurtenis in ons zeer afgelegen dorp, - en nu zou
ik graag willen vernemen of jullie misschien ook afgezanten van die machtige
Jezus Zebaoth Jehova uit Nazareth zijn, omdat ook jullie net als die twee mannen
wijs spreken en er nu ook door jullie tegenwoordigheid onmiskenbare wonderen
aan onze vruchtbomen hebben plaatsgevonden.'
[5] Ik zei: 'Laat eerst die genezen man maar hier komen, dan zal wel blijken wie Ik
ben en wie Mijn leerlingen zijn!'
[6] Na deze woorden van Mij werd de genezen man onmiddellijk uit een huis
gehaald, waar hij werkte, en bij Mij gebracht, en hij vroeg Mij wat Ik wilde dat hij
voor Mij zou doen.
[7] Maar Ik zei tegen hem: 'Ik verlang echt niet van je datje Mij een of andere
dienst bewijst; maar Ik kan jou een goede dienst bewijzen, en daarom heb Ik je bij
Me laten komen. jij bent nog maar kort geleden door twee mannen van je
kwelgeesten bevrijd?'
[8] De ondervraagde zei: 'Ja, mijn heer, de boze geesten hebben mij verlaten - dank
zij God in den hoge!; maar toch willen een zekere lichamelijke zwakheid en de
steeds toenemende angst voor de dood, die op mijn leeftijd onmiskenbaar nadert,
mij ondanks al mijn bidden en vertrouwen op God niet verlaten, en daarom kan
niets in de wereld mij meer blij maken. Kijk, dat is ook een groot en droevig euvel,
met name voor iemand die alleen maar onder boze plagen oud is geworden. Als u
mij daar wellicht van kunt bevrijden, zou u mij natuurlijk een hele grote en
weldadige dienst bewijzen!'
[9] Ik zei: 'ja, Mijn vriend, dat kan Ik vanuit Mijn hoogst eigen volmaakte macht,
en daar heb Ik niet de hulp van enig ander wezen voor nodig! En zo wil Ik dat je nu
onmiddellijk zo sterk en krachtig wordt als je tevoren nog nooit bent geweest; laat
die zinloze, dwaze angst voor de dood van je lichaam, die eigenlijk geen dood,
maar alleen een helder licht naar het ware, eeuwige leven is,jou dus voor altijd
verlaten!'
[10] Toen Ik deze woorden over de man had uitgesproken, werd hij plotseling
vervuld van de kracht van een jongeman, en zijn vrees voor de dood verliet hem
terstond geheel en al, zodat hij van louter blijdschap begon te jubelen en Mij uit
volle borst begon te danken voor deze genezing en God prees, die Mij die macht
had verleend.
[11] Hierop kwam de oude weer naar Mij toe en zei vol verbazing en ontzag: 'O
Heer en Meester, ik heb zo het gevoel dat ik nu wel weet wie U eigenlijk bent!'
[12] Ik zei:'Als je dat zo voelt, zeg dan wat je voelt!'
[13] En de oude zei: 'Heer en Meester, vergeef mij mijn vrijpostigheid, dat ik met U
spreek! Uit alles wat ik nu gehoord heb, blijkt dat U Jezus Zebaoth jehova bent;
want geen sterfelijk mens sinds het eerste begin van de wereld zou ooit kunnen
zeggen: 'Ik doe dat aan jou vanuit mijn hoogst eigen volkomen macht!', waarop hij
dan op wonderbaarlijke wijze heel precies zou bereiken wat hij wil en heel
eenvoudig met gemakkelijk te begrijpen woorden uitspreekt. Vriend, U hebt niet tot
God of Jezus Zebaoth jehova geroepen: 'Help mij!', maar U zei: 'Ik wil het zo
vanuit Mijn hoogst eigen volkomen macht!’
[14] Wat bent U dus? - U bent Zelfde enig ware Jezus Zebaoth Jehova, - verberg nu
niet langer Uw door de voorspellingen van de profeten beloofde Messias gelaat,
opdat wij in U Degene kunnen begroeten, liefhebben, loven en prijzen, die U bent
en aan Wie niemand op aarde of in de hemel gelijk is! Want als U jehova Zebaoth
bent - wat ik voor mijzelf niet in het minst betwijfel komt alleen aan U alle eer en
aanbidding toe door ons mensen, die U hebben herkend uit Uw woorden en Uw
daden!'
[15] Ik zei: 'Wat jullie willen doen, doe dat in je hart; want elke lofprijzing met de
mond heeft voor Mij geen enkele waarde! Belijd alleen tegenover jullie broeders
Mijn naam ook openlijk met de mond en spreek over Mijn leer en Mijn daden; doe
naar Mijn woorden en handel en leef volgens Mijn leer, die Mijn twee gezanten
jullie hebben verkondigd, dan zal Ik jullie belijden tegenover Mijn Vader; en
degene die Ik tegenover Mijn Vader zal belijden, zal in zichzelf het eeuwige leven
hebben.
[16] Maar nu zullen wij onze weg weer vervolgen; want Ik moet Mij nog aan velen
laten zien, die net als jullie al helemaal in Mij geloven, maar ook een groot en sterk
verlangen hebben om Mij te zien.'
62 De belofte en de zegen van de Heer voor
de bewoners van het bergdorp
[1] (De Heer:) 'Blijf dus in Mijn leer, dan zal Ik ook in de geest bij jullie blijven,
zoals Ik dat ook doe bij alle mensen die in Mij geloven en volgens Mijn leer leven
en handelen en die degenen die Ik heb uitgezonden om alle volkeren het evangelie
te verkondigen - namelijk dat van de komst van Gods rijk op aarde, waar het uit
bestaat en wat het wezen ervan is - net als jullie met alle liefde en vriendelijkheid
opnemen en hun te eten en te drinken geven.
[2] Want degenen die Ik nu uitzend zijn als de profeten, en wie voor een profeet in
aards opzicht iets goeds doet, zal ook het loon van een profeet ontvangen; en dat is,
dat Ik net als bij een profeet in de geest bij hem zal zijn en blijven, en hij geen
gebrek zal hebben aan zegeningen van Mij.
[3] Tot nu toe hebben jullie de grond, die heel steenachtig is, met moeite bewerkt,
en jullie akkers, tuinen en weiden hebben je maar een magere oogst opgeleverd;
maar jullie hebben niet gemopperd en God ook voor dat weinige gedankt. Hij heeft
dat weinige ook voor jullie gezegend, en het was toereikend voor jullie en door
jullie naastenliefde ook voor menige vreemdeling, die hongerig, dorstig en vaak
ook naakt bij jullie kwam.
[4] Omdat jullie met dat weinige trouw zijn geweest, zal van nu af aan jullie grond,
waarvan de oppervlakte waarlijk niet klein is te noemen, zijn steenachtige karakter
verliezen, en in de toekomst zullen jullie rijke oogsten krijgen en ook veel dienaren
nodig hebben. Kortom, de geest, die Ik in jullie zal wekken, zal jullie leren hoe
jullie in de toekomst jullie aardse weiden en akkers moeten verzorgen en
bebouwen.
[5] Als jullie grond vol zegen zal zijn, wordt dan niet overmoedig, maar blijf zoals
jullie nu zijn; dan zal Mijn zegen in natuurlijk én geestelijk opzicht ook bij jullie
blijven! Zo zij het en zo blijve het, zoals jullie ook daadwerkelijk in Mijn leer
zullen blijven!'
[6] Na deze woorden van Mij wierpen alle aanwezige bewoners van dit kleine
bergdorp zich voor Mij op de knieën en dankten Mij voor de genade die Ik hun had
bewezen. De oude man en de man die volledig genezen was konden door hun
tranen van louter dankbaarheid nauwelijks spreken. Maar Ik beval hen op te staan
en nu opgewekt aan het werk te gaan, wat ze dan ook deden; alleen de oude en de
genezene bleven nog en keken met gelukzalige blikken naar Mij en Mijn
leerlingen.
[7] De genezene zei: 'O, wat moeten deze uitverkoren leerlingen van U toch
gelukkig zijn, omdat ze steeds in Uw nabijheid zijn, o Heer, en getuige kunnen zijn
van al Uw daden en lessen!'
[8] Ik zei: 'Daarom zullen ze later, als Ik niet meer als zichtbare persoon bij hen zal
zijn, maar daar zal zijn, waar Ik vandaan ben gekomen, ook des te zwaardere
levensproeven en allerlei vervolgingen van de kant van de wereld te doorstaan
krijgen; want de wereld, zoals die nu is, is blind en doof; omwille van Mijn naam
zal die hen haten, zoals ze ook Mij haat, omdat ze Mij nog nooit heeft gekend en
ook niet zal kennen, en zo zal ze in haar zonden en gruweldaden ten onder gaan.
[9] Kijk, dan zullen jullie het in deze wereld gemakkelijker hebben, hoewel men
ook jullie dikwijls kritisch zal onderzoeken of jullie soms in Mij geloven en
volgens Mijn leer handelen en leven!
[10] Als men jullie daarnaar zal vragen, wordt dan niet angstig en denk ook niet na
over wat jullie de vragenstellers en verzoekers ten antwoord moeten geven! Op het
moment dat jullie het nodig hebben zal het juiste antwoord jullie wel in de mond
worden gelegd, en dan zullen jullie verzoekers absoluut niet in staat zijn jullie van
repliek te dienen. Ook daar kan Ik jullie volledig van verzekeren.'
[11] Daarop waren de twee gerustgesteld, en Ik gaf de leerlingen een teken dat het
tijd was om verder te reizen.
[12] Toen maakten de leerlingen aanstalten om op weg te gaan en Ik voegde Me bij
hen, en met de snelheid van de wind verlieten wij het bergdorp.Vóór de
dorpsbewoners nog om zich heen konden kijken, waren wij al volkomen uit hun
gezichtsveld verdwenen, en dat snelle verdwijnen bracht enkele bewoners van het
dorp op de gedachte dat wij geesten waren geweest; maar de oude man en de
genezene legden hun uit wie Ik was, en hoe Mij daarom ook alles mogelijk was.
[13] Het daaropvolgende jaar, toen hun steenachtige akkers in weelderig bouwland
begonnen te veranderen, werd ook hun geloof nog sterker, en van tijd tot tijd
verscheen Ik zichtbaar onder hen en sterkte hen in hun geloof en hun liefde, geduld
en zachtmoedigheid. Want toen ze hadden gehoord dat Ik in Jeruzalem was
gekruisigd en aan het kruis was gestorven, werden enkelen van hen heel bang en
begonnen te twijfelen; daarom was het ook nodig dat Ik persoonlijk naar hen toe
kwam en Mij als Heer en Overwinnaar van de dood aan hen liet zien. Bij die
gelegenheden troostte Ik hen en verklaarde hun vanuit de Schrift dat dat allemaal
aan Mij moest gebeuren, opdat iedere ziel die in Mij gelooft, door de duistere poort
van de dood in de eeuwige heerlijkheid binnengaat, waar Ik ben binnengegaan en
waar Ik Mij al sinds eeuwigheid bevonden had. Ik legde hun uit dat de dingen die
er gebeurd waren uit liefde voor de mensen waren gebeurd, opdat zij door hun
geloof in Mij en Mijn menswording - tot hun heil, maar tevens tot gericht over de
slechte wereld Mijn ware kinderen en in alles aan Mij gelijk zouden worden.
Daarna werden deze bewoners van het bergdorp, dat binnen enkele jaren groot
aanzien verwierf, ware helden in het geloof en in het handelen daarnaar.
63 De Heer met de Zijnen in een oerbos in Samaria
[1] Binnen een uur bereikten wij nu een dicht bos, waar doorheen de weg in de
richting van Galilea leidde. Het bos was ruim drie uur gaans diep en er stond geen
enkel huis langs de weg.
[2] De leerlingen vroegen Mij waarom zo'n bos door niemand werd gebruikt.
[3] Maar Ik zei tegen hen: 'Wees maar blij dat er in het Beloofde Land nog zo'n
gezond bos bestaat dat nog niet smadelijk ten offer is gevallen aan de menselijke
hebzucht! In dit bos kunnen jullie nog plekken vinden waar de honing als een
kleine beek uit de bomen vloeit; want in zulke bossen zijn nog rijkelijk bijen
aanwezig die de honing bereiden.
[4] Ik heb ook allerlei dieren geschapen die ten eerste voor het natuurlijke bestaan
van de aarde net zo noodzakelijk zijn als het oog dat voor de mensen is om te
kunnen zien, en die ten tweede absoluut noodzakelijk zijn voor de voortgaande en
zelfstandige ontwikkeling van de zielen op deze aarde, waarvan Ik jullie bij andere
gelegenheden uitvoerig de essentie heb verteld en door het openen van jullie
innerlijk gezicht ook heb laten zien. Jullie zullen dan ook begrijpen dat al die
verschillende dieren naast de mens op deze aarde toch ook een plek moeten hebben
om te wonen, omdat ze nodig zijn voor de uiteindelijke ontwikkeling van de mens
volgens Mijn orde. En daar zijn dan ook hier en daar op aarde dergelijke grote en
dichte bossen voor nodig. Daarnaast dienen ze echter nog duizenden andere
doeleinden.
[5] Ze zijn vooral de eerste opnamevaten voor talloze natuurgeesten, die in het
plantenrijk hun eerste, reeds met een geordende intelligentie, van anderen
gescheiden incarnatie* (* Incarnatie (letterlijk 'in het vlees komen'): materieel lichamelijke levensvorm. ) krijgen en in zoverre een bepaalde rijpheid bereiken, dat
ze daarna kunnen overgaan naar het intelligentere en vrijere dierlijke leven, - wat Ik
jullie allemaal al heb getoond, omdat Ik wil dat jullie alle geheimen van Gods rijk
op aarde goed zullen kennen.
[6] Zolang dergelijke bossen op aarde in de juiste ruime mate bestaan en de
voortdurend vanaf alle sterren naar de aarde komende en de vanuit de aarde zich
ontwikkelende en opklimmende natuurgeesten in zulke bossen opgenomen worden
en hun goed geordende onderkomen vinden, zullen jullie geen al te hevige,
stormachtige natuurrampen of allerlei epidemische ziekten de kop op zien steken;
maar als het begerige winstbejag van de mensen zich eenmaal teveel aan de bossen
zal vergrijpen, zal het ook zwaar zijn voor de mensen om op deze aarde te leven en
te bestaan, en wel het zwaarste, waar het uitdunnen van de bossen te sterk de
overhand krijgt - wat jullie ook kunnen onthouden, om de mensen bijtijds voor
zulke lichtzinnige ondernemingen te waarschuwen.
[7] Kijk, in de vroegste tijden van de mensen op deze aarde kende men geen
getimmerde huizen en al helemaal geen gemetselde burchten; zulke bossen dienden
ook de mensen tot woning, en ze bereikten in die natuurlijke levende woningen
volkomen gezond een zeer hoge leeftijd. In het noorden van zowel Azië als Europa
en nog andere grotere en kleinere werelddelen, ook op het zuidelijk halfrond,
wonen nog heden ten dage in natuurlijk opzicht heel sterke en gezonde mensen in
bossen; zo'n bos is dus niet zo afschrikwekkend en nutteloos als het kortzichtige
verstand van de mensen zich voorstelt! Als jullie dat hebben begrepen, wees er dan
blij om dat wij hier nog zo'n echt gezond oerbos hebben aangetroffen.'
[8] Terwijl Ik de leerlingen dit over het dichte bos uitlegde, kwamen wij op een
meer open plek in het bos, die omgeven was door oude ceders. En daar stond een
ceder, die hol was en een groot aantal bijen in zich borg, die zoveel honing
bereidden dat deze, omdat de bijen hem niet konden opeten, overal rijkelijk uit de
scheuren en spleten van de machtige boom stroomde; zodoende was er iets lager
dan de boom en een eindje er vanaf een kuil te zien, die als een kleine vijver met de
beste honing gevuld leek te zijn, en al gáuw ontdekten de leerlingen een klein
stroompje, dat van die ware honingvijver naar rechts ver het bos in liep.
[9] Petrus zei: 'Dit is werkelijk nog een stukje van het oude Kanaän, waar honing
en melk in beken stroomde! Het is alleen tamelijk verbazingwekkend dat de altijd
onverzadigbare hebzucht van de mensen dit ware honingmeer tot nu toe nog niet
heeft ontdekt. Heer en Meester, het is jammer dat wij geen brood bij ons hebben anders zouden we hier heel goed brood met honing kunnen eten!’
[10] Daarop zei Philippus: 'Ik heb wel een brood bij me; maar wij zijn nu met
ongeveer veertig man, daarom zal ieder van ons dus maar een klein stukje krijgen!'
[11] Nu zeiden de leerlingen van Johannes: 'Wij hebben ook nog een paar broden,
die wij al in Jericho hebben gekocht, er zou dus, al is het ook wat karig, wel genoeg
brood kunnen zijn voor ons allemaal!'
[12] Ik zei: ' Als jullie al honger hebben, verdeel die drie broden dan onder elkaar,
en eet!'
[13] Dat deden de leerlingen en gaven Mij ook een flink stuk.
[14] Daarop zegende Ik het brood en het vermeerderde zodanig, dat wij voor
allemaal meer dan genoeg hadden. Toen gingen we rond de vijver zitten, doopten
het brood in de honing, en de leerlingen, en met name Judas Iskariot, konden maar
niet genoeg krijgen van het zoete brood.
[15] Deze maaltijd duurde ongeveer een half uur, en daarna zei Ik: 'Nu hebben we
allemaal genoeg brood met honing gegeten, en het is tijd dat we deze voor jullie
veel te zoete plek in het bos verlaten en proberen om vandaag nog vóór
zonsondergang Galilea te bereiken, want hier zijn wij nog in Samaria.'
[16] Petrus zei: 'Heer, werkelijk, het zou goed zijn om hier een paar dagen te
blijven en een beetje uit te rusten! Hier zouden we ook veilig zijn voor de dikwijls
hinderlijke opdringerigheid van de mensen; want nog niemand heeft deze plek vóór
ons ontdekt, dat is wel zeker omdat de honingvijver nog zo vol is, dat hij
overstroomt.'
[17] Ik zei: 'Weliswaar hebben de mensen deze plek in het bos niet ontdekt, maar
verschillende beren in dit bos allang, en die zullen niet lang op zich laten wachten.
Als jullie met zulke bewoners de nacht rond de honingvijver willen doorbrengen,
kunnen jullie hier wel overnachten. Maar Ik zal Mij niet in het gezelschap van deze
beren ophouden, en Ik wil ze niet met de macht van Mijn wil in bedwang houden
en ze hun maaltijd ontnemen!'
[18] Toen de leerlingen hoorden dat er verscheidene beren zouden komen, waar de
meesten van hen een afschuw van hadden waren ze dan ook direct bereid om
verder te reizen. Iedereen doopte nog één keer zijn laatste stuk brood in de honing
en stond daarna snel op van de grond, en wij verlieten deze plek en vervolgden
onze weg; daarbij moesten we ons echter eerst een flink eind een weg banen, omdat
wij tevoren bergopwaarts van de gebaande weg af hadden moeten gaan om bij onze
honingvijver te komen.
[19] Na een poosje bereikten wij met wat inspanning weer de gebaande weg, die
nog door het bos liep, en daar bewogen we ons weer voort met de snelheid van de
wind en bereikten zo al binnen een half uur het land Galilea.
De Heer in Galilea
64 In de plattelandsherberg
[1] Na de honingmaaltijd hadden de leerlingen erge dorst gekregen, en toen we bij
een plattelandsherberg kwamen, wilden ze wat drinken.
[2] De waard verontschuldigde zich dat hij behalve wat water uit de regenput en
schapenmelk niets te drinken had; de leerlingen namen genoegen met de
schapenmelk, die de waard in ruime mate bezat, en lesten daarmee hun dorst.
[3] Nadat de leerlingen hun dorst hadden gelest, vroegen de zogeheten en reeds
bekende joodse Grieken en ook de leerlingen van Johannes, die allemaal behoorlijk
veel geld bij zich hadden, wat de melk kostte.
[4] De waard zei: 'Voor wie van jullie een jood is, is het gratis - want bij mij is het
gewoonte dat een jood, die voor de eerste keer in mijn herberg een verfrissing
vraagt, die zonder vergoeding krijgt; maar de Grieken betalen de verfrissing, en wel
ieder met een penning!'
[5] Hoewel ze joden waren, zeiden de Joodse Grieken: 'Vriend, wij dragen
weliswaar Griekse kleding, maar wij zijn besneden en zijn dus joden en geen
Grieken! Maar dat maakt niets uit.je hebt zo'n goedkope prijs gerekend, dat wij die
niet alleen enkelvoudig, maar drievoudig willen en ook zullen betalen; want de
melk van je schapen was vers en goed en wij hebben onze dorst gelest, en daarom
heb je te weinig in rekening gebracht! Hier, neem het geld aan!'
[6] Daarmee gaf een van de joodse Grieken hem een zilverstuk ter waarde van
honderd penning.
[7] De waard verontschuldigde zich dat hij zo'n geldstuk niet kon wisselen en zei:
'Omdat jullie ook joden zijn, zoals jullie zelf beweren en wat ik volkomen geloof,
hoeven jullie ook niet te betalen; daarom neem ik geen kleingeld van jullie aan en
al helemaal geen groot geld!'
[8] Daarop zei Ik tegen de waard: 'Wie zulke lage prijzen rekent als jij, begaat geen
zonde als hij aanneemt wat de gasten hem uit vrije wil aanbieden.'
[9] Na deze opmerking van Mij nam de waard het geldstuk aan en zei: 'Dan betaalt
de een voor de ander! Dit is weliswaar geen weg waar dikwijls veel karavanen over
reizen - want de reizigers schrikken terug voor het grote en dichte bos, waar zich
allerlei roofdieren ophouden die het de reizigers met name in de winter vaak heel
lastig maken - maar in het voorjaar en in de zomer komen er toch reizigers over
deze oude weg, die naar men zegt nog door de Filistijnen is aangélegd, en daar
zullen er wel een paar bij zijn die een gratis verzorging heel goed kunnen
gebruiken.
[10] O, had ik maar een goede bron bij mijn boerenbedrijf, dat overigens wel groot
is, dan zou het hier op bepaalde tijden niet ontbreken aan gasten; maar al mijn
regenputten hebben vaak maar zoveel enigszins drinkbaar water als Ik voor mijn
bedrijf nodig heb. Daarom kan ik ook maar zelden vreemdelingen bij mij
herbergen. Kijk, deze dag loopt al ten einde, en ik zou jullie graag voor de nacht
onderdak verlenen omdat het volgende plaatsje, een klein dorpje, ongeveer twee
uur gaans hier vandaan ligt - maar ik heb geen wijn, bijna geen brood en geen zout!
Wij leven hier werkelijk alleen maar van de melk van onze schapen en geiten en
hun gerookte vlees - ook kippen doen het hier goed en leggen veel eieren -; maar ik
moet voortdurend heel wat goed bewapende en moedige herders in dienst hebben,
opdat mijn kudden niet te veel schade ondervinden van de grote roofdieren. Maar
als jullie met onze eenvoudige maaltijden tevreden zijn, kunnen jullie hier bij mij
wel de nacht doorbrengen. Ik heb genoeg geld van jullie gekregen en zou morgen
niet met een nieuwe rekening komen. Mijn vrouwen vijf reeds volwassen dochters
maken onze eenvoudige maaltijden heel goed klaar.'
[11] Ik zei: 'Vriend, wij zullen vandaag weliswaar niet hier, maar in het .nabijgelegen kleine dorpje overnachten; maar omdat Ik een Meester ben m het vinden
van zuivere en levende waterbronnen, wil Ik eens bij jouw huis rondkijken of er
niet een plek te vinden is, waar zich misschien wel een rijke waterbron bevindt.'
[12] De waard zei: 'O vriend, dan zul je vergeefse moeite doen, zoals ook reeds
andere waterkundigen hier hebben gedaan, die in de hele wijde omtrek water
hebben gezocht en met al hun instrumenten, waarmee men de aanwezigheid van
een onderaardse bron goed schijnt te kunnen waarnemen, met zo'n plek hebben
gevonden! Werkelijk, God zou in dit gebied eerst een waterbron moeten scheppen,
anders zal er hier geen te vinden zijn - en om mijn huis wel het allerminst; want
daar heb ik met mijn knechten alles al ondersteboven gekeerd en niets anders dan
dood en droog gesteente aangetroffen.'
[13] Ik zei: 'Dan komt het nu alleen maar op een kleine proef aan. Misschien lukt
het Mij beter dan jou en al jouw watervoelers?!'
[14] De waard zei: 'O vriend,je kunt het wel proberen - maar ik geloof er niet zo erg
in!'
[15] Ik zei: 'Dat maakt vooralsnog niets uit; want naderhand zul je wel tot meer
geloof komen!'
[16] Hierna vroeg Ik aan de waard, op welke plek in de buurt van zijn huls hij een
rijke bron zou wensen.
[17] De waard zei: 'Vriend, ook dat nog? Ja, als jij zo’n herdersstaf van Mozes zou
hebben, kijk, dan zou die twee manslengten hoge, harde rots de meest geschikte
plek daarvoor zijn! Zoals de rots in de woestijn op bevel van Mozes zijn water
heeft moeten geven, toen hij zijn staf in de rots stak, zo zou deze rots dat ook
kunnen doen. Maar er bestaat nu geen Mozes meer en een dergelijke staf ook niet,
en daarom zal onze rots ook wel nooit een waterbron worden.'
[18] Ik zei: 'Vriend, hier recht voor je staat meer dan Mozes en alle profeten, en
Mijn wil is machtiger dan jouw herdersstaf van Mozes! Kijk, Ik zal niet met een
stok op de rots slaan, Ik zal die zelfs niet eens met een vinger aanraken, en de rots
zal uit zichzelf voor lange tijd zoveel zuiver, prima drinkwater geven, dat jij en je
nakomelingen nooit enig gebrek aan water te lijden zullen hebben!'
[19] Daarop keerde Ik Mij naar de rots en zei: 'Ik wil, dat er een hele beek vol
zuiver, goed water uit je gaat opborrelen en dan nog duizend jaar voort stroomt, en
dat die pas opdroogt wanneer duistere heidenen deze plek zullen vertrappen!’
[20] op deze woorden van Mij liet er op hetzelfde moment een stuk van de
rotswand los, en met een krachtig gebruis schoot er zo'n machtige waterstroom naar
buiten, dat er onmiddellijk vanaf de rots naar beneden, naar het lager gelegen dal
toe, een zo sterke beek begon te stromen, dat die al gauw een bedding voor zichzelf
maakte om daarin verder te stromen.
65 De Heer maakt Zich bekend aan de waard
[1] Toen de waard dat zag, schrok hij, en hij wist niet wat hij nu moest zeggen.
[2] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend, hoe staat het nu met de zwakheid van je geloof'
[3] Daarop zei de waard, nog helemaal verbaasd: 'O vriend, wat mijn geloof in
jouw woord betreft, zou je me nu kunnen laten geloven wat je maar wilt, en ik zou
je geloven! Werkelijk, jij moet een heel machtige profeet zijn, zelfs nog groter dan
Mozes en Elia! Misschien heb je al op vele plaatsen grote tekenen gedaan om het
vervallen geloof in de ene ware God van Abraham, Isaäk en Jacob weer opnieuw
leven in te blazen en in het hart van de mensen weer de aloude vrees voor God te
wekken; maar ik leef hier tussen de bergen, helemaal afgesloten van iedereen, en ik
hoor niet veel van wat er in de wijde, grote wereld is en gebeurt, en ook de
sporadisch voorbijkomende reizigers op deze oude weg onderbreken hun reis maar
zelden bij mij om de eerder aangehaalde redenen -en er kunnen dus al heel veel
wonderbaarlijke dingen in de wereld voorgevallen zijn, waarvan ons toch niets ter
ore is gekomen. Wat doe je eigenlijk aan het hoofd van deze metgezellen van je;
wat is je eigenlijke doel? Want ik heb de indruk dat je niet alleen maar rondtrekt in
de wereld om waterloze streken van water te voorzien!’
[4] Ik zei: 'Daar kun je wel eens gelijk in hebben; maar het verbaast Me dat jij, die
zelf een Galileeër bent, tot nu toe nog niets over Mij gehoord lijkt te hebben.
Enkele jaren geleden kwam je toch herhaalde keren in Nazareth, in welke stad Ik
lange tijd aan de zijde van de oude, jou welbekende Jozef als timmerman heb
gewerkt! En daar heb je toch allerlei dingen over Mij gehoord. Herinner je je dat
dan helemaal niet meer?'
[5] Nu zei de waard stomverbaasd: 'Jij - ben jij die timmermanszoon, over wie de
Nazareners allerlei sprookjes en fabels vertelden en die ze voor een half
waanzinnige zonderling hielden? Ja, ja, over die timmerman heb ik een paar jaar
geleden wel het een en ander gehoord, maar het meeste alleen uit zijn jeugd; want
als gerijpte jongeman en later als man schijnt hij maar heel weinig meer te hebben
behouden van de vermogens die hij als kind had. Hij sprak heel weinig en deed ook
geen tekenen meer, en toen heeft men zich dan ook niet veel meer om hem
bekommerd.
[6] Dus - jij bent de jongste zoon van de oude Jozef, van wie hij heel hoge
verwachtingen had, maar waaraan hijzelf tenslotte begon te twijfelen, omdat jij
vrijwel helemaal stom was geworden en bijna helemaal geen tekenen meer deed!
Ach, nu worden mij heel veel dingen duidelijk die ik vroeger nooit geloofd zou
hebben! Maar nu zou ik eerst graag uit jouw mond willen horen wat het doel van je
rondreis is, en nu wil ik pas echt heel graag dat jullie deze nacht bij mij blijven!'
[7] Ik zei: 'Kijk, binnenkort, als Ik teruggekeerd zal zijn naar waar Ik vandaan ben
gekomen, zullen Mijn leerlingen in de hele wereld worden uitgezonden en in Mijn
naam aan de mensen verkondigen wat ze van Mij hebben geleerd, en dan zal het
doel van het rondreizen dat Ik nu doe wel bekend worden gemaakt.
[8] Wie in Mij en Mijn woord zal geloven en daarnaar zal handelen, uit diens
lendenen zullen stromen levend water vloeien, en hij zal nooit meer dorst hebben;
want hij zal het eeuwige leven in de waarheid en in de geest van alle liefde uit God
in zich hebben.
[9] Het is gemakkelijk om een rots te bevelen om natuurlijk water uit zich te laten
stromen; maar omdat de mensen in hun gemoed en hart nu veel harder zijn
geworden dan deze rots, die op Mijn woord water uit zich laat stromen, is het ook
veel moeilijker om de mensen zover te brengen dat het water des levens uit hun
lendenen stroomt - het water dat de eeuwige waarheid in God is en nu in het woord
tot de mensen komt.
[10] Als het in het woord ook tot jou zal komen, geloof het dan en handel ernaar,
dan zul je in het Godsrijk een bron worden, waarmee velen die voor het eeuwige
leven van hun zielen naar de waarheid dorsten zich kunnen verkwikken. Daarmee
heb Ik je het doel van Mijn rondreizen uiteengezet.
[11] Je verlangde ook dat Ik deze nu snel intredende nacht in jouw huis zal
doorbrengen. Maar die wens kan Ik nu niet inwilligen; want kijk, de dag zal nog
een uur duren, en Ik moet werken zolang de dag duurt! V óór zonsondergang wacht
Mij vandaag nog een belangrijk werk, en daarom moet Ik met Mijn leerlingen
direct verder reizen. Onthoud echter wat Ik nu tegen je heb gezegd; want weldra zal
de tijd komen dat jij dat met je hele huis hoger zult waarderen dan alle schatten ter
wereld!’
[12] Hierop gaf Ik de leerlingen een teken om op te breken en verder te reizen, en
wij maakten ons gereed en trokken direct verder.
[13] De waard begeleidde ons een paar honderd passen, bedankte Mij voor de
wonderbaarlijke weldaad die Ik hem had bewezen en vroeg Mij om zo spoedig
mogelijk weer bij hem te komen en langer bij hem te blijven dan deze keer.
[14] Ik zei tegen hem: 'Vriend, zoals je Mij nu ziet zul je Mij wel niet meer zien;
m.aar als je door Mijn leerlingen onderwezen zult zijn over Mij en Mijn wil en in
Mijn naam zult geloven, zal Ik in de geest naar je toekomen en ook bij en in je
blijven. Dat begrijp je nu nog niet; maar als het zal gebeuren, zul je dat ook
begrijpen!'
[15] Na deze woorden nam de waard afscheid en keerde vol van gedachten weer
terug naar huis, en wij vervolgden rustig onze weg over een vrije bergrug, en
bekeken de zeer romantische omgeving aan alle kanten.
[16] Toen de waard al gauw weer thuis kwam, stond zijn hele personeel, ongeveer
veertig mensen in totaal met grote verbazing en verwondering naar de rots te kijken
waar nu zo rijkelijk water uitstroomde, en ze vroegen de waard wie Ik eigenlijk was
en hoe Ik het voor elkaar had gekregen dat de rots nu zulk zuiver en zoveel water
uit zich liet stromen.
[17] De waard vertelde hun wel alles wat hij had gezien en gehoord; maar zijn
mensen begrepen niets van dat alles.
[18] Alleen een heel eenvoudige herder, die een kudde schapen naar huis had
gebracht en ze direct bij de frisse bron drenkte, zei: 'Jullie raden, vragen en zoeken
naar allerlei dingen - en de waarheid lijkt hier toch voor het grijpen te liggen!
Iemand die enkel door zijn woord kan doen, wat geen mens vermag, moet vervuld
zijn van Gods geest; want alleen God kan zoiets tot stand brengen! En aangezien
God ons huis hiermee een meer dan grote genade heeft bewezen, zouden we Hem
nu ook eerst moeten danken en Zijn allerheerlijkste naam prijzen; en morgen
zouden we direct aan het werk moeten gaan om daar beneden, waar de vlakte van
zichzelf al een heel brede verdieping heeft, een vijver te maken, waarin het water
dat hier vandaan stroomt zich verzamelt en voor onze kudden gemakkelijker te
drinken is dan hier, waar het water te snel van de rots naar het dal stroomt! ,
[19] Allen prezen de herder vanwege zijn goede idee en zijn advies, en sommige
knechten pakten direct pikhouwelen, schoppen en bijlen en maakten het in een uur
tijd zover voor elkaar, dat het water naar de eerder genoemde laagte kon stromen en
zich daar moest verzamelen; en binnen een paar dagen was de hele laagte, die toch
alleen maar uit kaal gesteente bestond, in een echt meer veranderd, waar vele
reizigers zich later uitermate over verwonderden, omdat ze in vroeger tijden deze
streek hoofdzakelijk hadden gemeden omdat daar in de zomer gebrek aan water
was.
[20] Weldra trokken dan ook vele reizigers over die oude weg, en de waard werd al
gauw zo rijk, dat hij in plaats van de vroeger nauwelijks opgemerkte kleine herberg
een grote bouwde en steeds veel gasten had. Velen reisden er ook heen vanwege
het wonder, dat snel rondverteld werd en verbleven dan een paar dagen in deze
herberg.
[21] De waard werd later ook een belangrijke verbreider van Mijn evangelie, nadat
hij daar tevoren door Mijn leerlingen goed in onderricht was.
[22] Dat is wat als toevoeging hierbij aan gedenkwaardigs te vermelden valt.
[23] En zo keren we nu weer naar onszelf terug!
66 De genezing van de tien melaatsen (Luc. 17:11-19)
[1] Na een klein uur kwamen wij in de buurt van een klein dorpje of marktplaatsje,
en daar kwamen ons tien mensen tegemoet die aan kwaadaardige melaatsheid
leden. Ze kwamen allemaal uit de buurt van Nazareth en moesten al een heel jaar
lang in de open lucht verblijven, omdat niemand hen in een herberg wilde opnemen
en ook geen arts hen kon helpen.
[2] Toen ze heel dicht bij Mij in de buurt kwamen, herkenden de tien Mij en ook
sommige van Mijn leerlingen, bleven staan, verhieven hun stem en zeiden: 'O
Jezus, goede Meester, wij kennen U en Uw goddelijke macht, ontferm U over ons;
want niet alleen lijden wij dikwijls nauwelijks te dragen pijnen, maar iedereen
vlucht bij ons uit de buurt!'
[3] Ik zei tegen hen: 'Moge jullie geloof je helpen! Keer nu weer terug naar het
marktplaatsje en toon je aan een priester, die ook arts is (wat de joodse priesters
zich gewoonlijk verbeeldden te zijn), en die zal aan jullie een voor de wereld
geldige verklaring afgeven dat jullie nu volkomen rein zijn! Maar ga daarna weg en
wees de mensen van nut door het werk van jullie handen, en zondig niet meer,
opdat jullie er niet nog slechter aan toe raken dan tot nu toe; want het is de zonde
van de geilheid die dergelijke kwalen aan het lichaam teweegbrengt! Ga nu, en doe
wat Ik jullie heb bevolen!'
[4] Toen keerden de gereinigde mensen haastig weer terug naar het marktplaatsje
en gingen naar een priester, toonden zich aan hem en vroegen hem hun een
getuigenis te geven.
[5] De priester bekeek hen, zag dat ze helemaal schoon waren en gaf tegen een
klein offer aan ieder van hen -zoals dat gebruikelijk was - een eigen verklaring,
bestaande uit een blaadje gladgemaakte ezelshuid, dat met een ster bestempeld was.
[6] Met die verklaring gingen ze toen naar een herberg en werden na het tonen van
de genoemde verklaring zonder enig bezwaar als gasten m de herberg opgenomen.
[7] Een van hen zei echter tegen zijn vroegere lotgenoten: 'Lulster eens, die goede
Meester Jezus uit Nazareth heeft ons door Zijn wonderbaarlijke goddelijke macht
van onze ernstige kwaal bevrijd; daarom beschouw Ik het als onze eerste plicht dat
wij nu direct omkeren, Hem tegemoet gaan en Hem nogmaals onze dank betuigen!'
[8] Toen zeiden de anderen: 'je hebt wel gelijk; maar de zon is al ondergegaan en
het begint te scheimeren, en Hij zal nu niet buiten voor het marktplaatsje staan
wachten tot wij terugkomen en Hem mondeling onze dank bétuigen. Wij danken
Hem in ons hart en Hij, die ook weet wat een mens denkt, zal het ons toch niet
kwalijk nemen als we Hem nu niet tegemoet gaan naar de plek waar Hij
waarschijnlijk niet meer te vinden zal zijn.'
[9] Maar de ene zei: 'Als de goede Meester Jezus de gedachten van de mensen ook
van een afstand kent, zoals wij dat bij Hem al hebben meegemaakt, zal Hij ook
weten dat ik nu terugkeer naar de plek waar wij gereinigd zijn, om Hem daar de
Hem toekomende eer te geven -of Hij daar nu is of niet!'
[10] De anderen zeiden: 'Je moet doen wat jou goed en juist lijkt; wij denken echter
dat wij niet onjuist handelen als wij doen wat ons goed en juist lijkt!'
[11] Daarop gingen de negen de herberg binnen, maar die ene keerde terug naar de
plaats waar hij gereinigd was, en waar Ik vanwege de heerlijke avond nog met Mijn
leerlingen verbleef. Toen hij bij Mij kwam, voelde hij grote blijdschap dat hij Mij
nog aantrof op dezelfde plek waar hij een half uur eerder samen met de andere
negen van de kwaadaardige melaatsheid was gereinigd.
[12] Terstond viel hij op zijn aangezicht voor Mij neer en prees God met luide stem
aldus (de genezen melaatse): 'O Jezus, beste, goede Meester, Zoon van de levende
eeuwige God, die naar aard en wezen één met Hem bent en derhalve ook alles kunt
wat de Vader kan, ik dank U en prijs U, omdat U mij en ook de anderen, mijn
lotgenoten, zo'n grote genade hebt bewezen! Eer, lof en prijs zij U evenzeer als de
Vader in de hemel, die in U, Zijn Zoon, naar ons arme zondaren is gekomen om te
vervullen wat Hij door de mond van de aartsvaders en profeten getrouwen openlijk
heeft beloofd! O, moge Uw liefde, genade en erbarmen steeds bij ons blijven, en
laat, o Jezus, ook de blinden van geest dat inzien!’
[13] Ik zei: 'Sta op! Want jouw grote geloof heeft je geholpen! jij bent een
Samaritaan en hebt Mij herkend, en je bent gekomen en hebt God de eer gegeven
zoals het hoort; daarom zul je ook in Mijn liefde blijven. Maar wat is er eigenlijk
met de andere negen? Zijn ze niet ook net als jij rein geworden? En als ze rein zijn
geworden, waarom zijn ze dan niet met je meegekomen om ook, net als jij, aan
God de eer te geven? Is er dan behalve jij niemand die omgekeerd is om de eer te
geven aan Hem, die hem gezond heeft gemaakt? Een vreemdeling weet dus beter
wat God toekomt dan zij, die zich als de kinderen van God laten eren! Daarom zal
die eer ook weldra van de kinderen worden afgenomen en aan de vreemdelingen
gegeven worden!'
[14] De Samaritaan knielde nog voor Mij op de grond en Ik zei nogmaals
vriendelijk tegen hem: 'Sta nu maar helemaal op en ga naar de herberg; want jouw
.geloof heeft je geholpen! Zeg echter ook tegen je metgezellen, die Joden zijn, wat
Ik tegen jou heb gezegd!'
[15] Toen richtte de genezene zich helemaal op en ging naar de herberg, en daar
trof hij zijn metgezellen, die zich tegoed deden aan brood en wijn.
[16] Toen hij bij hen kwam, vroegen ze hem direct of hij Mij nog gevonden had.
[17] En hij vertelde hun heel ernstig en vrijmoedig wat Ik tegen hem had gezegd.
[18] Toen werden de negen overvallen door de angst dat ze weer in de melaatsheid
zouden kunnen terugvallen. Toen aten en dronken ze niet meer en hadden spijt dat
ze niet ook gedaan hadden wat de Samaritaan had gedaan.
[19] Al gauw daarna kwam Ik met Mijn leerlingen en nam Mijn intrek in dezelfde
herberg; alleen werd ons onmiddellijk een grote kamer toegewezen, en de waard
zelf, die ook meer een Samaritaan dan een Jood was, vroeg ons direct wat wij
wilden eten en drinken.
[20] Ik zei: 'Laat ons maar geven wat je hebt, dan zullen we dat eten!'
[21] Toen gaf de waard zijn dienaren onmiddellijk opdracht om brood en wijn te
brengen, en later zouden er een juiste hoeveelheid vissen goed voor ons
klaargemaakt worden.
[22] Zoals de waard bevolen had, gebeurde het ook.
[23] Terwijl wij ons een poosje tegoed deden aan het brood en de wijn, werd het
personeel door nieuwsgierigheid naar ons toe gelokt, om te zien en te horen wie wij
waren en waar wij vandaan waren gekomen.Toen ze ons echter zagen, realiseerden
ze zich dat wij vast en zeker dezelfden moesten zijn, door wie de tien melaatsen
gereinigd waren; want die hadden ons van tevoren nauwkeurig beschreven, en zo
herkenden de bedienden ons al heel gauw als de wonderheilanden.
[24] Dat werd ook direct aan de waard verteld -en daarom schonk hij ons ook direct
meer aandacht en informeerde naar onze positie en ons werk. Hij kwam aan onze
tafel zitten, nam ook brood en wijn en vroeg aan een van Mijn leerlingen, of wij
soms dezelfde mannen waren van wie er één, Jezus genaamd, de tien melaatsen
enkel door de macht van zijn woord volkomen gereinigd had.
[25] De leerling, die Jacobus de kleine heette, zei echter: 'Daar aan het hoofd van
de tafel zit de Heer; vraag het aan Hem, dan zal Hij je het juiste antwoord geven!'
[26] Toen kwam de waard direct naar Mij toe en zei: 'Luister, vriend, ben jij die
wonderbaarlijke heiland, die buiten het marktplaatsje die tien mensen van hun
kwaadaardige melaatsheid heeft gezuiverd, enkel door de macht en kracht van zijn
woord? Ben jij nu die reeds alom bekende Jezus van Nazareth?'
[27] Ik zei: 'Breng diegenen hier die je dat hebben verteld; zij zullen je wel weer
zeggen of Ik dat ben!’
[28] Toen ging de waard onmiddellijk weg en bracht enkele van de gereinigden bij
ons, en die zeiden direct als uit één mond (de genezenen): 'Ja,ja, dat is degene die
ons ondankbaren die grote genade heeft bewezen!'
[29] En nu knielden ook de negen die tevoren niet waren omgekeerd, voor Mij neer
en gaven Mij de eer.
[30] Maar Ik zei tegen hen: 'Omdat jullie naar Mij gedreven zijn door de angst dat
jullie weer melaats zouden kunnen worden, zijn jullie nu ook.gekomen om God de
eer te geven! Het zij jullie deze keer vergeven en jullie zullen rein blijven; maar in
de toekomst zal Mijn zegen niet bij diegenen blijven die te lui zijn om na een
ontvangen genade Diegene eer te bewijzen van wie ze de genade hebben
ontvangen. Sta nu op en ga, en zondig voortaan niet meer!'
[31] Toen stonden de gereinigden op, bedankten Mij nog eens en gingen weer naar
de kamer die hun toegewezen was.
[32] Nu wist de waard met wie hij te maken had. Hij werd direct vol hoogachting
tegenover Mij, ging de kamer uit naar de keuken en beval zijn kokkinnen dat ze
voor ons de allerbeste vis moesten klaarmaken, wat dan ook gebeurde
67 Farizeeën en schriftgeleerden verzoeken de Heer
(Luc. 17:20-21)
[1] 's Avonds bevonden zich echter ook alle Farizeeën, rabbi's en een schriftgeleerde, die in deze marktplaats een ambt bekleedden, in deze herberg en de waard
stelde hen ervan op de hoogte, in de veronderstelling Mij daarmee een aangenaam
gezelschap te bezorgen, dat Ik, die tevoren op zeer wonderbaarlijke wijze de tien
van hun kwaadaardige melaatsheid had gereinigd, nu ook zijn gast was en Mij met
enkele metgezellen in de grote eetzaal bevond.
[2] Toen de Farizeeën, de schriftgeleerde en de rabbi's dat van de waard hadden
gehoord, stonden ze direct op van hun tafel en zeiden onder elkaar: 'Goed zo, die
zullen we hier aan de tand voelen om te zien of het inderdaad zo met hem gesteld is
als nu wijd en zijd en zelfs onder de heidenen bekend is geworden. Men zegt dat hij
de beloofde Messias van de Joden is en het rijk Gods op aarde zal stichten. We
zullen zien hoe hij zich tegenover ons staande zal houden.'
[3] Met dat voornemen kwamen ze dan ook, begeleid door de waard, bij ons in de
grote eetzaal, lieten direct een tafel voor zich dekken en daar de beste wijn en het
beste brood en goed bereide vissen en nog andere spijzen op zetten. Toen de tafel
tot groot genoegen van hun dikke buiken rijkelijk voorzien was, gingen ze zitten en
lieten door hun woorden en gebaren merken dat zij het in deze plaats voor het
zeggen hadden.
[4] Wij deden echter heel onverschillig tegenover hen, alsof we nauwelijks hadden
gemerkt dat ze in onze eetzaal plaats hadden genomen; wij aten en dronken en
praatten over heel onbelangrijke dingen. Ook op onze tafel werden nu de vissen
gebracht en wij begonnen te eten.
[5] De Farizeeën merkten dat wij de zeer kostbare edelvissen aten en daar ook de
beste wijn bij dronken. Toen wendde een Farizeeër zich tot de waard en zei:
'Waarom heb je voor ons niet ook zulke vissen laten klaarmaken? Zijn wij soms
minder dan deze Galileeërs, van wie wij er verschillende goed kennen?'
[6] De waard zei: 'Minder of niet minder, dat maakt mij niet uit; wat iemand bestelt,
dat krijgt hij ook! Wat jullie hebben besteld, staat ook op jullie tafel; maar als jullie
ook edelvissen willen, er is nog tijd om ze ook voor jullie te laten bereiden, zoveel
jullie willen!'
[7] De Farizeeën wisten echter dat dergelijke vissen zeer kostbaar zijn en dat de
waard zich voor dergelijke spijzen steeds goed liet betalen, en daarom bestelden ze
geen edelvissen. Maar een van de Farizeeën zei, om hun gierigheid goed te praten: '
Als we niet als eersten dergelijke vissen konden krijgen, dan willen wij ze ook als
tweeden niet!'
[8] De waard zei: 'Jullie kunnen nu zeggen wat jullie willen, dat brengt mij niet in
het minst van de wijs! Wie kan mij verplichten om iemand die alleen maar iets te
eten heeft gevraagd, zonder te bepalen waaruit het voedsel moet bestaan, te geven
wat ik wil, en wie kan mij bevelen om iemand in plaats van hetgeen hij duidelijk
verlangd heeft, iets anders op tafel te zetten? Kortom, bij mij geldt de aloude
grondregel: Ieder het zijne!'
[9] De Farizeeër zei: 'Daar heb je wel gelijk in, en wij kunnen daar niets tegenin
brengen; maar toch is het eigenaardig van jou, daar je nu niet bepaald de naam hebt
een vrijgevig man te zijn, dat je juist ten aanzien van deze Galileeërs zo welwillend
bent, terwijl ze geen van allen zover hier vandaan komen, en het ook zeer de vraag
is of ze jou die kostbare vis ook kunnen betalen!'
[10] De waard zei: 'Ook dat gaat jullie alweer niets aan! Mensen zoals jullie zijn bij
mij echt niets uitzonderlijks; maar mensen als de jullie bekende heiland Jezus van
Nazareth, die door de werkelijk wonderbaarlijke macht van zijn woord en wil tien
met zeer kwaadaardige melaatsheid aangedane mannen, aan wie jullie nog geen uur
geleden de schriftelijke verklaring hebben gegeven, in één ogenblik kan reinigen en
volledig gezond kan maken, zijn wel buitengewoon zeldzaam en zijn er eigenlijk
nog nooit geweest - en iedereen zal daarom wel goed begrijpen dat men hun uit
vrije wil die attentie bewijst, die hun toekomt.'
[11] Op deze uitstekende tegen opmerking wisten de Farizeeën niets meer te
antwoorden en lachten als een boer die kiespijn heeft, hoewel ze innerlijk vol
boosheid zaten. Ze aten en dronken nu heel geducht, en wij deden hetzelfde en
bekommerden ons niet om wat de misnoegde Farizeeën deden en wat voor
woorden ze onder elkaar wisselden.
[12] Maar toen de wijn de Farizeeën flink had verhit en zij een woordenwisseling
met Mij probeerden te beginnen, stond de schriftgeleerde op, kwam heel brutaal
voor Mij staan en zei: 'Meester, zeg ons toch vanuit welke macht u uw kennelijke
wonderen verricht?'
[13] Ik zei: 'Dat wil Ik jullie wel zeggen - maar eerst moeten jullie een vraag van
Mij beantwoorden! Zeg Mij: waren de prediking en de doop van Johannes door
God verordend, of waren ze puur mensenwerk?'
[14] Nu wist de schriftgeleerde niet wat hij Mij moest antwoorden. Want hij dacht: '
Als ik zeg: 'Ze waren door God verordend', dan zal hij tegen mij zeggen: Waarom
hebben jullie hem dan niet geloofd?', en als ik zeg: 'Ze waren puur mensenwerk!',
dan hebben we nu meteen de waard en morgen de hele marktplaats tegen ons; want
ze houden Johannes allemaal voor een door God geroepen profeet! ,
[15] Pas na een poosje zei hij (de schriftgeleerde): 'Meester, dat weten wij
werkelijk geen van allen, en Ik kan u dus geen ja en geen nee antwoorden!'
[16] Ik zei: 'Dan kan Ik je ook niet zeggen vanuit welke macht Ik Mijn wonderen
doe, en dan zijn we weer even ver als daarnet!'
[17] Maar er kwam nu ook een Farizeeër naar Mij toe die zei: 'Meester, er zijn ons
over u al heel verschillende dingen ter ore gekomen, en onder andere ook dat door
u het rijk Gods op aarde gesticht wordt! Door uw daden getuigt u van uzelf dat u
degene bent die alle Joden op grond van de aloude belofte verwachten. -Kijk, ook
wij willen in u geloven; maar zeg ons toch hoe en wanneer het rijk Gods onder de
mensen op deze aarde zal komen!'
[18] IK zei: 'Heel zeker niet op de manier zoals jullie je dat voorstellen!'
[19] Nu zei de schriftgeleerde: 'Maar hoe dan wel?'
[20] Ik zei: 'Het rijk Gods zal zonder enige uiterlijke pracht en praal komen, en men
zal niet zeggen: 'Kijk, hier is het, of daar!' ; want het rijk Gods is geen materieel,
maar een geestelijk rijk, omdat God Zelf in Zichzelf de oereeuwige en zuiverste
Geest is en Zijn rijk daarom ook niet voor het lichaam gegeven en op deze aarde
opgericht wordt maar voor de ziel en de geest van het lichaam. De ziel en de geest
zijn echter binnen in de mens en niet buiten hem; en daarom is het rijk Gods ook
alleen maar binnen in de mens, en als het tot de mens zal komen, zal hij het enkel
in zichzelf gewaarworden en niet buiten zichzelf.'
[21] Op dit antwoord van Mij wisten de Farizeeën niets meer te antwoorden en ze
gingen weer naar hun tafel.
[22] De waard was heimelijk blij dat Ik de Farizeeën de mond had gesnoerd, en liet
nieuwe, prima wijn op onze tafel zetten en zei tegen Mij: 'Eet en drink zoveel jullie
willen; want deze keer is de rekening voor mij!'
[23] En wij aten en dronken heel welgemoed.
[24] Toen de Farizeeën dat zagen, ergerden zij zich nog meer en zeiden hardop
tegen elkaar: 'En dat moet de door God in deze wereld gezonden Messias zijn? Wat
zijn hij en zijn leerlingen toch vreetzakken en zuipers! En bovendien weten wij ook
nog dat hij met tollenaars, heidenen en andere zondaars omgaat en zijn brood met
ongewassen handen eet, en dan mag hij nog zoveel wonderen doen, een echte
schriftgeleerde en Farizeeër zal niet In hem geloven! ,
[25] Hierop zei de waard: 'Daar zal Hem vast en zeker weinig aan gelegen zijn! Als
Hij de Heer is -wat ik nu ook geloof zal Hij, die in Zichzelf de meest volmaakte
geest uit God is, het wel niet nodig hebben Zich naar onze wereldse instellingen te
richten, maar wij zouden dat moeten doen naar die, welke Hij ons zal geven!'
[26] De Farizeeën zeiden: 'Wat jij ons zegt ergert ons niet, omdat wij wel weten dat
jij meer een Samaritaan dan een Jood bent; wij ergeren ons alleen over het feit dat
hij door zijn onderricht en daden vele Joden verleidt en zich uitgeeft voor iets wat
hij niet kan zijn, omdat hij zich in veelopzichten niet aan de wet van Mozes houdt!’
[27] Hierop stond Ik met een ernstig gezicht op en zei: 'Met wie moet Ik dit ontaard
soort mensen vergelijken? Johannes at en dronk vrijwel niets anders dan
sprinkhanen en wilde honing en leidde een streng boetvaardig leven; toen zeiden
zij: 'Wat is die man toch een huichelaar en schijnheilig!' Maar dat zeiden ze omdat
Johannes hun hun goddeloosheid en ontelbare zonden voorhield, en om die reden
zorgden ze ervoor dat ze Herodes zover kregen dat hij hem in de gevangenis liet
gooien en onthoofden.
[28] Ik eet en drink, gedraag me niet als een kwezelaar en kniesoor en treed
iedereen vriendelijk tegemoet; Ik help iedereen die naar Mij toe komt, Mij gelooft
en Mij om hulp vraagt, en dan zeggen zei: 'Wat is die man toch een zuiper en
vreetzak en een vriend van zondaren, tollenaars en heidenen, en hij houdt zich niet
aan de geboden van Mozes!'
[29] Maar wat te denken van hetgeen zij leren: ' Als je offert, is dat nuttiger voor je
dan wanneer je zelf je vader en moeder eert!' Heffen zij Gods geboden daar dan
niet mee op en kwellen ze de mensen daardoor niet met regels, die zij tot heil van
hun buik hebben uitgevonden? Daarom zullen ze later ook des te meer verdoemd
worden! Ze leggen de mensen ondraaglijke lasten op, maar raken die zelf met geen
vinger aan! Voor de grote offers beloven zij lange gebeden te houden en laten die
voor de ogen van de bedrogen en blinde mensen weerzinwekkend gevoelloos en
zinloos door hun ondergeschikte dienaren opdreunen. Zijn zij dan niet hetzelfde als
mensen die muggen grootbrengen terwijl ze in ruil daarvoor kamelen verslinden?
[30] Ja, ja, ze eten hun brood wel met gewassen handen, maar hun hart is vol drek
en vuil. Daarom lijken ze ook op keurig en sierlijk witgekalkte graven, die van
binnen vol rotting en stank zijn. Met ongewassen handen brood te eten
verontreinigt de mens niet en wel het minst als men geen gelegenheid heeft om zijn
handen te wassen, wat vaak voorkomt -; maar leugen, bedrog, afgunst, gierigheid,
vraatzucht en zwelgerij, trots, haat, woede, ontucht, hoererij, echtbreuk en het
loochenen van God in de mens verontreinigen hem en maken hem tot een kind van
de hel! ,
[31] Toen de Farizeeën dat van Mij hadden gehoord, werden ze heel boos, stonden
op van hun tafel en verlieten de zaal, wat ons allemaal erg aangenaam was.
[32] De waard kwam naar Mij toe en bedankte Mij uitvoerig dat Ik de Farizeeën de
waarheid zo recht in hun gezicht had gezegd, en ook al Mijn leerlingen prezen Mij.
[33] Tenslotte zei de waard: 'O Heer en Meester, deze woorden van U zullen de een
of andere Farizeeër toch wel tot betere gedachten over U brengen?'
[34] Ik zei: 'Je zou nog eerder tien Moren wit kunnen wassen dan dat een van deze
huichelaars zich bekeert en boete doet! Wanneer gierigheid, afgunst en heerszucht
te diep geworteld zijn geraakt in een mens, is er vrijwel geen sprake meer van echte
verbetering! Maar laat ze maar broeden onder elkaar; morgen is er weer een dag,
waarop er iets te doen zal zijn!'
68 De Heer geneest de zieke knecht van de waard
[1] (De Heer:) 'Maar jij hebt een zieke knecht die jouw oogappel is, omdat hij je
steeds het meest trouwen ijverig heeft gediend, en die nu al een heel jaar lang niet
kan opstaan van zijn ziekbed omdat hij door jicht wordt geplaagd. Als je dat wenst
en gelooft, kan Ik hem helpen.'
[2] De waard zei: 'O Heer en Meester, als U mij die genade wilt bewijzen, wil ik
alles doen wat U maar wilt dat ik voor U doe!'
[3] Ik zei: 'Dan geschiede naar je geloof. Ga maar eens kijken of je knecht nog pijn
lijdt!'
[4] Toen liep de waard onmiddellijk naar de kamer waar de zieke knecht zich
bevond, en kijk, de knecht was gezond en hij vertelde de waard dat hij duidelijk de
indruk had gehad dat het om hem heen gebliksemd had en dat daarna in één
ogenblik alle pijn en zwakheid hem hadden verlaten, en wel zo, dat hij nu direct
van zijn ziekbed wilde opstaan! God moest een wonder aan hem hebben gedaan.
[5] De waard zei: 'Sta maar gerust op en kom dan naar de grote zaal; daar zul je
Degene zien die jou op zo'n wonderbaarlijke wijze gezond heeft gemaakt!'
[6] De knecht deed snel wat de waard hem had bevolen; en die kwam met een heel
dankbaar hart direct weer bij ons terug.
[7] Toen de waard weer bij ons kwam en Mij zijn dank had betuigd, kwam de
genezen knecht er ook snel achteraan, en samen met hem kwamen ook de overigen
van het personeel en de bedienden en dienstmeisjes; en ze vroegen wie van ons
degene was die de opperknecht zo wonderbaarlijk van zijn jicht had genezen.
[8] De waard wees met zijn hand naar Mij en zei: 'Deze Godmens hier, van wie ik
openlijk moet zeggen en bekennen dat wij geen van allen ook maar in de verste
verte waardig zijn dat Hij naar ons toe en over de drempel van mijn huisdeur is
gekomen. Bedank Hem allemaal voor al de genade die Hij ons bewezen heeft en
geef Hem altijd voor alle mensen de eer!'
[9] Na deze woorden van de waard knielde de genezen knecht onmiddellijk aan
Mijn voeten, dankte Mij en prees Mij luid; dat deden toen ook de anderen van het
personeel, de bedienden en de dienstmeisjes, wat een groot lawaai in het huis
teweegbracht, dat ook door de Farizeeën werd gehoord, hoewel ze zich in een
kamer bevonden die ver van onze zaal was gelegen, en een van hen kwam kijken
wat er aan de hand was.
[10] Toen hij hoorde dat Ik de knecht volledig van zijn jicht had genezen, en op
welke manier, ergerde hij zich en zei tegen de waard, die hij bij zich riep
(de Farizeeër): 'Pas op voor deze volksopruier; want als hij die wonderen doet met
hulp van de overste der duivels of door een ander soort toverij, die hij wellicht van
de Essenen heeft geleerd, zullen de Romeinen weldra te weten komen dat het hele
volk hem achterna loopt en hem tenslotte tot koning over alle Joden wil maken, en
dan zullen ze op ons afkomen en ons er flink van langs geven!'
[11] De waard zei: 'Vanwege deze wonderdoener, die de Romeinen zeker allang
beter kennen dan wij, heb ik van hun kant niets te vrezen; maar van jullie kant zou
ik alles te vrezen hebben, als ik niet een Romeins burger was! Maar jullie zouden
deze man moeten vrezen, die vervuld moet zijn van Gods geest, omdat Hij anders
onmogelijk zulke tekenen en daden kan doen, waartoe alleen God in staat is; en wie
vervuld is van Gods geest is ook een ware Heer over alles in de hemel en op aarde,
en degenen die Hem vijandig bejegenen hebben alleen Hem te vrezen, maar Hij
hen niet! Jouwaan mij gerichte waarschuwing zal in mijn gemoed dus ook nooit
wortel schieten!'
[12] Toen de rabbi, die eigenlijk ook al een lagere Farizeeër was, dat van. de waard
had gehoord, werd hij nog kwader dan tevoren, zei vervolgens mets meer en begaf
zich weer naar zijn metgezellen.
[13] Toen hij bij hen kwam, vroegen ze hem onmiddellijk wat er aan de hand was
geweest.
[14] De rabbi was echter door de woorden van de waard toch tot nadenken gestemd
en deed daarom heel onverschillig verslag van wat er was. voorgevallen, en zei dat
het personeel vanwege dat voorval in gejubel was uitgebarsten, wat weinig te
betekenen had.
.
[15] Daar namen de andere Farizeeën genoegen mee en vroegen met verder, maar
ze zwelgden verder en zeiden: 'Laten we die verblufte waard maar zijn plezier
gunnen om zijn heiland en Messias te prijzen in een rondtrekkende wonderarts, die
onmiskenbaar uit de school van de Essenen stamt en met wie ook de Romeinen
veel op hebben; over een paar weken zal bij hem alles wel weer vergaan en
vergeten zijn!'
[16] Die stemming van de al behoorlijk aangeschoten Farizeeën was goed voor ons,
omdat zij ons daardoor met rust lieten en wij met elkaar belangrijke dingen konden
bespreken.
.
[17] Ook het personeel, de bedienden en de dienstmeisjes die onze zaal binnen
waren gekomen gingen op bevel van de waard weer aan hun werk; want ze hadden
nog veel te doen vanwege enkele vreemdelingen, die voor het merendeel voor
handel vanuit Kapernaüm hier naar het marktplaatsje waren gekomen. Alleen de
genezen knecht bleef bij ons, en at en dronk met ons mee en sterkte zich.
69 De waarde van de instellingen van de tempel
[1] De waard zei tegen Mij: 'O Heer en Meester, aangezien we op dit moment
rustig bij elkaar zitten en niet bang hoeven te zijn dat we door iemand gestoord
worden, en het ook nog niet zo laat in de avond is, vraag ik U mij een aantal dingen
te noemen, die nodig zijn om het ware heil van de ziel te bereiken!'
[2] Ik zei: 'Geloof zonder te twijfelen in God, houd je aan Zijn geboden, heb Hem
boven alles lief zoveel je maar kunt en je medemensen als jezelf, en geloof dat Ik
de beloofde Messias ben, die als de eeuwige Waarheid, het Licht en het Leven Zelf
nu in een lichaam in deze wereld ben gekomen, opdat allen die in Mij geloven en
volgens Mijn leer leven, het eeuwige leven zullen hebben! Als je dat allemaal
gelooft en ernaar handelt, zul je voor je ziel in eeuwigheid het ware, levende heil
verwerven en behouden.
[3] Kijk, dat alleen is volkomen voldoende om het rijk Gods in jezelf te bereiken; al
het andere is ijdel en heeft met betrekking tot het nut voor de ziel geen waarde voor
God. Als Ik als Heer van al het leven je dit zeg, kun je ook geloven dat het zo is en
niet anders.'
[4] De waard zei: 'O Heer en Meester, ik geloof dat nu vast en zonder enige twijfel;
alleen heeft Mozes nog een heleboel regels en voorschriften gegeven, bijvoorbeeld
dat men als Jood alleen maar bepaalde spijzen mag eten, zijn lichaam herhaaldelijk
moet wassen, moet vasten, boete moet doen in zak en as, een haren mantel moet
dragen, en zo nog een groot aantal voorschriften meer, die moeilijk te onthouden en
derhalve nog moeilijker in acht te nemen zijn, waardoor je dan ook steeds in de
angst leeft datje vol zonden bent, die je in onwetendheid hebt begaan. Hoe moet je
je wat die dingen betreft eigenlijk gedragen? Is het strikt in acht nemen van alle
voorschriften die Mozes en ook de andere profeten hebben gegeven een absolute
voorwaarde om het goddelijke welgevallen te bereiken?'
[5] Ik zei: 'Als je in acht neemt wat Ik je zojuist heb gezegd, heb je daardoor .al
alles vervuld wat er bij Mozes en alle profeten geschreven staat wat je moet doen.
De mens moet eten en drinken om zijn lichamelijke leven in stand te houden; maar
de spijzen en de drank moeten zuiver en vers zijn. En zo is het voor het lichaam
ook goed en gezond om het zo schoon mogelijk te houden, en zo ook in alle dingen
zuiver, matig en nuchter te zijn. Dergelijke verordeningen zijn dus niet alleen voor
de Joden goed en heilzaam, maar voor alle mensen; want in een ziek lichaam kan
ook de ziel zich niet zo gemakkelijk verheffen tot datgene wat haar heil kan
bevorderen en haar voor het eeuwige leven kan sterken.
[6] Kijk, daarom heeft God door Mozes en ook door de andere profeten datgene
voorgeschreven wat voor de duur van het aardse leven goed voor het lichaam is, en
de mens doet er goed aan als hij ook die regels in acht neemt!
[7] Wie echter doet wat Ik je zojuist heb gezegd, wordt dan wel geleid door de
geest van het rijk Gods in zijn eigen hart, en die toont hem ook de regels voor het
welzijn van zijn lichaam; en op die manier ligt in datgene wat Ik je heb gezegd,
alles al besloten! - Heb je dat nu allemaal goed begrepen?'
[8] De waard zei, waarbij de genezen knecht heel dankbaar met hem instemde: 'O
Heer en Meester, wij danken U uit het diepst van onze ziel, van gans er harte en
met al onze levenskrachten voor Uw heel wijze en waarachtige les, die een heel
ander licht in ons heeft ontstoken dan de lange preken van de Farizeeën, die het
hele heil van de mensen enkel aten afhangen van het feit of men zich strikt houdt
aan die vele uiterlijke dingen en regels; maar of men zich houdt aan Gods geboden,
waardoor de ziel gelouterd en voor het eeuwige leven sterker gemaakt kan worden,
hechten ze bijna geen waarde en ze zeggen dat de mens in plaats daarvan kan
offeren -wat nuttiger voor hem zou zijn dan wanneer hij zich star en met moeite aan
de geboden houdt.
[9] En zo zie je de mensen vaak grote offers voor de deuren van de Farizeeën
neerleggen; maar iemand die zich strikt aan de geboden van Mozes houdt, zie je
bijna helemaal niet meer. Want de mensen zeggen: als je door offers in Gods ogen
hetzelfde kan bereiken en nog meer van je zonden gereinigd wordt dan wanneer je
je moeizaam aan de geboden houdt, dan is offeren veel gemakkelijker en je
geweten lichter, omdat volgens de woorden van de Farizeeën offers alles voor God
verzoenen, maar het houden van de geboden alleen maar voorzover iemand in staat
is geweest strikt en gewetensvol het een of andere gebod te houden.
[10] Welnu, als je die leer vergelijkt met wat U, o Heer en Meester, mij hebt
aangeraden en heel duidelijk hebt uitgelegd, dan bestaat daar toch een oneindig
groot verschil tussen. Bij U is alles de volle en levende waarheid, en bij de
Farizeeën verdorven, dode leugen, waardoor werkelijk geen enkele ziel het
eeuwige leven kan bereiken. Heer, wat moeten wij nu in het vervolg ten opzichte
van de Farizeeën doen?'
[11] Ik zei: 'Luister naar wat zij als zuiver woord van Mozes en de profeten
verkondigen, en handel naar dat zuivere woord; maar houd je niet aan hun eigen
instellingen, want in Gods ogen zijn die een gruwel!
[12] Er staat immers ook geschreven: 'Zie, dit volk eert Mij met de lippen; maar
hun hart is verre van Mij!' Maar Ik zeg jullie: het einde van hen die een menselijke
leer verkondigen is nabij gekomen! Daarom ben Ik, die de Waarheid, de Weg en
het Leven ben, naar jullie toegekomen en Ik zal de leugen en haar kwade werken
wegvagen. Weliswaar zal Ik deze wereld binnenkort verlaten, en in de tijd dat Ik
voor het oog afwezig ben zullen de leugen en haar valse en kwade dingen nog een
tijdlang voortwoekeren onder de mensen op aarde; maar dan zal Ik op de juiste tijd
met alle macht en kracht naar jullie mensen terugkomen en een einde maken aan de
heerschappij van de leugen en het bedrog!
[13] Nu al bewerk Ik daarvoor in de harten van de mensen de grond en bouw Ik een
nieuwe tempel en een nieuwe stad Gods. Laten we de bouw zo snel mogelijk
voltooien, opdat de oude tempel en de stad van leugen, bedrog en alle kwaad voor
altijd vernietigd worden!
[14] Dit zullen jullie nu nog wel niet in alle zuiverheid begrijpen; maar als jullie
van Mijn geest doordrongen zullen zijn, zal jullie ook dat heel duidelijk zijn, en dan
zullen jullie je herinneren wat Ik jullie van tevoren heb gezegd.'
[15] Deze woorden van Mij waren ook voor de leerlingen niet helemaal duidelijk,
en daarom zeiden ze onder elkaar (de leerlingen): 'Hij heeft al verschillende keren
over een tweede wederkomst op deze aarde gesproken, maar steeds op een tamelijk
vage manier, zoals profeten dat doen! Laten we het Hem nu eens een keer ronduit
vragen - misschien vertelt Hij er deze keer meer en duidelijker over!'
70 De wederkomst van de Heer (Luc. 17:22-36)
[1] Na dit onderlinge overleg wendden de leerlingen zich tot Mij en zeiden: 'Heer
en Meester, U hebt ons al verschillende keren gezegd dat het ons gegeven zal zijn
de geheimen van het rijk Gods goed te begrijpen, en U hebt ons ook al zoveel
dingen duidelijk onthuld, dat wij in de geest Uw oneindige schepping en nog
duizend andere dingen goed begrijpen, waar nog geen enkele geleerde zich ooit een
voorstelling van heeft gemaakt en waar hij zich door eigen speuren en zoeken ook
nooit een volkomen duidelijke voorstelling van zal kunnen maken, om welke reden
alle menselijke kennis tot nu toe dan ook stukwerk is. Zeg ons nu toch ook eens wat
meer concreets over Uw wederkomst! In welke tijd zult U wederkomen, en waar en
hoe? Want wij zijn van mening dat ook dat hoort bij het begrijpen van de geheimen
van Gods rijk.'
[2] Ik zei: 'Ook dat heb Ik jullie al verschillende keren heel uitvoerig getoond; maar
omdat ook jullie niet volkomen van Mijn geest doordrongen zijn, begrijpen jullie
het nog niet ten volle. Het jaar, de dag en het uur kan Ik jullie niet met zekerheid
zeggen, omdat dat op deze aarde immers allemaal van de volkomen vrije wil van de
mensen afhangt. Daarom weet ook geen engel in de hemel het, maar alleen de
Vader en ook degene aan wie Hij het wil openbaren. Bovendien is het voor het heil
van de ziel niet absoluut noodzakelijk om het heel precies van tevoren te weten.
[3] Zou het goed zijn voor een mens, als hij de dag en het uur van zijn sterven heel
precies van tevoren zou weten? Voor heel weinigen, die in de geest wedergeboren
zijn:ja; maar voor tallozen zou het een groot kwaad zijn! Want het naderende uur
van hun overlijden zou hen dermate van vrees, angst en vertwijfeling vervullen dat
ze zulke vijanden van het leven zouden worden, dat ze zichzelf voortijdig van het
leven zouden beroven om zodoende de angst voor de dood te ontvluchten, of ze
zouden in een dermate sterke levenstraagheid terechtkomen, dat daar voor de ziel
weinig heil van te verwachten zou zijn. Het is dus beter voor de mens om niet alle
dingen van tevoren helemaal zeker te weten, namelijk wat, hoe en wanneer hem in
deze wereld het een of ander kan en ook moet overkomen.
[4] Ik zeg jullie: de tijd zal komen dat jullie in degenen die in geloofsopzicht jullie
nakomelingen zullen zijn, net als nu hier zullen vragen wanneer de dag van de
Mensenzoon zal komen, en zullen verlangen die dag te zien en hem toch niet zien
zoals jullie verlangen. In die tijd zullen er velen opstaan en op de voorgrond treden
en met een wijs gezicht zeggen: ' Zie, die dag is hier, of daar en dan! ' Maar ga daar
niet heen en volg zulke profeten niet.
[5] De dag van Mijn tweede wederkomst zal zijn als een bliksem, die van het
oosten naar het westen hoog langs de bewolkte hemel schiet en alles verlicht wat
onder de hemel is. Voordat dat zal gebeuren, zal -zoals Ik jullie al verscheidene
malen heb verkondigd - de Zoon des mensen nog veel moeten lijden en geheel en al
verworpen worden door dit geslacht, namelijk door de Joden en Farizeeën, en in
later tijden door degenen die men nieuwe Joden en Farizeeën zal noemen.
[6] Zoals het ging ten tijde van Noach, zal het ook gaan in de tijd van de tweede
komst van de Mensenzoon. Ze aten en dronken heel welgemoed, ze trouwden en
lieten zich ten huwelijk geven tot op de dag dat Noach in de ark klom en
vervolgens de vloed kwam en allen verdronken. En het zal op dezelfde manier gaan
als ten tijde van Lot: ze aten en dronken, ze kochten en verkochten en plantten en
bouwden. Op de dag dat Lot uit Sodom wegging, zoals Ik jullie op de Olijfberg
nader heb verklaard, regende het echter al vuur en zwavel uit de hemel en bracht
hen allen om.
[7] Zie, zo zal het ook zijn en gebeuren in die tijd, wanneer de Zoon des mensen
voor de tweede keer weer geopenbaard zal worden! Wie op die dag op het dak is en
weet dat zijn huisraad in het huis is, laat die niet van het dak afkomen om zijn
huisraad op te halen! - wat als volgt verstaan moet worden: wie de dingen werkelijk
begrijpt, moet bij dat begrip blijven en niet dat niveau verlaten, uit angst dat hij
daardoor misschien aan wereldse voordelen zou kunnen inboeten; want die dingen
zullen vernietigd worden.
[8] Evenzo nog een ander beeld: wie zich op het veld (de vrijheid van inzicht)
bevindt, moet zich niet omkeren naar wat er achter hem is ( oude drogleren en de
instellingen daarvan) , maar zich het lot van de vrouw van Lot herinneren en in de
waarheid voorwaarts streven.
[9] Ik zeg jullie nog meer: in diezelfde tijd zullen er twee in een molen zijn en
hetzelfde werk doen. De ene wordt aangenomen en de andere achtergelaten, dat wil
zeggen, de eerlijke werker zal aangenomen en de ontrouwe en zelfzuchtige
achtergelaten worden. Want wie zijn ziel vanwege de wereld probeert te behouden,
zal haar verliezen; maar wie haar omwille van de wereld zal verliezen, zal haar
leven behouden en haar tot het ware, eeuwige leven helpen.
[10] Verder zeg Ik jullie nog: in een en dezelfde nacht van de ziel zullen twee
mensen in een en hetzelfde bed liggen. Ook dan zal de een aangenomen en de
ander achtergelaten worden, dat wil zeggen: twee mensen zullen zich weliswaar
uiterlijk gezien in de sfeer van een en dezelfde geloofsbelijdenis bevinden. maar de
een zal in de daad een levend geloof hebben en daarom ook aangenomen worden in
het levende en lichte rijk Gods, maar de ander zal enkel vasthouden aan de
uiterlijke cultus, die geen innerlijke waarde voor het leven van de ziel en de geest
heeft, en zal niet opgenomen worden in het levende en lichte rijk Gods, omdat zijn
geloof zonder de werken der naastenliefde als het ware dood is.
[11] En verder zullen er.twee mensen op het veld van de arbeid zijn. De één, die
zonder eigenbelang in het levende geloof zal werken uit liefde tot God en uit liefde
tot zijn naaste, zal ook in het ware rijk Gods worden opgenomen; degene echter die
op hetzelfde veld zal werken als de Farizeeën zonder innerlijk levend geloof uit
puur eigenbelang, zal vanzelfsprekend achtergelaten en met opgenomen worden in
het levende en lichte rijk Gods!'
[12] Kijk, zo zal het gesteld zijn met de tweede komst van de Mensenzoon en zo
zal het zich manifesteren! Als jullie in de toekomst dieper doordrongen zullen zijn
van Mijn geest, zullen jullie alles wat Ik heb gezegd ook duidelijk begrijpen; op dit
moment kan Ik het jullie echter niet helderder en duidelijker vertellen.'
[13] De leerlingen zeiden: 'Heer en Meester, dat is allemaal goed zo en wij geloven
Uw woorden; maar waar en wanneer zal dat gebeuren, naar aardse tijd gerekend?
Dat zou U ons toch ook nog wel kunnen zeggen!'
71 De laatste tijd vóór de wederkomst van de Heer (Luc. 17:37)
[1] Ik zei: 'Het is. echt verbazingwekkend hoe weinig jullie de dingen nog
begrijpen. Ik heb jullie toch al vaak genoeg uitgelegd waarom het aardse tijdstip
nog niet - zoals jullie denken – tot op de dag nauwkeurig vast te stellen is, terwijl Ik
jullie wel precies met zekerheid het ogenblik zou kunnen noemen waarop deze of
gene berg met zijn rotsige toppen door een bliksem vernietigd wordt! Want in dat
geval hebben we met gerichte materie te maken, die in alles helemaal afhankelijk is
van de macht van Mijn wil; maar bij de mensen, die een vrije, zichzelf bepalende
wil hebben, gaat dat niet op dezelfde name. De. reden daarvan heb Ik jullie al vaak
getoond en jullie zullen die toch eindelijk eens begrijpen, en jullie moeten daarom
ook niet voortdurend met dezelfde vragen bij Mij aankomen!
[2] Als jullie het 'waar' en 'wanneer' dan met alle geweld preciezer bepaald willen
hebben, onthoud dan wat Ik jullie nu zal zeggen: ‘waar het aas is, verzamelen zich
ook al gauw de vrije adelaars.'
[3] De leerlingen zeiden:'O Heer en Meester, nu hebt U alweer iets gezegd wat wij
niet kunnen begrijpen! Wie is het aas, en wie zijn de adelaars; en waar zal het aas
zijn, en waar zullen de vrije adelaars vandaan komen?'
[4] Ik zei: 'Kijk maar eens naar het trage en ongelovige farizeeërdom, dan zien
jullie het aas! Ik en allen die in Mij geloven, Joden en heidenen, zijn de adelaars,
die het aas weldra helemaal zullen opeten. Zo is ook de nacht der zonden van de
ziel een aas, waaromheen het licht des levens zich begint te verspreiden en het aas
met al zijn nevels en drogbeelden vernietigt, zoals de ochtend dat met de nacht
doet.
[5] Zoals dat nu voor onze ogen gebeurt met het jodendom dat nu zonder waarheid
of geloof is, waardoor het een geweldig aas is geworden, waarmee het over
ongeveer vijftig aardse jaren afgelopen zal zijn, zo zal het er in later tijden ook
voorstaan met de leer en de kerk die Ik nu sticht. Die zal tot een nog veel erger aas
worden dan het jodendom nu, en dan zullen ook de vrije licht en levensadelaars van
alle kanten over haar heen komen en ze als een aas, dat alles zou willen verpesten,
met het vuur van de ware liefde en met de macht van het licht der waarheid
verteren. En dat kan nog gebeuren voordat er na Mijn leven hier, zoals Ik nu
lichamelijk in jullie midden ben, tweeduizend aardse jaren verlopen zullen zijn wat Ik jullie bij andere gelegenheden ook al heb uitgelegd.
[6] Tóen vroegen jullie je af, evenals nu, waarom dat eigenlijk op die manier door
God toegelaten wordt. Ik heb jullie echter ook al vaak, zoals ook deze keer, laten
zien dat Ik de mensen, aan wie een volkomen vrije wil, een vrije zelfbeschikking is
gegeven, met Mijn almachtige wil niet zo kan en mag leiden als al het overige
geschapene, klein en groot, in de hele oneindigheid; want als Ik dat zou doen, zou
de mens geen mens zijn, maar net als een dier of plant of steen, die door Mijn
almacht gericht is. Hopelijk zullen jullie dat nu wel inzien en begrijpen en Mij niet
zo gemakkelijk meer dingen vragen, die voor iedereen die ook maar enigszins
helderder denkt toch voor de hand liggen.
[7] Als er nu in deze tijd, terwijl Ik nog in een lichaam op deze aarde temidden van
jullie rondga en leer, al verscheidene mensen in Mijn naam beginnen rond te
trekken en Mijn leer tot hun materiële voordeel verbreiden, maar daar ook hun
eigen onzuivere zaad tussen mengen, waaruit tussen de magere tarwe op de akker
des levens en de waarheid daarvan al gauw veel slecht onkruid zal opgroeien - zal
het dan verbazing wekken als er in later tijden in Mijn naam nog meer valse en niet
geroepen leraren en profeten opstaan en met machtige woorden, met het zwaard in
de hand, tot de mensen zullen roepen: 'Kijk, hier is Christus!' of 'daar is Hij!'?
[8] Als jullie en later jullie echte, zuivere opvolgers dat zullen horen en zien, geloof
zulke schreeuwers dan niet! Want aan hun werken zullen zij net zo gemakkelijk te
herkennen zijn als bomen aan hun vruchten; want een goede boom brengt goede
vruchten voort. Aan dorenstruiken groeien geen druiven en aan distels geen vijgen.
[9] Waar het rijk Gods uit bestaat, en de enige manier waarop het zich in de mens
zelf manifesteert en waar dat gebeurt, heb Ik zojuist in jullie bijzijn tegen de
Farizeeën gezegd; jullie zullen dus ook wel inzien en begrijpen dat diegenen niet
geloofd moeten worden die roepen: 'Ziehier, ziedaar!' Want zoals de geest
inwendig in de mens is en al het leven, denken, voelen, weten en willen
oorspronkelijk daarvan uitgaat en alle vezels doordringt, zo is ook het rijk Gods,
dat het ware levensrijk van de geest is, alleen maar inwendig in de mens en niet op
de een of andere manier uitwendig of buiten de mens.
[10] Wie dat op de juiste manier in zich opneemt en het volgens de volle, levende
waarheid begrijpt, zal in eeuwigheid nooit door een valse profeet misleid kunnen
worden; wie in zijn gemoed echter lijkt op een windvaan of een rietstengel in het
water, zal natuurlijk niet de van rust vervulde en door waarheid verlichte haven van
het leven vinden. Wees daarom geen windvanen en rietstengels, maar ware
levensrotsen, waar de stormen en watergolven geen vat op hebben! - Hebben jullie
dat nu goed begrepen?'
[11] De leerlingen zeiden: 'Ja, Heer en Meester, nu hebben wij U wel weer goed
begrepen, omdat U ons deze kwestie heel helder en in begrijpelijke woorden hebt
toegelicht; maar wanneer U dikwijls in sterk verhulde beelden tot ons spreekt,
kunnen wij niet anders dan zeggen: 'Heer, waar dan, en hoe?' Maar ook danken wij
U nu, zoals altijd, voor deze genade die U ons gegeven hebt en vragen U, of U
telkens weer zoveel geduld met ons wilt hebben!'
[12] Ik zei: 'Als Ik als de mensen zou zijn, zou Mijn geduld met jullie al wel
verscheidene keren te klein geweest zijn; maar omdat Ik ben, zoals jullie Mij
kennen, vol van het grootste geduld, lankmoedigheid, liefde en zachtmoedigheid,
zullen jullie je over Mijn geduld ook nooit hoeven te beklagen. Wees echter ook zo
geduldig, zachtmoedig en deemoedig als Ik van ganser harte ben, en heb elkaar lief
als broeders onder elkaar, zoals ook Ik jullie liefheb en altijd heb liefgehad; dan
zullen jullie daardoor aan iedereen laten zien dat jullie werkelijk Mijn leerlingen
zijn! Laat geen van jullie denken dat hij meer is dan zijn medeleerling, want jullie
zijn allemaal gelijke broeders; alleen Ik ben jullie Heer en Meester en zal dat in alle
eeuwigheid en ook in alle tijdperken van deze wereld zijn en blijven. Want als de
Vader geen geduld zou hebben met Zijn kinderen, wie anders zou er dan nog
geduld met hen hebben?
[13] We hebben nu al geruime tijd met elkaar voor het Godsrijk gewerkt, in welke
tijd jullie ook vele vergissingen hebben begaan, en nog niet een van jullie is door
Mij verstoten, zelfs niet die ene die Ik jullie al herhaaldelijk heb aangeduid en die
tot op dit moment nog een duivel is, die zijn leven nog niet heeft gebeterd. Maar
Mijn liefde en geduld hebben hem nog niet gericht; hoeveel minder zal ze diegenen
richten die met alle liefde en vol geloof aan Mij hangen! Daarom kunnen jullie ook
altijd verzekerd zijn van Mijn hoogste liefde en geduld; want als iemand in Mij
blijft, blijf Ik ook in hem.'
72 Het rijk Gods
[1] Nu zei de waard met diep ontzag en hoogachting: 'O Heer en Meester, Uw
daden zijn zeer wonderbaarlijk - maar Uw woorden zijn werkelijk zuivere waarheid
en leven. Want als U handelt, merkt ook een blinde dat er in Uw wil meer dan
menselijke kracht en macht heerst; maar als U spreekt, herkent men pas helemaal
dat U de Heer Zelf bent! Want de wijsheid van Uw woorden is groter dan het
helderste licht van de middagzon.
[2] Maar nu moet ook ik de vrijheid nemen om U, o Heer en Meester, ter wille van
het rijk Gods een vraag te stellen. Als U mij dat genadig wilt toestaan, zal ik
spreken.'
[3] Ik zei: 'Zeg wat je maar wilt; dan zal Ik je antwoorden!'
[4] Nu zei de waard: 'Heer en Meester, tegen Uw dierbare leerlingen en daarnaast
ook tegen mij en mijn door U genezen opperknecht hebt U nu heel wijze dingen
gezegd over Uw tweede komst en derhalve ook over de komst van het rijk Gods op
deze aarde. Daarbij is mij één ding erg opgevallen, en wel wat betreft het rijk Gods
op aarde dat ergens in de verre toekomst zal ontstaan en dat het rijk Gods dus ook
werkelijk op de aarde komt.
[5] Zo zei U ook dat het rijk Gods geenszins met uiterlijke praal onder de mensen
zal komen, maar dat het al diep binnen in de mens is, en dat die het alleen maar
hoeft te zoeken, te vinden en in zichzelf hoeft te ontplooien.
[6] Ik ben nu echter van mening dat wij ons hier allemaal in Uw tegenwoordigheid
bevinden, die duidelijk niet in ons, maar nog heel erg buiten ons is, en dat wij met
het grootste vertrouwen kunnen zeggen: zie, hier is Christus, de sinds eeuwigheid
gezalfde Heer aller heerlijkheid, en Hijzelf is alles in alles en derhalve ook het
eeuwige rijk Gods en het Leven en de Waarheid! omdat U nu bij ons bent, is ook
Uw rijk niet in ons, maar bij ons, temidden van ons.
[7] Zal het met deze zeer heilige gebeurtenis in de eerder door U genoemde tijd ook
zo zijn, of zal Uw tweede komst toch heel erg verschillen van die van nu?'
[8] Ik zei: 'O Mijn beste vriend, je hebt nu echt heel goed gesproken en Ik kan je
zeggen dat niet jouw vlees en bloed, maar alleen jouw geest je dat heeft ingegeven;
maar toch zal het met de toekomstige wederkomst van de Mensenzoon zijn zoals Ik
jullie allemaal duidelijk genoeg heb verteld.
[9] Je hebt helemaal gelijk als je nu zegt dat het rijk Gods in Mij naar jullie toe is
gekomen en zich bij jullie en in jullie midden bevindt; maar dat is nog niet
voldoende om het eeuwige leven van de ziel te bereiken en ten volle te behouden,
omdat het rijk Gods in Mij weliswaar naar jullie toe is gekomen, maar daarmee nog
niet is doorgedrongen tot jullie innerlijk, wat pas kan en zal gebeuren wanneer
jullie zonder rekening te houden met de wereld Mijn leer helemaal in jullie wil en
derhalve ook in alles wat jullie doen hebben opgenomen. Als dat eenmaal het geval
zal zijn, zullen jullie niet meer zeggen: 'Christus, en met Hem het rijk Gods, is naar
ons toe gekomen en woont bij en onder ons!', maar jullie zullen zeggen: 'Nu leef ik
niet meer, maar Christus leeft in Mij!' Als dat bij jullie het geval zal zijn, zullen
jullie ook ten volle begrijpen dat het rijk Gods niet met uiterlijke pracht en praal
naar en in de mensen komt, maar zich enkel inwendig in de mens ontplooit en de
ziel in het eeuwige leven van dat rijk Gods trekt en haar daarin blijvend vasthoudt.
[10] Weliswaar moet de weg eerst van buitenaf aan de mens getoond worden door
Gods woord, dat vanuit de hemelen tot de mens komt en waarbij men kan zeggen:
'Vrede zij met je; want het rijk Gods is nabij gekomen!' Maar daarom is de mens
nog niet in het rijk Gods, en het rijk Gods niet in hem.
[11] Pas wanneer de mens begint te geloven zonder te twijfelen en zijn geloof tot
leven brengt door volgens de leer te handelen, ontplooit het rijk Gods zich in de
mens, zoals het leven in een plant zich in het voorjaar onmiskenbaar van binnenuit
begint te ontplooien wanneer de plant door het licht van de zon wordt beschenen,
verwarmd en daardoor aangezet tot innerlijke activiteit.
[12] Al het leven wordt weliswaar van buitenaf gestimuleerd en gewekt, maar het
ontstaan, de ontwikkeling, ontplooiing, vorming en versteviging komt dan altijd
van binnenuit.
[13] Zo moeten ook dieren en mensen hun voedsel eerst van buitenaf in zich
opnemen; maar dat opnemen van voedsel en drank is nog lang niet de echte
voeding van het lichaam, maar die gaat daarna pas vanuit de maag naar alle delen
van het lichaam. Zoals in zekere zin de maag het leven voedende hart van het
lichaam is, zo is ook het hart van de mens de voedende maag van de ziel, die de
geest uit God in haar moet wekken, en Mijn leer is het ware levensvoedsel en de
ware levensdrank voor de maag van de ziel.
[14] In wat Ik aan de mensen leer ben Ik dus een werkelijk voedend brood uit de
hemelen, en het handelen volgens die leer is een ware levensdrank, een zeer goede
en krachtige wijn, die door zijn geest de hele mens tot leven wekt en hem door en
door verlicht door de lichtend oplaaiende vlam van het levensvuur. Wie dat brood
eet en die wijn drinkt, zal in eeuwigheid geen dood meer zien, voelen of smaken.
[15] Als jullie dat nu begrepen hebben, handel er dan ook naar; dan zullen Mijn
woorden in jullie volledige, levende waarheid worden!'
73 De Heer geeft uitleg over het eten van Zijn vlees
en het drinken van Zijn bloed
[1] Nu zeiden de leerlingen: 'Heer en Meester, deze les van U is goed te begrijpen maar toen U eens in Kapernaüm, waar zoveel volk uit alle streken rond Jeruzalem
U achterna gereisd was, een soortgelijk onderricht gaf over het eten van Uw vlees
en het drinken van Uw bloed, was dat kennelijk een harde leer, met name voor die
mensen die Uw eenvoudige, duidelijke woord niet begrepen hebben zoals het naar
de ware betekenis begrepen moest worden, en daarom hebben toen vele toenmalige
leerlingen U verlaten. Wijzelf begrepen het aanvankelijk niet, maar de waard, die
nooit een leerling van u was geweest, heeft het ons uitgelegd, en als wij nu die leer
met deze vergelijken, wil die hetzelfde zeggen als wat U nu heel duidelijk en
glashelder hebt uitgelegd. - Hebben wij gelijk of niet?'
[2] Ik zei: 'Jazeker, want brood en vlees zijn een en hetzelfde, zoals ook wijn en
bloed, en wie in Mijn woord het brood der hemelen eet en door volgens dat woord
te handelen, dus door de werken van de ware, meest onbaatzuchtige liefde voor
God en zijn naaste de wijn des levens drinkt, eet ook Mijn vlees en drinkt Mijn
bloed. Want zoals het natuurlijke brood dat door de mensen wordt gegeten in de
mens in vlees wordt veranderd en de gedronken wijn tot bloed wordt, zo wordt in
de ziel van de mens het brood van Mijn woord in vlees en de wijn van de
daadwerkelijke liefde in bloed veranderd.
[3] Als Ik echter zeg: 'Wie Mijn vlees eet', dan is daarmee ook al aangegeven dat
hij Mijn woord niet alleen in zijn geheugen en in zijn hersenen heeft opgenomen,
maar tegelijkertijd ook in zijn hart, dat -zoals Ik al zei - de maag van de ziel is, en
dat ook heeft gedaan met de wijn van de daadwerkelijke liefde, die daardoor geen
wijn meer is, maar reeds het bloed des levens; want het geheugen en het verstand
van de mens verhouden zich precies zo tot het hart als de mond tot de natuurlijke
maag. Zolang het natuurlijke brood zich nog tussen de tanden in de mond bevindt is
het nog geen vlees, maar brood; als het echter fijngekauwd in de maag aankomt en
daar met de maagsappen wordt vermengd, is het wat zijn fijne voedende delen
betreft al vlees, omdat het overeenkomt met het vlees. Zo is het ook met de wijn of
met water, dat zeker ook wijnstof bevat, omdat zonder water, dat de aarde in zich
draagt om alle planten en dieren te voeden, de wijnstok zou sterven. Zolang je de
wijn in je mond houdt, gaat hij niet in het bloed over; maar in de maag zal hij daar
heel snel in overgaan.
[4] Wie dus Mijn woord hoort en het in zijn geheugen bewaart, houdt het brood in
de mond van de ziel. Als hij er met zijn verstand ernstig over na begint te denken,
kauwt hij het brood fijn met de tanden van de ziel; want het verstand is voor de ziel
wat de tanden in de mond zijn voor de lichamelijke mens.
[5] Als Mijn brood, Mijn leer dus, door het verstand fijngekauwd ofwel als volle
waarheid begrepen en opgenomen is, moet die vervolgens ook door de liefde voor
de waarheid in het hart worden opgenomen en door de vaste wil overgaan in de
daad. Als dat gebeurt, dan wordt het woord. omgezet. in vlees en door de ernstige
daadkrachtige wil in het bloed van de ziel, dat Mijn geest in haar is, zonder welke
de ziel even dood zou zijn als een lichaam zonder bloed.
[6] De ernstige daadkrachtige wil komt overeen met een goed verteringsvermogen
van de lichamelijke maag, waardoor het hele lichaam gezond en sterk wordt
gehouden; als de verteringskracht van de maag zwak is, dan is het hele lichaam al
ziek en zwak en wordt het zelfs van het beste en zuiverste voedsel al ziek.
[7] Hetzelfde geldt voor de ziel, in wier hart de wil om de leer in daden om te
zetten verzwakt is. Ze bereikt uit de volle, gezonde geestelijke kracht, blijft
halverwege steken, raakt gemakkelijk in allerlei twijfels en bedenkingen en begint
nu eens het ene en dan weer een ander voedsel te proberen, om te zien of die
misschien een betere en meer versterkende uitwerking heeft. Maar daarmee is de
ziel, die eenmaal wat ziekelijk is, toch niet helemaal geholpen. 'Ja " vragen jullie je
nu af, 'is een ziekelijke ziel dan eigenlijk niet meer helemaal te helpen?' O ja, zeg
Ik. Maar hoe?'
74 De betekenis van het handelen volgens Gods woord
[1] (De Heer:) 'Luister! Als iemand een zwakke maag heeft, neemt hij een keer een
jullie welbekende kruidendrank, waardoor de slecht verteerde spijzen langs de
bekende natuurlijke weg uit de maag en de darmen afgevoerd worden; die slecht
verteerde spijzen zijn te vergelijken met de bedenkingen die in de ziel zijn
opgenomen, namelijk of ze dit of dat wel helemaal moet geloven en ernaar moet
handelen.
[2] Als de lichamelijke zwakke maag eenmaal gereinigd is, wat moet er dan gedaan
worden om te zorgen dat hij weer sterk wordt en sterk blijft? Zo iemand moet echt
actief worden en daarbij in de frisse, zuivere lucht flink beweging nemen, dan zal
de maag in eerste instantie daardoor zijn volle en gezonde kracht herkrijgen. Kijk,
dat moet de zielook doen! Ze moet haar hart reinigen van alle dwaalleren,
verkeerde voorstellingen en ideeën. Dan moet ze de waarheid, zoals Ik die aan
jullie leer, met liefde, gewillig en vol geloof opnemen en daar flink mee aan het
werk gaan; dan zal ze daardoor weldra veel sterker worden en ook volledig en
blijvend gezond worden!
[3] Daarom moet niemand van jullie alleen maar luisteren naar Mijn woord, maar
er ook serieus en ijverig naar handelen. Dan zullen in zeer korte tijd alle
bedenkingen en twijfels uit zijn ziel verdwenen zijn.
[4] Zoals de natuurlijke maag van het lichaam in gezonde, krachtige toestand
allerlei rein en desnoods ook onrein voedsel in zich kan opnemen zonder schade te
lijden, omdat hij door zijn activiteit al het onreine uit zichzelf verwijdert of het in
iets zuivers verandert, zo doet ook de gezonde, krachtige maag, van de ziel dat, en
zodoende is voor de reine mens alles rein, en zelfs de meest onreine geestelijk(e
pestwalm van de hel kan hem geen schade berokkenen.
[5] Als jullie volledig Mijn rijk in je zullen bezitten, zullen jullie over slangen en
schorpioenen kunnen wandelen en vergif uit de hel kunnen drinken zonder dat het
jullie ook maar enigszins schaadt.
[6] Als jullie dat nu allemaal goed hebben begrepen en in je opgenomen, zullen
jullie nu ook overeenkomstig de volle, levende waarheid inzien wat Ik in
Kapernaüm wilde dat jullie zouden verstaan onder 'Mijn vlees eten' en 'Mijn bloed
drinken', en jullie zullen dat voortaan zeker geen harde leer meer noemen.
[7] Reeds in de zichtbare natuurlijke wereld zijn de diepere oorzaken van de dingen
en van veel verschijnselen voor het pure menselijke verstand moeilijk op een
zodanige manier te verklaren dat het vrij blijft van alle mogelijke dwalingen die het
slechte bijgeloof voeden, en het zo de weg der waarheid bewandelt; hoeveel
moeilijker zijn de voor het lichamelijke oog van de mens onzichtbare, hemels
geestelijke dingen, krachten, werkingen en verschijnselen dan voor het pure
hersenverstand te begrijpen en voor de ziel inzichtelijk te maken!
[8] Daarom zeg Ik jullie dan ook altijd: jullie zullen pas in alle wijsheid in
geestelijke, hemelse levensomstandigheden en de kracht en macht daarvan
ingewijd worden, als jullie in Mijn geest volledig nieuw geboren zullen zijn op de
manier, die Ik jullie uitvoerig en duidelijk heb getoond. En vraag jezelf nu af, of
jullie de juiste, volle waarheid van dat alles ook ten volle hebben begrepen!'
[9] De leerlingen zeiden: 'Ja, Heer en Meester, als U op die manier de geheimen
van het rijk Gods voor ons onthult, zijn ze voor ons ook gemakkelijk te begrijpen;
maar als U in gelijkenissen gaat spreken, is de betekenis van Uw woorden voor ons
steeds moeilijk en soms helemaal niet te begrijpen. Maar als U de gelijkenissen
daarna aan ons uitlegt, zien wij in dat alleen de goddelijke alwijsheid dergelijke
beelden en gelijkenissen kan geven. O Heer, wij danken U uit het diepst van ons
hart voor Uw meer dan grote geduld en Uw liefde voor ons! Als wij als mensen
ooit zwak en moe zouden worden op de weg naar de ware nieuwe geboorte, de
wedergeboorte van Uw geest in ons, verlaat ons dan niet, Heer, maar sterk ons, en
laat ons nooit zwak worden! En als ons gemoed angstig en verdrietig wordt,
wanneer U in de toekomst niet meer zichtbaar onder ons zult rondgaan, kom dan
met Uw genade en ontferming, en troost ons, en versterk onze liefde, ons geloof,
onze hoop en onze verwachting!'
[10] De waard en zijn genezen opperknecht zeiden: 'O Heer en Meester, ook wij
vragen U om hetgeen de leerlingen U gevraagd hebben!'
[11] Ik zei: 'Waarlijk, waarlijk Ik zeg jullie: datgene waar jullie de Vader in Mijn
naam om zullen vragen, zal jullie ook gegeven worden! Waar is er een vader onder
de mensen, die toch meestal alleen maar slecht zijn, die een kind dat hem om een
stuk brood vraagt, een steen, of een dochter die hem een vis vraagt, een slang zou
geven?
[12] Als de mensen, die - zoals gezegd - alleen maar slecht zijn, hun kinderen al
goede gaven geven, hoeveel temeer zal de Vader in de hemel, die als enige meer
dan goed is, goede dingen doen voor degenen die Hem liefhebbend en gelovig
daarom vragen.
[13] Daarom kunnen jullie altijd een vrolijk hart en een blij gemoed hebben; want
de heilige en meer dan goede Vader waakt altijd over jullie en zorgt voor jullie
welzijn en zielenheil.
[14] En de Vader is in Mij, zoals Ik altijd en eeuwig in Hem ben, en Ik geef jullie
de volledige verzekering dat Ik jullie nooit als wezen achter zal laten, tot aan het
einde der tijden van deze aarde.
[15] Waarlijk Ik zeg jullie: naar degene die Mij werkelijk lief zal hebben en zich
aan Mijn geboden zal houden, zal Ik toekomen en Mijzelf aan hem openbaren, en
dan zal iedereen zich ervan kunnen overtuigen dat hij zich niet als een wees in de
wereld bevindt! Degene aan wie Ik Mij op die manier zal openbaren moet dat
echter niet voor zichzelf houden, maar die troost ook aan zijn broeders meedelen,
opdat ook zij daardoor getroost en gesterkt worden.
[16] Wie de zwakken graag sterkt, de bedroefden troost en de lijdenden graag helpt,
zal in al die dingen het tienvoudige levensloon van Mij mogen verwachten. Daar
kunnen jullie altijd volledig van zijn verzekerd!'
[17] Deze woorden van Mij maakten iedereen vrolijk en opgewekt, en de waard liet
onze bekers nogmaals vullen met zijn beste wijn, en wij dronken en praatten dan
ook nog ongeveer een uur lang met elkaar.
75 Het nachtelijke onweer
[1] Na een uur werd het echter onrustig op straat; want er stak een harde wind op,
die met onstuimig geweld door de deuren en vensters van het huis loeide. Daardoor
raakten de Farizeeën zo erg ontsteld, dat twee van hen naar ons toekwamen en de
waard angstig vroegen hoe het zou aflopen.
[2] Maar de waard, die zelf bang werd vanwege de zo plotseling opgestoken storm,
zei: 'Hoe kunnen jullie, dienaren van God, dat aan mij vragen? Anders weten jullie
toch altijd alles en zeggen dat God zonder jullie, die Zijn enige plaatsvervangers en
Zijn dienaren en knechten zijn, niets op deze wereld kan doen. Dan zullen jullie nu
ook wel het best weten waarom God deze geweldige storm zo plotseling heeft laten
ontstaan en hoe het af zal lopen. Wat moet Ik, die door jullie nog steeds als een
halve Samaritaan word beschouwd, dan weten, als jullie, die zo dicht bij God staan,
zelf vol vrees en angst vragen beginnen te stellen?'
[3] Eén van de Farizeeën zei:'Nou, nou, blaas maar niet direct zo hoog van de toren,
omdat je een burger van Rome bent! Misschien weet die wonderbaarlijke
Nazarener, die zeker goed ingewijd is in alle geheimen van de natuur, ons iets te
vertellen? Want zoiets hebben we werkelijk nog nooit meegemaakt! Een storm,
zoals die nu steeds erger begint te woeden, begint toch altijd met een tamelijk
zachte wind, die steeds heviger wordt, net zo lang tot hij in een orkaan overgaat.
Aan deze storm is echter niet het minste zuchtje voorafgegaan, maar hij kwam
volkomen plotseling, als een machtige vloed, en loeit en raast nu met almaar
toenemende hevigheid voort; in dat geval mag men toch wel vragen hoe dat moet
aflopen?'
[4] Terwijl de Farizeeër zo nog verder wilde praten, ontlaadde zich buiten een
heftige bliksem, waar onmiddellijk een geweldig dreunende donder op volgde.
Toen renden de twee Farizeeën van schrik en angst naar ons toe om bij ons
bescherming en troost te zoeken. Maar het duurde niet lang, of een tweede bliksem
ontlaadde zich met een nog grotere hevigheid, die ook de overige Farizeeën en de
schriftgeleerde naar ons toe bracht. Iedereen in het hele huis was vervuld van vrees
en hevige angst en drong onze zaal binnen, en de Farizeeën kropen weg onder de
tafel waar ze eerder aan hadden gegeten.
[5] Toen vroeg de waard aan Mij: 'Heer en Meester, het is moeilijk 's nachts de tijd
te bepalen, wanneer je geen sterren ziet; maar naar mijn gevoel te oordelen zou het
intussen wel eens bijna middernacht kunnen zijn. De meeste mensen hebben zich,
moe van hun dagelijkse werk, zeker al twee uur geleden ter ruste begeven en
zouden 's nachts rust moeten hebben; maar deze storm zal zeker niemand zijn rust
gunnen, aangezien het razen ervan zo hevig is dat zelfs een halfdode wakker moet
worden en geheel van angst en vrees vervuld moet raken. Waarom is deze storm nu
zo plotseling ontstaan? Kijk, ik ben toch iemand die niet zo gauw bang wordt; maar
ik beken eerlijk dat ik nu, ondanks Uw almachtige tegenwoordigheid, behoorlijk
bezorgd raak door het razen en woeden van deze storm, die absoluut niet wil gaan
liggen. Kunt of wilt U deze storm niet gebieden te gaan liggen? Want de nacht is
toch een tijd van rust voor de hele natuur en niet een tijd van geweldige onrust.
Waarom moeten zeker vele duizenden mensen en dieren door zo'n nachtelijke
storm eigenlijk de grootste angst en vrees voelen?'
[6] Ik zei: 'Zie je ook bij Mij soms vrees en angst? Laat die uiterlijke storm maar
woeden en razen; want geen enkel rechtvaardig mens zal daardoor een haar
gekrenkt worden!
[7] Veel erger is de innerlijke storm van een grote zondaar, wanneer zijn einde
nadert en hij de eeuwige dood voor zich ziet en vreest dat Gods toorn over zijn
hoofd zal komen. Zal hij nog wel kunnen hopen bij God genade en ontferming te
verkrijgen, terwijl hij nooit aan een arme ook maar de kleinste barmhartigheid heeft
bewezen, maar wel heel veel mensen in de grootste ellende en de zwaarste nood
heeft gedreven? Kijk, vriend, zo'n zielenstorm is onuitsprekelijk veel
verschrikkelijker dan zo'n natuurlijke storm, waardoor de aarde een grote weldaad
ontvangt en er daarnaast hier en daar maar een heel klein beetje schade wordt
berokkend. Daarom laten wij deze natuurlijke storm dus maar een poosje woeden
en razen, waarbij wij vol vertrouwen en goede moed kunnen zijn!'
[8] Toen Ik de waard daarmee had getroost en gerustgesteld, ontlaadden zich weer
een paar geweldige bliksems waar zo'n machtig dreunende donder op volgde, dat
het stevige huis van de waard er helemaal van trilde.
[9] Toen de Farizeeën, die onder een tafel bij elkaar waren gekropen, voelden dat
het hele huis schudde, begonnen ze met trillende stem hardop te roepen: 'Jehova,
God van Abraham, Isaak en Jacob, ontferm U over ons en laat ons niet te gronde
gaan vanwege deze toverende en misdadig brutale Essenen, die' zich Joden
noemen, maar met Samaritanen, heidenen, tollenaars en andere zondaars omgaan
en zich boven ons, Uw echte dienaren, verheffen en ons overal bij de mensen in een
kwaad daglicht stellen, Uw naam ijdel gebruiken en, zoals wij weten, ook
herhaaldelijk de sabbat schenden!'
[10] De Farizeeën hadden dit nog maar nauwelijks gezegd, of opnieuw ontlaadden
er zich een paar hevige bliksems met een luid geknetter, en één bliksem was zelfs
ingeslagen in de synagoge die tegenover het huis van de waard stond en had het
houtwerk, het dak en de banken, tafels en kasten in brand gezet.
[11] De waard zag dat direct door het raam van de zaal en zei tegen de Farizeeën:
'Sta op en ga blussen; want de laatste bliksem is in jullie synagoge ingeslagen en
heeft het houtwerk in brand gezet! Kortom, de synagoge staat in brand; ga er dus
heen en probeer jullie schatten en heiligdommen te redden!'
[12] Toen de Farizeeën dat hoorden sprongen ze direct op, maakten groot spektakel
in het huis en wilden Mij en Mijn leerlingen ertoe brengen het vuur te blussen.
[13] Maar Ik zei ernstig: 'Wat heb Ik met jullie brand en jullie synagoge te maken!
Jullie hebben jullie God toch al aangeroepen. Waarom verhoort Hij jullie bede dan
niet? Werkelijk, als Ik, van wie jullie blinde Farizeeën denken dat Ik een Esseen
ben, de God van Abraham, Isaak en Jacob zou vragen om de storm te gebieden op
te houden, zou de storm ook onmiddellijk gaan liggen! Maar dat zal Ik nu niet
doen; want jullie houden Mij voor een ketter en zondaar tegen jullie God, in wie
jullie zelf in je hart nog nooit hebben geloofd. Wend je nu dus maar tot jullie God,
en kijk of Hij jullie zal verhoren en helpen!'
[14] Hierop drongen de Farizeeën nog sterker aan en smeekten ons hen te helpen,
als er bij die reeds grote uitslaande brand nog hulp mogelijk zou zijn.
[15] Ook de waard vroeg aan Mij: 'O Heer en Meester, als U deze blinde .Farizeeën
niet wilt verhoren, wil dan toch mij verhoren! Want zie, mijn huis is maar zeventig
passen verwijderd van de brandende synagoge; als de hevige wind zou draaien, zou
ook mijn huis gevaar lopen in brand te vliegen, en dat kan des te gemakkelijker,
omdat de storm niet met regen gepaard gaat!'
[16] Ik zei: 'Ik heb je al een keer de verzekering gegeven dat de rechtvaardige geen
haar gekrenkt zal worden, en al zou de wind tien keer draaien, dan zal jou en jouw
huis daardoor nog geen onheil overkomen. Maar dergelijke winden draaien niet zo
gemakkelijk, wat Ik goed weet, daarom heb je dus niets te vrezen.
[17] Maar in de synagoge liggen een hele hoop onrechtmatig verkregen schatten
waar arme weduwen. en wezen ronddwalend in den vreemde om jammeren en
weeklagen, terwijl deze blinde Farizeeën, die zich door de Joden als dienaren Gods
laten eren, zich hier totaalonbezorgd vetmesten, zonder zich te bekomnieren om het
ware heil van de mensen. Daarom is het ook niet jammer van die schatten, waar
God eeuwig nooit een welbehagen in kan hebben. Maar dezen hier, die nu terecht
schade lijden, zullen in de toekomst nog een even goed leven leiden als ze tot nu
toe hebben gedaan!'
76 De jongste Farizeeër begint de Heer te herkennen
[1] Toen de Farizeeën dat van Mij hadden gehoord, zei de ene, die nog de beste van
hen was, tegen de schriftgeleerde: 'Luister, die Galileeër heeft op zichzelf inderdaad
geen ongelijk. Zijn woorden steken weliswaar als scherpe pijlen, maar hij spreekt
de waarheid! Waarom heeft de bliksem eigenlijk precies onze synagoge moeten
treffen? De Galileeër weet waar wij mee bezig zijn en kan dat zeer zeker geen lof
toezwaaien, en hij weet dan ook heel goed dat God onze bede onverhoord zal laten.
Wij zouden hem nu vriendelijker moeten benaderen, dan zou hij ons misschien toch
op wonderbaarlijke wijze kunnen redden. Wie van ons kan er nu met enige
zekerheid beweren dat hij niet Degene is die ons beloofd is?'
[2] De schriftgeleerde zei: 'Begin ook jij tegen ons te getuigen? Staat er soms niet
geschreven: 'Uit Galilea staat er geen profeet op!'?'
[3] De betere Farizeeër zei: 'Ja, ja, dat staat zo wel geschreven; maar er staat
nergens geschreven dat de Messias niet in Galilea op zou kunnen staan. Als hij nu
Diegene is, dan is hij ook geen profeet, maar de Heer Zelf, en dan zou datgene wat
er in de Schrift staat geen betrekking op hem hebben!'
[ 4] De schriftgeleerde zei: 'Ja, als dat zo zou zijn, dan natuurlijk niet; maar wie kan
dat aantonen, en wie zou dat wagen?'
[5] De Farizeeër zei: 'Hijzelf, en nu misschien al vele honderdduizenden getuigen!
Dat wij dat niet geloven, is niet zijn schuld. Maar dit is een gelegenheid om ons te
laten zien dat hij meer is dan een profeet, en dan willen en zullen wij ook in hem
geloven!'
[6] Hierop zei de schriftgeleerde niets meer, ging naar buiten om te zien hoeveel
schade het steeds groter wordende vuur al had aangericht. Maar omdat de
stormwind voortdurend zo hevig blies, dat een mens zich nauwelijks rechtop
staande kon houden, en de bliksems ook vrijwel onafgebroken met luid gedonder
door de lucht en de dikke wolken flitsten, bleef de schriftgeleerde met nog een
Farizeeër, die hem begeleidde, niet lang als toeschouwer buiten staan, maar keerde
al gauw weer terug in de zaal en vertelde de anderen dat er van de synagoge niet
veel meer te redden zou zijn, aangezien het vuur al te hevig was geworden en men
in deze plaats te weinig water en te weinig dappere mensen had om te blussen.
[7] De betere Farizeeër liep echter weer naar Mij toe en zei: 'Meester, U hebt
gehoord wat ik tegen onze schriftgeleerde over U heb gezegd; daar kon hij mij geen
steekhoudend antwoord op geven en zweeg dus liever, maar ging toch naar buiten
om te zien of het wellicht nog de moeite zou lonen de synagoge te blussen en zo
ook nog enkele kostbaarheden te redden. Daarmee heeft hij willen aangeven dat hij
ook in U zou gaan geloven, als U door Uw wondermacht de brand in de synagoge
zou blussen en op die manier ook een paar schatten zou redden. Maar omdat het
kwade vuur alles nu wel snel verteerd en vernietigd zal hebben, zal hij nu bij
zichzelf denken: 'Daar valt noch met natuurlijke noch met wonderbaarlijke
middelen meer iets te redden, en dus blijf ik bij mijn ongeloof.'
[8] Wat mijzelf betreft denk en oordeel ik nu heel anders; want voor mij zijn de
twee tekenen die U hier hebt gedaan voldoende, namelijk ten eerste het reinigen
van de tien melaatsen en ten tweede het genezen van de opperknecht, en ik geloof
dat U onweerlegbaar de Gezalfde Gods bent en dat voor U daarom ook niets
onmogelijk is. En daarom geloof ik dan ook dat U, als U dat zou willen, de storm
zou kunnen bedaren en het vuur in onze synagoge nog zou kunnen blussen en
redden wat voor ons het meest noodzakelijke is om van te leven! Heer en Meester,
vergeef mij als ik vroeger tegenover U gezondigd heb, en laat tenminste aan mij
zien dat U ook Heer over de elementen en de grote natuur bent!'
[9] Ik zei: 'Zalig ben je, omdat je gelooft, en Ik wil voor jou ook doen al naar
gelang je geloof! Ga daarom nu met Mij mee naar buiten, dan zullen we zien wat
echt geloof vermag!’
[10] Daarop ging Ik met de betere Farizeeër naar buiten en keek met hem naar de
felle brand, die reeds in het gehele grote gebouw woedde, en Ik zei tegen hem,
terwijl hij zonder vrees of angst bij Mij stond: 'Denk je en geloof je nu nog dat het
Mij mogelijk zou zijn om met één woord die geweldige storm te bedaren, de brand
te blussen en daardoor tenminste jouw bezittingen te redden?'
[11] Vol vertrouwen zei de Farizeeër: 'Ja, Heer en Meester, nu pas geloof ik dat
helemaal zonder enige twijfel! Spreek slechts één woord, en er zal onfeilbaar
gebeuren wat U wilt!'
[12] Ik zei: 'Welnu, dan zal het gebeuren zoals je gelooft!'
113] Toen Ik dat had gezegd, ging de storm plotseling liggen, en de brand in de
synagoge doofde zo volkomen uit, dat er in het hele grote gebouw niet een gloeiend
vonkje meer te vinden was.
[14] Hierop viel de Farizeeër voor Mij op zijn knieën en prees luid Gods kracht en
macht in Mij.
[15] Maar Ik beval hem op te staan; want nu begonnen allen, die door angst en
vrees naar de grote zaal waren gedreven, naar buiten te komen omdat ze wel
merkten dat de storm geheel en al was opgehouden en er door het raam ook niets
meer te bespeuren viel van de brand in de synagoge.
[16] Toen de schriftgeleerde dat met de andere Farizeeën merkte en ook zag dat er
geen wolkje ian de hemel was, zei hij: 'Luister, dat is meer dan zelfs de meest wijze
mens ooit had kunnen dromen! Maar wat kunnen wij doen? Als wij in die Galileeër
geloven, zal de hele tempel ons weldra met gloeiende knuppels achterna zitten - en
als we hem nu nog niet geloven, dan hebben wij het volk uit de hele wijde omtrek
tegen ons. Het zal nu moeilijk worden de gulden middenweg te vinden en daarop
voort te gaan. Maar laten we daar morgen verder over praten. Breng ons nu licht,
zodat wij ons er snel van kunnen overtuigen welke schade wij door de brand
hebben geleden!'
[17] Toen bracht de waard lichten, die uit was vervaardigd waren, en iedereen
begaf zich naar de synagoge om te zien wat er allemaal door het vuur vernietigd
was. De Farizeeën ontdekten al gauw dat het vuur een grote verwoesting in hun
woningen had aangericht en begonnen daar hevig over te klagen; maar toen ze in
de woning van de betere, gelovige Farizeeër kwamen, waar Ik Mij samen met hem
bevond, stonden allen perplex toen ze daar alles onbeschadigd en in goede orde
aantroffen.
77 In de beschadigde synagoge
[1] Toen kwam de schriftgeleerde naar Mij toe en zei: 'Meester, waarom hebt U
ook onze woningen niet zo beschermd als deze hier?'
[2] Ik zei: 'Waarom hebben jullie dan niet net zo geloofd als deze ene hier?'
[3] De schriftgeleerde zei: 'Wij konden onszelf toch niet tot geloof dwingen! Bij
een volkomen geloof hoort een gedegener overtuiging dan wij van U konden
hebben. In deze tijd, waar het wemelt van allerlei tovenaars en wonderdoeners, is
het moeilijk - en met name voor een oude schriftgeleerde -om tussen de vele op
elkaar lijkende verschijnselen de waarheid te ontdekken en die dan zonder twijfel
als zodanig aan te nemen en zonder twijfel te geloven!’
[4] Ik zei: 'Wie heeft dan deze metgezel van jullie tot geloof gedwongen, en hoe
heeft hij tussen de vele valse verschijnselen de waarheid ontdekt? Kijk dat zit hem
niet in het verstand van de mens, maar in zijn betere en meer oprechte hart!
[5] jullie hebben er al heel lang geen gewetenskwestie meer van gemaakt om de
mensen op alle mogelijke manieren te beliegen en te bedriegen tot jullie uiterlijke
wereldse voordeel; alleen hij heeft dat niet gedaan, omdat hijzelf nog enige waarde
hechtte aan Gods geboden en ze niet zo verdraaide als jullie ze hebben verdraaid.
[6] jullie hadden in je hart geen geloof en daarom ook geen levenswaarheid meer,
en daar komt het door dat jullie Mij niet konden herkennen en niet in Mij konden
gaan geloven; want waar geen waarheid en geen leven is, kan zelfs de helderste
waarheid en het leven daarvan niet opgenomen worden en een blijvende woning
krijgen.
[7] Waar echter nog enige waarheid en het leven daarvan in het hart van een mens
woont, krijgt ook een hogere waarheid gemakkelijk ruimte, die dan het levende
geloof en de kracht daarvan voortbrengt. En dat was bij deze metgezel van jullie
het geval, en daarom heb Ik het ook laten gebeuren zoals hij geloofde. Dat is de
reden van jullie ongeloof en hardheid van jullie hart, die jullie even blind maakt en
houdt als jullie soortgenoten overal in het hele land der Joden. Nu heb Ik gesproken
en zal Ik weer naar de herberg gaan.'
[8] Op deze woorden van Mij wist de schriftgeleerde met zijn aanhangers niets te
antwoorden; en begeleid door de bekeerde Farizeeër, de waard en de genezen
opperknecht begaf Ik Mij direct naar de herberg, waar alle leerlingen nog aan tafel
zaten en met elkaar over Mijn leringen en daden spraken.
[9] De andere Farizeeën en de schriftgeleerde doorzochten met behulp van de
lichten de synagoge met verscheidene bedienden van de waard, om te zien wat er
allemaal door de brand was verwoest. Ze hadden dat ook de volgende dag kunnen
doen; maar aangezien ze veel goud, zilver en nog andere schatten bezaten, die goed
in de synagoge verstopt waren in verschillende hoeken en gaten in de muur, wilden
ze zich ervan overtuigen in hoeverre het vuur ook die verborgen schatten al dan
niet gespaard had. Toen ze de hoeken en gaten in de muren ijverig doorzocht
hadden en toch nog het een en ander onbeschadigd aantroffen, begonnen ze zich
iets beter te voelen; maar toch plaatsten ze er tegen een goede beloning een wacht,
bestaande uit enkele knechten van de waard, opdat niemand iets van hen zou stelen
en hen nog armer zou maken dan ze nu meenden te zijn.
[10] Intussen waren wij met elkaar in gesprek over veel dingen, die hier niet
weergegeven hoeven te worden, omdat ze op de plaatsen waar ze zijn voorgekomen, toch al meer dan voldoende uiteengezet en verklaard zijn.
[11] In het bijzonder werd door Mijn leerlingen onze reis van Jericho tot in deze
plaats duidelijk en in het kort verteld, waarbij de Farizeeër, de waard, zijn knecht
en zijn vrouwen enkele van zijn volwassen kinderen zich buitengewoon verbaasden
en de Farizeeër herhaaldelijk luid uitriep: 'Nee, dat is eindeloos veel meer dan
nodig is om zelfs stenen ziende te maken! En mijn metgezellen blijven nog blind en
proberen hun armzalige wereldse schatten veilig te stellen, terwijl de hoogste en
eeuwig onvergankelijke schatten van het leven hier in de grootste overvloed op
tafel komen. Maar wat kan iemand van ons doen, als de Heer des levens zo dikwijls
tevergeefs de grootste tekenen doet en de mensen lessen geeft die alleen maar uit
het hart en de mond van God kunnen komen? Helaas leef ik temidden van wolven
en moet ik met hen meehuilen, om niet door hen verscheurd te worden. Maar van
nu af aan zullen ze mij niet meer aan het huilen krijgen; want nu weet ik wel wat ik
zal doen!'
[12] Terwijl onze Farizeeër nog dergelijke uitroepen deed, kwam ook de
schriftgeleerde, die wilde gaan vertellen dat het vuur nog een flinke hoeveelheid
schatten niet had beschadigd.
[13] Maar de Farizeeër stond direct tegen hem op en zei: 'Ik verzoekje hier op deze
heilige plaats te zwijgen over het verdoemenswaardigste vuil van de wereld! Dat
vuil heeft de mensen tot duivels gemaakt en hun zielen in de poel van de eeuwige
dood gestort. Maar hier onder ons verblijft de Heer des levens, die alle macht over
alles in de hemel en op aarde bezit, en Hij is gekomen om ons van het oude juk van
de hel en de eeuwige dood te verlossen door Zijn liefde, genade en meer dan grote
erbarmen, - en jij tracht het vuil van de hel in veiligheid te brengen, opdat je dan
nog blinder, verstokter en doder zult zijn in je ziel dan je nu al bent! Hier staan de
poorten van de hemel wijd open, en jij en je andere metgezellen spannen je in om
de hel in stand te houden voor jullie zelf. O, wat moeten de blindheid van jullie
zielen en de verstoktheid van jullie harten groot zijn!
[14] Vraag jezelf eens af! Wie kan Degene wel zijn, aan wie winden, stormen,
bliksems, vuur en alle andere elementen en krachten van de natuur gehoorzamen?
Ik heb Hem herkend en ben daardoor nu meer dan gelukkig; waarom herken jij
Hem nog niet, die jou met de lichtste ademtocht van Zijn almachtige wil kan
vernietigen of naar de hel kan verstoten? Omdat jij met lichaam en ziel aan het
slechte vuil van de wereld hangt en dood en blind bent in je hart!'
78 De geestelijke duisternis van de schriftgeleerde
[1] Toen de schriftgeleerde dat van de bekeerde Farizeeër had gehoord, werd hij
uiterlijk gezien weliswaar wrevelig, maar innerlijk begon hij toch na te denken en
zei na een poosje: 'Gelukkig degene aan wie een open hart is gegeven; aan mij is
dat tot nu toe nog niet gegeven! Ik heb de Schrift wel bestudeerd en de waarheid
gezocht -wat kan ik er dan aan doen dat ik haar niet heb kunnen vinden? Wat had
het voor zin als ik las: 'God heeft met Abraham, Isaak en Jacob en met nog vele
anderen zo en zo gesproken en heeft Zich door Mozes en de andere profeten aan de
mensen geopenbaard?' Waarom heeft Hij dan niet met mij en vele andere mensen
als ik gesproken? Ben ik soms minder mens dan degenen met wie God heeft
gesproken en aan wie Hij Zich heeft geopenbaard?
[2] Pas nu is er weer een mens onder ons opgestaan, die ons weer opnieuw toont
dat de Schrift niet louter een door heerszuchtige mensen bedachte en verzonnen
fabel is, en dat er een God bestaat aan wie alle hemelen en alle machten en krachten
van de natuur onderworpen zijn. En daarom is het nu ook het moment om na te
denken en te onderzoeken hoe en waarom God nu weer een mens heeft opgewekt,
die ons door daden en woorden toont dat de Schrift waarheid en geen fabel is.
[3] Ik ben niet door mijn eigen wil en mijn eigen kracht mens geworden, maar door
een ondoorgrondelijke wil en de even ondoorgrondelijke kracht en macht daarvan.
Kan ik er soms iets aan doen als deze kracht en macht mij niet zo hebben geleid,
dat ik nooit aan hun bestaan had kunnen twijfelen? Laat mij nu dus nadenken, om
in mijzelf de weg te vinden waarlangs de aloude waarheid opnieuw herkenbaar
wordt; spreek daarna pas met mij!'
[4] Daarop zei de bekeerde Farizeeër: 'Hoe groot moet iemands blindheid van zijn
hart en verstand wel niet zijn, als hij bij zulke verschijnselen en met name bij zulke
lessen nog wil nadenken en nauwkeurig wil overwegen of en hoe God ertoe
gebracht kon worden om de mensen van deze aarde in deze tijd weer een keer een
teken te geven van Zijn almachtige bestaan, en of dat teken wel ten volle
waarachtig is. O Heer en Meester vol zuiver goddelijke kracht, wees ook de blinden
en verstokten genadig en barmhartig!'
[5] Ik zei: 'Vriend, houd je daar maar niet mee bezig; want op deze wereld heeft
alles zijn tijd! In de ziel van je metgezel zit nog teveel goud en zilver van deze
wereld, en daar kan het rijk Gods niet zo gemakkelijk een plek krijgen als bij
mensen wier zielen niet door de mammon van deze wereld verhard en blind zijn
geworden. Hij schuift de schuld op God, dat Hij hem veronachtzaamd zou hebben maar hij bedenkt niet dat ook hij heel veel betekenisvolle waarschuwingen van God
heeft gekregen, die hem tot een groot licht voor zijn ziel hadden kunnen worden als
die niet reeds van kind af aan met allerlei begeerte naar goud en zilver was gevuld.
[6] Hij was destijds al in de tempel, toen het onmiskenbare wonder plaatsvond met
de hogepriester Zacharias, die zij tussen het altaar en het allerheiligste gewurgd
hebben, omdat hij het grote misbruik en de bedriegerijen van de heerszuchtige
Farizeeën en hun trouwe aanhangers begon te hekelen en af te schaffen. Hij was
ook in de tempel toen Simeon en de oude Anna leefden en hij heeft hun woorden
gehoord; hij was ook nog in de tempel toen Ik als twaalfjarige knaap de absoluut
onmiskenbare tekenen gaf van de geest die in Mij woont, en hij kende Johannes, de
boeteprediker in de woestijn, die een zoon was van Zacharias en de oude, vrome
Elisabeth.
[7] Vanwege louter goud en zilver herkende hij het licht uit de hemelen niet,
hoewel het voor duizenden rechtstreeks voor het grijpen lag. Hij dacht wel heel
veel na met zijn hersenen -maar wat heeft een ziel, waarvan het hart door louter
mammon verhard en verduisterd is, voor nut van zulk denken, dat lijkt op een
vluchtig dwaallicht, dat weliswaar als een bliksemflits de nacht voor een ogenblik
verlicht, maar direct daarna een veel diepere duisternis tot gevolg heeft dan de
aardbodem voordien bedekte?
[8] Waarlijk Ik zeg jullie: als een dergelijk verstandelijk licht in de mens al de
zuiverste duisternis is, hoe diep duister moet dan de eigenlijke nacht van het hart en
van de ziel zelf dan wel niet zijn! Laat jij deze schriftgeleerde het rijk Gods maar
met zijn dwaallicht zoeken; hoe langer hij het op die manier zal zoeken, des te
minder zal hij het vinden! Zolang hij zijn hart en daardoor ook zijn ziel niet
volkomen vrij maakt van de mammon, zal hij ook Gods rijk niet binnengaan.
[9] Zijn woorden lijken op die van een blinde die God er ook voor een deel de
schuld van geeft dat hij blind is en niet begrijpt dat andere mensen kunnen zien,
aangezien hijzelf immers niets ziet. Bij iemand die lichamelijk blind is zijn
dergelijke woorden echter te verontschuldigen als hij zichzelf niet moedwillig blind
heeft gemaakt; maar bij iemand die blind is aan zijn ziel zijn dergelijke woorden
niet te verontschuldigen, aangezien hij net als vele anderen allang ziende had
kunnen worden als hij de hem welbekende middelen daarvoor getrouw had
gebruikt. -Maar we zullen dat nu laten rusten; morgen is er ook nog tijd om te
praten over de middelen waarmee het innerlijke licht bereikt kan worden. De vier
uur die we vannacht nog over hebben zullen we besteden aan de rust van ons
lichaam!’
[10] De waard vroeg onmiddellijk of Ik naar een eigen slaapvertrek wilde gaan.
[11] Ik zei: 'We blijven hier aan tafel; want Mijn leerlingen slapen hier voor het
merendeel toch al en de lampen beginnen uit te gaan.'
[12] Daarmee was de waard tevreden.
[13] De Farizeeër wilde ook bij ons blijven; maar de schriftgeleerde zei tegen hem:
'Kom maar met mij mee naar jouw woning, die ongedeerd is gebleven; ik zal
vannacht bij jou verblijven en nog over veel dingen met jou spreken!’
[14] De Farizeeër zei: 'Heel goed, - maar met het bespreken zal het de rest van de
nacht niet veel meer worden; want ook mijn oogleden beginnen zwaar te worden!’
[15] De schriftgeleerde zei: 'Nou, nou, dat doet er niets toe; laten we toch maar
gaan en rust nemen! Misschien staat ons een goede droom te wachten, die ons meer
te zeggen heeft dan wij aan elkaar te vertellen hebben; want ik heb bij zulke
opwindende gelegenheden altijd nog heel wonderlijke dromen gehad en zal daar
ook deze keer zeker niet van verschoond blijven.'
[16] Met die woorden gingen de twee weg en namen hun nachtrust.
79 De droom van de schriftgeleerde
[1] Toen de zon 's morgens al boven de bergen uitkwam en Ik en de leerlingen
zoals gewoonlijk reeds buiten waren, ontwaakten ook de Farizeeër en de
schriftgeleerde; ze wasten zich volgens het strenge gebruik van de Joden en de
Farizeeër vroeg toen aan de schriftgeleerde of hij soms een droom had gehad. [2]
Deze zei (de schriftgeleerde): 'Ja, vriend, zoals ik je gezegd heb voordat we gingen
rusten; maar ik heb alleen maar dwaze dingen door elkaar gedroomd.
[3] Luister! Ik bevond mij tussen hoge bergen, en waar ik ook keek, overal zag ik
enkel goud en zilvermijnen; en ik zag een heleboel mijnwerkers, die die metalen in
grote klompen uit de bergen haalden. Toen ik dat metaal echter in zo'n enorm grote
hoeveelheid voor mij zag, begon het elke waarde voor mij te verliezen, en toen de
mijnwerkers steeds maar meer van dat metaal boven de grond haalden werd ik
bang, en ik begon een uitweg te zoeken, maar waar ik ook heenging om daar weg te
komen, steeds was de weg zodanig met de grootste klompen goud en zilver
versperd dat het onmogelijk was om daar ooit overheen te komen en een uitweg te
vinden.
[4] Toen wendde ik mij in mijn grote angst en bijna volslagen vertwijfeling tot een
mijnwerker die in mijn buurt stond, en ik vroeg hem mij een weg uit die goud en
zilverkloof te tonen.
[5] Maar op heel grove toon brulde hij mij toe: 'Er bestaat hier geen uitweg! Wie
eenmaal in deze kloof verdwaald is geraakt, komt er niet meer uit; want wij zien
meteen wanneer iemand hier bij ons terechtkomt en versperren hem dan de weg
naar buiten, zodra hij onze schatten is gaan bewonderen. In deze kloof hebben al
buitengewoon veel machtigen en groten der aarde hun ondergang gevonden, en jij
zult niet een van de laatsten zijn!'
[6] Na deze zeer dreigende woorden van die grove mijnwerker, die toen direct van
mij wegliep, bereikten mijn vrees en angst hun hoogtepunt, zodat ik daardoor totaal
bewusteloos op de grond viel en in die kwalijke toestand in mijn droom andermaal
in een nieuwe droom terechtkwam.
[7] Toen kwam er een man naar mij toe die mij op ernstige toon vroeg wat ik daar
deed.
[8] Ik zei: 'Waarom vraag je me dat - ik weet niet eens wanneer, hoe en waarom ik
hier ben gekomen. Ik heb dat immers nooit gewild en toch bevind ik mij hier.'
[9] Daarop verdween de man en spoedig daarna zag ik een boosaardig dier op mij
afkomen. Toen raakte ik in een nog grotere angst. Maar ik zag een bliksem uit de
hemel komen die dat boosaardige dier trof, waarvan ik je de gestalte niet kan
beschrijven. Het begon te kronkelen en te steigeren en weldra stortte het in een
diepe afgrond, en ik begon mij meer op mijn gemak te voelen.
[10] Ik stond op en haastte mij van die plek naar een plaatsje toe, dat tamelijk ver
van mij weg lag en er vriendelijk en uitnodigend uitzag. Al gauw kwam ik in de
buurt van dat plaatsje. Ik zag er heel sierlijke tuinen, waar een groot aantal van
allerlei vruchtbomen stonden die ik niet kende en waarvan de takken vol hingen
met de meest buitengewone vruchten.
[11] In een van die tuinen zag ik ook vrouwen en meisjes van een grote
schoonheid, en ik begon zin te krijgen om met hen te praten. Maar mijn lust was
ook snel weer over; want toen de meisjes en de vrouwen mij zagen, begonnen ze te
schreeuwen en vluchtten ze voor mij weg.
[12] Ik dacht bij mijzelf: 'Waarom is dat toch?'
[13] Toen hoorde ik een stem vanuit een verborgen hoek: 'Dat is onze vijand!
Vlucht voor hem, opdat hij ons niet ook hier van onze bezittingen, onze kuisheid en
onschuld berooft! Jullie, onze mannen, grijp hem en bind hem vast en werp hem in
een kerker waar padden en slangen huizen!'
[14] Toen ik dat hoorde, begon ik te vluchten over stenen en stoppels; uiteindelijk
viel ik van vermoeidheid op de grond en daarna werd ik wakker.
[15] Werkelijk, dat was toch wel een dwaze en slechte droom, en ik ben van het
angstzweet nog helemaal nat over mijn hele lijf.
[16] Wat vind jij nu, vriend, van deze nare onzinnige droom?'
80 De Farizeeër verklaart de droom
[1] De Farizeeër zei: 'Vriend, deze droom die je mij nu hebt verteld lijkt mij niet zo
naar en onzinnig te zijn als jij denkt, en hij heeft naar mijn mening een heel diepe
levensbetekenis voorjou, die ik je in een paar woorden duidelijk zou kunnen
maken!'
[2] De schriftgeleerde zei: 'Doe dat dan; ik wil heel graag naar je luisteren!'
[3] De Farizeeër vervolgde: 'Luister! De goud en zilverkloof, die jou zo
beangstigde en waaruit je geen uitweg meer kon vinden, toonde je de toestand van
je ziel die met louter begeerte naar goud bepantserd is en die ondanks al haar
denken en zoeken geen uitweg uit die toestand meer kan vinden naar de vrije
ruimte van de zuivere en levende waarheid vanuit God. De mijnwerkers, die jij de
genoemde metalen in grote klompen uit de bergen zag halen, zijn je eigen
onverzadigbare begeerten naar dergelijke aardse schatten. En de mijnwerker die
tegen je zei dat er geen weg meer uit die kloof leidde en die jou ook niet
zachtzinnig vertelde dat je zeker te gronde zou gaan, is je eigen geweten dat jou als het ware voor de laatste keer - zeer ernstig vermaande, omdat je geen acht meer
sloeg op zijn zachtere vermanende stem.
[4] Hierop werd je zo bang en angstig, dat je bewusteloos op de grond viel. Dat is
een teken voor jou, dat je naar mijn mening als volgt moet begrijpen: Omdat jij je
begeerte begon te verachten en te ontvluchten en daardoor je ziel van haar pantser
ontdaan hebt, heb je je oude liefde en derhalve ook je materiële leven opgegeven en
viel je als het ware dood op de grond. En omdat je dat hebt gedaan, ontlook er in
jou al snel een ander en reeds vrijer leven.
[5] De man die toen al gauw naar je toe kwam en je een heel belangrijke vraag
stelde, die jij niet kon beantwoorden, was alweer je geweten,jouw geest van gene
zijde uit God. Toen hij van je wegging, zag je onmiddellijk een boosaardig dier, dat
niets anders was dan jouw oude begeerte, die jou ondanks de reeds vrijere toestand
van je ziel in je gemoed achtervolgt. Maar omdat je nu een afschuw hebt van je
oude zonde, is zelfs de herinnering eraan voor jou weerzinwekkend en verachtelijk,
en je doet moeite om dat boosaardige dier te ontvluchten, opdat het je niet opnieuw
grijpt en je te gronde richt en doodt. Zo'n gerechtvaardigde vrees van jou voor jouw
kwaadaardige dier wordt door de hemel gezien en deze zendt een bliksemstraal van
de levende waarheid uit God. Dit raakt jouw boosaardige dier zo goed, dat het
daarna nog wel een poosje steigert en kronkelt, maar tenslotte toch in de afgrond
stort en niet meer in jouw ziel tevoorschijn komt.
.
[6] Nu vertoont zich aan jou, nog van grote afstand, een aangenaam plaatsje,
waardoor je je helemaal op je gemak begint te voelen. Je haast je naar dat dorp en
naar de zeer mooie tuinen daar in de buurt, die rijk zijn aan bultengewone
vruchtbomen en vruchten. Die gerieflijke plaats is de in je hart teruggekeerde rust,
en de tuinen stellen de nieuwe waarheden uit God voor, waar jij veel genoegen aan
beleeft. Maar omdat ze niet jouw eigendom zijn omdat je er nog niet naar handelt,
zie je ze als het ware nog buiten jezelf, en de vruchten durf je niet te pakken.
[7] In één tuin zag je ook heel mooie vrouwen en meisjes, waar je graag mee zou
willen praten en nader kennis maken. Maar als zij, die de diepste levende
waarheden zijn, jou als een puur, uiterlijk verstandsmens in het oog krijgen,
vluchten ze van jou weg en jij denkt: 'Waarom willen ze mij eigenlijk niet, waarom
vluchten ze van mij weg?' Dan ontwaakt je geweten weer en het laat je zien hoe
arm je bent aan werken van liefde tot God en je naaste, en hoeveel onrecht, datje de
arme weduwen en wezen hebt aangedaan,jij nog moet goedmaken -waar je
verstand echter nog voor terugschrikt.
[8] Dan zegt je geweten opnieuw: 'Grijp hem en bindt hem vast -waarmee je
uiterlijke verstand is bedoeld - en werp hem in een donkere kerker, waar slangen en
padden huizen!' Dat wil met andere woorden zoveel zeggen als: Neem zelf je
wereldse verstand gevangen met behulp van je levende geloof in God en Zijn tot
ons gekomen Gezalfde, en verban het en geef het terug aan de donkere wereld en
haar giftige zorgen; want uit het woord Gods moet een nieuw en zuiver geestelijk
verstand ontstaan, anders kun je de plaats van de ware, troostrijke zielenrust niet
binnengaan.
[9] Dan schrik je evenwel opnieuw, omdat je denkt dat je in je uiterlijke verstand je
hele leven bezit, en daarom vlucht je nog een poosje over harde en dode stoppels en
stenen des aanstoots. Die stoppels en stenen zijn de dwaasheden van de wereldse
wijsheid, die jou moe maken en opnieuw doen vallen. Heil jou, als je door deze val
net zo wakker wordt in de geest van de volle waarheid uit God als je nu uit je goede
en voor jou zeer betekenisvolle droom weer in het aardse lichamelijke leven
ontwaakt bent!
[10] Kijk, zo heb ik de betekenis van je droom gezien en die ook zonder enige
terughoudendheid aan je meegedeeld! Maar als ik het goed gevoeld heb is die
uitleg niet helemaal uit mijzelf voortgekomen; want ik had duidelijk het idee dat
een hogere geest mij die woorden in mijn hart en mond gelegd heeft. En ik geloof
ook dat de geest van Degene aan wie de krachten van de hemelen en alle elementen
van deze aarde gehoorzamen -zoals we hebben gezien - jou in die droomtoestand
heeft doen komen.
[11] Maar toch kun jij nu geloven wat je wilt. Ik heb gesproken en zal nu ook direct
de grote Meester gaan opzoeken en zien wat Hij doet; maar jij kunt nu doen wat je
wilt!'
[12] De schriftgeleerde, die zeer verbaasd was over deze droomuitleg, zei: 'Luister,
ik zal doen wat jij doet - laten we dus gaan!'
81 De twee tempeldienaren zoeken de Heer
[1] Toen de twee uit het huis naar buiten kwamen, zagen ze de plaats waar de grote
brand had gewoed, en hoe hun metgezellen bezig waren om hun schatten die nog
niet door het vuur vernietigd waren, bij elkaar te zoeken en naar een goede
bewaarplaats te brengen.
[2] Eén van hen riep de schriftgeleerde toe (een tempeldienaar): 'Maak jij je
helemaal niet bezorgd om wat van jou is?'
[3] De schriftgeleerde zei: 'Wat eventueel van mij is zal ik nog vroeg genoeg
krijgen; en als er van het mijne niets meer te vinden is, dan zal ik daar ook niet om
treuren. Gaan jullie maar door met voor de dood te werken; ik ga nu werk voor het
leven zoeken!’
[4] Met die woorden liepen de twee verder.
[5] De andere Farizeeën zeiden onder elkaar: 'Heeft die Galileeër onze enige
schriftgeleerde soms ook al gek gemaakt?'
[6] Maar die lette niet op hen en ging met de geheel bekeerde Farizeeër naar de
herberg om daar met Mij te kunnen spreken. Maar Ik was nog buiten met Mijn
leerlingen, en dus niet in de herberg.
[7] Toen de twee zagen dat Ik er niet was, vroegen ze aan de waard, die bezig was
de grote eettafel klaar te maken, waar Ik was en of Ik het dorp soms al verlaten had.
[8] De waard zei: 'De Heer des levens' is nog niet weggegaan! Hij is ergens buiten
met Zijn leerlingen; maar waar, dat kan ik jullie niet zeggen, omdat Hij deze zaal al
heeft verlaten voordat ik wakker werd. Maar enkele van Zijn leerlingen hadden
reistassen bij zich, die ik nog in bewaring heb, en dat is een teken dat de Heer deze
plaats nog niet heeft verlaten; en ik denk dat Hij gauw terug zal komen, aangezien
het ochtendmaal weldra helemaal klaar zal staan wat Hij zeker weet. Maar ga naar
buiten om Hem op te zoeken; want het loont wel de moeite de Heer des levens op
te zoeken! Ik zal dat zelf doen, zodra ik deze tafel klaar heb. Mijn genezen
opperknecht is al gegaan.'
[9] De Farizeeër zei: 'Wat doen de tien genezenen eigenlijk? Zijn die nog hier, of
zijn ze al verder gereisd?'
[10] De waard zei: 'O, die zijn bij het aanbreken van de dag al verder gereisd!
Waarheen, dat zal de Heer ook wel het beste weten!’
[11] Na deze woorden verlieten de twee meteen de zaal en gingen op weg in de
hoop Mij ergens te vinden. Ze liepen door het marktplaatsje en vroegen nu eens de
een en dan weer een ander of ze Mij soms hadden gezien; maar geen van hen kon
het hun zeggen.
[12] Aan het eind van het marktplaatsje kwamen ze een arm vaderloos kind tegen.
Aan dat kind vroegen ze ook of het Mij soms ergens had gezien, in gezelschap van
verscheidene mannen.
[13] Het kind zei: 'O, ja! Daar op de heuvel, in de richting van Kana, zitten die
onbekende mannen -en een van hen moet iets hoogs zijn, want hij heeft mijn ogen
plotseling genezen! Jullie weten immers dat ik vanaf mijn geboorte helemaal blind
ben geweest en hoe mijn moeder mij iedere dag voor de poort van het marktplaatsje
zette, om van de mensen een aalmoes te bedelen!'
[14] De twee gaven het kind rijkelijk geld en lieten het nu vol blijdschap naar zijn
moeder gaan, die het kind al gauw zag, het heel verbaasd tegemoet rende en alles
wilde weten.
[15] De twee liepen echter snel naar de heuvel en bereikten ons juist op het moment
dat wij van de grond opstonden om naar de herberg terug te keren.
[16] Toen ze bij ons aankwamen, begroetten ze Mij heel vriendelijk en vroegen Mij
of ze in Mijn nabijheid mochten zijn.
[17] Ik zei: ' Als jullie dat willen, blijf dan! Wij zullen ons nu langs een andere weg
naar de herberg begeven en niet door het marktplaatsje gaan. Want Ik heb het
blinde meisje ziende gemaakt; ze zal het nu samen met haar moeder aan iedereen
vertellen, en als wij nu door het plaatsje zouden gaan, zou al het volk zich om ons
verdringen om Mij te zien en te prijzen, wat Ik nu wil voorkomen. Laten we dus
gaan!'
[18] Na deze woorden van Mij verlieten we snel de heuvel en begaven ons langs
een kleine omweg zo snel mogelijk naar de herberg.
[19] Toen wij de zaal binnenkwamen, wilde de waard juist ook naar Mij op zoek
gaan, aangezien hij klaar was met het dekken van de tafel. omdat wij net voor hem
aankwamen, vroeg hij Mij om vergeving voor het feit dat hij zo traag was geweest.
Maar Ik stelde hem gerust en zei dat hij nu het ochtendmaal op tafel moest laten
zetten, wat dan ook onmiddellijk gebeurde. We gingen aan tafel en namen het goed
toebereide maal welgemoed tot ons.
[20] Tijdens de maaltijd werd er ook over de genezing van het blinde meisje
gesproken, waarover de waard zich zeer verbaasde en direct iemand naar het arme
meisje en haar moeder wilde sturen. Maar Ik raadde hem aan om dat voorlopig
achterwege te laten, vanwege het opzien dat het zou baren; maar als Ik uit het dorp
weg zou zijn, zou er nog tijd genoeg zijn om aan de armen te denken. En dat deed
de waard.
82 Het wijnwonder en de gevolgen ervan
[1] Toen de waard van Mij hoorde dat Ik het dorp weldra wilde verlaten, werd hij
verdrietig en zei: 'O Heer en Meester, U zult ons dorp vandaag toch nog niet
verlaten?'
[2] Ik zei: 'Vriend, er zijn nog heel veel blinden en doven van hart en van ziel; Ik
moet ook bij hen komen en hen helpen. Zoals het jullie goed heeft gedaan dat Ik bij
jullie kwam, zo zal het nog velen goed doen als Ik bij hen zal komen. Maar Ik zal
toch nog enkele uren in jouw huis blijven; en in die tijd zullen we nog over het een
en ander kunnen spreken. Maar laat nu nog een frisse, zuivere wijn op onze tafel
zetten!'
[3] De waard zei: 'O Heer en Meester, een wijn, die redelijk fris, zuiver en goed is
heb ik in al mijn kelders niet! Wat moet ik nu doen?'
[4] Ik zei: 'Ga maar naar de kelder die zich onder deze zaal bevindt, daar zul je wel
wat wijn vinden!'
[5] De waard zei: 'O Heer en Meester, hier onder deze zaal is wel een oude kelder;
maar daar bevinden zich alleen maar oud, vrijwel onbruikbaar geworden
keldergerei zoals wijnzakken, kruiken en nog andere vaten. Maar wijn is daar
absoluut niet te vinden!'
[6] Ik zei: 'Je moet juist uit die kelder wijn voor ons halen, opdat jij en allen die hier
in jouw huis zijn, nog meer dan tot nu toe zullen merken dat geen enkele Esseen
ooit in staat is om dergelijke dingen te doen, zoals de schriftgeleerde nog bij
zichzelf denkt!'
[7] Hierop zei de waard: 'O Heer en Meester, behalve onze schriftkenner denkt nu
vast en zeker niemand in mijn hele huis dat meer! Ik geloof dat in U de volheid van
Gods geest lichamelijk woont! Uw wil is Zijn wil en Uw woord is Zijn woord, en
daarom is alles wat U zegt een eeuwige waarheid, licht, liefde, leven en even goed
als een volbracht werk. En zo geloof ik dan ook dat zich in die oude kelder wijn
bevindt, en wel van de allerbeste soort!'
[8] Ik zei: 'Ga dan naar beneden en breng ons die!'
[9] Hierop nam de waard twee grote karaffen, evenals de opperknecht, gingen naar
de genoemde kelder en troffen daar tot hun grote verbazing alle oude zakken,
ongeveer honderd vijftig stuks, alle kruiken en andere vaten, die nu in goede staat
verkeerden, vol met de beste wijn. Allebei proefden ze de wijn en vonden die
buitengewoon goed en heerlijk van smaak. Ze vulden de vier meegenomen
karaffen, brachten de wijn naar de tafel en vulden onze bekers, die al leeg waren.
[10] De Farizeeër was de eerste die zijn beker tot de laatste druppel leegdronk en
daarna tegen zijn metgezel, die niet zo goed wijn durfde te drinken die misschien
wel betoverd was, zei: 'Jij moet die wijn ook proberen, opdat ook jij inziet dat de
geloofsbelijdenis van onze waard waar is!'
[11] Toen nam ook de schriftgeleerde zijn beker, begon de wijn te proeven, en
omdat die hem maar al te goed smaakte, dronk ook hij zijn beker tot de laatste
druppelleeg.
[12] Toen hij zijn beker helemaal leeggedronken had, zei hij (de schriftgeleerde):
'Werkelijk, dit is een van die tekenen die zich op geen enkele natuurlijke manier
laten verklaren! Allerlei soorten zieken enkel door een meer dan vast geloof en een
onbuigzame wil te genezen, dat heeft volgens oude sagen en overleveringen onder
de mensen al eens bestaan; want er zijn, al is het ook sporadisch, hier en daar nog
geheel en al onbedorven mensen, die een meer dan grote en even sterke
levenskracht bezitten. Als zulke mensen met hun geloof en wil op een zieke willen
inwerken, wordt de zieke als het ware doordrongen en vervuld van een stroom
levensvuur en kan in één ogenblik gezond worden; over dergelijke genezingen weet
men veel uit de oude geschriften van bijna alle ons bekende volkeren. Zo weet men
ook dat er mensen bestaan hebben die al naargelang hun goede of kwade
goeddunken bij klaarlichte dag allerlei dingen konden toveren en ook andere
dingen konden doen, die een natuurlijk mens wonderbaarlijk moesten voorkomen.
Maar oude, lege wijnzakken en andere vaten enkel door de wil ten eerste in een
bruikbare staat te brengen en ze vervolgens ook met de zuiverste, beste wijn te
vullen, dat is iets waar geen enkele van alle kronieken en oude sagen iets over kan
vertellen. Dit beschouw ik dan ook als een bovenmenselijk teken, dat zonder een
grote overvloed aan echt goddelijke kracht niet tot stand gebracht zou kunnen
worden -en nu begin ook ik te geloven dat U werkelijk de Gezalfde Gods bent!'
[13] Ik zei: 'Daar doe je goed aan, als je dat gelooft; degenen die in hun geloof
'Heer, Heer en Meester' tegen Mij zullen zeggen, zullen Mijn rijk des levens echter
niet geheel en al binnengaan, maar alleen diegenen die volgens Mijn leer zullen
handelen en leven. Want Mijn woorden zijn leven en goddelijke kracht, als ze
metterdaad door een mens worden uitgevoerd; maar bij mensen die de woorden wel
horen en ze ook in hun herinnering bewaren, maar er niet naar handelen en leven,
hebben ze geen nut voor het eeuwige leven van hun ziel, - maar zullen daarentegen
voor hun tot een gericht zijn, wat de andere dood in het andere leven is. Ik heb het
jullie nu gezegd, opdat niemand zich kan verontschuldigen dat hij het niet zou
hebben geweten!'
[14] Daarop zei de schriftgeleerde: 'Heer en Meester, dat te geloven is voor ons niet
moeilijk en wij zijn er door de tekenen die U hier hebt gedaan er volkomen van
overtuigd dat Uw woorden de volle waarheid zijn; maar hoe zullen diegenen van de
waarheid overtuigd worden, die Uw leer van ons zullen horen en voor wie wij geen
tekenen zullen kunnen doen als definitieve bevestiging van de waarheid die Uw
leer bevat?'
83 Over de boom des levens en de boom der kennis
[1] Ik zei: 'Ten eerste blijft de waarheid ook zonder tekenen een en dezelfde
waarheid, en wie daarnaar zal leven en handelen, zal zich er diep van binnen van
bewust worden, dat Mijn leer een goddelijk en geen menselijk woord is.
[2] Ten tweede zullen zij die Mijn leer over het rijk Gods in de mens aan anderen
zullen overdragen en niet alleen maar leraren zijn, maar zelf ook Mijn wil doen die
duidelijk in Mijn leer besloten ligt, ook in staat zijn in Mijn naam tekenen te doen,
en nog grotere dan Ikzelf.
[3] Maar als louter leraren en niet als mensen die zelf Mijn leer toepassen zullen ze
niet in staat zijn tekenen te doen; want de kracht om tekenen te doen gaat niet uit
van het verstand, maar van het levende geloof en de vaste wil tot handelen. Want
het verstand van de hersenen is een dood werelds licht van de mens, dat nooit in de
meest innerlijke regionen van de geest en zijn kracht kan doordringen; maar het
levende geloof in het hart is het ware levenslicht van de ziel, dat in haar de geest
wekt en ervoor zorgt dat die de hele mens doordringt. En als de mens van de geest
doordrongen is, dan is hij ook doordrongen van de alvermogende kracht daarvan;
en wat de levende geest wil, die dan met de ziel één wezen vormt, dat gebeurt, en
de wil is dan al een volbracht werk.
[4] Daarom staat er ook in de Schrift dat God twee bomen in de tuin des levens
heeft geplaatst: een boom des levens en een boom der kennis, en tegen de mens zei:
'Als je alleen de vruchten van de boom des levens eet, zul je ook leven; maar als je
ook de vruchten van de boom der kennis zult eten, voordat ze door Mij voor jou
gezegend worden, dan zal de dood over je komen en zul je sterven!'
[5] Maar de mens liet zich, aangezien hij een geheel vrije wil had, door de slang
van zijn begeerte verleiden en at van de boom der kennis, nog voordat hij door de
rijpheid van het geloof in het hart van de mens gezegend was, dat wil zeggen: hij
begon met zijn natuurlijke verstand de geest Gods en zo de geest des levens met
zijn natuurlijke verstand te zoeken en te doorgronden. Het gevolg daarvan was, dat
hij zich daardoor alleen maar steeds meer van God verwijderde in plaats van Hem
steeds meer te naderen. En dat was reeds de dood, dat wil zeggen de geestelijke
dood van de mens, en de hele mens werd krachteloos en verloor de heerschappij
over alle dingen in de natuurlijke wereld, en werd gedwongen om met behulp van
het zwakke schijnsel van zijn hersenverstand door eigen arbeid in het zweet van
zijn aangezicht in fysiek en nog meer in geestelijk opzicht zijn voedende brood te
verwerven
[6] En kijk, de mensen hebben zich tot nu toe zover van God, en dus ook van het
ware innerlijke leven verwijderd, dat zij bijna helemaal met meer m een God
geloven en dus ook niet aan een voortleven van de ziel nadat het lichaam is
weggevallen. En degenen die nog mechanisch geloven in een God of in blind
bijgeloof in vele goden, net als de heidenen, stellen zich God of de goden zo
eindeloos ver van hen verwijderd voor, dat het voor hen tenslotte onmogelijk begint
te lijken dat een mens de God, van wie ze geloven dat die zo eindeloos ver van hem
verwijderd is, ooit zou kunnen naderen.
[7] En nu God Zelf in alle volheid van Zijn eeuwige macht en kracht en met al Zijn
liefde en wijsheid lichamelijk naar de mensen toe is gekomen, zien ze dat niet en
beschouwen het in hun grote blindheid en domheid als onmogelijk, terwijl bij God
toch alle dingen mogelijk zijn. En omdat Hij Zichzelf nu met een lichamelijke
mond en niet met bliksem en donder openbaart, houden ze nu God Zelf voor een
godslasteraar en een boosaardige opruier van het volk tegen God en tegen de
koningen van de wereld, die zichzelf als goden beschouwen en zich ook als
zodanig door de mensen laten eren.
[8] En kijk, dat allemaal het gevolg van het feit dat alle mensen liever de dode
vrucht van de boom der kennis hebben gegeten dan de levende en leven gevende
vrucht van de boom des levens.'
84 ’Adam, waar ben je?' - een belangrijke vraag
[1] (De Heer): 'De vraag die God aan Adam stelde toen hij reeds van de verboden
vrucht had gegeten, namelijk: ' Adam (of mens), waar ben je?' duurt nog steeds
voort en zal ook voortduren tot aan het einde van deze wereld, zolang er mensen
zullen bestaan die liever van de boom der kennis dan van de boom des levens
zullen eten.
[2] Want de mens die van de boom der kennis eet raakt God, zichzelf en zijn
innerlijke leven maar al te gauw kwijt, en hij weet niet meer wie hij is, waarom hij
bestaat en wat er van hem moet worden. Dan raakt zijn ziel vol angst en vrees en
zoekt op haar vraag: 'Mens, waar ben je?' het rustgevende en troostende antwoord
in het hersenverstand van haar lichaam. Maar steeds komt dan het troosteloze
antwoord: 'Je bent in het gericht, dat de echte dood van de ziel is! Verwerf je brood
in het zweet van je aanschijn!'
[3] Wat zou de ziel eigenlijk in de hersenen moeten vinden? Niets anders dan
beelden van deze wereld, die zich in het verstand bevinden; en die beelden staan
allemaal veel verder af van wat van de geest en van het leven is dan de ziel zelf.
Als de ziel de geest van het leven uit God niet herkent, die steeds het dichtst bij
haar staat, hoe zal ze dan in de hersenen van haar lichamelijke hoofd de geest van
het leven uit God herkennen, die in de afbeeldingen van de wereld dikwijls
eindeloos veel verder van haar afstaat?
[4] Uit deze algehele onjuistheid komt dan noodzakelijkerwijs vanzelf de nog
grotere onjuistheid voort, dat de ziel zich het wezen van God als steeds verder weg
en onbereikbaarder voorstelt, en wel net zo lang, tot ze het uiteindelijk geheel en al
kwijtraakt en vervolgens tot epicurisme of cynisme overgaat.
[5] In deze toestand, waarin zich nu de meeste priesters van allerlei soort bevinden,
en nu vooral de Farizeeën, de oudsten en schriftgeleerden en de vorsten en
koningen samen met hun grote aanhang, kent de ziel geen waarheid meer. De
leugen is haar net zoveel en nog meer waard dan de zuiverste waarheid, als ze
daaruit maar enig aards voordeel kan halen; als een of andere waarheid haar daarin
belemmert, dan wordt ze die vijandig gezind en vlucht ervoor of vervolgt die te
vuur en te zwaard.
[6] Als de ziel zich in een dergelijke toestand bevindt, bestaat er voor haar ook
geen zonde meer, en een mens die kan beschikken over enige wereldse macht, doet
dan wat hem goeddunkt en wat zijn zinnen vleit; en wee de rechtvaardige of
iemand die zich in de levenswaarheid bevindt, die naar zo'n machtige zou toegaan
en tegen hem zou zeggen: 'Waarom ben je een vijand van de waarheid en waarom
bedrijf je de meest ten hemel schreiende onrechtvaardigheid onder de mensen, die
op deze aarde niets minder zijn dan jij, blinde dwaas?'
[7] Kijk nu eens in de wereld om jullie heen, of het niet overal zo gesteld is! En
waardoor komt dat? Ik zeg jullie: door niets anders dan het steeds toenemende eten
van de boom der kennis!
[8] Ik ben nu Zelf lichamelijk in deze wereld gekomen naar de mensen, die zich te
ver van het ware doel van het leven hebben afgekeerd, en vraag hen nogmaals:
'Adam, waar ben je?'; en niemand weet Mij te zeggen waar en wie hij is. En Ik toon
hun nu opnieuw de boom des levens en spoor hen aan om de vruchten daarvan te
eten en zich ermee te verzadigen.
[9] Waarlijk Ik zeg jullie: wie van de boom des levens zal eten, zal ook tot het ware
leven van de geest uit Mij komen, en hij zal nooit meer honger en lust hebben om
van de boom des doods te eten! Want wie zich eenmaal in het leven van de geest
uit Mij bevindt, bevindt zich ook in alle wijsheid daarvan; en daardoor wordt de
boom der kennis pas gezegend en zal de ziel in één ogenblik meer te weten komen
dan wanneer ze met haar uiterlijke en ijdele verstand duizend jaar lang onderzoek
verricht.
[10] Als jullie je in de toestand van het ware leven zullen bevinden, zullen jullie in
Mijn naam ook tekenen kunnen doen en op die manier iedereen een getuigenis
kunnen geven van de waarheid van Mijn leer, als dat nodig zal zijn. - Heb jij,
schriftgeleerde vriend, dat nu goed begrepen?'
85 De Heer spreekt over Zijn menswording
[1] De schriftgeleerde zei: 'Ja, Heer en Meester; maar ik sta nu als het ware
volkomen verpletterd voor U! Want wat is een mens tegenover U?'
[2] Ik zei: 'Kijk eens naar Mijn leerlingen! Zij zijn al meer dan twee jaar
voortdurend om Mij heen en kennen Mij zeker veel beter dan jij nu; maar geen van
hen heeft daarom nog verpletterd voor Mij gestaan.
[3] Tegen Mozes is wel gezegd, toen hij het aangezicht van Jehova wilde aanschouwen: 'Niemand kan God zien en tevens zijn leven behouden', dat wil zeggen
het leven van zijn lichaam. Maar destijds was er alleen sprake van de eeuwige geest
van God, aangezien God in die tijd nog geen lichaam had aangenomen, omdat het
daar volgens Zijn eeuwige orde nog niet de tijd voor was.
[4] Maar nu heeft, overeenkomstig de voorspelling van de profeten, Jehova het
lichaam van de mensen van deze aarde aangenomen en zodoende tussen Zichzelf
als de oereeuwige geest en de mensen een beschermende wand geplaatst, opdat zij
Hem zonder schade voor hun leven kunnen zien, aanraken, horen en spreken, en
niemand hoeft bang te zijn dat hij door Mijn zichtbare aanwezigheid verpletterd
wordt.
[5] Tussen Mij en jullie mensen bestond er weliswaar een eindeloze kloof,
waardoor zelfs de meest volmaakte engelengeest Mij niet eens had kunnen naderen;
maar nu is er over die kloof een brug gebouwd, en die wordt gevormd door de
liefde voor Mij van jullie kant, zoals Ik van Mijn kant vanuit Mijn eeuwig grote,
boven alles machtige liefde voor jullie mensen Zelf een mens van vlees en bloed
ben geworden en ook jullie zwakheden op Mij heb genomen, opdat Ik geen eeuwig
verre God, maar een volkomen nabije en gemakkelijk te bereiken Vader,Vriend en
Broeder kan zijn en al naargelang de mate van jullie liefde voor Mij kan worden en
blijven.
[6] Als het tussen Mij en jullie mensen nu zo gesteld is en dus heel anders dan ten
tijde van Mozes, kan niemand zeggen dat hij door Mijn goddelijke verhevenheid en
majesteit, die weliswaar in al haar volheid in Mij woont, vernietigd wordt, omdat Ik
immers Zelf met heel Mijn hart zachtmoedig en deemoedig en vol van het hoogste
geduld en lankmoedigheid, liefde en erbarmen ben. Wees dus vol goede moed en
heb geen onnodige vrees voor Mij , die jou al heel lang voordat je bestond, heeft
liefgehad!’
[7] Nu zei de schriftgeleerde met meer moed en zelfvertrouwen: 'Maar Heer en
Meester, hoe kunt U mij hebben liefgehad, nog voordat ik bestond?'
[8] Ik zei: 'Zonder Mijn liefde zou er geen wereld en dus ook geen mens tot bestaan
zijn gekomen. Alles wat de eindeloze scheppingsruimte bevat, is Mijn door Mijn
wil belichaamde liefde, en jij dus zeker ook.
[9] Mijn liefde is eeuwig en derhalve is alles wat uit haar voortkwam, nu voortkomt
en eeuwig zal voortkomen, dat in feite ook.
[10] De levende geest in de mens is Mijn eeuwige liefde en wijsheid, die alles
schept, ordent en in stand houdt; en deze geest is eigenlijk de ware en in zichzelf
reeds eeuwige mens in de mens, die om zelfstandig te kunnen worden, zichzelf
echter volgens Mijn eeuwige orde in hem pas mettertijd met een ziel en een
lichaam bekleedt en zo een uiterlijk waarneembare vorm aanneemt.
[11] Als dat nu zo is en onmogelijk anders kan zijn, zul je wel inzien dat Ik jou
reeds eeuwig lang heb liefgehad, voordat je nog was wat je nu bent! Je bent nu een
als het ware van Mij afgescheiden levensvonkje van Mijn liefde en je kunt zelf een
op Mij lijkende, grote en zelfstandige liefdesvlam worden door Mij boven alles lief
te hebben en je naaste, die volkomen gelijk is aan jou, als jezelf. En als je dat bent
en Mij dan ook op die manier liefhebt, zul je weldra in jezelf zien, hoe Ik als de
eeuwige liefde alles in alles ben en alles op zijn beurt weer in Mij is. -Begrijp je dat
nu?'
86 Over het ware vrezen van God
[1] De schriftgeleerde zei: 'Ergens diep in mijn hart heb ik het gevoel dat ik het
begrijp; maar in mijn hoofd loopt alles nu door elkaar, en ik zie wel in dat
dergelijke dingen alleen in het hart van de ziel, maar nooit met het hersenverstand
begrepen kunnen worden. Maar Mozes heeft bevolen God te vrezen en altijd alleen
Hem te aanbidden! Moet ik U nu niet meer vrezen en U op de voorgeschreven
wijze aanbidden?'
[2] Ik zei: 'Ja, ja, Mozes heeft dat wel aanbevolen, en dat was ook wel goed; maar
in deze tijd begrijpt werkelijk niemand meer wat het wil zeggen 'God te vrezen', en
jullie hebben de mensen deels als gevolg van jullie eigen blindheid maar
grotendeels vanwege jullie onverzadigbare winstbejag geheel onjuiste en volkomen
verkeerde denkbeelden over het vrezen van God bijgebracht. En zo vrezen de
zwakke mensen die nog een beetje in God geloven Hem als een boosaardige, uiterst
onverbiddelijke tiran, die gespeend is van alle liefde en erbarmen, en bij het woord
en het begrip 'God' schrikken ze terug, omdat ze in Hem bijna niets anders dan
eeuwige toorn en eeuwige wraak zien.
[3] Maar er staat ook geschreven dat de mens God moet aanbidden en boven alles
moet liefhebben. Maar hoe kan men een goddelijk wezen liefhebben en daardoor
ook waarachtig aanbidden, als men voor zijn naam al erger beeft dan voor de dood?
[4] Daarom zul je nu wel begrijpen wat voor onwaar en in de hoogste mate
verkeerd denkbeeld jullie, en door jullie toedoen de andere mensen ook, van het
vrezen van God hebben.
[5] Wat wil 'God vrezen' eigenlijk zeggen? God vrezen wil zeggen: God als de
eeuwige, hoogste en zuiverste liefde boven alles liefhebben en, omdat God de
hoogste waarheid is, in de goddelijke waarheid blijven en niet de leugen van de
wereld aanhangen uit materieel eigenbelang.
[6] Wie in alles waarachtig is, heeft de ware vrees voor God in zijn hart; en wie die
heeft, aanbidt God ook altijd en zoals het behoort. Want zoals de leugen een zeer
grote ontering van God is, zo is de zuivere en levende waarheid ook een
voortdurende, hoogste verering en geheel ware aanbidding van God. -Begrijp je dat
nu?'
[7] De schriftgeleerde zei: 'Ja, Heer en Meester, voor mijzelf begrijp ik dat nu wel,
en ik zie wel in dat het ook inderdaad niet anders kan zijn; maar het zal niet zo
gemakkelijk zijn om de andere mensen die waarheid te laten begrijpen, omdat ze al
teveel vastzitten in allerlei dwalingen en de leugen voor een waarheid houden. Daar
komt ook nog eens de tempel bij, die ons voorschrijft wat en hoe we tegen het volk
moeten spreken. En het zal dus wel moeilijk worden om voortaan een goede leraar
van het volk te zijn. Maar aan iedere overwinning moet strijd voorafgaan! U, de
Heer Zelf, hebt ons de waarheid onthuld, en U zult ons ook ondersteunen in onze
strijd tegen de vijanden van de waarheid -daar vragen wij U nu om en zullen U daar
ook altijd om vragen; want zonder Uw steeds aanwezige hulp zullen wij niets
kunnen doen.
[8] Maar nu is de vraag hoe wij tot U moeten bidden, opdat U ons verhoort en ons
helpt.Als wij U nu, terwijl U aanwezig bent, om iets goeds vragen, dan verhoort U
onze bede ook snel en gemakkelijk; maar hoe moet het, als U persoonlijk niet
aanwezig bent zoals nu? Hoe moeten we het dan vragen?'
[9] Ik zei: 'Met deze vraag van jou ben je nog wel echt een Farizeeër! Als je
werkelijk in Mij gelooft, zul je ook altijd krijgen wat je de Vader in Mijn naam zult
vragen; daar is Mijn persoonlijke zichtbare aanwezigheid niet voor nodig, omdat Ik
in de geest overal tegenwoordig ben en alles zie en hoor en alles, van het grootste
tot het kleinste, heel precies en duidelijk weet.
[10] Als je Mij dus in de geest en in de volle waarheid om iets zult vragen, zal Ik je
zeker ook horen en verhoren; maar een bede zoals die bij jullie gebruikelijk is,
namelijk met de lippen en in raadselachtige bewoordingen, verhoor Ik niet.
[11] Jij weet als schriftgeleerde toch ook wat God door de mond van een profeet tot
het volk heeft gesproken, toen die zich in verband met de toenmalige benarde
omstandigheden tot Hem had gericht, opdat Hij de beden van het volk zou
verhoren: 'Ik ken jou en het volk, dat Mij met de lippen eert en bidt -maar hun hart
is verre van Mij!' Zie, zo zal van nu af aan ook nooit een louter lippengebed
verhoord worden, en al helemaal niet als het betaald wordt!
[12] Wie Mij echter vol levend geloof in zijn hart om iets goeds zal bidden, zal ook
krijgen waar hij om gevraagd heeft.
[13] En wie in Mijn naam volgens Mijn leer leeft en handelt, die bidt waarachtig en
zonder onderbreking, en daarom zal hem ook altijd gegeven worden wat hij nodig
heeft.'
[14] De schriftgeleerde zei: '0 Heer en Meester, ik dank U in mijn hart voor deze
troostende les van U, en ik geloof nu dat aan iemand die bidt volgens Uw wil, die U
nu duidelijk hebt uitgesproken, ook ten deel valt waar hij om vraagt.
87 Het oefenen in geloof en vertrouwen
[1] Daarop zeiden enkelen van Mijn leerlingen: 'Heer, dat zou allemaal wel in orde
zijn, als de mens niet blootgesteld was aan verleidingen om een zonde te begaan!
Als de mens soms op een zwak moment dan toch heel gemakkelijk de een of
andere zonde begaat, worden zijn vertrouwen en geloof daardoor al verzwakt; en al
heeft hij ook berouw over de zonde die hij heeft begaan en al heeft hij de eventueel
daardoor veroorzaakte schade volkomen goedgemaakt, dan blijft er toch een zekere
schroom in zijn ziel, waardoor hij zich niet zo vol geloof tot U durft te wenden als
wanneer hij niet gezondigd had.
[2] Wat moet zo'n mens dan doen om op zo'n manier tot U te bidden, dat hij
volledig gelooft dat U hem zult verhoren?'
[3] Ik zei: 'Die mens moet weten dat Ik ten eerste geen toornige en wraakzuchtige,
maar een geduldige en liefdevolle, zachtmoedige God ben, zoals reeds door de
mond van de profeten is gezegd en zoals Ik nu tot alle zondaars roep: 'Komt allen
tot Mij, die vermoeid en met zonden beladen zijt; want Ik wil jullie allemaal
verkwikken!'
[4] En ten tweede moeten de mensen zich altijd oefenen in het ware bidden en dat
blijven volhouden; want een juist en vast vertrouwen wordt de mens ook eigen door
de juiste oefening, die een leerling op wat voor gebied dan ook nog altijd tot
meesterschap heeft gebracht.
[5] Iemand die welvoorzien is van alle goederen van deze aarde verleert het ware
en gelovige bidden gemakkelijk. Als hij eenmaal in nood komt, dan begint hij ook
wel hulp bij God te zoeken door te bidden; maar hij heeft er bij zichzelf te weinig
vertrouwen in dat hij bij God verhoring zal krijgen, en dat komt duidelijk door een
gebrek aan oefening in het levende, volle vertrouwen op God.
[6] En waardoor kan een mens zijn vertrouwen in God beter sterken dan door te
oefenen, namelijk door onophoudelijk te bidden en te vragen? En waar dat
onophoudelijke bidden en vragen hoofdzakelijk uit bestaat heb Ik jullie al duidelijk
gemaakt.'
[7] Nu keken de leerlingen elkaar aan en Andreas zei: 'Heer, ik herinner mij nog
heel goed het beeld dat U ons bij een soortgelijke gelegenheid hebt getoond, waarin
sprake was van een bedelaar die 's nachts onbeschaamd ergens aan klopte, en aan
wie de heer des huizes midden in de nacht tenslotte toch brood gaf, meer om van
verder gejammer en gebedel af te zijn dan uit echte barmhartigheid.
[8] Ik heb voor mijzelf vaak nagedacht over dit enigszins merkwaardige beeld,
maar ik kon het toch niet in overeenstemming brengen met Uw hoogste liefde en
erbarmen. Nu pas begint het mij duidelijk te worden, nu U over het onophoudelijk
bidden en vragen en ook over het oefenen in geloof en vertrouwen in U hebt
gesproken.
[9] Met het 's nachts om brood vragen hebt U zeker het oefenen in geloof en
vertrouwen in U bedoeld, terwijl U met de aanvankelijk wat hardhorige huisvader
Uzelf en met de bedelaar ons mensen hebt weergegeven, en hebt laten zien dat wij
niet moeten ophouden te bidden en te vragen, ook al worden wij niet onmiddellijk
door U verhoord.
[10] U wilt Zelf dat wij met ons onophoudelijke bidden en vragen werkelijk tot
uitentreuren bij U moeten komen, voordat U ons verhoort, want daardoor wilt U dat
ons vertrouwen in U aldoor en in toenemende mate geoefend wordt, waardoor wij
uiteindelijk zo sterk kunnen worden dat wij onze eigen dag des levens, die Uw rijk
in onszelf is, kunnen bereiken; daarin dragen wij dan als Uw kinderen in Uw geest
en wil in het hart van onze ziel zelf iedere hulp en kracht en zullen we U verder niet
aldoor lastig hoeven te vallen met bedelen in de nacht van ons leven. Want nu moet
de mens m zijn zwakheid van zijn levensnacht hulp zoeken; maar als hij eenmaal
door Uw genade zelf sterk en machtig is geworden, dan kan hij zichzelf?elpen! Heer, heb ik het beeld dat U destijds gegeven hebt overeenkomstig de waarheld
begrepen?'
88 Waar onophoudelijk bidden toe leidt
De gelijkenis van de verdrukte weduwe en de hardvochtige rechter
(Luc. 18:1-8)
[1] Ik zei: 'Je hebt het beeld heel juist en naar waarheid opgevat, en het was op zijn
plaats om het hier met een paar woorden weer naar voren te halen. Maar opdat
iedereen het door jou aangehaalde beeld volgens het oordeel van zijn eigen
verstand nog duidelijker begrijpt en het nu een gunstig moment voor ons is, zal Ik
jullie een ander beeld geven, waarmee jullie nog duidelijker zullen zien hoe een
waar mens niet moet aflaten te bidden en te vragen, als hij de ware kracht van Mijn
rijk in zichzelf wil bereiken. Luister dus!
[2] Er was eens een rechter in een stad, die God niet vreesde en ook voor geen
enkel mens bang was. Maar er was ook een weduwe in diezelfde stad; ze kwam bij
hem en zei: 'O, rechtvaardige rechter, red mij van mijn tegenstander; want kijk, zo
en zo staan de zaken, en daarin sta ik helemaal in mijn recht!'
[3] De rechtvaardige rechter zag dat op het eerste gezicht ook wel in; maar hij was
niet in de juiste stemming en wilde het proces van de weduwe niet op zich nemen.
De weduwe hield echter niet op, kwam herhaalde malen bij de rechter en smeekte
hem op haar knieën om haar zaak op zich te nemen.
[4] Toen dacht de rechter bij zichzelf 'Wat zal ik doen? Al vrees ik God niet en ook
geen enkel mens -omdat die weduwe mij nu al zoveel last bezorgt, zal ik haar
redden, opdat ze niet nog vaker terugkomt en mij met haar smeken helemaal suf
maakt!’
[5] Hebben jullie uit dit beeld opgemaakt wat de rechter heeft gezegd en ook
gedaan? En als een rechter, die strikt rechtvaardig volgens de wet oordeelt, het
aanhoudende smeken van een verdrukte weduwe al verhoort en haar helpt, zou God
Zijn uitverkorenen die dag en nacht naar Hem roepen, dan niet nog eerder redden,
en zou Hij soms minder geduld en liefde voor hen hebben dan de rechter voor de
weduwe had?
[6] Waarlijk Ik zeg jullie: Hij zal hen verhoren en binnen korte tijd redden, zowel
in deze tijd als in de verre toekomst, wanneer Hij als Mensenzoon net als nu op
deze aarde zal wederkomen!
[7] Maar als de Zoon des mensen in die tijd in deze wereld zal wederkomen,
denken jullie dat Hij dan geloof zal aantreffen?'
[8] Andreas zei: 'Heer en Meester, aangezien ik al eerder heb gesproken, wil ik ook
deze keer weer spreken, als U mij dat wilt toestaan!'
[9] Ik zei: 'Spreek jij maar gerust; want jij hebt daar het inzicht, de moed en de
juiste mond voor!'
[10] Daarop zei Andreas: 'Wat het beeld zelf betreft, wil het hetzelfde zeggen als
het beeld van de huisheer en de bedelaar in de nacht, dat ik zojuist weer verteld
heb; alleen is de positie van God ten opzichte van de wereldse mensen, die in de
verdrukking van hun levensnacht hulp bij Hem zoeken, nog duidelijker aangegeven
dan in het andere,door mij weer vertelde beeld. Want in dat beeld komt God in
zekere zin zonder enige binding enkel als een rechtvaardige rechter naar voren, die
de verdrukte mensen wel altijd kan helpen, wanneer Hij dat wil; en Hij helpt hen
ook wel, maar pas wanneer ze het Hem door hun onophoudelijk smeken echt lastig
hebben gemaakt.
[11] Ook hier gaat het louter om het oefenen in geloof en vertrouwen; als dat
eenmaal een bepaalde onbuigzame kracht krijgt, zijn de verhoring en de hulp er
ook.
[12] U voegde er nog iets aan toe, U zei dat God Zijn uitverkorenen, die zich reeds
in de kracht van het geloof en het vertrouwen bevinden, als een liefdevolle Vader
zeker nog eerder zal verhoren, wanneer ze op hun reeds bereikte innerlijke
levensdag maar ook in hun nacht, die af en toe nog gemakkelijk kan terugkeren, tot
Hem om hulp roepen. Daarin komt U niet meer naar voren als nagenoeg
onverbiddelijke wereldse rechter, die, omdat hijzelf God is, God niet hoeft te
vrezen en ook geen enkel mens, maar als een Vader van degenen die hun innerlijke
levensdag reeds hebben bereikt. Zo heb ik het opgevat en ik geloof dat ik mij niet
vergist heb.
[13] Wij staan nu nog geen van allen volledig in onze innerlijke levensdag, maar
voor een deel soms ook nog erg in onze oude levensnacht en hebben U nog veel te
vragen, om ons daardoor te oefenen in geloof en vertrouwen en zodoende sterker te
worden. Maar U hebt ons een zekere en spoedige redding beloofd, en wij geloven
ook zonder enige twijfel dat elk van Uw beloften in vervulling zal gaan.
[14] Maar U sprak weer over een tweede komst op deze aarde en stelde aan het
eind de vraag of U dan ook wel geloof zult aantreffen onder de mensen.
[15] Welnu, het geven van een antwoord op Uw vraag valt nog geheel en al buiten
het bereik van datgene waar wij over kunnen spreken, en daar kan ik U dus geen
antwoord op geven. U zult Zelf echter wel het beste weten hoe het in de verre
toekomst met het geloof van de mensen gesteld zal zijn, en als U wilt kunt U het
ons nog nader aanduiden dan U bij verscheidene andere gelegenheden al gedaan
hebt.'
[16] Ik zei: 'Dat laatste beeld heb je ook helemaal naar waarheid en goed opgevat
en daarmee heb je Mijn hart echt blij gemaakt. Als jullie dat allemaal zo doen, zal
de volledige redding van jullie zielen van het juk van de materie van deze wereld
en haar bekoringen niet lang meer op zich laten wachten.'
89 Hoe het in de toekomst met het geloof gesteld zal zijn
[1] (De Heer): 'Maar wat Mijn vraag betreft over de staat van het geloof bij de
mensen in de nog verre toekomst als de Zoon des mensen weer op aarde zal komen,
op de manier die Ik jullie al vaker heb verteld, zeg Ik jullie dat Hij over het
algemeen nog minder levend geloof zal aantreffen dan nu. Want in die tijd zullen
de mensen in veel wetenschappen en allerlei verworvenheden het heel ver brengen,
grotendeels door hun onvermoeibare onderzoeken en berekenen onder de twijgen
en wijd uitgestrekte takken van de boom der kennis, en ze zullen met de krachten in
de natuur van de aarde, die nu nog helemaal voor de mensen verborgen zijn,
wonderbaarlijke dingen tot stand brengen en zullen zeggen: 'Kijk, dat is God - er is
geen andere!'
[2] Het geloof van die mensen zal derhalve zo goed als geheel verdwenen zijn. Bij
die mensen zal Ik bij Mijn wederkomst dus geen geloof meer vinden!
[3] Een ander groot deel van de mensen zal zich in een nog veel dichter en
duisterder heidens bijgeloof bevinden dan nu alle heidenen op de hele aarde.
Geruime tijd zullen ze hun leraren, vertegenwoordigers en beschermers vinden in
de groten en machtigen van de aarde van die tijd; maar de kinderen der wereld, die
goed toegerust zullen zijn met alle wetenschappen en andere verworvenheden,
zullen het zeer duistere bijgeloof met alle geweld onderdrukken en de groten en
machtigen der aarde in meer dan grote verlegenheid brengen, omdat door de
wetenschap allerlei soort kennis het gewone en lange tijd met alle geweld blind
gehouden volk zal beginnen in te zien dat het alleen maar geknecht is geweest ter
wille van de wereldse roem en het comfortabele leven van die groten en machtigen,
die zelf geen geloof hadden. En als Ik dan kom, zal Ik ook bij hen geen geloof
vinden.
[4] In de tijd van de grote duisternis zal Ik geen geloof bij hen kunnen vinden,
omdat ze de domste en meest blinde knechten waren van degenen die hen
overheersten, die heel goed inzagen waar die volslagen blinden goed voor te
gebruiken zijn, en dat zienden zich dat nooit zo zouden laten welgevallen als
volslagen blinden. Maar als de blinden ook eenmaal door de wetenschappers ziende
zijn geworden, dan zijn ze aanhangers geworden van degenen die hen voor het
grootste deel vrij hebben gemaakt van het harde knechtschap van de groten en
machtigen; en als Ik dan zou komen en zeggen: 'Luister, volkeren der aarde, Ik ben
nu weer naar jullie toegekomen en wil jullie opnieuw de juiste weg naar het
eeuwige leven van jullie zielen tonen!' -wat zullen die mensen, die van ieder geloof
gespeend zijn, daar dan op zeggen?
[5] Ze zullen Mij ten antwoord geven: 'Vriend, wie je ook bent, hou op met die
oude, versleten en gelukkig in rook opgegane domheid, waarvoor sinds de tijd dat
ze voor het eerst ontstond vele stromen van dikwijls geheel onschuldig bloed zijn
gevloeid! Als die zogenaamde goede Vader in de hemel, die wij niet kennen en
naar wie wij nu ook helemaal geen verlangen meer voelen, zo'n grote vriend van
bloed is, dan kan Hij toch gemakkelijk de grote oceaan in bloed veranderen en zich
daar uitermate aan verlustigen; maar wij hebben zo'n levensleer absoluut niet meer
nodig, die in plaats van het beloofde Godsrijk alleen maar de reinste hel onder de
mensen op de toch al schrale aarde heeft gebracht.Wij houden ons nu aan de
wetenschappen en haar toepassingen van allerlei aard en leven daarbij in vrede en
rust, al is het naar wij vertrouwen ook maar tijdelijk; want een tijdelijk, maar
vreedzaam en rustig leven is ons nu veel liever dan een door onnoembaar leed en
vele stromen onschuldig gevloeid bloed gekochte en daarbij toch in twijfel
getrokken hemel met al zijn mooie zaligheden!'
[6] Als de mensen van die tijd zulke dingen zeggen zal Mijn vraag, of Ik bij Mijn
wederkomst op aarde enig geloof zal vinden, wel zeer gerechtvaardigd zijn!
[7] 'Maar', zeggen jullie nu bij jezelf, 'ja, wiens schuld zal dat dan zijn?Van de hel
soms? Heer, vernietig die dan! Of misschien van de valse, zelfzuchtige profeten,
onder wier dekmantel dan ook weldra allerlei groten en machtigen als paddestoelen
uit de aarde opschieten en naar alle kanten met oorlog over de aarde zullen trekken
en de mensen zullen kwellen? Heer, laat die valse profeten in Uw naam dan nooit
opstaan! Maar als U het Zelf zo wilt hebben, moet U het er ook mee eens zijn als U
bij Uw volgende wederkomst op deze aarde geen geloof meer vindt onder de
mensen! ‘
[8] Hierop zeg Ik: Het kortzichtige menselijke verstand oordeelt hier volgens zijn
inzicht weliswaar helemaal juist, en van wereldse menselijke zijde valt er niet
zoveel tegenin te brengen; maar God, de Schepper en eeuwige Instandhouder van
alle dingen en wezens, heeft op Zijn beurt heel andere opvattingen en plannen met
alles wat Hij uit Zichzelf heeft geschapen, - en daarom weet Hij ook het allerbeste
waarom Hij het een en ander onder de mensen op deze aarde toelaat.
[9] Uiteindelijk zal al het bijgeloof met de wapenen van wetenschappen en techniek
van de aardbodem weggevaagd worden, waarbij toch geen mens in zijn vrije wil
ook maar in het minst gehinderd wordt.
[10] Daardoor zal mettertijd alle geloof onder de mensen verloren gaan; maar die
toestand zal maar een zeer korte tijd duren.
[11] In die tijd zal Ik pas de oude boom der kennis zegenen, en daardoor zal de
boom des levens in de mens weer zijn oude kracht herkrijgen, en dan zal er
voortaan slechts één herder en één kudde zijn!
[12] Wie dat nu begrepen heeft, zal ook Mijn vraag begrijpen, namelijk of Ik in die
tijd wel enig geloof zoals nu op aarde zal aantreffen. Zo'n geloof als nu zal Ik in die
toekomstige tijden zeker niet meer aantreffen -maar een ander! Waar dat uit zal
bestaan, daar kunnen jullie je nu geen voorstelling van maken; maar desondanks zal
het toch eenmaal zo gebeuren als Ik jullie nu van tevoren heb gezegd!’
90 Over de nieuwe tijd
[1] Eén van de zogeheten Joodse Grieken zei: 'Heer en Meester, zal er bij Uw
tweede komst op deze aarde ook een leer aan de mensen worden gegeven? Als U
weer met deze leer bij hen zult aankomen zullen ze immers ook zeggen: 'O, ga toch
weg met die leer, die zoveel onheil op aarde heeft aangericht!"
[2] Ik zei: 'Vriend, de leer die Ik jullie nu geef is Gods woord en blijft eeuwig, en
daarom zullen de mensen waar we het nu over hebben ook alleen deze leer van Mij
krijgen, die jullie van Mij hebben ontvangen; maar in die tijd zal die hun niet in
verhulde vorm, maar volledig onthuld naar zijn hemelse en geestelijke betekenis
worden gegeven, en daaruit zal het nieuwe Jeruzalem bestaan dat uit de hemelen op
deze aarde zal neerdalen. In het licht daarvan zal het de mensen pas duidelijk
worden hoezeer hun voorgangers door de valse profeten om de tuin zijn geleid en
bedrogen, evenals nu de Joden door de Farizeeën.
[3] De schuld van al het vele onheil op aarde zullen ze dan niet meer Mij en Mijn
leer in de schoenen schuiven, maar de uiterst zelfzuchtige en heerszuchtige valse
leraren en profeten, wier mentaliteit ze in het licht van hun wetenschappen en vele
vaardigheden maar al te precies zullen hebben doorzien.
[4] Wanneer het zeer heldere licht van het nieuwe Jeruzalem over de hele aarde zal
schijnen, zullen de leugenaars en bedriegers volledig ontmaskerd worden en zal
hun het loon voor hun werk worden gegeven. Hoe hoger iemand van hen meent te
staan, des te dieper zal ook zijn val zijn. Hoed jullie daarom nu al voor de valse
profeten! - Hebben jullie dat nu ook begrepen?'
[5] Daarop zeiden ook Mijn andere leerlingen: 'Heer en Meester, waarom geeft U
ons Uw leer eigenlijk niet ook al zo onthuld als U die eenmaal in de verre toekomst
aan de genoemde wetenschappers en kunstenaars zult geven? Zo’n nieuw
Jeruzalem hebben de mensen nu toch ook nodig!'
[6] Ik zei: 'Ik heb jullie nog veel te zeggen en te onthullen, maar jullie allen kunnen
dat nog niet verdragen; maar wanneer de geest der waarheid uit Mij over jullie zal
komen, zal hij jullie in alle waarheid en wijsheid binnenleiden en dan zullen jullie
je volledig in het licht van het nieuwe Jeruzalem bevinden.
[7] Of jullie dan echter ook in staat zullen zijn het licht op jullie leerlingen te laten
overgaan, dat is een andere vraag die jullie nauwelijks zullen kunnen
beantwoorden, vooropgesteld dat jullie begrijpen en inzien dat ieder onderricht ten
eerste in zekere zin aan kinderen gegeven moet worden en dat het meer een vrij dan
een dwingend karakter moet hebben, en ten tweede dat men van niemand kan
verlangen dat hij de Schrift leest, als hij de letters niet kent.
[8] Jullie kunnen nu nog helemaal niet vermoeden tot wat voor grote en
veelomvattende wetenschappen en andere vaardigheden de mensen het eenmaal
zullen brengen, en hoezeer daardoor elk bijgeloof onder de mensen uitgeroeid zal
worden. Waar in de hele wereld is er nu sprake van een zuivere wetenschap, die
stoelt op de grondbeginselen van de welberekende waarheid, en waar is er sprake
van een door zo'n wetenschap berekende toepassing?
[9] Als er nu onder de mensen nog enige wetenschap en een daarvan afgeleide,
toepassing bestaat, dan is meer dan driekwart daarvan blind bijgeloof. Op zo n rotte
vrucht van de nog niet gezegende boom der kennis kan geen hogere hemelse
waarheid geplaatst worden; en als jullie die daarop zouden willen plaatsen, zal er
een vrucht tevoorschijn komen die men wel als voer voor de draken zou kunnen
gooien, maar niet als voedsel aan de mensen zou kunnen geven.
[10] Zie en onthoud goed: uit dergelijke vruchten zullen ook de valse profeten met
al hun dwaalleren en valse wondertekenen voortkomen en meer dan driekwart van
de aarde tot verderf brengen! Want als men moeite zal gaan doen om Mijn zuivere
waarheidsleer te verenigen met de nu onder de mensen bestaande wetenschappen,
die met allerlei bijgeloof vermengd zijn, en met weinig zeggende en toepassingen
daarvan, in de mening dat die waarheidsleer daardoor des te aannemelijker zou
worden voor de mensen, dan zal men Mijn leer vanzelfsprekend steeds meer
verontreinigen en zullen de wetenschappen en hun toepassingen, die vol bijgeloof
zitten, daardoor nog dieper in de aloude nacht wegzinken dan ze sinds het eerste
begin van de mensen ooit gezonken zijn. Ze zullen tenslotte een tijdlang uitsluitend
het eigendom worden van de valse profeten, opdat die met behulp daarvan des te
gemakkelijker en op grotere schaal het blind gehouden volk voor zich zullen
kunnen winnen.
[11] Maar dat zal niet zo blijven; want op het juiste moment zal Ik mensen wekken
voor de zuivere wetenschappen en kunsten, en zij zullen het de mensen dan van de
daken verkondigen hoe de dienaren van Bileam hun wonderen hebben gedaan.
Zodoende zal de zuivere wetenschap in alle dingen en ook de zuivere kunst tot een
onoverwinnelijke voorloper en voorvechter van Mij worden tegen het oude
bijgeloof; en als de Augiasstal daardoor gereinigd zal zijn, zal Ik gemakkelijk en
heel doeltreffend op deze aarde kunnen wederkomen. Want Mijn zuivere levensleer
zal zich gemakkelijk verenigen met de overal zuivere wetenschap van de mensen
en op die manier de mensen een volledig levenslicht geven, omdat de ene reinheid
de andere nooit kan verontreinigen, evenals de ene zonneklare waarheid de andere
niet kan verontreinigen.
91 Het trapsgewijze reinigen van de wetenschap en haar toepassingen
[1] (De Heer): 'Nu denken jullie natuurlijk bij jezelf: wat Mij in die tijd mogelijk
zal zijn, namelijk de wetenschap te reinigen, dat zou Ik nu ook kunnen doen; dan
zou daardoor de zuivere leer, verenigd met de zuivere wetenschap en de
verworvenheden daarvan, in zekere zin hand in hand op de mensen kunnen
overgaan, en dan zouden de valse profeten, die wellicht hier en daar willen
optreden, zeker geen zaken doen die hun zelfzucht zouden bevredigen.
[2] Maar Ik zeg jullie: het zou wel heel goed zijn als het zo ging; maar toch loopt
het niet op de manier zoals jullie nu heel goed bedoelen, -Ik zou de mensen dan
namelijk hun vrije wil moeten ontnemen en hen met de almacht van Mijn wil tot
louter machines moeten omvormen! En wat zouden de mensen daarmee winnen
voor het eeuwige heil en leven van hun zielen?
[3] Weten jullie dan nog niet dat alles wat onder de dwingende wet staat namelijk
de almacht van Mijn wil op zichzelf gericht en dood is? Ik heb jullie dat toch al zo
vaak zo grondig uitgelegd, en ondanks dat alles komen jullie toch in jullie oude
wereldse verstand terecht.
[4] Kijk, als Ik nu in deze tijd onmiddellijk duizendmaal duizend wetenschappers
van allerlei aard onder de mensen op zou wekken, die in alle dingen de zuiverste
wetenschap bezaten en ook volgens die wetenschap door en door ontwikkeld
waren, dan zouden die door de mensen van tegenwoordig nog meer vervolgd
worden dan jullie, die weldra de verspreiders van Mijn leer zullen zijn en vanwege
Mijn naam door de duistere wereldse mensen vervolgd zullen worden! Want de
kennis van de mensen, die -zoals reeds gezegd -voor meer dan driekwart met het
diepste bijgeloof vermengd is en waarmee de mensen zich hun materiële voordelen
verschaffen, is veel moeilijker te reinigen.
[5] Bij heel veel gelegenheden heb Ik jullie de verschillende dingen, verschijnselen
en gebeurtenissen goed, aanschouwelijk en grondig verklaard, zoals Ik dat ook
gedaan heb voor andere mensen die een goede wil en een ontvankelijk hart hadden,
Ik heb voor jullie ogen en oren de hele sterrenhemel zodanig onthuld, dat jullie nu
wel weten wat onze zon, de maan, de planeten en de talloze andere sterren zijn en
wat voor hoedanigheid ze hebben, en verscheidene ervan heb Ik jullie laten
bezichtigen door jullie innerlijke geestelijke ogen te openen; en zo bezitten jullie nu
in heel veel dingen al de zuiverste kennis.
[ 6] Maar ga het de blinde mensen maar eens leren op de manier waarop Ik jullie
heb onderricht, dan zullen jullie maar al te gauw ervaren hoe moeilijk mensen van
hun oude kennis en van ondoorzichtige vooroordelen af te brengen zijn!
[7] Bovendien zijn er ontelbare mensen die door hun zelfzuchtige priesters en
heersers dermate dom gemaakt zijn, dat ze zo'n verrijking van hun kennis als een
onvergeeflijk vergrijp tegen de goden zouden beschouwen en degene die hen tot
een vergrijp tegen hun goden verleidde, kwalijk zouden toetakelen.
[8] Om bij de mensen in de loop van de tijd een volledige reiniging van de
wetenschappen en de daaruit voortkomende toepassingen te bewerkstelligen, moet
hun eerst Mijn leer verkondigd zijn en moeten de vele afgoden samen met hun
priesters en tempels vernietigd worden.
[9] Als dat gebeurd is en Mijn evangelie aan de mensen verkondigd is, zij het ook
door vele valse profeten, dan zullen ze ook in staat zijn om hun weten schappen en
wat ze daarmee tot stand brengen geleidelijk aan te reinigen; en die zullen dan een
bliksem zijn, die van zonsopgang tot zonsondergang alles wat er op aarde is helder
verlicht. Onder 'zonsopgang' moet het geestelijke verstaan worden, onder
'zonsondergang' al het natuurlijke.
[10] Als jullie dit nu hebben begrepen, vraag dan niet weer of dit of dat niet nu al
mogelijk zou zijn!'
92 De wijsheid van Mozes en Jozua
[1] Toen de leerlingen, en natuurlijk ook de waard, de genezen knecht, de Farizeeër
en de schriftgeleerde deze woorden van Mij hadden gehoord, zei de schriftgeleerde:
'Uit deze woorden van U, Heer en Meester, heb ik afgeleid dat U Uw leerlingen
niet alleen het grote mysterie van het rijk Gods op aarde onder de mensen hebt
onthuld, maar ook het natuurrijk van deze aarde, van de maan, de zon en van de
sterren, en daarmee hebt U mij een nieuw bewijs gegeven dat U in Uw geest de
Schepper van dat alles moet zijn, want anders had U die eindeloos vele en
wonderbaarlijke dingen niet aan Uw leerlingen kunnen verklaren en ze zelfs
aanschouwelijk voor hen kunnen maken.
[2] Aangezien U dat nu voor Uw leerlingen hebt willen doen, die toch ook maar
joden en mensen zijn, zou U die wonderbaarlijke dingen niet ook voor ons heel in
het kort kunnen toelichten op zo'n manier, dat ook wij een duidelijker voorstelling
krijgen van wat wij over de maan, de zon en alle sterren, verduisteringen, de
schrikwekkende kometen en ook de vele vallende sterren moeten denken en
geloven? Want op dat gebied zijn wij er niet veel beter aan toe dan de heidenen.'
[3] Ik zei: 'Waarom hebben jullie het zesde en zevende boek van Mozes dan ook
verworpen en voor onecht verklaard en zelfs degene die het zou wagen te lezen,
met zware straffen bedreigd? Kijk, in die twee boeken heeft Mozes de gehele
natuurlijke schepping in duidelijke bewoordingen beschreven!'
[4] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester! Ik heb er wel eens over horen spreken,
maar er nog nooit een letter van onder ogen gekregen. Men zegt dat die boeken
zich ook niet meer in de tempel van Jeruzalem bevinden. Daarom vraag ik U nu om
ons die dingen, waar ik om gevraagd heb, zo beknopt mogelijk te beschrijven en te
verklaren, zodat wij dan ook weten wat ze zijn en hoe ze zijn ingericht.'
[5] Op dat verzoek van de schriftgeleerde beschreef Ik voor het viertal die dingen
zo beknopt mogelijk en op zo'n manier, dat ze goed konden begrijpen wat Ik
uitgelegd had.
[6] Na deze uitleg, die ruim een uur geduurd had, vroeg de schriftgeleerde Mij of
de aartsvaders daar ook al kennis van hadden gehad.
[7] Ik zei: ' Zeer zeker, en met name de oerbewoners van Egypte! Maar zoals de
mensen zich mettertijd door allerlei zonden steeds meer van de ene, eeuwig ware
God verwijderden en tot het blinde heidendom overgingen en duisterder werden, zo
ging ook die kennis te gronde, om plaats te maken voor de lege, dichterlijke
verhalen en fantasieën met allerlei onjuistheden.
[8] En zo ging de kennis van de aarde en de sterren verloren. Slechts bij enkele,
zeer weinige wijzen in een verborgen uithoek van de aarde bleef ze nog bestaan;
maar die durfden er bij de geheel verduisterde mensen niet mee voor de dag te
komen. En zo is die kennis zo goed als geheel verloren gegaan. Maar in de
toekomstige tijden zullen de mensen die weer krijgen, nog helderder dan in de
oertijd, en ze zullen alles berekenen; en dat zal bij de bliksem behoren, die oplicht
van zonsopgang tot zonsondergang.'
[9] De schriftgeleerde zei: 'Van wie hadden Mozes en Aäron die kennis eigenlijk?'
[10] Ik zei: 'Van de geest Gods! Hoewel Mozes als aangenomen zoon van de Farao
in de Egyptische mysteriën ingewijd was en ook van de oude sterrenkunde en
aardrijkskunde veel kennis had opgedaan, was dat toch maar nauwelijks een
druppel troebel water vergeleken bij de hele zee van zijn latere inzicht, die hem als
uitverkoren leider van het volk Israël door de geest Gods gegeven is, waardoor hij
pas een ware geleerde vanuit God werd.'
[11] De schriftgeleerde zei weer: 'Heer en Meester! Jozua, die ook een door God
uitverkoren leider van het volk Israël naar het Beloofde Land was moet van dat
alles, wat Mozes beschreven heeft, toch ook nauwkeurig op de hoogte zijn
geweest! Hoe kon hij dan voor Jericho tegen de zon zeggen: 'Zon, sta stil, tot ik alle
vijanden verslagen heb!', -en de zon schijnt aan zijn bevel gehoor te hebben
gegeven? Als hij dat tegen de aarde had gezegd, dan zou dat volgens wat U ons
zojuist hebt uitgelegd echt betekenis hebben gehad; nu we van U de ware stand van
zaken hebben gehoord, blijkt het bevel van Jozua aan de zon iets te zijn wat
duidelijk geen betekenis had, en het lijkt erop dat Jozua de ware stand van zaken
toch niet gekend heeft, als het zijn bedoeling was dat zijn bevel op het natuurlijke
niveau voltrok.'
[12] Ik zei: 'Jozua heeft dat weliswaar zo gezegd, echter niet tegen de natuurlijke
zon, maar tegen de geestelijke zon, die bestond uit de leer die Mozes van God had
gekregen. Die begon in het geloof en vertrouwen van het volk flink onder te gaan,
toen ze de grote overmacht van de vijand zagen. Jozua heeft toen met zijn krachtige
uitroep niets anders tegen het moedeloze en in alle toonaarden morrende volk
willen zeggen dan: 'Blijf toch geloven en vertrouwen, tot jullie weldra de machtig
lijkende vijand volkomen verslagen voor je zullen zien! Dan kunnen jullie met mij
het land, waar melk en honing vloeien, innemen of weer naar de woestijn
terugkeren!'
[13] Daardoor vatte het volk weer moed in vol geloof en vertrouwen op God, die de
ware zon van de ziel en haar geest in de hemel en op aarde is, was en zal zijn. En
kijk, die door Jozua aangesproken zon bleef staan in het geloof en vertrouwen van
het volk, verlichtte het en gaf het moed, inzicht en kracht, en de vijand werd geheel
en al vernietigd op de hoer Rachab na, die de afgezanten van Jozua barmhartigheid
bewees. - Heb je dat nu begrepen?'
93 Over de wetenschap der overeenstemmingen
[1] De schriftgeleerde zei: 'Ja, Heer en Meester, dat hebben wij nu allemaal zo goed
begrepen, dat wij nu inzien dat Jozua aan zijn geweldige uitroep onmogelijk een
andere betekenis had kunnen verbinden; maar waarom begrepen wij dat zojuist dan
niet?'
[2] Ik zei: 'Omdat reeds vóór de Babylonische gevangenschap de oude innerlijke
wetenschap der overeenstemmingen geheel en al van jullie geweken is; want die
wetenschap is alleen toegankelijk voor en eigen aan die mensen, die nooit zijn gaan
wankelen en zwak zijn geworden in het ware geloof en vertrouwen in de ene, ware
God, Hem als de Vader altijd boven alles en hun naaste als zichzelf liefgehad
hebben.
[3] Want die wetenschap is immers het innerlijke schrift en de innerlijke taal van de
ziel en van de geest in de ziel. Wie die taal is verloren, kan de Schrift onmogelijk
begrijpen, en haar taal komt hem in zijn dode wereldse licht voor als dwaasheid;
want de levensomstandigheden van de geest en van de ziel zijn van een heel andere
aard dan die van het lichaam.
[4] Zo heeft ook het horen, zien, voelen, denken, spreken en het schrijven van de
geest een heel ander karakter dan hier onder de mensen in de natuurlijke wereld, en
daarom kan datgene wat een geest doet en zegt, alleen langs de weg van de aloude
wetenschap der overeenstemmingen aan de natuurlijke mensen duidelijk gemaakt
worden.
[5] Als deze wetenschap door hun eigen schuld verloren is gegaan voor de mensen
hebben zij voor zichzelf het omgaan met de geesten van alle regionen en alle
hemelen onmogelijk gemaakt en daarom kunnen ze het geestelijke in de Schrift niet
meer vatten en begrijpen. Ze lezen de geschreven woorden volgens de blind
aangeleerde klank van de dode letter, en kunnen niet eens begrijpen en zich ervan
bewust worden dat de letter dood is en niemand tot leven kan wekken, maar dat het
alleen de inwendig verborgen betekenis is, die, aangezien die zelf leven is, alles
levend maakt.
[6] Als jullie dat nu begrijpen, moet je er vooral naar streven om het rijk Gods in
jezelf levend en volop actief te laten worden, dan zullen jullie ook weer de
genoemde wetenschap der overeenstemmingen tussen materie en geest verkrijgen,
anders zullen jullie nooit Mozes of een andere profeet in de diepte van de levende
waarheid kunnen begrijpen, en daardoor in jezelf genoodzaakt zijn om tot ongeloof,
allerlei twijfels en zonden te vervallen. Want als een blinde op een weg loopt waar
een heleboel stenen liggen, zal hij dan kunnen voorkomen dat hij onder het lopen
nu eens tegen de ene en dan weer tegen de andere steen stoot en daarbij heel vaak
valt? En als er onderweg ergens een afgrond opdoemt, hoe zal hij zichzelf ervoor
hoeden dat hij er niet bij de volgende stap in stort en daar onvermijdelijk de dood
vindt?
[7] Streef er dus vooral naar dat jullie zo spoedig mogelijk in de geest worden
wedergeboren en ziende worden, anders zullen jullie niet ontkomen aan duizend
gevaren, die op jullie loeren en jullie dreigen te verslinden!'
[8] Daarop zei de schriftgeleerde: '0 Heer en Meester, Uw wijsheid is onmetelijk,
en vergeleken bij U zijn wij mensen zo blind als een steen! Nu zie ik pas duidelijk
in wat de reden is van het algehele verval van geloof en vertrouwen in God, en ik
zie ook in dat het in de toekomst met deze licht en levensleer van U precies zo zal
gaan als nu met de leer van Mozes en de profeten, en dat Uw liefde en erbarmen U
er werkelijk weer toe zullen brengen opnieuw op deze aarde tot de mensen te
komen. Nu is het alleen de vraag of U weer zoals deze keer of misschien op een
andere, alleen aan U bekende manier zult wederkomen! Zou U ons dat niet nader
willen aanduiden?'
[9] Ik zei: 'Ik heb het jullie toch al duidelijk genoeg laten zien, hoe en op welke
manier Ik weer op deze aarde tot de mensen zal komen. Hoe kun je Mij nu weer
hetzelfde vragen?'
[10] De schriftgeleerde zei: 'Het is waar, Heer en Meester, dat U ons dat al hebt
gezegd - als ik nu de wetenschap der overeenstemmingen al bezat, zou ik de
betekenis van Uw woorden ook helemaal begrepen hebben; maar ik beheers die
wetenschap nog geenszins en daarom is niet alles mij duidelijk wat U over Uw
wederkomst hebt gezegd.
[11] Kijk, het gaat er bij mijn vraag nu voornamelijk om, of U net als nu weer als
een mens van vlees en bloed, geboren uit een reine vrouw, zult wederkomen of
ongeboren, meer als geest en toch ook zichtbare mens, en waar, en bij welk volk!
[12] Voor Uw ondoorgrondelijke wijsheid is dat natuurlijk een heel domme vraag
van mij; maar ik ben immers pas sinds een paar uur een bekeerd mens, en daarom
valt het mij niet kwalijk te nemen als ik U nog met allerlei domme vragen lastig
val.'
94 De wederkomst van de Heer
[1] Ik zei: 'Zo dom zijn jouw vragen niet, en je hebt het volste recht om te vragen
wat je niet weet; en Ik heb natuurlijk het recht omjou te antwoorden op de manier
die Ik voor jou en voor de anderen zinvol vind. Maar omdat je het nu al hebt
gevraagd, zal Ik je ook antwoord geven, dus luister!
[2] Bij Mijn tweede wederkomst zal Ik niet weer ergens als een kind uit een vrouw
geboren worden; want dit lichaam blijft verheerlijkt, zoals Ik als geest in
eeuwigheid en derhalve heb Ik nooit meer een tweede lichaam nodig zoals jij dat
bedoelde.
[3] Eerst zal Ik onzichtbaar komen in de wolken des hemels, wat zoveel wil zeggen
als: eerst zal ik beginnen de mensen te benaderen door waarachtige zieners, wijzen
en nieuw opgewekte profeten, en in die tijd zullen ook vrouwen profeteren en
jongemannen heldere dromen hebben, waardoor ze de mensen Mijn komst zullen
verkondigen, en velen zullen daarnaar luisteren en hun leven beteren; maar de
wereld zal hen voor waanzinnige fantasten uitmaken en hen niet geloven, zoals dat
ook bij de profeten het geval was.
[4] Zo zal Ik ook van tijd tot tijd mensen opwekken aan wie Ik alles wat er nu
tijdens Mijn aanwezigheid is, gebeurt en gesproken wordt, via hun hart in de pen
zal geven; wat dan slechts eenmaal geschreven is zal op een speciale vernuftige
manier, die de mensen van die tijd goed zullen kennen, in de korte tijd van enkele
weken en dagen in vele duizenden gelijkluidende exemplaren vermenigvuldigd en
zo onder de mensen gebracht kunnen worden. En aangezien de mensen in die tijd
vrijwel algemeen de kunst van het lezen en schrijven zullen beheersen, zullen zij
die nieuwe boeken ook zelf kunnen lezen en begrijpen.
[5] Met die manier van verspreiden zal Mijn leer, die weer nieuw en rein vanuit de
hemelen wordt gegeven, veel sneller en doeltreffender bij alle mensen op de hele
aarde gebracht kunnen worden dan zoals nu door boodschappers in Mijn naam van
mond tot mond.
[6] Als Mijn leer op die manier onder de mensen gebracht zal zijn die van goede
wil zijn en een levend geloof zullen hebben, en minstens eenderde deel van de
mensen die vernomen zullen hebben, zal Ik ook hier en daar persoonlijk en
lichamelijk zichtbaar* (* In het verheerlijkte geestelijk lichaam; zie vers 2) tot
diegenen komen die Mij het meest liefhebben en het grootste verlangen naar Mijn
wederkomst en ook het volle en levende geloof daarvoor zullen hebben.
[7] En Ik zal Zelf gemeenten uit hen vormen, waar geen wereldse macht meer
verzet en weerstand tegen zal kunnen bieden; want Ik zal hun legeraanvoerder en
hun eeuwig onoverwinnelijke held zijn en alle dode en blinde wereldse mensen
richten. En zo zal Ik de aarde van haar oude vuil reinigen.
[8] Ten tijde van die nieuwe zieners en profeten zal er echter grote ellende en nood
onder de mensen zijn, zoals er op deze aarde nog nooit geweest is; maar vanwege
Mijn uitverkorenen in die tijd zal die maar een korte tijd duren, opdat hun
zaligwording geen schade zal lijden.
[9] Maar in dit land, waar Ik nu al als een misdadiger van het ene dorp naar het
andere door de Joden van de tempel achtervolgd word en dat in die tijd door
duistere heidenen vertrapt wordt, zal Ik persoonlijk niet weer het eerst optreden,
onderrichten en de zwakken troosten. Maar in de landen van een ander werelddeel,
die nu door heidenen bewoond worden, zal Ik een nieuw rijk stichten - een rijk van
vrede, van eendracht, van liefde en van voortdurend levend geloof; vrees voor de
dood van het lichaam zal niet meer bestaan onder de mensen die in Mijn licht
wandelen en steeds in verbinding zullen staan met de engelen van de hemel en met
hen zullen omgaan. - Hier heb je nu een echt antwoord op je vraag.'
[10] De schriftgeleerde zei: 'Zal Azië, de oude wieg van de mensen en van vele
zegeningen van God, dus niet meer het geluk hebben om U bij Uw wederkomst op
deze aarde te zien of te horen? Dat is werkelijk geen blijde tijding voor dit
werelddeel.'
[11] Ik zei: 'De aarde. Behoort Mij overal toe, en Ik weet op welke plaats Mijn
wederkomst het nuttigst zal zijn voor de hele aarde! In die tijd zullen de mensen
echter van het ene einde der aarde naar het andere met elkaar in verbinding kunnen
treden, en wel zo snel als een bliksem uit een wolk schiet" en door gebruik.te
maken van de in vuur en water gebonden geesten zullen de mensen via ijzeren
wegen de grootste afstanden op aarde rijdend kunnen afleggen, en wel sneller dan
de hevigste storm van het ene einde van de aarde naar het andere jaagt, en de
schepen zullen met behulp van diezelfde krachten binnen veel kortere tijd over de
grote oceaan varen dan nu de Romeinen van Rome naar Egypte. Dan zal ook het
bericht van Mijn persoonlijke wederkomst gemakkelijk binnen zeer korte tijd over
de hele aarde verspreid kunnen worden, en dus ook naar Azië.
[12] Maar dan is opnieuw de vraag: zal dat bericht bij de blinde en dove heidenen
van dat werelddeel ook geloof vinden?
[13] Ik denk en zeg, dat dat waarschijnlijk pas het geval zal zijn wanneer het door
een groot wereldgericht gelouterd zal worden!
[14] Er is een groot land ver in het westen, dat aan alle kanten door de grote
wereldoceaan omspoeld wordt en nergens over zee verbinding heeft met de oude
wereld. Uitgaande van dat land zullen de mensen eerst grote dingen vernemen, en
die zullen ook in het westen van Europa opduiken, en daaruit zal een helder stralen
en wederstralen ontstaan. De lichten der hemelen zullen elkaar ontmoeten,
herkennen en elkaar ondersteunen.
[15] Uit die lichten zal de zon van het leven zich ontwikkelen, dus het nieuwe,
volmaakte Jeruzalem, en in die zon zal Ik op deze aarde wederkomen. En nu is het
meer dan genoeg geweest over wat er later zal gebeuren!'
[16] Hierop keken zelfs Mijn leerlingen heel verwonderd en zeiden onder elkaar:
'Zo duidelijk en uitvoerig heeft Hij nog nooit over Zijn toekomstige wederkomst
gesproken! Gelukkig zullen de mensen zijn die in die tijd daar zullen leven waar
Hij met alle volheid van Zijn genade zal wederkomen maar ongelukkig diegenen
die niet in Hem zullen geloven en misschien net als de Farizeeën nu tegen Hem
zullen opstaan en Hem naar het leven staan, zich tegen Hem verzetten en hun
heidendom willen beschermen. Want zoals Hij al verschillende keren en op de
Olijfberg door tekenen aan de hemel heeft getoond, zal Hij hun als een
onverbiddelijke rechter tegemoet treden en hun in de hel hun loon geven.'
[17] Ik zei: 'Ja, ja, daarmee hebben jullie nu de waarheid gesproken! En Ik zeg
jullie: waarlijk, waarlijk, deze zichtbare hemel en deze aarde zullen na het juiste
tijdsverloop ook vergaan; maar de woorden die Ik tot jullie heb gesproken zullen
niet vergaan!'
95 Het middagmaal
[1] Tijdens dit gesprek van ons was het al bijna middag geworden, en Ik zei tegen
de leerlingen: 'jullie kunnen je nu klaarmaken om te vertrekken; want wij hebben
vandaag nog een lange weg te gaan!'
[2] Maar de waard zei: 'O Heer en Meester, U zult toch wel het middagmaal, dat nu
weldra helemaal gereed zal zijn, samen met Uw leerlingen bij mij willen
gebruiken?'
[3] ook de Farizeeër en de schriftgeleerde vroegen Mij dat.
[4] En Ik zei tegen de laatste: 'Vriend, kijk eens naar buiten, hoe je metgezellen met
de hulp van vele gehuurde arbeiders daar in het puin van de afgebrande synagoge
bezig zijn om hun gevonden schatten bij elkaar te zoeken en naar een veilige
bewaarplaats brengen. Zou je niet meehelpen?'
[5] De schriftgeleerde zei: 'O Heer en Meester, ik heb hier de eindeloos veel betere
schat gevonden en zal mij er voortaan wel wijselijk voor hoeden om te dicht bij de
wereldse schatten te komen; want als ik dat zou doen, zou hetgeen ik vannacht heb
gedroomd wel eens volledig en echt aan mij bewaarheid kunnen worden. Laat die
wereldse lieden dus maar zoeken in de resten van de brand zoveel ze willen, ook al
zouden ze zich mijn deel toe eigenen; mij is Uw aanwezigheid nu eindeloos veel
liever dan alle schatten der aarde. Wees daarom toch zo genadig om alleen maar tot
na de middag hier te blijven!'
[6] Ik zei: 'Uit liefde voor jullie, omdat ook jullie Mij liefhebben, zal Ik hier nog tot
na de middag blijven! Maar hou steeds je droom in gedachten en blijf trouw aan je
voornemen; dan zul je weldra in een helderder licht wandelen! Watje echter van je
aardse schatten nog zult vinden, neem dat en verdeel alles onder de armen, dan zal
Ik je in ruil daarvoor een andere schat uit de hemelen schenken! Aan wie in Mijn
naam veel geeft, zal ook Ik veel geven; maar aan wie in Mijn naam alles geeft, zal
ook Ik alles geven voor de eeuwigheid!'
[7] Na deze woorden van Mij zeiden de waard en de Farizeeër: 'Heer en Meester,
waarom zei U dat niet ook tegen ons?'
[8] Ik zei: 'jullie weten toch al wat je te doen staat! Wie de goede wil heeft, heeft
ook het werk al voor zich. Als jullie voor de armen goede huisvaders zijn, dan doen
jullie al evenveel als wanneer jullie alles hadden weggegeven, en Mijn zegen voor
jullie zal niet achterwege blijven. Denk vooral aan de arme weduwen en wezen,
dan zal Ik aan jullie denken en jullie niet als wezen op deze aarde achterlaten, maar
voortaan in de geest bij jullie blijven! Maar ga nu eens kijken, waard, hoe het met
het middagmaal staat!'
[9] Daarop ging de waard snel naar de keuken om te kijken hoe het met de
bereiding van het middagmaal stond. Die was al een heel eind gevorderd, en de
waard haastte zich dan ook om de tafel opnieuw te dekken.
[10] Maar Ik zei: 'Laat dat maar - deze schalen, die nog sinds het ochtendmaal op
tafel staan, zijn nog niet zo onrein geworden dat men daar het middageten niet uit
zou kunnen eten; wat voor Mij rein is, moet ook voor jullie rein zijn!'
[11] De waard nam echter toch schone doeken en maakte de volkomen lege schalen
schoon; want Mijn leerlingen verstonden heel goed de kunst om schalen helemaal
leeg te maken. Daarop namen de waard en zijn bedienden de schoongemaakte
schalen, liepen ermee naar de keuken en brachten toen een groot aantal goed
bereide vissen, alsook brood en verscheidene karaffen vol wonderwijn; en wij
begonnen dan ook onmiddellijk het maal tot ons te nemen.
[12] Tijdens het eten werd er nog over veel dingen gesproken die ook al bij andere
gelegenheden besproken zijn en daarom - NOTA BENE - niet nog eens verteld
hoeven te worden.
[13] Toen wij klaar waren met het eten, kwamen er twee van de Farizeeën de
eetzaal binnen, die de hele ochtend hun schatten uit de resten van de brand hadden
gezocht en naar een veilige bewaarplaats hadden gebracht.
[14] Zij verbaasden zich zeer toen ze de ene Farizeeër en zelfs de schriftgeleerde
heel welgemoed aan onze tafel zagen eten, en ze zeiden tegen de laatstgenoemde
(de Farizeeën): 'O, jullie maken het je wel erg gemakkelijk! Wij werken de hele
ochtend buiten om nog iets van de door het vuur vernietigde kostbare schatten te
vinden en in veilige bewaring te stellen, en jullie doen je tegoed zonder je om ons
te bekommeren! Wat is dat voor een gedrag van jullie ?'
[15] De schriftgeleerde werd heel boos over die opmerking en zei: 'Luister! Ten
eerste hebben wij datgene wat wij het onze mochten noemen allang helemaal in
orde, en wij zien nu absoluut niet in waarom wij jullie hadden moeten helpen met
het zoeken en op orde brengen van jullie eigendommen, aangezien jullie ook nog
nooit op het idee gekomen zijn om ons ergens mee te helpen. En ten tweede hebben
wij bij deze gelegenheid bovendien een heel andere schat ontdekt en gevonden, die
ons nu eindeloos veelliever is dan al jullie bij elkaar geschraapte goud en zilver;
maar jullie zullen waarschijnlijk wel nooit bezitters van die schat worden. En ten
derde hebben wij hier een echte levenswijn te drinken gekregen, zoals jullie
verlekkerde kelen waarschijnlijk nooit te proeven zullen krijgen! En zo zijn wij nu
beiden in alle opzichten heel goed voorzien en hoeven jullie daar geen
verantwoording over af te leggen. Als jullie mij begrepen hebben, kunnen jullie je
gauw weer omdraaien en teruggaan naar waar jullie werkelijk totaal ongenodigd
vandaan zijn gekomen!'
[16] Toen de twee Farizeeën op het punt stonden hem vanwege dit antwoord eens
stevig van repliek te dienen stond de waard op, die als Samaritaan en Romeins
burger altijd korte metten maakte met de Farizeeën, en zei: 'Hier ben ik naar aardse
maatstaven nog de baas, en iedere vreedzame gast is mij lief, waardevol en
dierbaar, of hij nu een heiden dan wel een jood is; want een heiden heeft zichzelf
niet tot heiden en een jood zichzelf waarlijk niet tot jood gemaakt. Maar als er
zulke ruziezoekers over de drempel van mijn huis komen, is er niet erg veel voor
nodig om te zorgen dat ik gebruik maak van mijn aloude huisrecht! Als jullie iets
willen eten en drinken, ga dan naar jullie gewone eetkamer en bestel wat jullie
willen, dan zal het verlangde jullie ook zo snel mogelijk gebracht worden. Maar
hier hebben jullie niets te doen, niets te zeggen en niets te maken; want dit is geen
Joodse, maar een Romeinse herberg, waar alle reizigers gelijk behandeld en
bediend worden.'
96 Het vertrek naar Kana
[1] Toen de twee de waard zo hoorden spreken, brachten ze daar niet veel meer
tegenin, maar keerden ons snel de rug toe en gingen naar hun eetkamer, waar ook al
een paar anderen op hen wachtten.
[2] Daar vertelden ze hoe ze door de schriftgeleerde en met name door de waard
behandeld waren.
[3] Hun metgezellen zeiden: 'De waard kennen we al heel lang als heel trots en
eigenzinnig, en we trekken ons van zijn aangeboren grofheid dan ook niets aan. Wij
zijn alleen maar blij dat wij onze goede dingen van waarde voor het grootste deel
hebben gevonden en naar een goede bewaarplaats hebben gebracht; we kunnen het
er nu wel van nemen.
[4] Maar toch is het wel eigenaardig dat de schatten van een van ons en ook van de
schriftgeleerde, die zich het meeste naar die Nazarener richtten, ongedeerd zijn
gebleven en van de Farizeeër Joram zelfs zijn woning! Ook de woning van de
schriftgeleerde is slechts in zoverre beschadigd, dat het plafond hier en daar
doorgebrand lijkt te zijn; de deur naar zijn woonkamer lijkt echter van het vuur
weinig geleden te hebben, dus zullen ook zijn schatten zeker minder hebben
geleden!'
[5] Een ander zei: 'Hoe het ook zij, over een paar maanden is onze synagoge wel
weer helemaal in orde, en wij hebben nog meer dan genoeg om te leven. Laten we
nu dus maar geen afbreuk doen aan ons genoegen door zulke bijkomstigheden!'
[6] Daarop bestelden ze vissen en lamsvlees, ongezuurd brood en wijn, die een
echte Jood mag drinken -dat kregen ze dan ook direct en ze deden zich daar
onbezorgd te goed aan.
[7] Wij waren nu ook klaar met onze maaltijd en de waard vroeg MIJ of hij
misschien toch teveel tegen de twee Farizeeën had gezegd.
[8] Ik zei: 'Maak je daar maar geen zorgen om; want ze hebben een sterke maag en
kunnen veel verdragen, als het er maar niet naar uitziet dat ze. tekort komen! Als
deze twee hier, die Ik nu al tot de Mijnen reken, verstandig zijn, kan het hun lukken
om ook de anderen aan hun kant te krijgen.
[9] Maar nu is het echt tijd geworden dat Ik met Mijn leerlingen verder moet
reizen. want Ik zie waar Ik weldra moet aankomen. Jullie moeten daar met
verdrietig om worden, want Ik verlaat jullie alleen maar wat Mijn zichtbare lichaam
betreft; met Mijn alom werkzame geest blijf Ik echter bij jullie, zoals bij iedereen
die in Mij gelooft, Mij liefheeft en volgens de leer die hij ontvangen heeft leeft en
handelt. Als jullie nog een of andere twijfel in jullie hart bespeuren, wend je dan in
je hart maar tot Mij, dan zal Ik jullie het antwoord op de tong leggen. Blijf dus in
Mij, dan zal Ik in jullie blijven!'
[10] Hierop beloofden allen Mij plechtig dat ze tot aan hun aardse levenseinde Mijn
leer trouw in praktijk zouden brengen, Mij in hun hart zouden bewaren en tegen
iedere vijandige benadering en boosaardige vervolging verdedigen.
[11] Daarop stond Ik snel op met Mijn leerlingen en reisde langs de geheime weg
verder naar Kana. Om geen opzien te baren wilde Ik niet door het marktplaatsje
reizen, want de vrouw wachtte nog steeds op Mij, om in Mij degene te zien die haar
dochter 's morgens ziende had gemaakt.
[12] De vrouw had weliswaar reeds de hele ochtend bij verscheidene huizen
navraag gedaan, maar kon nergens iets over Mij te weten komen; ze was zodoende
met het meisje op het plein op de uitkijk gaan staan, maar natuurlijk zonder
resultaat. De waard trof de vrouwechter samen met het meisje, nam hen allebei op
in zijn huis en verzorgde hen uitstekend. Het meisje diende hem in het dorp tot een
afdoende bewijs van wat Ik in het dorp had bewerkstelligd; want van de tien
gereinigde melaatsen was er allang, zoals men zegt, geen spoor meer te bekennen,
en de genezen opperknecht van de waard kon als genezen jichtlijder tegenover de
werelds ingestelde mensen ook niet gelden als een bijzonder bewijs van Mijn
kracht om wonderen te doen, omdat er toch gevallen waren geweest waarbij
dergelijke jichtlijders tenslotte ook genezen waren door goede geneesmiddelen,
waaraan destijds minder gebrek was dan -NOTA BENE - in deze tijd.
[13] Maar een blindgeboren meisje, dat als zodanig in de hele streek maar al te
goed bekend was, legde veel meer gewicht in de schaal; en zo hadden de waard,
Joram en de schriftgeleerde dit meisje samen met haar moeder liever als bewijs van
Mijn goddelijke macht dan alle andere tekenen, waar ze wel over konden praten,
maar waarvoor ze geen tastbaar bewijs meer konden leveren.
[14] Aan dit meisje, dat tevens heel mooi was om te zien viel tien jaar later nog een
ongewoon aards geluk ten deel. Want de vrouw van de bekende Kado in Jericho
was gestorven; hij kwam in deze streek, leerde haar kennen en nam haar uit liefde
voor Mij tot zijn tweede vrouw. En zo heeft Mijn genade, als die iemand ten deel
valt, ook in aards opzicht steeds goede gevolgen.
[15] Joram, de als eerste bekeerde Farizeeër en de schriftgeleerde, die Boz heette,
hadden de andere Farizeeën binnen korte tijd aan hun goede kant gebracht, waar
het genezen meisje en later vriend Kado natuurlijk heel veel aan bijgedragen
hebben.
[16] Hiermee zullen we het verhaal over dit marktplaatsje als geheel beëindigd
beschouwen en nu weer naar onszelf terugkeren en zien, hoe het ons op onze
verdere reis naar Kana is vergaan!
De Heer in Kana
97 In de herberg te Kana
[1] Vanaf het nu wel heel bekende marktplaatsje was het nog een heel lange weg.
Een goede wandelaar zou die nauwelijks in een volle dag hebben kunnen afleggen;
maar door op onze vaak wonderbaarlijke manier te reizen, hadden wij er slechts
drie uur voor nodig. Tegen de avond kwamen we zo in Kana aan en namen daar
onze intrek bij dezelfde waard, bij wie Ik op een bruiloft op verzoek van Maria die
mij gebaard had, voor de eerste keer openlijk water in wijn veranderd had.
[2] Toen de waard Mij in het oog kreeg, was hij bijna buiten zichzelf van
blijdschap en maakte Mij een regelrecht verwijt vanwege het feit dat Ik Mij al
zolang niet bij hem had laten zien.
[3] Maar Ik zei tegen hem: 'Omdat er met en bij jullie allen, die hier wonen, geen
nood is geweest, ben Ik ook niet in deze streek gekomen; maar nu is er bij jullie
sprake van een klein beetje nood en Ik ben dus op het juiste moment gekomen om
jullie allemaal te helpen.'
[4] De waard zei: 'O beste Heer en Meester, die nood duurt bij mij al meer dan een
jaar, en ik heb mij al verscheidene keren deels in mijn hart tot U gewend en deels
heb ik dringend naar U geïnformeerd bij Uw broeders en bij Uw moeder, die
tegenwoordig meestal in Kis verblijft; maar U leek de vrome wensen van mijn hart
niet te horen en ook kon ik niet te weten komen waar U wellicht verbleef, en zo
moest ik dan de grote nood van mijn huis in de naam van de almachtige God tot nu
toe kalm verdragen. Ik ken weliswaar de reden niet waarom ik door God de Heer
zo hard bezocht ben; maar nu vraag ik U, beste, goede Heiland, om mij te willen
helpen.
[5] Mijn vrouw wordt door jicht geplaagd en de kinderen lijden aan kwaadaardige
koortsen, twee van mijn beste en meest trouwe knechten liggen al meer dan een
half jaar te bed met een kwaadaardige melaatsheid, en ik moet het werk in mijn
bedrijf grotendeels door vreemde arbeiders tegen een hoog loon laten uitvoeren. En
dat mag je toch wel nood noemen, temeer daar ook ikzelf niet meer tot de gezonde
mensen gerekend kan worden!
[6] O beste Heer en Meester, sinds U bij een bruiloft, die hier gevierd werd, op
verzoek van Uw moeder een eerste teken hebt gedaan, is het in mijn huis totaal
anders geworden! Als U mij niet wilt helpen, ga ik binnenkort zowel in geestelijk
als in aards opzicht te gronde!'
[7] Ik zei: 'Ik wist wel dat bij jou de nood hoog is geworden, en aangezien Ik je
veelvuldige smeken om hulp wel gehoord heb en de nood bij jou een zeer hoge
graad heeft bereikt, ben Ik nu dan ook gekomen om je de juiste hulp te brengen. Ik
had ook wel eerder naar je toe kunnen komen, maar toen ontbrak het je nog sterk
aan levend geloof en vertrouwen; maar pas toen je bij Kisjonah in Kis kwam kreeg
je het juiste licht over Mij en kwam je tot het juiste geloof en vertrouwen in Mij, en
daarom ben Ik dus ook gekomen om je alle hulp te brengen. En zo wil Ik nu dat
iedereen, die in jouw huis ziek is, inclusief jijzelf, zo gezond is alsof niemand ooit
iets gemankeerd heeft. Ga nu maar naar al je zieken, en zeg het tegen hen!'
[8] Toen haastte de waard zich naar alle zieken en trof hen volkomen gezond aan,
zodat ze van hun bedden opstonden, schone kleren aantrokken, naar Mij
toekwamen en Mij bedankten.
[9] omdat het al avond begon te worden en flink begon te schemeren, zei Ik tegen
de van blijdschap huilende waard: 'Aangezien de nood in je huis nu verholpen is en
Ik vannacht in jouw huis zal blijven, zorg er dan nu voor dat Ik en Mijn leerlingen
een avondmaal krijgen. Laat vissen voor ons klaarmaken en daarna wat brood en
wijn op tafel zetten!'
[10] Toen de waard die wens van Mij had gehoord, ging iedereen vol blijdschap
aan het werk om aan Mijn wens te voldoen. Het duurde nauwelijks een heel uur
voor het avondmaal bereid was; het werd op tafel gezet en Ik zei tegen de waard:
'Kijk, daar is nog een tafel! Laat allen die genezen zijn nu aan die tafel gaan zitten
en eten wat wij eten, ieder naar zijn behoefte, en ze moeten ook wijn drinken en
brood eten, opdat ze weer flink sterk worden!'
[11] Toen Ik dat had gezegd, vielen alle genezenen voor Mij op hun knieën en
zeiden: 'O Heer, zo'n genade zijn wij niet waardig! Daarom zouden wij liever in
onze keuken aan onze oude tafel voor de bedienden een sober avondmaal eten;
maar niet onze, maar Uw enig heilige wil geschiede!'
[12] Ik zei: 'Luister,jullie terechte deemoed en bescheidenheid bevalt Mij en is goed
voor jullie ziel; maar blijf desondanks hier! Want jullie hebben met geduld en in
volkomen overgave aan Gods wil veel geleden en je zodoende ware helden in
geloof en vertrouwen op God betoond en daarom zijn jullie ook waardig om je als
begenadigden van de Heer in Zijn onmiddellijke nabijheid te sterken; ga nu dus
maar welgemoed aan die tafel zitten, en eet en drink wat voor jullie op tafel wordt
gezet!'
[13] Toen de genezenen dat van Mij hadden gehoord, met uitzondering van de
vrouw, die in de keuken bezig was, stonden ze vol eerbied op, bedankten Mij en
gingen rustig naar hun tafel, die net als de onze reeds vol stond met spijzen, wijn en
brood. Daarop begonnen we onmiddellijk te eten en de heel zuivere en goede wijn
te drinken, en de genezenen deden dat ook.
[14] Wij aten en dronken nu welgemoed en Mijn leerlingen gaven het werkelijk
zeer vrome gezelschap heel veel ten beste van wat wij allemaal hadden
meegemaakt op onze tochten kriskras door het land. Dat deed ons kleine
gezelschap buitengewoon veel plezier, en er werd daarbij van beide kanten veel
gesproken over wat hun gemoederen bezighield, waarbij men ook vaak moest
huilen.
[15] Maar het was in zekere zin opvallend dat onze Judas Iskariot, die we reeds
maar al te goed kennen, opeens behoorlijk tegendraadse opmerkingen begon te
maken.
98 De waard en Judas Iskariot
[1] De waard zei tegen hem (NOTA BENE: Ik zal dit aan jullie Nieuw Salemieten
iets uitvoeriger meedelen): 'Vriend, je bent een leerling van de Heer en bent van
beroep, voorzover ik je van je steeds uiterst slechte aardewerkproducten maar al te
goed ken, niets anders dan een pottenbakker! Maar hoe jij in het gezelschap van
deze Heer en Meester terecht bent gekomen, dus zo goed als in het meest
volmaakte gezelschap van God de Heer, daarop zou ook de aartsengel Michaël ons
zelfs het antwoord schuldig blijven!'
[2] Judas Iskariot zei: 'Ja, vriend, je hebt gelijk dat je zulke woorden tot mij richt!
Ik ben weliswaar pottenbakker, maar echt niet onervaren in de Schrift! Mozes en de
profeten ken ik dankzij een schriftgeleerde op m'n duimpje, en ik weet heel goed in
wiens gezelschap ik mij bevind. Ik reis echt niet mee om iets werelds te verdienen wat bij de heersende wereldse omstandigheden toch iedereen toegestaan zou
moeten zijn -maar alleen om te zien of de profeet Jesaja in zijn voorspellingen geen
onwaarheid heeft gesproken en geschreven! Want hoewel ik wat mijn vak betreft
pottenbakker ben, ben ik ook een kenner van de Schrift en ik heb op grond van
mijn steeds meer stille waarnemingen aan deze ware Godmens alles volkomen
waar bevestigd gezien, wat de genoemde profeet en ook de andere profeten van
Hem hebben voorspeld.
[3] Maar ik heb ook een goed geheugen en weet elke voorspelling die de Heer
reeds bij verschillende gelegenheden ten nadele van mij heeft gedaan. Kortom -ik
ben een duivel in het gezelschap van de leerlingen van de Heer, die ik in weerwil
van al het andere ook als zodanig erken; want de tekenen die Hij doet, heeft nog
nooit een natuurlijk mens gedaan. Maar als ik dat evenals alle anderen erken en
vast geloof, vraag ik: 'Waarom ben ik dan een duivel?'
[4] Goed, als ik er een ben, dan ben ik er een en moet ik er ook een zijn! Maar als je
nu eenmaal iets moet zijn wat je in feite nooit hebt willen zijn ben ik dan wel de
schuld van alles? Kortom, het wordt me nu plotseling al te bont! In ben nu evenals
alle anderen al bijna tweeënhalf jaar een van de eerste leerlingen van de Heer - en
ik moet een duivel van de hel worden! Nee, dat gebeurt absoluut niet; want ik weet
nu wel wat ter wereld ik moet doen om geen duivel te worden.
[5] Ja, in de tijd dat de Heer mij zo'n getuigenis gaf, was ik dat in Zijn ogen ook;
want Hij alleen onderzoekt hart en nieren van de mens. Hij wist dus ook hoe het er
met mij voor stond, en Hij zal ook weten hoe het er nu met mij voor staat.Als ik
niet deug in Zijn gezelschap, heeft Hij ook meer dan genoeg macht om mij op
staande voet te verwijderen. Hij alleen is de Heer en kan doen wat Hij wil, en
niemand kan tegen Hem zeggen: 'Heer, waarom doet U dat?'; maar door iemand die
helemaal mijn gelijke is laat ik mij echt niet graag terechtwijzen! Want ieder mens
heeft zijn zwakheden en heeft genoeg met zichzelf te stellen om in de juiste orde te
komen, en zolang hij nog met zijn eigen zwakheden te kampen heeft, moet hij zijn
naaste met rust laten en zich niet vrolijk maken over diens gebreken, hem niet in
het bijzijn van iedereen kleineren.
[6] Ik ken Mozes en de profeten en ken nu ook de leer van de Heer, waarin alles
wordt bevestigd wat alle profeten vanaf Adam, Sehel en Henoch hebben voorspeld
over Degene die nu onder ons is -en ik weet dus ook wat ik moet doen en laten. Ik
zou alleen willen weten waarom ik onder ons leerlingen van de Heer steeds als de
minste met onvriendelijke ogen wordt bekeken, alsof ik in de volle betekenis van
het woord een duivel onder hen zou zijn!'
[7] Nu zei de waard: 'Vriend, je hebt je nu alleen maar zo over mij opgewonden,
omdat ik jou in mijn vrolijkheid heb gevraagd hoe het toch gekomen is dat ook jij
blijvend een leerling van de Heer bent geworden! Ik heb je daarmee geenszins
terecht willen wijzen en wist er ook niets van, dat de Heer jou eens heeft aangeduid
met een naam die ik zelf niet weer wil uitspreken. Ik uitte alleen maar mijn
verwondering over jou, omdat ik je voorheen in je handel en wandel als burger
maar al te goed gekend heb en gezien heb dat jij het, ondanks jouw kennis van de
Schrift, met het houden van Gods geboden nooit zo nauw hebt genomen.
[8] Als men met jou sprak, wist jij alles veel beter dan wie ook; maar als men
vanwege je dikwijls niet lofwaardige handelwijze aan je vroeg, of jij dat zelf
eigenlijk wel als een onbetwistbare waarheid geloofde, dan zei je: 'Niemand heeft
ooit God gezien of Zijn stem gehoord, maar in alle tijden zijn er mensen met
verschillende talenten en vermogens geweest; en Mozes en alle profeten waren ook
maar mensen, met wie wijzelf nooit hebben gesproken. Wat zij hebben geleerd en
opgeschreven was goed voor hun tijd; maar sindsdien zijn de tijden geweldig
veranderd en wij en onze behoeften daarmee en daarin ook, en daarom zijn Mozes
en de profeten in heel veelopzichten niet meer nuttig voor ons. En wie dat niet
inziet vanuit zijn zelf opgedane ervaringen, bedriegt zichzelf, doordat hij ter wille
van het bereiken van de hemel, die ons eens te wachten staat maar waar men niet de
minste zekerheid over heeft, zijn aardse levensgeluk met voeten treedt!' Je ziet,
vriend, dat ik ook nog een goed geheugen heb!
[9] Ik ken je dus heel goed en jouw levensprincipes zijn mij niet onbekend
gebleven, en dat is nu precies wat mijn verbazing heeft gewekt over het feit dat jij
je in dit allerhoogst geëerde gezelschap ophoudt; want wat je geloof betreft was jij
geheel en al een Sadduceeër en je hebt je ook de hondswijsheid* (* Een verwijzing
naar zijn cynische levensopvatting. Het Griekse woord voor cynicus is verwant met
'kunê', het Griekse woord voor hond. Een cynicus staat op het standpunt dat alleen
de eigen normen en waarden tellen, en dat die van anderen i.c. de samenleving er
absoluut met toe doen; de eerste dienen dan ook gevolgd te worden, de
laatstgenoemde met voeten getreden.) van de Grieken eigen gemaakt, waarvan je
dikwijls zei dat die het meest aan de natuur van de mens zou beantwoorden, als
men reeds als kind daarin opgevoed zou worden.
[10] Zeg nu zelf of het mij niet moet verbazen, dat ook jij blijvend een leerling van
de Heer bent geworden en je vroegere handel die je veel geld opbracht, hebt
opgegeven, hoewel je aardewerkproducten nooit de beste waren -waarom je dat
hebt gedaan, dat zul jij als ter zake kundige wel het beste weten! Maar hier blijkt
toch duidelijk uit dat ik nooit de bedoeling had jou te kleineren en nog minder
terecht te wijzen.
[11] Maar waarom je jezelf steeds als de minste onder de leerlingen van de Heer
beschouwt, dat is jouw zaak; maar ik merk hier echt niet dat jou ten opzichte van de
andere leerlingen een lagere rang toebedacht is.
.
[12] Maar ik ben van mening dat zulke gedachten alleen kunnen ontstaan rn het
gemoed van iemand die vanuit een bepaalde hoge dunk van zichzelf in wat hij
uitoefent steeds liever de eerste en hoogst aangeschrevene wil zijn dan de minste en
een ondergeschikte. Iemand die al meer dan gelukkig is dat hij in zo'n gezelschap
de minste der minsten en de dienaar der dienaren van de Heer kan zijn, zal zich
daar echter nooit over beklagen en zich niet in het geheim gekrenkt voelen
vanwege het feit dat hij zichzelf in dat gezelschap als de minste beschouwt!
[13] Voorzover ik nu de betekenis van de leer van Heer ken, waarover ik veel
gesproken heb met Kisjonah en met Philopold van het naburige dorp Kane, dat in
de landpunt ligt die van Samaria een heel eind ons land insteekt, maar ook nog
maar een paar weken geleden met twee vanuit Jeruzalem uitgezonden leerlingen,
die ik in Kapernaüm trof, is de zin van die leer de grootste deemoed,
zachtmoedigheid en zelfverloochening, zonder welke eigenschappen van het
gemoed geen ware en zuivere liefde voor God en de naaste denkbaar is.
[14] Maar iemand die nog door de zwakheden van zijn medemensen gekrenkt en
beledigd kan worden, is nog niet doorgedrongen tot dat ware levenspunt, waar de
Heer van hem zou willen of kunnen zeggen: Kijk, dat is een man naar Mijn hart!'
[15] Ik heb je nu eerlijk mijn mening gezegd, en wel omdat je me daartoe
gedwongen hebt; nu kun jij weer jouw opmerkingen maken, als je er een paar
tegenin kunt brengen!’
[16] Judas Iskariot voelde zich zeer geraakt door de zeer verstandige woorden van
de waard en wist in eerste instantie niet wat hij hem moest antwoorden.
[17] Pas na een poosje zei hij (Judas Iskariot): 'Ja, ja, je zult wel gelijk hebben;
want jij bent werkelijk diep in de geest van de leer doorgedrongen! Maar als de
Heer nu tegen jou zou zeggen: 'Jij bent een duivel!', hoe zou zo'n getuigenis uit Zijn
mond jou smaken?'
[18] De waard zei: 'Vriend, als de Heer mij zo'n getuigenis zou geven, zou ik in
mijn hart tegen Hem zeggen: 'O Heer en Meester van het leven, ik dank U,
helemaal verpletterd door Uw heerlijkheid, dat U mij hebt laten zien wat een grote
zondaar ik in Uw ogen nog ben; maar ik vraag U: betoon mij genade en
barmhartigheid en drijf de duivel van hoogmoed, leugen en bedrog en ellendige
zelfzucht uit mij, en vervul mij met de geest van de ware deemoed,
zachtmoedigheid, zelfverloochening, de ware liefde voor U en onzelfzuchtige
liefde voor mijn naaste!' En ik geloof dat de Heer zeker niet zou weigeren mij die
genade te betonen, als ik Hem daar vanuit mijn volle levensernst om zou vragen.
[19] En nu wend ik mij tot Uzelf, o Heer en Meester, en ik vraag U mij genadig
terecht te willen wijzen, als ik in de loop van deze woorden iets onterechts heb
gezegd!'
99 De Heer over Judas Iskariot
[1] Heel vriendelijk zei Ik tegen de waard: 'Hoe zou je nu iets onterechts en
derhalve onrechtvaardigs hebben kunnen zeggen, aangezien Ik jou de woorden in je
mond en je hart heb gelegd? Je hebt deze leerling nu geheel in Mijn geest en in
Mijn naam onverbloemd en recht in zijn gezicht de volle waarheid gezegd; heil
hem, als hij die voor zijn leven ter harte wil nemen!
[2] O, Ik weet heel goed dat hij geleerd is in de Schrift, en Ik ben ook op de hoogte
van al zijn kennis en ervaring van elders, waarin hij Mijn andere leerlingen
verreweg de baas is. Maar wat heeft hij daaraan, als hij nu al bijna tweeënhalfjaar
met Mij rondtrekt, voornamelijk om Mij scherp in het oog te houden bij alles wat
Ik doe, om te zien of hij iets kan vinden wat niet met de Schrift overeenstemt.
Daarin vindt zijn verborgen en derhalve nog niet afgelegde hoogmoed en derhalve
ook zijn zelfzucht en eventuele winstbejag steeds nieuwe voeding; daarom blijft hij
ook nog steeds zoals hij is en laat hij zich door niemand volledig en naar waarheid
terechtwijzen om zijn leven te beteren. Want hij denkt steeds bij zichzelf: 'Wat
willen jullie, arme en ongeleerde vissers, mij vertellen, terwijl ik een
schriftgeleerde ben?'
[3] Maar Ik zeg: op zichzelf is het heel goed om een schriftgeleerde te zijn; maar
Mij is iemand die maar weinig van de Schrift kent en daar gelovig naar leeft en
handelt, veel liever dan iemand vol schriftgeleerdheid, die de Schrift alleen maar
bekritiseert, er nauwelijks en tenslotte helemaal geen geloof aan hecht en daarom
ook niet volgens de Schrift, maar alleen volgens de raad van zijn wereldse inzicht
leeft en handelt.
[4] Een mens die zichzelf eenmaal heeft opgeblazen door de verwaandheid van zijn
vele weten, is even blind in de geest als al die hoogwijze Joden en Farizeeën en
schriftgeleerden in Jeruzalem, en wel zo erg, dat hij op klaar lichte dag door de
bomen het bos niet ziet, het dus nog altijd zoekt en, terwijl hij er middenin staat,
vraagt: 'Ja, waar is dat bos toch, dat ik zocht en wilde zien?'
[5] En is het in geestelijk opzicht niet ook zo met iemand die midden in het leven
gaat vragen of hij wel leeft, en waar zijn leven eigenlijk uit bestaat?
[6] Dwaas! Je huid en je vlees en de hele aanjou gelijke uiterlijke wereld zullen je
dat natuurlijk niet kunnen vertellen, omdat dat allemaal op zichzelf geen leven,
maar alleen een gevolg van het leven is! Ga binnen in je innerlijk door geloof, door
liefde, door deemoed, zachtmoedigheid en ware zelfverloochening, en word
daardoor tot een zelfstandig leven met het leven uit God in je; dan zul je wel
ervaren dat je werkelijk leeft en wat het leven is!
[7] Immers, waarom zoeken de mensen niet naar goud in dood gesteente, maar
dringen ze daar, waar ze sporen van dat metaal ontdekt hebben, het inwendige van
de bergen binnen en verzamelen ze daar grote schatten? Als de mensen dat zonder
vrees en terughoudendheid doen om aardse schatten te winnen, die op zichzelf
dood zijn en heel velen ook de dood brengen, waarom doen ze dat dan niet in en
met zichzelf om het in hen verborgen levensgoud te winnen? Ze hebben op hun
huid toch reeds de meest duidelijke sporen van het innerlijke en ware levensgoud.
[8] Wie eenmaal bestaat en leeft, maar zich er als onrijpe levensvrucht nog niet van
bewust is waarom hij bestaat en leeft, moet in zijn werken in het licht uit God gaan
staan, zich daar flink door laten verlichten en verwarmen in zijn hart, dan zal hij
daardoor tot innerlijke bevrijding en ware levensrijpheid komen. Daarin zal hem
dan duidelijk bewust worden hoe en waarom hij bestaat en leeft, en wat en wie het
leven in hem is!’
100 Over de juiste weg naar het juiste doel
Verkeerde en juiste ontwikkeling van het verstand
[1] (De Heer: ) ‘Zoals de mens zich nog zo blind voor het leven en onrijp in de
wereld beweegt, lijkt hij op een korenhalm, die zich uit de kiem begint te
ontwikkelen.Als hij onder invloed van de zon nog maar een span hoog boven de
aardbodem is uitgegroeid, merkt men nog niets van een vruchtdragende aar; maar
onder de steeds sterker wordende invloed van de zon wordt ook al gauw de aar
zichtbaar die steeds voller en volmaakter wordt, bloeit en graankorrels zet, welke
aan de halm en in de hulsjes van de aar rijpen tot de stevige en leven dragende
tarwekorrels die, wanneer ze helemaal rijp zijn, zich geheel van de halm en ook
volledig van de hulsjes losmaken en er als zodanig vrij in zitten.
[2] Als de korrel eenmaal helemaal rijp is geworden, sterven de halm en de aar.
Waarom eigenlijk? Omdat al het vroegere uiterlijke leven ervan in het ware,
innerlijke vruchtleven in de korrel is overgegaan. En daarin bevinden zich nu ook
de wortels en de opgroeiende halm, in ieder stadium van zijn groei naar
volmaaktheid tot aan de volledige rijpheid; en dat niet alleen enkelvoudig, maar
oneindigvoudig, want anders zou een in de aarde gelegde korrel niet weer alles wat
voor het groeien en rijp worden van het graan noodzakelijk is, in steeds groter
wordende aantallen tevoorschijn kunnen brengen.
[3] Hebben jullie soms al eens meegemaakt dat er in de verstarde, koude winter, in
het zwakke licht van de zon, de maan en alle sterren, een korenhalm met zijn aar en
korrels uit de aarde tot volledige rijpheid is opgegroeid? Evenmin als dat in de
winter mogelijk is, is het mogelijk dat een mens onder de talloze verschillende
lichtjes van de zo hooggeprezen wereldse wijsheid ooit tot de ware innerlijke
levensrijpheid en bevrijding kan komen! De levenszomer moet over hem komen,
met daaraan voorafgaand het voorjaar; dat laatste bestaat uit het door daden steeds
levendiger wordende geloof, zoals de zomer, die alle vruchten volledig tot rijping
brengt, bestaat uit de steeds krachtiger wordende liefde voor God en van daaruit
voor de naaste.
[4] God, die in Zichzelf de liefde, het licht en het leven is, is de ware zon van al het
leven. Wie God steeds inniger liefheeft door in alles volgens Zijn geopenbaarde wil
te handelen, dringt door in zijn innerlijk en gaat zo over in de ware zomer van de
geest uit God, waar hij in het levenslicht van de liefde en de levenswarmte daarvan
tot de ware levensrijpheid komt.
[5] Jullie horen dat nu uit Mijn mond; neem dat dus goed in acht en handel ernaar,
dan zullen jullie tot die ware levensrijpheid komen! - Hebben jullie dat nu
begrepen, en ook jij, Judas Iskariot?'
[6] Deze zei (Judas Iskariot): 'Heer en Meester, U hebt nu in duidelijke beelden
gesproken, wij hebben die ook begrepen, en iedereen weet nu nog overtuigender
dan eerst wat hij moet doen om tot het rijk Gods in zichzelf te komen; maar
desondanks is het toch geen gemakkelijk werk om datgene in zichzelf tot levende
kracht te bewegen, wat in de mens nog even onbeweeglijk rust en sluimert als de
kiem in een zaadkorrel. Die moet eerst in goede aarde gelegd worden en volledig
afsterven, opdat de alles tot stand brengende geest in de kiem kan ontwaken en zijn
eigen activiteiten kan gaan ontplooien volgens de in hem wonende intelligentie;
want uit een zaadkorrel, die droog in een schuur ligt, groeien ondanks het mooiste
voorjaar en de mooiste zomer nooit een halm, een aar en rijpe korrels!'
[7] Ik zei: 'Goed, als jij dat overeenkomstig de volle waarheid weet, trek dan je
oude, materiële, menselijke Adam uit en trek de nieuwe uit Mij aan, dan zal de
innerlijke mens in jou vanzelf wel even actief worden als de geest in de kiem,
wanneer de korrel die hem omgeeft in de aarde is vergaan en zodoende als voeding
en versterking in de kiemgeest is overgegaan!'
[8] Daarop zei Judas Iskariot weer: 'Heer en Meester, hoe kan men dan de oude
Adam uittrekken en daarna een nieuwe aantrekken? Moet men zijn materiële
lichaam soms doden, om zodoende tot een geestelijk leven te komen?'
[9] Ik zei: 'Hoe kan een van Mijn oude en meest geleerde leerlingen tot zo'n meer
dan dom oordeel komen? Wie heeft gezegd dat een mens zijn lichaam moet doden
om daarna een zuiver geestelijk mens te kunnen worden? Jouw wereldse begeerten
en lusten, die in je vlees razen en woeden, die moet je onderwerpen met je vrije wil,
en streef naar het rijk Gods in jezelf op de manier die jullie maar al te duidelijk is,
dan heb je daarmee de oude mens uitgetrokken en een nieuwe aangetrokken.
[10] Maar als je bij jezelf nog steeds zo heimelijk aan de uiterlijke dingen en hun
bekoringen hangt en ronddwaalt in het beperkte gebied van je aardse wijsheid en
allerlei ervaringen die je als blinde opgedaan hebt, dan kan het je nog overkomen
dat de kwade geest van de wereld jou helemaal gevangen zal nemen en jij hem met
lichaam en ziel als beklagenswaardig slachtoffer ten prooi valt.
[11] Wie alleen door waarnemingen en volgens de oordelen van zijn wereldse
verstand tot de innerlijke, ware wijsheid van de geest uit God wil komen, vergist
zich geweldig; hij raakt op zijwegen, die vol afgronden zijn, waarin hij in de nacht
van zijn geest maar al te vlug en gemakkelijk kan vallen en zichzelf helemaal te
gronde kan richten.
[12] Stralen er 's nachts niet talloze sterren aan de hemel? En toch kun je bij het
licht daarvan geen letter lezen! Zo kan de mens bij het duizendvoudige schijnsel
van zijn moeizaam verworven wereldse kennis en opgedane ervaringen ook het
innerlijke schrift van het leven niet ontcijferen.
[13] Maar zoals men overdag bij het licht van de zon zelfs de kleinste letter goed
kan lezen, zo kan een mens, als door zijn handelen volgens Mijn woord de
innerlijke levenszon in hem is opgegaan, ook zijn innerlijke, ware levensschrift
lezen en begrijpen, en kan hij de betrekkingen zien van alles wat er in hem is en
hem ook aan alle kanten naar buiten toe omringt.
[14] Door enkel met het zwakke schemerlicht van het wereldse verstand te zoeken
vindt de ziel in de mens zichzelf niet eens - laat staan haar levensverband met het
lichaam en met de geest in haar. De mens moet zijn hersenverstand wel
ontwikkelen en verstandig leren denken -echter niet op de manier van de wereld,
maar op de manier van de ware kinderen Gods, zoals dat goed te zien is bij de
vrome aartsvaders en stamvaders; dan zal ook het hersenverstand weldra
gemakkelijk die lichtsterkte krijgen, waarbij vergeleken alle wereldse wijsheid een
grote duisternis is.
[15] Kijk bijvoorbeeld alleen maar eens naar de eerste ontwikkeling van het
verstand van mensen als Samuël en David, van een Salomo en van nog een groot
aantal mensen! Waar is er onder degenen die in werelds opzicht zo geleerd zijn,
zowel onder de Joden als de heidenen, iemand die die mannen in wijsheid
evenaart? Neem dus in acht wat Ikzelf tegen jullie zeg, dan zal ook jullie
hersenverstand in alle dingen heel goed verlicht worden!'
101 De oorzaak van de nood op aarde
[1] Nu zei de waard: 'Heer en Meester, ik dank U voor deze les, niet alleen voor
mijzelf, maar ook uit naam van allen in mijn huis die door U genezen zijn; want
daardoor zijn wij in staat gesteld om onszelf te leren kennen en dus ook het rijk
Gods in onszelf! Wat ons te doen staat weten wij nu duidelijker dan ooit tevoren;
en omdat wij dat nu weten, zullen wij er ook naar handelen en ons niet meer door
de wereld op een dwaalspoor laten brengen. Sterk onze wil met Uw genade en
liefde, opdat die steeds gelijke tred houdt met ons inzicht in de waarheid uit U, tot
aan het lichtende doel van ons leven, want het kennen van zelfs de allerlichtste
waarheid is niet voldoende, als die gepaard gaat met een zwakke en trage wil! De
wil is echter de kracht van de liefde in ons; zoals het daarmee gesteld is, zo staat
het ook met onze wil. Sterk daarom, o Heer, in ons vooral ook de liefde voor U en
onze naaste!'
[2] Ik zei: 'Jouw bede is waarachtig en juist en zal ook volledig verhoord worden;
maar als een mens om onbeduidende en dwaze dingen van deze wereld bidt, zal hij
door Mij meestal niet helemaal verhoord worden. Wees nu dus helemaal gerust; in
jouw handelen zul je ook de volledige verhoring van je bede vinden, alsook allen
die jij in je bede hebt opgenomen. Want het is Mij altijd welgevallig als iemand uit
pure liefde met een juiste bede bij Mij komt; die zal nooit onverhoord blijven. Maar
de verzoeken en de gebeden van de mensen die zich als dienaren Gods hoog laten
eren en prijzen en zich voor hun nietszeggende vragen en bidden werkelijk
onbarmhartig duur laten betalen, zullen door Mij nooit ook maar in het minst
verhoord worden. Want wat iemand niet uit ware liefde voor zijn naaste doet, maar
alleen om in de ogen van de wereld te schitteren, heeft voor Mij geen waarde.
[3] Als je met je rechterhand je naaste een weldaad bewijst, laat je linkerhand daar
dan niets van merken; God, die alles wel ziet, hoe verborgen het ook is, zal het je
zeker vergelden!
[4] Wanneer iemand zijn overtollige geld uitleent, moet hij het niet lenen aan
degenen die hem daar hoge rente voor kunnen betalen, maar aan degenen die echt
in nood zitten, zonder rente! En als die hem zijn kapitaal niet kunnen terugbetalen,
dan moet hij daar geen wrok over koesteren en geen beslag leggen op de armen die
vaak buiten hun schuld arm zijn geworden, maar hun in alle vriendelijkheid en
naastenliefde kwijtschelden wat ze hem schuldig zijn; waarlijk, dan zal Ik die zo
barmhartige gelovige zijn kapitaal met hoge rente terugbetalen en een grote schat in
het hemelrijk voor hem klaarleggen, waar hij eeuwig in alle overvloed van zal
kunnen leven.
[5] Waarlijk, ook een slok fris water, die jullie liefde aan een dorstig mens heeft
aangeboden, zal door Mij beloond worden!
[6] Als de mensen allemaal op die manier met elkaar zouden leven en volgens
Gods wil en raad zouden handelen, die hun al heel vaak geopenbaard is, zou er op
deze aarde ook nooit enige nood, verdrukking en ellende onder hen Ontstaan. De
mensen veroorzaken alle ellende alleen maar zelf door hun kwade geest van
woeker. In eerste instantie lijden de kleinen en de armen, maar daarna komt het
duizendmaal erger over de groten en machtigen; want door hun neiging tot woeker
en hun ten hemel schreiende heerszucht zijn ze dieven en rovers van de volkeren en
ze kunnen van Mij dus ook op de juiste tijd hun verdiende loon verwachten.
[7] Kijk maar naar al die grote koninkrijken op de jullie bekende aarde! Waar zijn
de vroeger zo machtige koningen van Babylon, van Nineve en van Griekenland, en
de machtige Egyptenaren en hun farao's? Ze zijn allemaal verdord; en zo zal het
ook met die grote rijken in de toekomst gaan, vanwege hun woeker en hun te grote
heerszucht! Want de al te zelfzuchtige woeker, de te grote heerszucht en de zucht
om te schitteren vormen de eigenlijke satan, een vorst van deze wereld die -omdat
hij geen enkellevenslicht uit de hemelen bezit -volkomen de hel zelf is, en aan wie
het wel toegestaan is om zich ter beproeving van de vrije wil en zijn liefde tot een
zekere hoogte te verheffen; maar als die hoogte overschreden wordt, komt het
gericht, en dan worden de hel en satan in de afgrond van het verderf gestort. Blijf
dus allemaal in Mijn leer en strijd met zuivere liefde, goede wil en alle
zachtmoedigheid en deemoed tegen de hel en tegen de satan, dan zullen jullie
daarvoor de overwinningskroon van het eeuwige leven ontvangen en reeds op deze
aarde een waar Godsrijk stichten!
[8] Ik ben dus ook niet in deze wereld gekomen om haar, zoals ze is, vrede en rust
te brengen, maar het zwaard om tegen haar te strijden; en Ikzelf ben als de eeuwige
Waarheid het zwaard! Dat zwaard heb Ik ook aan jullie gegeven voor de strijd
tegen de hel en haar woedende macht. Vrees dus diegenen niet die wel jullie
lichaam kunnen doden maar de ziel niet kunnen beschadigen; en als jullie al
iemand vrezen vrees dan Degene die alle macht bezit in de hemel en op de hele
materiële wereld, en die als enige Heer en Meester over het leven is en een van
zonden vervulde ziel in de diepste afgrond van de hel en de eeuwige dood daarvan
kan stoten! - Hebben jullie dat begrepen?'
[9] Allen zeiden: 'Ja, Heer en Meester; maar het is treurig dat wij mensen in deze
wereld, die zeer zeker al een volmaakte hel is, de hemel moeten bevechten!
Weliswaar is de hemel al heel vaak onder de mensen gevestigd geweest in deze
wereld, maar dat duurde iedere keer maar een korte tijd! Maar al te gauw deed de
aloude hel zich gelden onder de mensen en maakte hen tot duivels; slechts zeer
weinigen in een verborgen uithoek van de aarde lukte het om helemaal in stilte de
hemel in stand te houden en te bewaren. Zou dat op deze aarde echt niet anders
kunnen worden? Zal deze aarde voor altijd een oogstveld van de dood blijven en
een eeuwig graf van alles wat ademt en leeft?'
102 De taak van de menselijke ziel op aarde
[1] Ik zei: 'Zou er iemand met zijn lichaam kunnen leven op een aarde die niet uit
allerlei materie en haar elementen zou bestaan? Maar wat is alle materie, en wat
zijn haar elementen? Dat is het geestelijke, dat door Gods almacht gericht is en
vastgehouden wordt, maar dat het vermogen in zich heeft om steeds vrijer en
zodoende ook steeds zelfstandiger te leven!
[2] Om al die talloze, door de materie van de werelden als het ware van God
afgescheiden oergeesten tot een volkomen vrij leven te brengen dat even
zelfstandig is als het oorspronkelijke oerleven van God, is die orde van veelvuldige
overgangen, die jullie op alle punten van de aarde zien en die Ik jullie al van het
kleinste tot het grootste tot in kleine bijzonderheden heb getoond, absoluut
noodzakelijk.
[3] Tot aan de mens zorgt Gods liefde, wijsheid en macht er geheel en al voor dat
de ontwikkeling van het oergeestelijke leven, dat in wereldse materie verdikt en
verhard vastgehouden wordt, stap voor stap in een steeds grotere voleinding
overgaat en zich verder ontwikkelt; maar bij de mens, als sluitsteen van de
ontwikkeling van het geestelijke oerleven, verloopt dit noodzakelijkerwijs anders.
Wat zijn materiële lichaam betreft is de inrichting ervan ook nog voor het grootste
deel afhankelijk van Gods liefde, wijsheid en macht, -maar zo is het niet met de
ontwikkeling van de ziel en haar geest. Aan die ziel is inzicht gegeven, verstand,
een vrij denkvermogen, een volkomen vrije wil en de kracht om te handelen zoals
zij denkt dat het goed en nuttig is.
[4] Maar opdat de ziel kan weten hoe ze moet handelen om na het afleggen van
haar lichaam de uiteindelijke en godgelijke, materieloze en van ieder gericht
bevrijde en dus volledige vrije zelfstandigheid van leven te bereiken en voor Gods
aangezicht te kunnen bestaan, worden haar door God de wegen getoond die ze
moet bewandelen om zo zalig mogelijk het uiteindelijke levensdoel te bereiken.
[5] Dan komt het op het ware verstand en de wil van de ziel zelf aan om zich van
alle banden van de oude, onder het gericht staande materie vrij te maken en zich
niet weer door de materiële wereldse lusten als het ware opnieuw gevangen te laten
nemen en te laten verslinden.
[6] In de materie is Gods onoverwinnelijke eeuwige macht aanwezig. Die kan
alleen door de macht van God Zelf hier en daar vrijgemaakt worden, al naargelang
dat nodig is voor een hoger doel. Daarom kan ook geen enkel schepsel anders zijn
en handelen dan het door Gods macht is gevormd en geplaatst. Daarom zeiden ook
de oude wijzen al, die het element van Gods macht in het wezen van ieder
materieel schepsel duidelijk ingezien hadden: 'Voor de mens, die vrij moet worden,
is het verschrikkelijk om weer in de handen van Gods macht terecht te komen!'
[7] 'Ja', denken jullie nu bij jezelf, 'maar hoe kan de zwakke mens zich ooit
onttrekken aan de alom heersende macht van Gods handen?' Een mens, wiens ziel
nog in allerlei materiële wereldse lusten vastzit, kan dat natuurlijk nooit ofte
nimmer; maar daarom heeft God de mens het grote vermogen geschonken om zelf
in het bezit te komen van Gods macht. Als hij zich die eigen heeft gemaakt, dan is
hij ook even volmaakt in alles als de Vader in de hemel; hij is dus zelf de macht
van God geworden, en die kan en zal zichzelf eeuwig nooit overwinnen, richten en
gevangen nemen.
[8] Maar waaruit bestaat die macht van God in de mens? Die bestaat uit de ware en
zuivere liefde voor God, uit de alles overtreffende wijsheid daarvan en daardoor uit
de juiste liefde voor de naaste, en verder uit zachtmoedigheid en deemoed evenals
zelfverloochening tegenover de bekoringen van de kant van de wereld. Wie in dat
alles sterk is geworden, heeft de macht van God reeds in zich en is door de
eenwording van de machtsgeest uit God met de ziel volledig één geworden met
God en heeft zichzelf daardoor verheven boven de dwang van tijd en ruimte en
daarmee ook boven ieder gericht en iedere dood. Hij is een zelfstandig heerser
geworden in en vanuit God en hoeft de 'toorn Gods' -die bestaat uit Zijn almachtige
en alles vermogende wil, waarvan de onbuigzame ernst ieder schepsel zijn vastheid
in tijd en ruimte geeft -eeuwig even weinig meer te vrezen als God Zichzelf hoeft te
vrezen, omdat de mens één is geworden met God op de manier die Ik jullie nu
duidelijk heb uiteengezet.
[9] Zoals nu Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is, zo zullen ook allen die zullen
leven volgens Mijn leer, die Mijn wil is, in Mij zijn en Ik in hen!'
103 De weg van de mensen naar het doel
[1] Hierop bedankten allen Mij weer voor deze les.
[2] De waard zei: 'O Heer en Meester! Deze woorden van U hebben op mij een
diepe, blijvende indruk gemaakt, die mijn innerlijk helder doorstraalt. O, wat is
daar een onmetelijke diepte van Uw liefde en wijsheid in gelegen! Over de
wonderbaarlijke betrekkingen tussen God en de schepselen kan alleen de geest
Gods zulke meer dan heldere en waardevolle opheldering geven aan de mensen, die
ook Zijn schepselen zijn, en daaraan kunnen wij zien waarom God de mensen Zijn
wil heeft geopenbaard en waarom zij die door hun handelen als het ware tot hun
eigendom moeten maken!
[3] Wereld, o wereld, waar sta je nu met je zo hoog geprezen wijsheid! 0 Heer en
Meester, zou het U niet mogelijk zijn om zo'n licht in het verstand van de mensen
te leggen? Als allen dat bij zichzelf zouden inzien, zouden heel velen tenslotte
ophouden te zondigen.'
[4] Ik zei: 'Jij meent het wel goed met de mensen, maar toch zou het volkomen
vergeefse moeite zijn! Ik zou alleen maar de wil van de mens geweld aan hoeven
doen -zijn wil die vrij moet zijn, omdat de mens anders geen mens zou zijn; maar
als Ik dat zou doen zou de mens al gericht zijn en zou hij zich nooit kunnen
verheffen tot een zelfstandige levensvrijheid.
[5] Door enkel het verstand van de mensen te verlichten zou de goede zaak echter
nog minder gediend zijn dan wanneer ze van buitenaf onderricht worden door een
medemens, die aan de hand van Mijn leer wijs en sterk is geworden. Maar als nu
zoveel mensen niet in Mij geloven, terwijl Ik in hun bijzijn niet alleen onderricht
geef maar ook tekenen doe die vóór Mij nog nooit iemand heeft gedaan, zullen ze
hun eigen verstand, waarmee alleen ze geen tekenen zouden kunnen doen, nog
minder vertrouwen; want hun hart en wil zouden niet zo gemakkelijk en snel als jij
denkt in volledige harmonie komen met datgene waarvan ze inzien dat het waar en
goed is. Want ook al ziet een mens met zijn verstand al het goede en ware heel
duidelijk in, terwijl zijn hart nog vol allerlei wereldse dingen is, dan kost het hem
nog heel veel harde strijd met zijn eigen wereld, voordat die uit het hart en de wil
daarvan verwijderd wordt en de mens dan ook alleen maar liefheeft en wil, wat hij
als waar en goed onderscheidt.
[6] Pas als de liefde, de wil en het van de waarheid vervulde verstand in het
handelen één zijn geworden, is de mens ook de wedergeboorte van de geest uit God
in zijn ziel binnengegaan en daarmee ook in de eerste graad van Gods macht in
zichzelf en kan hij in die toestand ook al tekenen doen.
[7] Maar iemand, die dikwijls teveel vervuld is van de wereld, kan niet zo snel en
gemakkelijk tot die toestand komen, en de reden daarvan heb Ik je al getoond; maar
zonder het bereiken van die toestand blijft elke puur verstandelijke kennis voor de
mens alleen maar wat alle andere kennis voor hem is; voor de vervolmaking van de
innerlijke mens heeft die maar heel weinig waarde en is dikwijls eerder schadelijk
dan nuttig. In het algemeen is het voor de mens beter als hij, geplaagd door allerlei
bedenkingen en twijfels, de waarheid van het leven moet zoeken, dan wanneer hij
die al in zijn verstand zou hebben als een zon die plotseling is opgegaan, terwijl hij
in zijn liefde en in zijn wil nog lang niet de kracht bezit om ernaar te kunnen
handelen. Daarom moeten bij de mens zijn hart en verstand steeds tegelijk
geleidelijk ontwikkeld en sterker gemaakt worden, anders kan geen mens echt
vooruitgaan in inzicht en het handelen daarnaar.
[8] Welk nut zouden twee mannelijk sterke armen, geschikt voor ieder werk, voor
een mens hebben, als zijn voeten door jicht verlamd zouden zijn? En waar zou het
goed voor zijn om aan één kar twee ossen zodanig in te spannen, dat de een naar
voren en de andere naar achteren trekt? Bij twee sterke mannenarmen horen ook
twee gezonde en sterke voeten, en voor een kar moeten de dieren vooraan
ingespannen worden, anders kan en zal er geen voortgang zijn bij het werk en het
voeren van de kar. Daarom is de manier waarop Ikzelf nu de mensen tot het
werkzame licht des levens breng wel de beste, en jullie moeten het na Mij ook niet
anders doen.
[9] Heb jij, Mijn vriend, dat nu even duidelijk begrepen als Mijn eerdere les,
waarmee jij onmiddellijk het verstand van alle mensen verlicht wilde hebben?'
[10] De waard zei: 'O ja, Heer en Meester, hier blijkt weer het eeuwig ware
grondbeginsel, volgens welk een goede en wijze vader de levensbehoeften van zijn
kinderen beter kent dan zijn kinderen zelf, die in heel veel dingen nog volkomen
onervaren zijn. Heb dank ook voor deze belangrijke les!'
104 De reizigers voor de herberg
[1] Ik zei: 'Vriend, het derde uur van de nacht is nu voorbij, en ziel en lichaam zijn
nu verzadigd; maar buiten op de weg bivakkeren twee arme reizigers, omdat ze
geen geld hebben om in deze herberg een onderkomen te kunnen zoeken. Laat hen
binnenbrengen en geef hun brood en wijn en daarna een slaapplaats, nadat Ik ter
wille van jullie enkele woorden met hen gewisseld zal hebben!'
[2] Toen de waard dat van Mij hoorde, ging hij onmiddellijk met de opperknecht
naar buiten; maar bij de twee mannen trof hij ook een vrouwen een kind aan, en hij
stuurde de knecht naar Mij toe met de vraag of hij ook de vrouw met het kind
moest opnemen.
[3] Ik zei: 'Een man en een vrouw zijn één lichaam! Maar de tweede man is de
broer van de vrouw; daarom moet de waard hen allemaal opnemen!'
[4] Toen ging de knecht weg en bracht het over aan de waard, en deze bracht hen
allemaal naar de kamer en gaf hun brood en wijn.
[5] Toen de vier personen zich gesterkt hadden, zei Ik tegen de man, die de
vrouwen het kind, een meisje van twaalfjaar, had: 'Luister, vriend, jij bent wat je
afstamming betreft een Jood, maar je bent ten tijde van de Babylonische
gevangenschap - natuurlijk in je voorvaderen - met nog tweehonderd mannen,
vrouwen en kinderen helemaal naar het verre India gevlucht.
[6] Meer dan vijftig dagen lang waren je voorvaderen op reis, en ze vonden
eindelijk in de wijd uitgestrekte bergketens een eenzaam dal dat rijk was aan malse
weiden, allerlei vruchtbomen die ze niet kenden en kudden geiten en gazellen. Ook
ontbrak het in het genoemde dal niet aan bronnen en beken, en ook niet aan edele
vissen.
[7] Jullie voorvaderen, die zich op die verre reis met vruchten en wortels hadden
gevoed, onderzochten het dal, dat vele uren reizen lang was, in alle richtingen en
troffen alles aan wat nodig was om te leven, alleen geen mensen of een of ander
soort woonhutten, waaruit ze hadden kunnen afleiden dat dit dal al eens door
mensen bewoond was geweest.
[8] Nadat ze het dal onderzocht hadden zei jouw voorvader, die een van de oudsten
van de tweehonderd gevluchten was: 'God de Heer zij alle lof en eer! Ook dit dal
heeft Hij gebouwd en heeft de velden ervan beplant met allerlei gras en kruiden en
wortels en bomen die veel vruchten dragen, waarvan wij er al enkele hebben
gegeten en die ons niet hebben geschaad. En ook is dit mooie dal rijk aan allerlei
goedaardige dieren, die niet bang voor ons zijn, omdat ze zeker nog nooit door
roofdieren en nog minder door op buit beluste jagers achtervolgd zijn. Wij zijn
zeker de eerste mensen die in dit dal zijn gekomen.
[9] Hier zullen wij woningen voor onszelf bouwen en zonder vervolging in alle
vrede samen leven, gezamenlijk voor het noodzakelijke levensonderhoud zorgen en
altijd God de Heer danken voor de genade en Hem alleen de eer geven, omdat Hij
ons op zo'n wonderbaarlijke wijze behouden naar dit mooie dal heeft geleid!
[10] Toen Hij vroeger onze vaderen uit Egypte door de woestijn naar Kanaän
leidde, kwamen velen die Egypte hadden verlaten niet in het Beloofde Land, en
degenen die er binnenkwamen, moesten eerst veel strijd en noodlottige
gebeurtenissen doorstaan; maar wij zijn met Zijn hulp gelukkig ontkomen aan de
goddeloze tirannie van Nebukadnezar en hebben allemaal behouden dit verre dal
bereikt, dat aan alle kanten door zulke hoge bergen omringd is, dat men daar niet
overheen kan. Wijzelf kwamen hier alleen door een zeer smalle en nauwelijks
begaanbare kloof, die wij gemakkelijk zodanig kunnen versperren, dat ook daar
doorheen geen mens meer bij ons kan komen. Dan hoeven wij geen trotse en
liefdeloze koningen van de aarde meer te vrezen.
[11] Wijzelf willen en zullen de ons welbekende geboden van God onder elkaar
altijd strikt in acht nemen zonder ooit nalatig te zijn, en ons iedere dag van ons
leven zeer dankbaar herinneren, dat God ons dit dal heeft laten vinden.Wij zullen
ook de dagen tellen en de zevende dag als de sabbat vaststellen en op die dag God
alle eer geven. De Ark des Verbonds, waarvan wij niet weten waar die zich
bevindt, zullen wij in dit dal wel nooit onder ogen krijgen; maar in plaats daarvan
willen wij in ons hart een nieuwe ark voor God bouwen door Zijn heilige geboden
op te volgen, en door onze liefde voor Hem zullen wij Hem in ons hart een offer
brengen, dat Hem meer welgevallig zal zijn dan de brandoffers van de priesters, die
de profeten stenigden en zich vetmestten van de tienden en rijke offers!'
[12] Toen jouw voorvader die goede toespraak tot de anderen had beëindigd, vielen
allen op hun aangezicht ter aarde en loofden God bijna een vol uur lang en baden
Hem om Zijn verdere hulp, liefde en genade.
[13] God had echt een welbehagen in die vluchtelingen en gaf jouw voorvader
wijsheid, en toen vond hij in dat dal veel dingen die nodig waren om beter in hun
levensonderhoud te kunnen voorzien. Enkele noodzakelijke werktuigen en
gereedschappen hadden ze al meegenomen op de rug van hun lastdieren, waarmee
ze in het begin de nodige hutten en voorraadkamers konden bouwen; al het overige
had Gods geest hun getoond en met enige moeite van hen zelf ook verschaft.
[14] Binnen een korte tijd van enkele jaren waren ze reeds heel goed van alles
voorzien, hadden ze grote kudden van de edelste berggeiten met fijne wol, en
gazellen en lama 's en een grote hoeveelheid zeldzaam en tam gevogelte en reeën
en herten, die ze allemaal tam wisten te maken, om er nuttig gebruik van te maken.
[15] En nu zijn jullie uitgegroeid tot een volk en in aards opzicht welvarend
geworden; maar jullie zijn teveel op aardse winst gaan letten en daardoor zijn jullie
al veel van jullie innerlijke wijsheid verloren!
[16] Door wat Ik jullie nu naar volle waarheid heb gezegd zullen jullie wel gezien
hebben, dat Ik al jullie levensomstandigheden heel goed ken, en Ik zou jullie nog
heel veel andere dingen over jullie land en levensomstandigheden kunnen zeggen;
maar nu is het jullie beurt om te vertellen om welke reden jullie uit je verre
morgenland hierheen zijn gekomen. Maar spreek de zuivere waarheid zonder
terughoudendheid; want uit Mijn woorden zullen jullie wel hebben opgemaakt dat
Ik geen genoegen neem met een leugen of met bedekte woorden!’
105 De Indo-joden doen verslag van het doel van hun reis
Geschreven juist op 6 januari 1862, op het feest van Driekoningen
(notitie in de kantlijn van het manuscript van Jakob Lorber)
[1] Hierop deed de getrouwde man zijn mond open en zei in een goed begrijpelijk
Hebreeuws: 'O vriend, wie heeft jou zo ingelicht over ons land, dat tot op dit uur
aan nog maar heel weinig vreemdelingen bekend is? je hebt de volle waarheid
gesproken en het is inderdaad zo met ons gesteld; maar hoe ben jij achter onze zo
goed verborgen geheimen gekomen?'
[2] Ik zei: 'Maak je daar voorlopig niet druk om, maar wees blij en vertel wat Ik
van je heb gevraagd!'
[3] Hierop deed degene die getrouwd was nogmaals zijn mond open en zei (de
Indo-jood): 'Beste, ons nog volkomen onbekende vriend, kijk, wij hebben werkelijk
een gezegend bergland, dat nog eens zoveel mensen en dieren zou kunnen voeden
als op dit moment; maar satan heeft ook in ons land eigenbelang en zelfzucht
geplant! De oudsten, die de wijzen en leiders van het volk willen zijn, hebben het
land onder elkaar verdeeld en het volk tot hun dienaren gemaakt, en zo zijn er in
ons land nu ongeveer zevenhonderd patriarchen, van wie bijna ieder zo'n
tienduizend ondergeschikte dienaren van beiderlei geslacht in dienst heeft.
[4] Maar ook bij ons is er zelfs al afgunst over en weer en daardoor ook tweedracht
en vervolgingen en dus ook kleine oorlogen; want iedereen wil de wijste zijn en
ook de rijkste en meest aanzienlijke, en het is in onze dagen al een paar keer bijna
zover gekomen dat het dienende volk uit de zeven honderd patriarchen een zeer
wijze tot koning zou kiezen. Maar het volk is nog verstandig en zegt: 'God alleen is
ons aller Heer en Koning! Hij heeft ons uit de vreselijke gevangenschap van de
heidenen naar dit heerlijke land geleid en zullen wij Hem even ontrouw en
ongehoorzaam worden als vroeger onze vaderen ten tijde van Samuël, de laatste
richter? Dat zij verre van ons!
[5] Zou God door de mond van een profeet ook over ons de terechte klacht moeten
aanheffen, door met donderende stem te zeggen: 'Kijk, dit volk heeft tegenover Mij
al evenveel zeer grote zonden bedreven als er gras op de aarde en zand in de zee is,
en aan al die zonden voegt het nog de grootste toe, door ontevreden te zijn met
Mijn zo vaderlijk goede en wijze regering en onstuimig naar een koning te
verlangen, zoals de heidenen die hebben!'? O, dat zij verre van ons! Liever willen
we jullie nog honderd jaar als goede arbeiders dienen en de grote stukken grond,
die jullie onrechtmatig naar je toe hebben getrokken, tegen het afgesproken loon
bewerken dan uit jullie een koning te kiezen!
[6] Er staat echter ook geschreven dat God alle joden later een koning uit de
hemelen zal zenden, en onze wijzen hebben zijn ster al ontdekt en zijn Hem gaan
zoeken door de baan van de ster te volgen. Als zij terugkomen, zullen wij wel uit
hun mond horen hoe het staat met de komst van de grote koning van alle joden!’
[7] Vriend, die vergadering van het volk, voor het kiezen van een koning uit de
zevenhonderd patriarchen, vond volgens onze tijdrekening dertig jaar geleden
plaats, en het volk onthield zich er tot op dit uur des te meer van een koning te
kiezen, omdat onze wijzen na een jaar weer terugkwamen en ons waarheidsgetrouw
en heel uitvoerig vertelden, hoe en waar zij de pasgeboren koning der joden hadden
gevonden, en wat voor ongehoorde wonderen uit de hemelen Zijn geboorte en Zijn
bestaan op aarde verkondigden en verheerlijkten!
[8] Door dit bericht, waar ook onze zevenhonderd patriarchen aan geloofden, zij
het met een zuur gezicht, bleef tot op heden het opnieuw kiezen van een koning
achterwege. Sinds die tijd is er echter al meer dan dertig jaar verstreken, en er
werden door ons verschillende keren verkenners hierheen gestuurd, om te horen
hoe het ervoor staat met de koning van alle joden, waar. ter wereld Hij ook moge
wonen. Zelfs onze drie oude sterrenkundigen hebben zich een paar jaar geleden
weer hierheen begeven; of zij alweer met goede berichten thuisgekomen zijn weten
wij niet, aangezien het land waar wij wonen nu veel groter is dan toen wij het voor
het eerst in bezit namen, en er nu .vaak enkele jaren voor nodig zijn voordat het
gehele, nu zeer grote en ver uit elkaar wonende volk hoort welke berichten er van
buitenaf het land binnen zijn gekomen.
[9] De drie wijzen zijn dus misschien alweer met zeer goede berichten thuis
gekomen, maar wij hebben om die waarheidsgetrouw aangevoerde reden toch met
kunnen horen wat voor berichten die drie, die nogmaals vertrokken zijn, naar ons
land hebben gebracht. Bovendien heeft de steeds toenemende heerszucht van onze
patriarchen ons met allerlei bezorgdheid vervuld; het lijkt wel alsof ze door het
horen van de goede berichten over de nieuwe hemelkoning van alle joden
achterdochtig zijn geworden en de wijzen streng verboden hebben om het volk dat
bericht te brengen. En zo zijn wij heimelijk aan de lange reis begonnen om te
proberen hier in ons oude vaderland te ontdekken hoe het er voor staat met de
nieuwe koning.
[10] Onze reis was moeilijk, aangezien wij te weinig goud mee konden nemen en
eveneens maar weinig edelstenen, die bij ons als ruilmiddel worden gebruikt. Op
die lange reis moesten we ons voor een deel in leven houden met ons bekende
wortels en voor een deel met de hier en daar nog gebruikelijke gastvrijheid van de
mensen. Maar al die ongemakken hebben ons er niet van weerhouden om Degene
te gaan zoeken die ons -zoals het bij de profeten geschreven staat - uit alle nood
kan en zal redden.
[11] Nu zijn wij ondanks alle ongemakken en ontberingen aangekomen in het oude
vaderland van de Joden, dat hun na ongeveer veertig jaar teruggegeven werd, maar
nu opnieuw onder heerschappij van heidenen staat - die Romeinen worden
genoemd - en nu hopen wij dan ook vol vertrouwen, dat wij onze verre reis niet
tevergeefs ondernomen hebben. Goud, zilver en edelstenen, waar men koningen
mee pleegt te eren, hebben wij natuurlijk niet, maar wel een oprecht hart dat de
grote Hemelkoning van alle Joden meer dan alles liefheeft, en dat zal Hij ook niet
van de hand wijzen; en daarmee willen wij Hem ons leven lang eren en prijzen!
[12] Maar nu nog iets, beste, buitengewoon wijze en alles wetende vriend! Jullie
zijn met velen in deze eetkamer en schijnen uitstekend vertrouwd te zijn met alle
omstandigheden van de mensen op de hele wijde aarde; dan zullen jullie zeker ook
weten waar de grote Koning verblijf houdt. Is Hij in Jeruzalem te vinden, of in
Bethlehem, waar Hij volgens de mededeling van onze drie wijzen, die ook de
eretitel 'koningen' in de sterrenkunde bezitten, geboren is, of in een andere stad van
het eens zo grote en machtige Joodse rijk, en hoe en wanneer? Want dan kunnen
wij daar morgen direct al heen reizen en Hem gaan zoeken.'
[13] Ik zei: 'Vriend, je hebt je reis werkelijk niet voor niets gemaakt, - maar noch in
Jeruzalem, noch in Bethlehem of in een andere trotse stad zul je de verblijfplaats
vinden van Hem, jouw nieuwe Koning der Joden, omdat Hij steeds arm en zonder
enige uiterlijke wereldse pracht van de ene plaats naar de andere trekt en de mensen
het rijk Gods en de gerechtigheid daarvan leert kennen; maar waar jullie het niet
verwachten, zal Hij zijn en jullie met open armen en hart opnemen!
[14] Het offer van eer dat jullie Hem willen brengen en in feite al gebracht hebben,
zal Hem waarlijk liever zijn dan alles wat de mensen op de wereld als uiterst
waardevolle schatten beschouwen en vol begeerte naar zich toe proberen te
trekken! Want bij Hem geldt alleen een rein, liefdevol, deemoedig en van de
grootste zachtmoedigheid vervuld hart; maar de schatten van de wereld zijn in Zijn
ogen een gruwel en krijgen pas waarde, wanneer ze aangewend worden voor de
ware naastenliefde. Maar waar ze dienen als voeding voor de menselijke
inhaligheid, voor de menselijke hoogmoed en heerszucht en de mensen verleiden
tot traagheid, vraatzucht, brasserij, hoererij, roof, moord en nog vele andere
zonden, zijn ze in de ogen van Hem, die Heer is over alles in de hemel alsook op
aarde, een gruwel die totale verdoemenis verdient.
[15] Zijn troon is de zuivere liefde, en Zijn over alles stralende glans is de eeuwige,
levende waarheid; aan wie in Hem gelooft, Hem boven alles liefheeft en Zijn
geboden houdt, geeft Hij vanuit Zichzelf het eeuwige leven.
[16] Kijk, zo is de nieuwe koning van de Joden en ook van de heidenen en Hij laat
Zich altijd graag en zeker vinden door de mensen die Hem met de ware liefde in
hun hart zoeken! En aangezien jullie Hem op die manier Zoeken, zullen jullie Hem
ook zeker vinden; want Hij zal jullie Zelf onverwacht tegemoetkomen! ,
[17] De .getrouwde man zei: 'O beste, zeer wijze vriend! Van onze gezichten kun
Je wel aflezen hoe blij je ons hebt gemaakt met jouw getuigenis en beschrijving
met betrekking tot die grote Koning! Want zo moet Hij zijn, volgens de
voorspelling van de oude wijzen! Maar jij moet al heel vaak en heel veel met Hem
van doen hebben gehad, omdat je Hem zo door en door lijkt te kennen! Hoe ziet Hij
er qua persoonlijke gestalte uit? Zou je ons daar met een korte beschrijving van
willen geven?'
[18] Ik zei: 'Kijk, onze waard heeft intussen enkele goede vissen voor jullie laten
klaarmaken! Ga nu eerst aan tafel om ze te eten; daarna zullen we weer verder
praten!’
[19] Daarop deden de vier blijmoedig wat Ik hun had aangeraden.
106 De droom van het meisje
[1] Toen ze de vissen gegeten hadden, zei de woordvoerder tegen de waard: 'O
beste vriend,je hebt ons nu een goede versterking voor ons lichaam gegeven; maar
betalen zal niet zo gemakkelijk gaan!'
[2] De waard zei: 'Mijn beste stamverwanten, daar hoeven jullie je geen zorgen
over te maken, en als jullie weer naar huis gaan, zal er ook wel voor gezorgd
worden dat jullie je terugreis niet met lege zakken zullen maken; wees daarom
opgewekt en heb geen vrees en onnodige zorgen!'
[3] Het twaalfjarige meisje dat nu goed gesterkt was met spijs en drank, vatte ook
moed om te spreken en zei tegen haar vader: 'Luister, vader, drie dagen geleden,
toen wij ook het geluk hadden om in de waard van een herberg een mensenvriend
te treffen, heb ik een voorspellende droom gehad! Zoals altijd hebt u natuurlijk
tegen mij gezegd dat dromen van kinderen niets te betekenen hebben; maar in die
droom heb ik deze kamer gezien en ook dat wij meer dan vriendelijk in deze
herberg werden opgenomen. In mijn droom heb Ik echter nog veel meer gezien,
wat u, toen ik het u wilde vertellen, niet wilde horen en waarna u mij beval te
zwijgen; maar ik heb nu het gevoel dat mijn droom helemaal in vervulling zal
gaan!'
[4] Daarop zei de vader tegen zijn dochter: 'Welnu, wat heb je dan nog meer
gedroomd, dat hier in vervulling zal gaan? Nu geef ik je toestemming om ons je
droom helemaal te vertellen!'
[5] Toen zei het meisje: 'De heldere droom die ik heb gehad zal ik niet in zijn
geheel vertellen, maar alleen de hoofdzaak aanhalen, en dat is het volgende: In mijn
droom zag ik ook die grote tafel en dezelfde mannen er omheen zitten. En kijk, een
van hen was nu juist de nieuwe Hemelkoning, voor wie wij onze reis hierheen
hebben ondernomen! Ik zou Hem u ook kunnen aanwijzen; maar ik heb nu een
stem in mijzelf gehoord die mij verbood dat te doen, en aan die stem moet ik
gehoorzamen! Maar omdat alles uit mijn droom hier in vervulling gaat, zal het
misschien ook nog in vervulling gaan dat wij hier Degene vinden die wij het liefst
van alles willen vinden!'
[6] Daarop zei de vader heel verrast: 'Mijn lief kind, er kan wel iets waars aan je
droom zijn, - maar om aan je droomverhaal direct onvoorwaardelijk geloof te
hechten, zou bij zoiets belangrijks en heiligs toch wel erg gewaagd zijn; het is dus
zaak kritisch en voorzichtig te werk te gaan! Ik zal mij dus weer tot die zeer wijze
man wenden, met wie ik al gesproken heb en die kennelijk een profeet is; van hem
zal ik het snelst meer over de Hemelkoning van alle Joden horen. Ik heb hem al
eerder gevraagd om de persoon van die heilige Koning te beschrijven; als hij dat
doet, zal het niet al te moeilijk zijn om Hem op te sporen en ook te herkennen!’
[7] Nu zei ook de vrouw tegen haar man: 'Luister eens, mijn echtgenoot, het
onschuldige en zuivere gemoed van een kind staat vaak dichter bij God dan dat van
ons, dat reeds door menige hartstocht onzuiver is geworden, en het ziet en herkent
de nabijheid van God dan ook vaak eerder dan het onze! In het zoeken en vinden
zijn kinderen met hun scherpe ogen vaak veel handiger dan wij ouden. Maar jij
bent in veel dingen te streng en te kritisch, en ik heb al verscheidene keren
meegemaakt dat jij mettertijd als echt en goed hebt erkend, waarvan wij je direct in
het begin al gezegd hadden dat het echt en goed was; wie weet of het je deze keer
niet net zo zal vergaan!'
[8] De man zei: 'Deze keer zou ik wel willen dat jullie gelijk hadden! Maar nu gaan
wij mannen met ons tweeën naar die wijze en vragen hem nog een keer om een
persoonsbeschrijving van die grote Koning, aan wie alle macht in de hemel en op
deze wijde aarde gegeven is!'
[9] Na dat gesprek, dat steeds met halfluide woorden plaatsvond om te zorgen dat
wij het niet hoorden, stonden de twee mannen op, gingen weer vol eerbied naar Mij
toe en vroegen Mij om de persoon van de grote Koning te beschrijven.
[10] Met een vriendelijk gezicht zei Ik tegen de getrouwde man: 'Weliswaar hebben
jullie op zachte toon over de Koning gesproken en over de droom van je dochtertje
geoordeeld, en toch heb Ik ieder woord goed gehoord. Jullie zouden van Mij een
persoonsbeschrijving van de Koning willen hebben, omdat jullie van mening zijn
dat je daardoor de Koning, als jullie Hem ergens ontmoeten, direct zult herkennen
en Hem de eer kunt geven.
[11] Maar Ik zeg jullie: de nieuwe Koning der Joden moet door degenen die Hem
werkelijk willen kennen, vooral in de geest en in alle waarheid herkend worden, en
dan zal ook Zijn persoon weldra gemakkelijk te herkennen zijn. Maar jouw dochter
wilde jou toch uit haar droom, drie dagen geleden niet ver van Damascus, de
persoonlijke gestalte van de Koning beschrijven; waarom wilde je daar eigenlijk
niet naar luisteren?'
[12] De man zei: 'Beste, zeer wijze vriend, omdat bij mij, evenals bij mijn ouders
en voorouders, steeds het wijze opvoedingsprincipe gehanteerd werd dat kinderen
het goede en ware wel goed moeten horen, maar dat ze alleen moeten spreken als
hun iets gevraagd wordt, opdat ze geen lichtzinnige kletsers worden; want veel
denken en ernaar handelen is verstandiger dan veel kletsen en daarbij weinig doen.
Ik wilde mij die droom dan ook niet onmiddellijk door mijn kind laten vertellen,
om haar te oefenen en te sterken in geduld en zelfverloochening, wat met name bij
het vrouwelijk geslacht het meeste nodig is, dat toch al nauwelijks in staat is zijn
tong in toom te houden.'
[13] Ik zei: 'Daar heb je weliswaar helemaal gelijk in, - maar omdat jouw dochtertje
toch al een buitengewoon zwijgzaam karakter heeft, had je wel een kleine
uitzondering op je vaste regel kunnen maken; want kinderen die zo deugdzaam en
goed zijn opgevoed staan gewoonlijk veel dichter bij de innerlijke levenswaarheid
dan de volwassenen, die hun hersenen door hun onvermoeibare onderzoeken zo
volgestopt hebben met wereldse wijsheid, dat ze tenslotte door de bomen het bos
niet meer zien. Bij jou is dat ook heel sterk het geval; want jij wilde de oude naam
van je stam geen oneer aandoen, - watje ook niet kwalijk is te nemen. Maar je zult
zelf ook wel gemerkt hebben dat een te scherp geslepen mes altijd eerder bot wordt
dan een mes dat weliswaar een beetje stomper, maar toch altijd nog scherp genoeg
geslepen is! -Maar hoe het ook zij - laat nu je dochtertje hierheen komen en van ons
Degene uitzoeken die zij in haar droom als de nieuwe Koning der Joden heeft
gezien!'
[14] De man, die evenals zijn zwager door Mijn woorden helemaal verlegen was
geworden, zei: 'O beste, onbegrijpelijk wijze vriend, zou die heilig grote Koning
soms echt een van jullie zijn?'
[15] Ik zei: 'Dat zal straks wel blijken; maar doe nu wat Ik je heb aanbevolen!'
[16] Na die woorden ging de man weg en bracht zijn dochtertje bij Mij.
107 Het meisje herkent de Heer
[1] Toen het meisje vol ontzag voor Mij stond, vroeg Ik haar vriendelijk: 'Welnu,
Mijn lieve dochter, vertel Mij eens wie van ons aan deze tafel het meeste lijkt op
Degene die jij in je droom van drie dagen geleden hebt gezien als de grote Koning
van alle Joden en als Heer van hemel en aarde!'
[2] Het meisje zei: 'O Heer, U stelt mij, arm kind, nu wel zwaar op de proef!'
[3] Ik zei: 'Waarom noem je dat een zware proef, Mijn dochtertje?'
[4] Het dochtertje zei: 'O Heer, als iemand anders het mij had gevraagd zou ik hem
gemakkelijk antwoord kunnen geven; maar omdat juist U het mij vraagt, die Zelf
Degene bent die ik in mijn droom heb gezien als de grote en boven alles machtige
Koning van niet alleen de Joden, maar van alle mensen, vind ik het moeilijk om het
te zeggen!'
[5] Maar omdat ik nu spreken moet in aanwezigheid van U, die de almachtige Heer
en Heerser van eeuwigheid tot eeuwigheid over alle hemelen en werelden bent, zeg
ik nu dan ook openlijk: U, o Heer, bent het Zelf! U heb ik gezien in de stralen van
de zon! Talloze scharen van de zaligste engelen omringden U en prezen Uw
allerheerlijkste naam.
[6] En ik vroeg aan een wijze, die dicht bij mij stond, hoe Uw naam luidde.
[7] En de wijze zei: 'Sinds het eeuwige oerbegin heeft nog geen engel de naam van
de Allerhoogste kunnen uitspreken; want Zijn naam is zo oneindig groot als de
oneindige ruimte van Zijn scheppingen, waarvan de aarde die jij bewoont
nauwelijks zo groot is als het nietigste stofje ten opzichte van de hele grote aarde
zelf. Maar de eeuwige God, Schepper en Vader is uit overgrote liefde voor jullie,
Zijn kinderen, Zelf in jullie vlees gekomen, opdat jullie Hem helemaal kunnen
naderen, en daarmee heeft Hij Zichzelf ook een naam gegeven die ieder mens van
deze aarde en ook iedere engel kan voelen en uitspreken; - en die allerheiligste
naam luidt: Vader, Liefde, Waarheid en Leven; maar als Mensenzoon heet Hij
Jezus!'
[8] Daarna zag ik zonnen en aarden zonder tal in grote rijen aan U voorbij zweven,
en allemaal waren ze vol van de prachtigste wezens zoals wij en ook andere
wonderbaarlijke dingen, en waarheen U Uw blik ook maar wendde in de diepten
van de eindeloze ruimte, zag ik meteen weer nieuwe, grote en prachtige
scheppingen tot stand komen! O Heer, o Liefde, o Vader, o mijn koning Jezus! Hoe
eindeloos groot, machtig en boven alles heilig en heerlijk bent U in U zelf van
eeuwigheid tot eeuwigheid! Eeuwig niemand is aan U gelijk! O, vergeef mij de
zwakheid van mijn tong, dat die niet in staat is Uw lof en Uw eer waardiger uit te
spreken!'
[9] Hierop zonk het meisje op haar knieën en loofde en prees Mij stil in haar hart,
terwijl ze van louter liefde huilde.
[10] Toen haar vader, haar oom en ook haar moeder dat hoorden, vielen ook zij op
hun knieën en begonnen Mij luid te aanbidden.
[11] Maar Ik zei: 'Sta op, Mijn lieve kinderen; want de Vader wil door jullie niet,
zoals bij de heidenen, als een afgod aanbeden worden, maar enkel en alleen
waarachtig bemind worden! Want vanwege jullie liefde voor Hem heeft Hij Zich
hier door jullie ook laten vinden! Ik ben Degene die jullie zochten. Maar sta nu op
en wees vrolijk en opgewekt! Kom nu aan deze tafel zitten en laaf je met de wijn
waarmee Ik jullie bekers zal vullen! Jij, dochtertje van de lieflijkste soort, kom
samen met je moeder aan Mijn rechterhand zitten en jullie, beide mannen, kom aan
Mijn linkerhand zitten! We hebben nog een uur tot middernacht, en wij zullen met
elkaar nog over heel belangrijke dingen spreken.'
[12] Toen Ik uitgesproken was, stonden de vier vol diep ontzag op van de grond en
zeiden: 'O, ondoorgrondelijk grote Liefde, o Heer, Koning en Vader Jezus, laat ons
weer aan dat kleine tafeltje plaatsnemen waar we eerder zaten. want wij voelen ons
te onwaardig om nu in Uw volle nabijheid te zijn!'
[13] Ik zei: 'Bij wat Ik eenmaal heb gezegd, moet het ook blijven! Ben Ik in de
geest soms niet overal tegenwoordig? Waar willen jullie je verbergen, opdat het
licht van Mijn ogen jullie niet zal vinden? Wees dus opgewekt en vrolijk, omdat Ik
Mij door jullie heb laten vinden! Want nu ben ook Ik, net als jullie, een mens van
vlees en bloed op deze aarde en ben als een vriend en broeder in jullie midden.'
[14] Op Mijn aandringen kwamen de vier uiteindelijk toch bij Mij zitten; het meisje
wendde haar ogen niet van Mij af en begon van louter liefde voor Mij bijna
helemaal te stralen, wat zelfs Mijn leerlingen opviel.
[15] Ik zei tegen de waard: 'Breng vier schone en volkomen lege bekers; want Ik
wil deze vier vrienden van Mij een echte versterking met Mijn wijn geven! Want ze
hebben omwille van Mij vele dagen alle ongemakken die arme mensen op zo'n
lange reis te verduren hebben met alle geduld en daarbij toch met ware heldenmoed
verdragen, en daarom zullen ze hier schadeloos gesteld en beloond worden!'
[16] Hierop ging de waard vier schone, lege bekers halen en zette ze voor de vier
arme gasten.
[17] Toen de bekers voor hen stonden, zei Ik, terwijl Ik het meisje aankeek: 'Jij,
Mijn allerliefste dochtertje, hebt in je droom gezien hoe in de eindeloze ruimte
nieuwe scheppingen ontstonden, overal waar het licht uit Mijn ogen kwam, - en
kijk nu, Ik zal het licht uit Mijn ogen in jullie tot nu toe lege bekers laten
doordringen, dan zullen ze daarna ook direct met de zuiverste wijn uit de hemelen
gevuld worden! Drink die wijn dan uit liefde voor Mij, dan zullen jullie daardoor
de kracht en de sterkte verkrijgen, die jullie de juiste moed zal geven om met Mij te
spreken, - en wat Ik jullie zal zeggen, zullen Jullie gemakkelijk verdragen en
onthouden, en dan zullen jullie ook in staat zijn in jullie land Mijn naam aan jullie
broeders te verkondigen.'
[18] Hierop keek Ik naar de lege bekers, en die werden op hetzelfde ogenblik
gevuld met de beste en zuiverste wijn, waarover de vier zich uitermate verbaasden.
[19] Toen de vier bekers, die nu met de beste wijn gevuld waren, voor het viertal
stonden, zei Ik tegen hen: 'Heb nu geen vrees of schroom, en drink de nieuwe, nu
voor jullie geschapen wijn! Want zoals Mijn woord en wil de gehele mens opwekt
en tot leven brengt, zo doet deze wijn, die gelijk is aan Mijn woord en wil, dat ook;
hij zal jullie opwekken en het eeuwige leven van Jullie zielen geven! Drink
derhalve!'
[20] Toen Ik hen zo had toegesproken namen de vier vol eerbied hun bekers in de
hand en dronken de wijn tot de laatste druppel op, omdat hij hun maar al te goed
smaakte. Toen de wijn in hun lichaam kwam, verdween de over dreven eerbied
voor Mij en veranderde in liefde, en die gaf hun pas de juiste moed om even
openhartig en vertrouwelijk met Mij te praten als kinderen met hun ouders doen.
108 Over de kracht van de geest
[1] Als eerste vroeg toen het meisje aan Mij: 'O Heer en Meester en hoogste
Koning vol goddelijke macht en kracht, hoe was het voor U toch mogelijk om deze
werkelijk hemelse wijn in de bekers puur uit het niets te scheppen, en ook zo
plotseling, dat niet te zien was hoe die in de bekers kwam? Ik weet wel dat voor de
goddelijke kracht niets onmogelijk is en dat God alles wat er bestaat heeft
geschapen en nog voortdurend schept; maar bij het scheppen neemt God steeds een
bepaalde orde in acht, en wel zo, dat er om een volmaakt ding tot stand te brengen
altijd het ene aan het andere voorafgaat, en de hoofdzaak dan ook altijd verschijnt
als gevolg van de vaak vele voorafgaande processen en dat naar alle waarheid ook
is.
[2] Ja, de wijn die van de wijnstok komt is niet minder een wonder! Maar bij het
ontstaan van de wijn vanaf de wijnstok zijn er heel veel processen tot aan de
volledig rijpe druif; maar hier bij het werkelijk scheppen van de allerbeste wijn in
de bekers was er geen proces, maar U wilde het -en meteen waren de bekers vol
wijn! Hoe is dat toch mogelijk?'
[3] Ik zei: 'Luister, Mijn lief dochtertje, je bent weliswaar pas twaalfjaar; maar jouw
verstand reikt zover als na veertig jaar goede ontwikkeling! Met zo'n vraag is nog
nauwelijks iemand bij Mij aangekomen. Ja, Mijn lief dochtertje, de vraag die je
hier hebt gesteld is wel heel duidelijk en begrijpelijk, -maar het antwoord dat Ik
daarop moet geven zal jullie zeker niet even helder en begrijpelijk voorkomen;
maar omdat je het gevraagd hebt, zul je van Mij ook antwoord krijgen.
[4] Kijk, de wijn die door de wijnstok geleidelijk aan bereid wordt, is net zo'n
wonder als deze wijn, die Ik hier plotseling voor jullie heb geschapen! Ik zou de
wijn en ook al het andere voortdurend kunnen scheppen zoals de wolken en de
regen in de lucht en zoals Ik nu ook voor jullie de versterkende wijn heb geschapen
uit de lucht, waarin alle bestanddelen die nodig zijn voor de wijn reeds aanwezig
zijn, evenals alles wat vereist is voor het voortbrengen van alle andere geschapen
dingen. De mens kan dat met zijn lichamelijke ogen niet zien, maar alleen de geest
kan dat zien, afzonderen en verenigen, en het dan plotseling of om het menselijk
verstand, de liefde en het geduld te beproeven, en ook om de werkzaamheid van de
mensen op te wekken en de traagheid van de mensen geen kans te geven -stap voor
stap op de jullie bekende manier tot stand brengen. Maar altijd is het een en
dezelfde geest, die als enige in staat is alles op de ene of op de andere manier te
bewerkstelligen, omdat hij uiteindelijk het oerbegin van alles is en ook eeuwig zal
zijn; want alles wat bestaat is in de grond van de zaak alleen maar de macht, kracht,
liefde, wijsheid en wil van de geest.
[5] ook ieder mens is in het bezit van zo'n geest, die echter pas werkzaam in de
mens optreedt wanneer hij Gods wil volledig kent en volgens die wil aan het werk
gaat en zijn geest zich langs de weg van de zuivere liefde voor God en van daaruit
voor zijn naaste met de ziel in de mens verenigt, en die ziel daardoor zelf tot pure
liefde en wil van God wordt. Als dat in de mens heeft plaatsgevonden, dan is hij
daarin ook zoals God en kan hij ook dingen bewerkstelligen, die geen mens met
zijn puur uiterlijke verstand kan begrijpen.
[6] Maar nu zijn jullie bij de bron om Gods wil te horen en voor jullie leven te leren
kennen; als jullie volgens die wil zijn gaan handelen -wat van jullie volkomen vrije
wil afhangt - zullen jullie je daardoor de almachtige wil van God eigen maken en
zodoende tot alles in staat zijn.
[7] In Gods wil leeft echter ook de hoogste wijsheid; daarom kan en wil hij ook
niets tot stand brengen wat in strijd met Gods wijsheid zou zijn. Wie zich dus Gods
wil eigen heeft gemaakt door ernaar te handelen, heeft zich ook Gods wijsheid
eigen gemaakt, zonder welke de wil tot niets in staat zou zijn; en zo is een mens,
die in overeenstemming met Gods wil handelt, vol van het ware levenslicht en vol
van wijsheid, die levend is door de liefde voor God en de naaste. Kijk nu eens,
Mijn allerliefst dochtertje, daar heb je nu een volkomen oprechte en alles
inhoudende waarheid op de vraag die je aan Mij stelde; en zeg Mij nu of je die ook
begrepen hebt!'
[8] Het goed opgevoede en goed onderwezen dochtertje zei: 'O boven alles grote en
machtige Koning, Heer en Meester, ik heb het gevoel dat ik de juiste betekenis van
Uw woorden wel heb begrepen; maar ik zal pas in staat zijn door te dringen tot de
heldere diepte van deze waarheid, die slechts door een zeer zuivere geest begrepen
kan worden, wanneer ook ik het zover gebracht zal hebben dat mijn ziel één zal
zijn met de geest, zoals U zei. Dank U, o Heer en Meester, voor Uw zeer wijze les!'
[9] Ik zei: 'Je hebt nu heel goed gesproken, en Ik zegje datje nog eerder dan je
denkt die toestand zult bereiken, waarin je zoals Ik je gezegd heb, volmaakt en op
God gelijkend zult zijn; want je hebt al de juiste liefde voor Mij en zo ook de juiste
liefde voor je naaste. Die liefde is het enige en zekerst werkende middel dat de
geest met de ziel verenigt, omdat die liefde in de ziel eigenlijk al de geest Gods is;
laat hem sterk worden door goede daden, dan zul je weldra stellig overtuigd raken
van zijn wonderbaarlijke macht en kracht in jou en ook buiten jou.
[10] Wie God met zijn verstand tracht te zoeken en te doorgronden, heeft een
moeizaam werk en komt ook maar nauwelijks één stap verder; maar wie God zoekt
met de liefde in zijn hart, zal Hem weldra vinden en bereikt gemakkelijk zijn ware
levensdoel. -Begrijp je dat?'
[11] Het meisje zei: 'O grote Heer en Meester, dat heb ik nu goed begrepen; want
het is nu opeens licht geworden in mijzelf, en ik begrijp nu ook het ant woord dat U
op mijn vraag gaf veel duidelijker dan daarvoor. Zo begrijp ik nu ook mijn droom
en zie in, dat alleen Uw geest die in mijn ziel heeft gegeven, want anders zou die
uit zichzelf nooit in staat geweest zijn om in de eeuwig onmetelijke diepten van Uw
scheppingen een zo heldere blik te werpen!'
[12] Nu zei Ik tegen de ouders van het meisje: 'Dit kind zal nog een licht voor jullie
worden! Maar als ze jullie vanuit Mijn geest in haar het een en ander zal
verkondigen, doe dan niet zoals drie dagen geleden in de buurt van Damascus!
Maar nu moeten jullie bekers nog een keer gevuld worden, en jullie moeten die ook
voor de tweede keer leegdrinken!'
[13] Hierop zei de vrouw: 'O Heer, dat hoeft niet; want wij zijn nu al meer dan
genoeg verzadigd en gestrekt! ,
[14] Ik zei: 'Vrouw, bemoei je niet met wat Ik voor jullie doe! In de wijn die de
wijnstok jullie geeft zit wel een verdovende en de mens verontreinigende geest, die
de ziel niet verlicht maar wel verduistert. Maar in de wijn die Ik jullie hier uit de
hemelen geef, bevindt zich de geest van de ware en levende liefde en wijsheid;
want die is eigenlijk Mijn woord en Mijn wil. Daarom moeten jullie die ook zonder
enige vrees of schroom drinken, opdat jullie de kracht krijgen om in jullie land in
Mijn naam de andere mensen Mijn woord en Mijn wil bekend te maken!'
[15] Toen Ik dat had gezegd, vroegen alle vier Mij of Ik de bekers toch nog een
keer met de wonderwijn wilde vullen. En Ik keek naar de bekers, zoals tevoren, en
onmiddellijk werden ze gevuld met de beste en zuiverste wijn. Daarop zei Ik tegen
de vier dat ze de bekers moesten leegdrinken; en dat deden ze met alle genoegen.
[16] Toen zij ook deze keer de wijn opgedronken hadden, begonnen ze steeds
lichter en opener van hart te worden, en de getrouwde man begon heel wijs te
spreken, zodat ook Mijn leerlingen zich daar erg over verbaasden en enkelen van
hen onder elkaar de opmerking maakten (de leerlingen): 'Kijk, die mensen uit India
maakt Hij met een paar slokken wonderlijk wijs en ingewijd in de hele leer;
waarom doet Hij dat niet ook bij de andere mensen?'
[17] Ik zei: 'Waarom maken jullie je druk, als Ik doe wat Ik wil? Als Ik voor iedere
plant de geschikte voeding weet te verschaffen en aan ieder dier het voedsel weet te
geven dat het goed bekomt, dan zal Ik ook wel weten hoe Ik de ene of de andere
mens zijn geestelijke voedsel moet verschaffen en aanreiken.jullie zijn steeds om
Mij heen en horen en zien alles; maar let ook goed op hoe Ik de mensen behandel
en hoe Ik hen ieder naar de aard van hun ziel onderricht, en doe evenzo, dan zullen
jullie goede resultaten boeken! Maar deze vier zijn slechts tot morgenmiddag bij
Mij, en toch moeten ze tot een werktuig voor Mij worden; en omdat hun zielen daar
zo geschikt voor zijn, maak Ik hen dan ook sneller bekwaam voor dat ambt, zoals
Ik dat ook met de tweeënzeventig leerlingen in Emmaüs heb gedaan. - Als jullie dat
nu begrijpen, wees dan tevreden!'
[18] Daarop werden alle leerlingen weer kalm. Maar Ik onderrichtte de vier nog
verder over het rijk Gods.
[19] Nadat Ik de vier goed had onderricht over het rijk Gods in de mens op deze
aarde en hun ook had verteld wat dat teweeg brengt, alsook dat Mijn koningschap
en Mijn rijk niet van deze wereld is, zei Ik tegen de waard dat hij de vier een
rustplaats moest wijzen, aangezien het al een uur na middernacht was geworden.
De waard deed dat onmiddellijk, en de vier begaven zich ter ruste. Wij bleven
echter, zoals wel vaker, aan onze tafel zitten en rustten daar tot zonsopgang; ook de
waard rustte naast ons aan een kleine tafel.
[20] 's Morgens was de waard, zoals zijn gewoonte was, reeds een uur voor
zonsopgang op de been en zorgde voor alles voordat de zon opging; want het was
sabbat, en dan was het van zonsopgang tot zonsondergang gedaan met alle
lichamelijke werkzaamheden. Zo liet hij ook het ochtendmaal vóór Zonsopgang
klaarmaken, opdat het ook voor die tijd genuttigd zou worden; want in dat opzicht
was hij een strenge jood.
109 De ware sabbatsheiliging
[1] omdat Ik die zwakheid van hem wel kende, stelde Ik hem op de proef door
samen met Mijn leerlingen tot zonsopgang te slapen, wat het sabbatsgeweten van
de waard onrustig begon te maken.
[2] Nadat de zon helemaal opgegaan was, stond Ik samen met mijn leerlingen op
van tafel en ging naar buiten, zoals Ik overal anders ook meestal deed.
[3] De waard kwam Mij echter direct achterna, begroette Mij en ook de leerlingen
zeer eerbiedig en vroeg Mij: 'O Heer en Meester, wat moet er nu gebeuren? Het is
sabbat vandaag! Het ochtendmaal is al vóór zonsopgang klaargemaakt. Wilt U het
nu ook na zonsopgang tot U nemen, en moet ik ook de vier uit India overdag te
eten geven?'
[4] Ik zei: 'Mijn beste vriend, anders ben je in alle opzichten een echt wijs man,
maar wat het vieren van de sabbat betreft ben je nog net als de blinde Farizeeën, die
zich naar de letter van de wet richten, maar de geest ervan nog nooit gekend
hebben. Als je op de sabbat je schapen, ossen, koeien, kalveren, ezels en geiten
voer geeft, net als op een werkdag -wat toch ook lichamelijke arbeid is -waarom
moeten de mensen dan vasten? Zijn mensen in Gods ogen dan soms minder dan
jouw huisdieren? Bovendien ben Ik vandaag evenals eeuwigheden geleden ook
Heer over de sabbat alsook over iedere andere dag die, net als de sabbat, een dag
des Heren is. Zou Ik dan op een sabbat niet net zo moeten doen als op iedere andere
dag?
[5] Wie laat dan de zon opgaan, wie laat het gras groeien, wie de winden waaien en
wie laat de wolken voorbij trekken? Wie stuwt het water in de bronnen, beken,
rivieren en stromen, wie brengt de zee in beweging van het ene einde der aarde tot
het andere? Wie stuwt jouw bloed in je aderen en jouw hart in je borst – let wel ook op de sabbat?
[6] Als Ik op een sabbat ook maar een ogenblik zou rusten, zou de hele schepping
dan niet te gronde gaan?
[7] Zie, werken van ware naastenliefde verrichten betekent bij Mij: God en de
mensen werkelijk dienen, -wat zeker een hogere waarde heeft dan de sabbat met
traagheid te vieren! Verricht daarom ook op de sabbat goede werken, dan zul je de
sabbat daarmee vieren op de manier die Mij de Heer, het meest welgevallig is!
[8] En nu gaan we weer naar de eetzaal om het ochtendmaal tot ons te nemen, en de
vier Indo-joden, die overmorgen pas hun sabbat hebben, moeten hetzelfde doen!'
[9] Toen de waard deze woorden van Mij had gehoord, zag hij onmiddellijk de
grote dwaasheid in van het uiterlijke vieren van de sabbat en liet het ochtendmaal
op tafel zetten; en wij gingen naar de eetzaal, gingen aan tafel zitten en namen het
ochtendmaal heel welgemoed tot ons.
[10] Nu kwamen ook de vier Indo-joden, en Ik zei tegen hen dat ze aan onze tafel
plaats moesten nemen om samen met ons het ochtendmaal te gebruiken, wat ze ook
direct met grote blijdschap deden; want ze wisten niet dat in Galilea, evenals in het
hele Joodse land, de sabbat vandaag werd gevierd.
[11] Toen wij het ochtendmaal tot ons hadden genomen, kwam de sabbatroeper
door de straten van het stadje Kana, die de mensen, groot en klein, jong en oud,
opriep naar de synagoge te gaan. Nu schrokken de vier, omdat ze nu hoorden dat
het vandaag de ware, aloude Joodse sabbat was en zij na zonsopgang een
ochtendmaal tot zich hadden genomen.
[12] Maar Ik zei: 'Ik ben de Heer, ook van de sabbat! Als Ik jullie dat niet als zonde
aanreken, waarom zouden jullie dan je geweten belasten?'
[13] De man zei: 'Wij danken U, o Heer, voor Uw woord van genade, dat onze
harten geweldig troost; want als wij nu tegenover U gezondigd zouden hebben, zou
U ons dat zeker hebben gezegd en ons terecht hebben gewezen. Maar hoe kan nu in
Uw ogen geen zonde zijn wat volgens de wet van Mozes een zonde werd
genoemd? Waarom heeft Mozes dan toch zulke wetten als van Godswege aan het
volk gegeven?'
[14] Ik zei: 'Jij bent op zich werkelijk een wijs man en goed thuis in de Schrift van
Mozes, de letter ken je wel, en het woord is je niet vreemd; maar de ware, alles
levend makende geest, die in het woord verborgen is, is je nog vreemd, zoals die
reeds lang voor de Babylonische gevangenschap alle Joden vreemd is geworden.
Daarom houd jij je nog aan de dode schors; maar het wezen en de werkzaamheid
van het levende merg in het inwendige van de boom is jou vreemd. Als je de oude
schors van een boom beschadigt, zal dat het leven van de boom geen enkele
merkbare schade toebrengen; maar als je het merg van een boom beschadigt, zal
dat een zonde tegen het leven van de boom zijn, omdat de boom daarna zal
verdorren en derhalve zal sterven.
[15] Kijk, de Israëlieten zijn in Egypte onder de farao's traag en vraatzuchtig
geworden als de dieren; ze zijn de God van Abraham, Isaak en Jacob bijna
helemaal gaan vergeten en hadden veel op met de afgoden van de Egyptenaren; nog
maar weinigen bleven de ene, ware God trouw, en zij baden God of Hij Zijn volk
uit de harde slavernij en gewetenloze tirannie van de Egyptenaren wilde redden. En
God deed dat door Mozes, zoals je wel weet.
[16] Mozes had echter gedurende veertig jaar in de woestijn met de dagelijks
zichtbare hulp van Jehova de handen vol om het ontaarde volk door wijze leringen,
en ook door passende wetten tot die staat te verheffen, waarin een mens zich
volgens Gods orde moet bevinden. Daar waren voor een ontaard volk ook nog
wetten voor nodig, die de mens voorschreven wanneer, wat, hoeveel en hoe vaak
hij op een dag moest eten en drinken, en hoe hij zich moest kleden en zijn lichaam
moest reinigen.
[17] Ook werd door Mozes aan het sterk tot traagheid neigende volk, dat geen
enkele dag iets wilde doen, alleen de zevende dag gegeven om te vieren en te
rusten, en op die dag werd het door de leiders onderwezen over God, Zijn orde,
Zijn wil en Zijn leiding, en werd het zeer ernstig gewaarschuwd voor
weerspannigheid tegen de wetten.
[18] Maar als een mens zich Gods orde eigen heeft gemaakt en uit eigen vrije wil
actief is geworden in alles wat goed, waar en juist is, kan het voor hem toch geen
zonde zijn als hij als volkomen gezond mens geen geneesmiddelen meer gebruikt,
die een zieke wel moet gebruiken. Daarom zul ookjij, die een godvrezend en
rechtvaardig man bent, niet tegen het vieren van de sabbat zondigen wanneer je,
altijd met mate, ook na zonsopgang, in het middaguur en ook, als je honger hebt,
voor zonsondergang spijs en drank tot je neemt en je naaste goed doet als op een
werkdag. Doe jij ook zoals Ik doe, dan zul je het goede doen en leven!
[19] Wat wint de sabbatsviering erbij als de Joden zich dikwijls al drie uur voor
zonsopgang overmatig volvreten en volzuipen, en wel zodanig dat ze de hele sabbat
nauwelijks kunnen gaan of staan en na zonsondergang weer beginnen te brassen en
te zwelgen tot middernacht, zodat ze daarna ook de volgende werkdag tot geen
enkel werk in staat zijn? Weet, dat zo'n sabbatsviering in Mijn ogen een gruwel is;
maar als je de sabbat houdt op de manier die Ik je nu getoond heb, is dat Mijn wil
en Mij dus zeker welgevallig. Denk daarom altijd bij jezelf: de letter van de wet
doodt; alleen de innerlijke geest van liefde en waarheid maakt vrij.'
[20] Toen de man dat van Mij had gehoord, bedankte hij en de drie anderen Mij
voor deze les, en allen werden blij gestemd.
[21] Daarop vroeg de waard Mij, of hij met de zijnen naar de synagoge moest gaan
of dat hij ook thuis kon blijven.
[22] Ik zei: 'Wie is er meer, Ik of de synagoge? Laatje personeel erheen gaan en
stuur de rabbi een offer, dat hem veelliever is dan jouw aanwezigheid, maar blijf jij
thuis; want er zal al gauw een karavaan uit Perzië hier aankomen en je veel werk
bezorgen!'
[23] De waard zei: 'O Heer en Meester, die komt mij vandaag, nu het een
nieuwemaanssabbat is, erg ongelegen; want wij herbergiers hebben een strenge wet
die ons verbiedt om op zo'n sabbat een Jood, laat staan een vreemdeling in onze
herbergen op te nemen!'
[24] Ik zei: 'Goed doen op een sabbat is in Mijn ogen goed, zoals Ik tegen jou en
zojuist ook tegen de mensen uit India heb gezegd, maar als je onnodige angst hebt
voor de overste van de synagoge, stuur dan door middel van je opperdienaar een
dispensatieoffer naar de overste, dan zal hij jou die toestemming graag geven!'
[25] Dat deed de waard, en de opperdienaar bracht hem onmiddellijk een bewijs
van ontheffing, geldig voor drie sabbatten, en de waard was daar heel blij om, want
de karavaan leverde hem een honderdvoudige winst op van wat het bewijs hem had
gekost.
[26] Daarop vroeg de waard aan Mij: 'Heer en Meester! Is het eigenlijk wel juist
van de overste van de synagoge om mij tegen betaling van een offer voor
ontheffing van het schenden van de sabbat - wat voor hem als een meer dan grote
en strafbare zonde geldt - toe te staan die zonde met mijn hele gezin te begaan, en
wel zonder enige bezorgdheid, alsof ik daarvoor nooit enige straf te vrezen heb?'
[27] Ik zei: 'Vriend, als de overste het schenden van de sabbat volgens zijn geweten
en vanuit zijn geloof werkelijk als een zonde beschouwt, komt de zonde voor zijn
rekening, aangezien hij die voor geld door anderen laat begaan; maar als hij geen
geloof heeft en tegenover het volk toch doet alsof hij vast en zonder twijfel gelooft
wat hij volgens de Schrift voor de schijn als een uiterst strafbare zonde zegt te
beschouwen en daar scherpe strafpreken over houdt, dan is hij door zijn voor geld
gegeven toestemming om een zonde te begaan niet alleen een even frequente
sabbatsschender als de velen aan wie hij voor geld toestemming heeft gegeven de
sabbat te schenden, maar hij begaat daardoor de nog veel grotere zonde van leugen,
huichelarij en inhaligheid, omdat hij zijn geloof ter wille van zijn hebzucht heeft
opgegeven.
[28] Maar wie, zoals jij nu, toestemming heeft gekregen om de sabbat zogenaamd
te ontheiligen, kan des te geruster op de sabbat goede werken verrichten, omdat het
Mijn wil is om op die manier de sabbat te vieren!'
[29] Toen de waard dat van Mij had gehoord, zei hij onmiddellijk tegen zijn
personeel dat ze alles in orde moesten brengen wat nodig is om een grote karavaan
te bedienen.
[30] En iedereen ging aan het werk, en des te ijveriger omdat de voorhoede van de
karavaan reeds voor de herberg arriveerde.
110 De karavaan uit Perzië in de herberg
[1] Enkele buren, die sterk hechtten aan het houden van de sabbat, merkten echter
dat het personeel van de waard even druk bezig was als op een werkdag, en daarom
kwamen ze naar de waard toe en zeiden: Je schijnt met te weten dat het vandaag
een nieuwemaanssabbat is?'
[2] De waard zei: 'Bemoeien jullie je met je eigen zaken; ik heb al voor die van mij
gezorgd! Hier is het bewijs van ontheffing, dat ik tegen betaling van een offer van
de overste heb gekocht, en jullie hoeven je om mij verder geen zorgen te maken!'
[3] Na die woorden gingen de buren weer weg, en het personeel wachtte op de
karavaan, die al door het stadje trok. Toen die met haar kamelen en allerlei waren
in haar geheel op de grote binnenplaats was aangekomen en de knechten van de
waard voldoende voer voor de dieren hadden gehaald, kwam er een tolk, om de
waard te zeggen welke spijzen hij voor de gearriveerde handelslieden uit Perzië
moest bereiden.
[4] Maar de waard zei: 'Met wat in mijn vermogen ligt zal ik jullie zeker
behulpzaam zijn! Maar jij hebt om enkele dranken en bijzondere spijzen gevraagd,
die ik als Jood tot nu toe niet kende, en die dingen heb ik niet; maar vlees zoals wij
dat eten, heel zuiver en smakelijk toebereid, kunnen jullie krijgen, fijn tarwebrood,
honing, melk en kaas, alsook heel edele vissen uit het Meer van Galilea, dat hier
niet ver vandaan ligt.'
[5] Op deze woorden ging de tolk weer terug naar zijn heren en deelde hun mee,
waar ze in deze herberg mee bediend konden worden; en zij waren daar tevreden
mee.
[6] Spoedig daarna kwamen ze een tweede, grotere eetzaal binnen, waar de tafels
en een voldoende aantal stoelen en banken al keurig in orde waren neergezet. Allen
gingen meteen zitten en lieten zich direct brood, wijn en zout geven, wat dan ook
zo snel mogelijk gebracht werd; en allen prezen de wijn en het brood en bekenden
dat ze nog nooit zo'n goed brood hadden gegeten en zo'n fijne en smakelijke wijn
hadden gedronken.
[7] De waard begreep aanvankelijk die eenstemmige lof van de vele Perzische
handelslieden niet, en hij zei tegen Mij: 'Heer en Meester, er zijn wel vaker zulke
karavanen uit het verre morgenland hier aangekomen en die hebben alles wel goed
en in orde gevonden; maar dat ze mijn brood en wijn zulke buitengewone lof
toegezwaaid hebben als deze keer kan ik mij echt niet herinneren! Hebt U, o Heer
en Meester, soms weer een nieuw teken gedaan?'
[8] Ik zei, terwijl Ik Mij intussen met de vier mensen uit India had beziggehouden
en hen over veel dingen onderricht had: 'Ga maar eens in je broodkamer en je
wijnkelder kijken!'
[9] Toen ging de waard kijken en trof in de broodkamer en ook in de wijnkelder
een grote voorraad aan, en zijn vrouw vond ook zo'n voorraad in de provisiekamer
en de grote visbewaarplaatsen; hij kwam weer terug, bedankte Mij van ganser harte
en zei toen: 'Maar Heer en Meester, wat voor verdienstelijks heb ik wel voor U
gedaan, dat U mij nu al voor de tweede keer zo'n grote genade waardig hebt
bevonden?'
[10] Voor wie, zoals jij, tegenover vreemdelingen altijd goed, rechtvaardig, billijk
en vol erbarmen handelt, de armen opneemt en zijn hart en deur voor nimand sluit,
sluit ook Ik Mijn hart niet; en Mijn hart is de ware toegangspoort naar het
hemelrijk, dat het eeuwige, zalige leven van de ziel is. En Ik weet dat jij altijd zo
hebt gehandeld. Weet daarom ook dat Ik tegenover jou ook steeds zo zal handelen
als jij in Mijn naam tegenover je medebroeders zult handelen! En wat voor jou
geldt als een echte belofte uit Mijn mond en hart, geldt te allen tijde van de aarde
ook voor iedereen die in alles hetzelfde zal zijn als jij.
[11] O, Ik weet heel goed hoe jij, als waard van een herberg, vaak heel krap in je
voorraden zat en dat jouw anders zo brave vrouw jou bittere verwijten maakte,
omdat je naar haar mening de vreemdelingen te weinig berekende en te goed en te
barmhartig tegenover de armen was! Maar jij zei: wie tegenover zijn medemensen
rechtvaardig en billijk denkt en handelt, wordt nooit door God verlaten; en wie de
werkelijk armen barmhartigheid bewijst, zal ook bij God steeds verhoring van zijn
gebeden en ook barmhartigheid vinden.
[12] Kijk, omdat jij lang vóórdat je Mij in Mijn persoon herkende, in je hart al zo
dacht en naar vermogen ook zo handelde, ben Ik nu dan ook al voor de tweede keer
naar je toe gekomen en doe voor jou, wat jij aan je vele medemensen voor Mij hebt
gedaan; want wat iemand in Mijn naam voor de armen doet, terwijl hij ook
tegenover vreemdelingen rechtvaardig en billijk is, heeft hij voor Mij gedaan, en Ik
zal het hem reeds hier en een veelvoud daarvan in het andere leven vergelden. En
nu zul je dus ook gemakkelijk begrijpen, Wie jouw voorraden nu zo rijkelijk heeft
gezegend, en waarom!'
[13] Toen de waard dat uit Mijn mond had gehoord, bedankte hij Mij nogmaals,
ging naar de keuken om dat ook allemaal aan zijn vrouw te vertellen, die druk aan
het werk was; zij kwam ook direct naar Mij toe in de zaal en bedankte Mij voor de
grote genade en erbarming die Ik hun bewezen had.
[14] En Ik zei tegen de vrouw: 'Wees ook jij steeds zo goed als je man, dan zul je
voortaan gezond blijven naar lichaam en ziel! In de toekomst zullen jullie niet meer
door nood gekweld worden! Maar ga nu weer aan je werk!'
[15] De vrouw bedankte Mij nogmaals en ging toen snel naar de keuken, waar ze
nog veel te doen had.
111 De Heer geneest de zieke leider van de kooplieden
[1] Daarop kwamen er een paar Perzen met een tolk naar ons toe, die de waard te
spreken vroegen.
[2] De waard vroeg hun heel vriendelijk wat er van hun dienst was.
[3] De tolk zei: 'Beste vriend, wij hebben hier al enkele keren onze intrek genomen
en hebben in jou steeds een rechtvaardige, billijke en derhalve ook zeldzame
mensenvriend gevonden, daarom hebben we jou ook deze keer bezocht op onze
handelsreis naar Tyrus. Wij zijn altijd tevreden over je geweest, en ook jij zult
nooit reden hebben gehad om je over ons te beklagen. Deze keer zijn wij op onze
reis hierheen door een ondoorgrondelijk raadsbesluit van een god echter door
tegenspoed bezocht, wat zeer negatieve gevolgen heeft voor de zaken die wij hier
doen ten behoeve van onze familieleden thuis.
[4] Weliswaar zijn wij niets kwijtgeraakt van onze schatten en waren die we
hebben meegenomen, maar wat in feite bijna erger is dan het zojuist genoemde
verlies, is het feit dat onze belangrijkste en beste leider ziek is geworden. Hij heeft
al een paar dagen lang geklaagd dat hij van tijd tot tijd door ongewone pijnen in
zijn maag en ook in zijn hoofd overvallen wordt. Toen wij ons nu met jouw brood
en wijn hebben gelaafd, heeft hij die pijnen weer gekregen, en deze keer
bedenkelijk veel heviger. Is hier soms ook een arts, die onze leider zou kunnen
helpen? Werkelijk, die zal koninklijk door ons beloond worden! Maar zou de goede
man -zoals bij zulke ziekten dikwijls het geval is - niet onmiddellijk geholpen
kunnen worden, dan willen wij je vragen of we onze lijdende vriend hier aan jouw
zorgen mogen toevertrouwen; en als wij over een paar dagen weer hierheen komen
- waar je vast en zeker van op aan kunt - zullen wij je alles tienvoudig vergoeden
wat je voor de verzorging van onze vriend nodig hebt gehad.'
[5] De waard zei: 'Beste vrienden, daar hadden jullie echt niet zoveel woorden voor
hoeven te gebruiken; want ik zal direct voor alles laten zorgen. Er bevindt zich nu
wel een vooraanstaand en uitstekend Arts in mijn huis, die de zieke man op slag
voor altijd zou kunnen helpen; maar van degenen die hulp bij Hem zoeken,
verlangt Hij een volledig geloof zonder enige twijfel, volgens onze oude Joodse
traditie. Maar jullie geloven alleen aan bepaalde door mensen bedachte goden, die
nooit iemand kunnen helpen, en niet in de ene, ware en levende God van de Joden,
die als enige almachtig is en ook iedereen kan en wil helpen die Hem daarom
vraagt; ik weet dus niet of de genoemde Arts in mijn huis jullie zieke vriend wel zal
willen helpen.'
[6] De tolk zei:'Vriend,je vergist je heel erg in ons, als je denkt dat wij nog net
zulke afgodendienaren zijn als onze oude voorvaderen onder de Babylonische
overheersing dat waren! Wij kennen de ene en enig ware God van de Joden ook en
vereren Hem in stilte in ons hart; alleen voor de schijn, voor de blinde wereld,
betreden wij af en toe nog een oude afgodstempel en bewonderen daarin de
nauwelijks voorstelbare domheid en blindheid van de mensen. Wij hebben ook al
dikwijls stil in ons hart gebeden of de ene, enig ware God bij ons in het morgenland
ook eens een waar levenslicht wil laten Opstaan, aangezien wij immers allang
genoeg in de diepste levensnacht hebben gesmacht -wat wij natuurlijk alleen maar
weten doordat wij door de handel met heel veel volkeren omgaan en ons op die
manier menige troostende waarheid eigen hebben gemaakt; maar ons bidden was
tevergeefs.
[7] Voor een blindgeborene is de eigen eeuwige nacht zeker geen last, en hij
verlangt niet naar het licht, waarvan hij de waarde niet kent; maar wie heeft kunnen
zien en blind is geworden zal het licht zeker op pijnlijke wijze missen; en zo voelen
wij dat ook, daar wij allang ziende zijn geworden, terwijl wij thuis als het ware
geblinddoekt moeten rondlopen.
[8] Hieruit zul je wel kunnen afleiden dat jullie licht ons niet vreemd is. En omdat
je nu wel kunt inschatten dat wij Perzen ook in staat zijn om op jullie manier te
geloven en jouw arts, die onze zieke vriend alleen via de weg van het geloof zeker
kan helpen, dus niets op ons aan te merken zal hebben, zou je hem namens ons wel
kunnen vragen of hij zich over onze vriend wil ontfermen!’
[9] De waard zei: 'Het zal wel zo zijn als jij mij nu hebt verteld! Maar de door mij
aanbevolen Arts is een wonderbaarlijk scherpzinnig man; Hij kan in het diepste
innerlijk van de mensen kijken, kent zelfs hun meest geheime gedachten en weet
precies wat voor hart en gemoed iemand heeft. Maar Hij is ook zo machtig in Zijn
wil, dat zelfs alle elementen en alle krachten van de natuur daaraan moeten
gehoorzamen. Als Hij jullie, terwijl Hij dergelijke eigenschappen heeft, aanstaat,
wil ik Hem wel aan jullie voorstellen!'
[10] De tolk zei: 'Met zulke eigenschappen staat hij ons allemaal zeker erg aan en is
hij tegelijk precies wat we wensen;je kunt hem nu dus des te geruster aan ons
voorstellen, in de zekerheid dat wij als gevolg van onze handel en wandel geen
vrees voor hem hebben en dat wij alles zullen doen wat hij van ons zal verlangen!’
[11] Nu zei Ikzelf tegen de tolk: 'Vrienden, laten we de waard de moeite besparen
om jullie voor te stellen aan die arts, die alles kan! Ik ben het Zelf en ben omwille
van jullie nog hier gebleven; want Ik wist allang van tevoren dat jullie Mij nodig
zouden hebben. Ik heb jullie aankomst al een uur geleden aan de waard
aangekondigd, met de bedoeling dat jullie vandaag, terwijl het zelfs een
nieuwemaanssabbat is, waarop geen enkele Jood zonder toestemming van een
priester iets mag doen, toch naar wens verzorgd zouden worden.
[12] En zo weet Ik ook dat jullie trouwe en ervaren leider reeds drie dagen geleden
in een slecht verzorgde herberg in de buurt van de Eufraat zijn maag met een
slechte vis en een nog slechtere wijn heel erg heeft bedorven; en als Ik dat niet
geweten had zoals Ik het nu weet, zou hij korte tijd daarna gestorven zijn. Alleen
Mijn kracht en macht, die tot nu toe volkomen onbekend voor jullie is, heeft hem
tot op dit uur bewaard en zal hem gezond en wel behouden, als jullie in Mij
geloven en in de kracht en macht van de ene, enig ware God van de Joden.'
[13] De tolk zei:'O wonderbare meester in de hoogste en belangrijkste kunst en
wetenschap op aarde! Door uw woorden zijn wij er in ons hart nu volledig van
overtuigd geraakt dat voor u niet gauw iets onmogelijk is -en dus geloven wij ook
vast en zonder twijfel dat u onze vriend zeker en zonder mankeren zult helpen, als
u dat wilt. En in onze troostvolle overtuiging dat u onze vriend zult helpen, vragen
wij u om in uw goedheid van tevoren te bepalen met welk offer wij u daarvoor
kunnen betalen.'
[14] Ik zei: 'Dat zij verre van Mij; want Ik heb voor Mijn levensonderhoud en dat
van Mijn leerlingen nu niet en nooit menselijke offers nodig! Maar laten we naar
die zieke vriend van jullie gaan, dan zullen we zien of en hoe hij geholpen kan
worden!'
[15] Dat was wat de drie Perzen het meest van alles wensten, en ze brachten Mij
naar de zieke, die als een half vertrapte worm kronkelde en kromp van pijn en om
hulp dan wel om de dood smeekte.
[16] Toen Ik naar hem toeliep, legde Ik direct Mijn rechterhand op zijn maagholte,
en de vreselijke kramp verliet hem voor altijd. Hij werd dan ook op hetzelfde
ogenblik zo volkomen gezond als hij tevoren nog nooit was geweest, aangezien hij
reeds vanaf zijn geboorte aan een zwakke maag leed; maar nu werd zijn maag ook
van zijn oude zwakheid genezen, en werd de zieke man volkomen gezond.
112 De opdracht van de Heer aan de Perzen
[1] Toen hij nu volkomen gezond van zijn ligstoel opstond, liep hij vol vriendelijkheid op Mij toe en zei (de genezene): 'O meest wonderbare arts op de hele
aarde, allereerst mijn zeer grote dank aan u en aan jullie God, die zo'n
wonderbaarlijke geneeskracht in uw handen heeft gelegd, waarmee u mij zo ineens
van mijn wanhopige pijnen hebt bevrijd! Vraag nu van mij al mijn vele goud en
nog andere kostbaarheden als beloning voor uw kunde en inspanning, en het zal
van u zijn!'
[2] Ik zei: ' Dat heb Ik allemaal nooit ofte nimmer nodig; want als goud belangrijk
voor Mij zou zijn, had Ik je ook niet kunnen helpen! Ik kijk alleen naar een trouw
hart, dat God boven alles liefheeft en zijn medemensen als zichzelf; waar Ik dat
aantref, ook bij een heiden, help Ik iedereen die Mijn hulp nodig heeft. Je kunt je
goud dus wel voor andere goede en God welgevallige doeleinden gebruiken, en wel
met name voor werken van ware naastenliefde.
[3] Maar als je op reis bent, moet je toch oppassen voor bedorven vissen, en laat
alleen die vissen als spijs voor je klaarmaken, die je tevoren nog fris en levend in
schoon water hebt zien rondzwemmen; want alle bedorven vlees, en in het
bijzonder dat van vissen, is nadelig voor de lichamelijke gezondheid van de mens.
Onthoud dat voor het welzijn van je lichaam!
[4] Maar nu zeg Ik jullie allemaal nog iets, dat veel belangrijker is dan de volledige
gezondheid van jullie lichaam, en dat is de volledige gezondheid van jullie zielen.
Die kunnen jullie ontvangen en voor het eeuwige leven bewaren, als jullie de
wetten, die verscheidene van jullie wel kennen, ondanks dat jullie niet besneden
zijn, precies opvolgen. Daardoor worden jullie harten geestelijk besneden, wat in
Gods ogen eindeloos veel meer waard is dan de jullie bekende besnijdenis van de
Joden, wier hart desondanks voor het grootste deel volledig onbesneden is.
[5] Over ongeveer drie jaar, gerekend vanaf nu, zullen er leerlingen van Mij ook in
jullie land naar jullie toekomen en die zullen jullie de komst van het rijk Gods
verkondigen en zijn gerechtigheid tegenover alle mensen op deze aarde. Neem hen
op in Mijn plaats en geloof hun woorden, dan zullen jullie daardoor het licht
ontvangen, waar jullie beteren al zolang naar verlangen, namelijk het licht van de
ene, enig ware God en Vader van alle Joden alsook van alle mensen op deze aarde,
en daardoor ook het eeuwige leven van jullie ziel. Dit is het enige wat Ik van jullie
vraag als beloning voor de aan jullie trouwe leider bewezen liefde.
[6] Maar als jullie over enkele dagen in Tyrus en Sidon komen, probeer dan de
oude opperstadhouder Cyrenius, die jullie ook wel kennen, te ontmoeten! Vertel
hem wat jullie hier is overkomen en breng hem een groet van Mij! Hij zal jullie dan
veel over Mij vertellen; want hij kent Mij al sinds Mijn kindertijd en heeft Mij meer
lief dan zijn leven.
[7] Daar zullen jullie ook een wonderbaarlijke jongeman aantreffen; hij zal jullie
veel verheven wijsheid meedelen, als jullie naar hem willen luisteren! (Dat is
namelijk Rafaël, die van tijd tot tijd zichtbaar aan het hof van Cyrenius verbleef.)
[8] En wees nu opgewekt en vrolijk, en denk in je .hart in naam van Jehova van de
Joden aan Mij, dan zullen jullie gespaard blijven voor elke tegenspoed, zowel wat
jullie lichaam als jullie ziel betreft!’
[9] Hierop verliet Ik de Perzen, nadat ze Mij eerst nog zeer getrouw beloofd hadden
dat ze alles zouden nakomen wat Ik, kennelijk alleen tot groot voordeel voor hun
eigen leven, met liefdevolle woorden van hen gevraagd had.
[10] De tolk en de genezene begeleidden Mij en de waard nog naar onze kleinere
eetzaal en bedankten Mij nog eens voor de aan hen bewezen liefde en genade, zoals
ze zich uitdrukten.
[11] Maar Ik gaf hun ten antwoord: 'Waarom spreken jullie in dit geval eigenlijk
over een aan jullie bewezen genade? Weten jullie soms niet dat alleen de koningen
der aarde die naar believen uitdelen?'
[12] De tolk zei: 'O beste vriend, spreek niet over de genade van een koning! De
grootste genade van een koning, die hij in zijn overmoed af en toe aan een blinde
troongunsteling verleent, is nog geen dauwdruppel vergeleken bij de hele zee van
genade die u ons hebt bewezen. U, vriend, bent met uw goddelijke eigenschap meer
dan alle nog zo trotse en zichzelf machtig wanende koningen der aarde! Want u
kunt met uw woord en wil een zieke zijn volledige gezondheid teruggeven; maar
als koningen ziek worden, kunnen ze noch zichzelf, laat staan een andere zieke
helpen. Verwonden en doden kunnen ze wel, maar de gewonden weer genezen en
zelfs de doden weer tot leven wekken -dat kunnen ze niet! Daarom is de grootste
genade die een koning aan iemand bewijst niet het vermelden waard vergeleken bij
deze enig ware genade, die u ons hebt bewezen. Want uw genade ging vergezeld
van uw liefde en ware erbarming; maar aan de genade van een koning gaat
gewoonlijk de grootste hoogmoed en innerlijke verachting van de arme mensheid
vooraf. Wee degene die een grote genade van een koning heeft ontvangen! Want
als hij daarna niet steeds als een gehoorzame worm voor de koning kruipt, wordt
zijn genade tot zijn grootste onheil. Daarom hebben wij ook nooit verlangd naar de
genade van een koning; maar aan u vragen wij of u ons met uw waarachtige genade
nooit wilt verlaten!'
[13] Ik zei: 'Als jullie dat in jullie hart zo voelen, zal ook Mijn door jullie herkende
genade nooit meer van jullie scheiden. In degene die door zijn liefde in Mijn liefde
blijft, blijft ook Mijn liefde door zijn liefde voor Mij, en derhalve ook Mijn genade,
die enkel en alleen uit Mijn liefde bestaat.'
[14] Voor deze toezegging bedankten de twee mij nog een keer, bogen diep voor
Mij en gingen toen vol goede moed naar hun metgezellen, die zich intussen niet
genoeg konden verbazen over Mijn geneeskunst.
113 De Heer vertrekt uit Kana
[1] Toen de twee weer bij hen waren, werd er veel over Mij gesproken en
geoordeeld; maar het meest viel een van hen Mijn onzelfzuchtigheid op.
[2] Maar de tolk zei: 'Vrienden, wie alles kan zoals deze wonderarts, heeft de
schatten van deze wereld werkelijk niet nodig, aangezien hij in zijn goddelijke
eigenschappen eindeloos veel edeler schatten bezit! Het is immers een bekende
typische eigenschap van alle werkelijk grote en wijze mensen op aarde geweest, dat
ze de vergankelijke goederen van deze wereld verachten. Het kan ons dus ook nu
niet verwonderen, als deze man ook geen liefde voor de schatten van deze wereld
heeft; ik zou die ook niet hebben als ik zijn volkomen goddelijke eigenschappen
zou bezitten. Maar onze waard, die op zich altijd heel goed en billijk is en aan wie
wij in eerste instantie te danken hebben dat wij de wonderarts hebben leren kennen,
moet in plaats van die uiterst onzelfzuchtige arts door ons schadeloos gesteld
worden!’
[3] Daar waren allen het mee eens en ze stelden voor de waard een bedrag vast van
tien pond goud en honderd pond zilver, boven datgene wat de gewone verzorging
kostte -namelijk twee zilverstukken per man, inclusief personeel en lastdieren.
[4] De karavaan bleef slechts tot na de middag en zette toen haar reis opgewekt en
vervuld van de beste verwachtingen voort naar de plaatsen waar ze zaken moesten
doen.
[5] Ik zei tegen de waard: 'Ik ben nu een hele tijd bij je gebleven, en die tijd was
vruchtbaar voor Mij en ook voor jou. Je zult in Mijn plaats door de Perzen goed
bedacht worden; denk dan echter ook in Mijn naam aan degenen die werkelijk arm
zijn, zoals je dat ook zonder buitengewone aardse middelen steeds hebt gedaan, dan
zal Mijn zegen niet van je wijken!
[6] Als de plaatselijke priesters jou vanavond echter zullen vragen wat voor mensen
je geherbergd hebt, mag je Mijn naam wel noemen; en als je gevraagd wordt wat Ik
gezegd en gedaan heb, zeg dan tegen hen: 'Niets dan goeds!' Als ze je nog meer
vragen zullen stellen, ga daar dan niet op in; want dit overspelige geslacht verdient
het niet deel te hebben aan het rijk Gods! Houd dat voor jezelf, voor je huis en voor
de armen van geest; aan hen kun je bij een goede gelegenheid het evangelie
verkondigen dat Ik je heb toevertrouwd, dan zul je op die manier in Mijn naam op
volmaakte wijze de hongerigen voeden, de dorstigen laven, de naakten kleden en
de gevangenen verlossen, waarvoor je later in het andere leven in Mijn rijk een
groot loon zult krijgen.
[7] Maar Ik zal met Mijn leerlingen nu onmiddellijk vertrekken; laat dus geen
middagmaal voor ons klaarmaken! Vertel de Perzen niet direct dat Ik vertrokken
ben, maar als ze bij jou naar Mij zullen informeren, zeg hun dan dat Ik elders naar
zieke mensen ben gegaan! Waarheen, dat kunje hun niet vertellen, omdat Ik het jou
ook niet vertel, omdat Ik daar Mijn redenen voor heb. Doe wat Ik je nu heb gezegd!
In de geest zal Ik zegenrijk werkzaam bij jou blijven alsook bij iedereen die
volgens Mijn leer handelt, in Mij gelooft en de Vader in Mij boven alles liefheeft.'
[8] Toen Ik dat tegen de waard had gezegd, wilde hij zijn hele gezin bij elkaar
roepen om van Mij de zegen te ontvangen en Mij te bedanken voor de genezing.
[9] Maar dat stond Ik niet toe en zei: 'Zoals eenmaal in Abraham het hele
Israëlitische volk gezegend werd, zo is ook jouw gezin door jou gezegend laat dus
achterwege wat nu alleen maar onnodig opzien zou baren! .
[10] Toen de waard dat van Mij had gehoord, was hij volkomen tevreden, bedankte
Mij nogmaals voor alles, en Ik gaf de leerlingen het teken om te vertrekken.
[11] Wij begaven ons onmiddellijk door een achterdeur -om geen opzien te baren geheel in stilte naar buiten en reisden snel voort over een voetpad in de richting van
Kis.
De Heer in Kis aan het Meer van Galilea
114 De ontmoeting van de Heer met Philopold
[1] Toen wij Kana verlieten, was het nog anderhalf uur voor de middag, en door af
en toe op onze snelle manier te reizen bereikten wij juist op het middaguur het
Meer van Galilea, niet al te ver van het grote tolhuis, waar onze Mattheus vroeger
als schrijver in dienst van de Romeinen was. Van daar was het ook niet ver meer
naar Kis waar, zoals bekend, ook een groot tolhuis stond.
[2] Toen wij bij het meer kwamen, gingen wij zitten, rustten een uur uit en keken
,naar de flink bewegende golven; en de leerlingen kregen zin om te gaan vissen.
[3] Petrus zei: 'Jammer dat wij nu geen netten bij ons hebben! We zouden anders
snel een goede vangst kunnen doen!'
[4] Ik zei: 'Denk je vandaag dan niet aan de sabbat? Wie honger heeft mag ook op
een sabbat vissen, als hij zich daags vóór de sabbat geen voorraad heeft kunnen
verschaffen; maar als het niet nodig is moet iedere Jood zich aan de oude wet
houden, opdat de kleinen zich niet aan hem ergeren!
[5] Goed te doen, ook op een sabbat, is Mijn leer en Mijn wil; maar zonder
noodzaak op een sabbat vis in het meer te vangen, is noch volgens de wet noch
volgens Mijn leer juist. Laat jullie zin om te vissen dus voorbij gaan! Ik heb jullie
tot vissers van mensen gemaakt, en als jullie tijd binnenkort komt, zullen jullie ook
op sabbatten kunnen werken.'
[6] Terwijl Ik zo sprak, kwamen er verscheidene Grieken aan die van enige afstand
naar ons keken. Onder elkaar gisten ze wie wij waren.
[7] Sommigen zeiden: 'Dat zijn Joodse vissers, die vandaag hun sabbat vieren!'
[8] Maar anderen zeiden: 'Het kunnen ook Grieken zijn; want wij zien immers ook
Grieken onder hen, die de sabbat van de Joden niet hoeven te vieren, als ze dat zelf
niet willen.'
[9] Hierop vatten ze moed en kwamen naar ons toe.
[10] Toen ze vlak bij ons waren, vroeg een van hen ons meteen: 'Wat doen jullie
hier eigenlijk op een sabbat, waarop de meeste Joden toch gewoonlijk in een of
andere synagoge bij elkaar komen? Of zijn jullie soms Grieken? Waarom dragen
sommigen van jullie dan Joodse kleren?'
[11] Ik zei: 'Dat gaat jullie allemaal niets aan; want jullie zijn nog niet rijp om van
Mij woorden van leven te horen, en Ik zal dan ook niet veel met jullie praten!'
[12] 'Jullie zijn dienaren van Kisjonah in Kis; ga daarom voor ons uit naar Kis, en
zeg tegen Kisjonah dat de Heer met Zijn leerlingen naar hem toe zal komen!
Kisjonah zal jullie dan wel vertellen wie wij zijn. En ga nu en stoor ons niet langer
in onze rust en bespiegelingen!'
[13] Daarop werden de Grieken door vrees bevangen, en ze gingen snel bij ons weg
en haastten zich verder.
[14] Toen wij hen uit het oog verloren, stonden wij ook op en liepen verder langs
de oever. Na ongeveer twee uur kwamen wij in de buurt van het dorp Kis. Nu
verlieten wij de oever en gingen op de brede weg lopen, waar op enige afstand voor
ons langzaam een man wandelde, die diep in gedachten verzonken was. Hij merkte
helemaal niet dat wij hem genaderd waren en liep gewoon verder. Pas toen Ik heel
dicht bij hem kwam, keek hij om en schrok gewoonweg, toen hij merkte dat wij,
die met velen waren, zo dicht bij hem waren.
[15] Ik sprak hem aan en zei: 'Philopold! Herken je Mij dan niet – en je hebt nog
wel sinds vanmorgen vroeg in je hart aan niets anders dan alleen aan Mij gedacht!’
[16] Nu keek Philopold Mij heel verrast aan en viel Mij van blijdschap om de hals.
Aanvankelijk kon hij nauwelijks spreken; maar Mijn liefde en vriendelijkheid gaf
hem weldra de nodige moed, en wij spraken een uur lang met elkaar over veel
dingen; de leerlingen verheugden zich daar erg over, en toen de nu helemaal
gelukkige Philopold navraag bij hen deed over de dingen die Ik hem had verteld,
gaven ze een trouw getuigenis.
[17] Wij bleven wel meer dan een uur op de plaats staan waar Ik Philopold uit zijn
droom had gewekt, en onze Philopold kwam met steeds nieuwe vragen bij Mij,
waar Ik hem graag antwoord op gaf; en we zouden nog langer op die plek zijn
blijven staan, als vriend Kisjonah, die van de Grieken bericht ontvangen had van
Mijn komst, Mij niet met een paar van zijn vrienden met open armen tegemoet
gesneld was.
[18] Het spreekt vanzelf wat een grote vreugde Ik Kisjonah bezorgd had door dit
onverwachte bezoek, en het is dus niet nodig daar nu een uitvoerige beschrijving
van te geven. Kortom, wij verlieten die plek en trokken heel opgewekt en gelukkig
naar het grote woonhuis van onze vriend, terwijl het nog ruim een uur voor
zonsondergang was, en Kisjonah gaf zijn bedienden onmiddellijk opdracht om voor
een uitstekend avondmaal te zorgen.
[19] In die tijd woonde echter ook de moeder van Mijn lichaam in Kis, samen met
Joël, een zoon van Jozef, in een huis dat Kisjonah voor haar ingericht had; en
Kisjonah vroeg Mij of hij haar van Mijn aanwezigheid op de hoogte moest stellen.
[20] Maar Ik zei tegen hem: 'Laat dat nog maar even; want Ik zal vanavond Zelf
met jou, Johannes en Jacobus naar haar toegaan en haar samen met haar
vriendinnen hierheen halen voor het avondmaal. Maar laat ons nu voorlopig wat
brood en wijn geven, omdat Mijn leerlingen al honger en dorst hebben!'
[21] Dat gebeurde onmiddellijk, en wij laafden ons, terwijl Ik veel over Mijn reizen
en de resultaten ervan vertelde.
[22] Kisjonah en zijn vrienden en ook zijn kinderen verbaasden zich bovenmate
over hetgeen Mijn reizen teweeg hadden gebracht.
[23] Onze Philopold zei steeds maar: 'Ja, groot is de Heer, de leeuw van Juda, en
vol heerlijkheid is Zijn naam! Alleen de Heer kan zulke dingen doen! De waarheid
van de hemelen, uit Uw mond aan de mensen verkondigd en bewezen met daden
die alleen aan God mogelijk zijn, moet zelfs de stenen wel bekeren en ziende
maken!'
[24] Allen prezen die uitspraak van Philopold, en Kisjonah zei tegen Mijn
leerlingen, die Philopolds woorden ook erg prezen: 'Ja, beste vrienden, Philopold is
de leraar van ons allemaal! Hij heeft ons veel duidelijk gemaakt wat voor ons een
raadselleek, ondanks alles wat wijzelf hadden gehoord en gezien; daarom is hij ook
ons aller meest geliefde en hooggeachte vriend en zal dat ook altijd blijven.'
[25] Ik zei: 'Daarom heb Ik hem ook aan jullie gegeven en hem verlicht, en jullie
doen er goed aan om deze wijze uit Kane in Samaria in Mijn naam bij je te houden;
in de toekomst zal hij nog grotere dingen kunnen verrichten dan tot nu toe.'
[26] In de loop van deze gesprekken zei Petrus tegen Mij: 'Heer, toen wij vandaag
Kana verlieten, hebt U eerst de Perzen gezegend en ook de waard en zijn hele huis
in woord en daad; maar de vier Indo-joden schijnt U, uiterlijk gezien tenminste,
toch vergeten te zijn! Zij hebben toch omwille van U zo'n verre reis gemaakt!’
[27] Ik zei: 'Wat gaat jou dat aan? Toen wij vertrokken waren zij er niet bij,
aangezien ze de synagoge waren gaan bekijken. Maar toch heb Ik uitstekend voor
hen gezorgd. Ze zijn vandaag na het middagmaal toch nog uit Kana vertrokken en
zullen hier over een uur aankomen, en dan zal de door jou veronderstelde
nalatigheid toch nog wel goedgemaakt kunnen worden, daarom kun je helemaal
gerust zijn. Bovendien zijn ze door de waard en door de Perzen meer dan
voldoende van alles voorzien met betrekking tot hun terugreis, en dat allemaal door
Mijn verborgen zorg, en dat is meer waard dan een uiterlijke afscheidsgroet!’
[28] Daar was Petrus tevreden mee, en allen verheugden zich erop deze familie ook
in Kis te zien, te spreken en goed te verzorgen.
[29] Kisjonah wilde hun zelfs direct boden tegemoet sturen en vroeg Mij om hem
te beschrijven hoe ze eruit zagen. Dat vertelde Ik hem ook, met daarbij de
opmerking dat ze op vier muildieren zouden komen, die hun door de waard
geschonken waren om hun terugreis naar huis te vergemakkelijken.
[30] Met deze beschrijving stuurde Kisjonah hun langs de weg, die Ik hem gaf,
twee boden tegemoet, met de opdracht dat ze zich door die familie geen tolgeld
moesten laten betalen. De boden gingen direct op de aangeduide weg de vier
tegemoet die na een uur behouden en wel bij ons in Kis aankwamen, waar
Kisjonah, Philopold, Mijn leerlingen en ook alle andere vrienden van Kisjonah heel
blij om waren.
115 Het land van de Indo-joden
[1] Toen de vier bij ons in de grote zaal kwamen en Mij zagen, vielen ze direct van
vreugde en liefde voor Mij aan Mijn voeten en dankten Mij met tranen in hun ogen
voor alle grote zegeningen en weldaden, die Mijn liefde hun had geschonken. Maar
Ik zei tegen hen dat ze op moesten staan, om plaats te nemen aan onze tafel en zich
te verkwikken met brood en wijn, wat ze dan ook deden.
[2] Kisjonah en onze Philopold begonnen direct te informeren naar het land waar ze
woonden en vroegen hoe men daar kon komen.
[3] De man zei heel vriendelijk: 'Ons land ligt erg ver hier vandaan en je zou het
tevergeefs zoeken; want voordat je die meer dan hoge bergen bereikt, moet je over
heel veel andere hoge bergen heen vanwege de vier grote rivieren die je achter je
moet laten om die bergen te bereiken, die ons werkelijk grote land aan alle kanten
zodanig omringen dat niet eens een adelaar boven de nog boven alle wolken
uitstekende bergtoppen uit kan komen. je zou ook wel via de laagvlakten dichterbij
de bergen van ons land kunnen komen, als de rivieren er niet waren, waar de
mensen nog geen bruggen overheen gebouwd hebben, en met name nog niet over
de drie laatste. Alleen de Eufraat heeft een soort brug op de plaats waar hij nog
smal is, maar de andere rivieren zullen er waarschijnlijk geen hebben. Wij kennen
er tenminste geen, ook omdat wij de loop van de rivieren nog nooit al te ver hebben
onderzocht. Als je dan bij zo'n rivier komt, moetje die lange tijd bijna tot zijn
oorsprong volgen om er daar overheen te kunnen komen, en dat, vrienden, maakt
dat de weg naar ons land moeizaam en lang is en veel tijd kost.
[4] En als je eindelijk na veel moeite en ongemakken in de buurt van ons land
komt, dan kun je er een jaar of nog veel langer omheen dwalen, terwijl je toch geen
ingang vindt. Die kent alleen jehova, en degene aan wie de geest van Jehova het wil
openbaren. En zo zijn wij tot nu toe door geen mens ontdekt, hoeveel er op de grote
aarde ook mogen zijn -wat wij aan de bescherming van jehova te danken hebben.
Maar wijzelf kunnen -als wij dat willen -wel naar de mensen toegaan die in de
laagvlakten wonen, wanneer wij willen' en met hen af en toe ruilhandel drijven;
maar zij kunnen niet naar ons toekomen, behalve als wijzelf hen naar ons toe
zouden brengen, wat wij echter niet doen en ook nooit zullen doen.
[5] Ons land is zodoende ook een geheim op aarde; en U, o Heer en Meester, zult
het ook voortaan genadig zodanig beschermen, dat het door geen van alle
goddeloze vijanden ooit ontdekt wordt, en wij zullen nooit gaan wankelen in onze
aloude trouw.'
[6] Ik zei: 'Bewaar Mijn liefde, dan zal die jullie en jullie land bewaren! Maar opdat
jullie ook weten wat voor land jullie bewonen, zal Ik het jullie vertellen -luister dus
naar Mij!
[7] Zie, jullie land is het oude Eden, waar Adam en Eva geschapen zijn, maar die
het na de zonde moesten verlaten, en tot jullie er kwamen is het ook nog nooit door
een mens ontdekt en bewoond! En zo zal het ook in de toekomst door niemand
ontdekt worden, als jullie in Mijn liefde volharden!'
[8] Over deze verklaring van Mij ontstond een regelrecht gejuich, en de vier
begonnen van louter vreugde te huilen.
[9] Maar Ik kalmeerde hen en zei: 'Beeld je daardoor niets in; want aarde is aarde,
en land blijft land! Van nu af aan zal er geen aards Eden meer zijn, maar alleen een
Eden in het hart van de mens. Streef daar allen naar en bescherm het tegen de
vijand, die 'wereldse gezindheid' heet; want dat is de bron van alle zonden en de
ondergang van alle menselijke gelukzaligheid!'
[10] Allen gaven Mij gelijk en prezen de wijsheid Gods in Mij.
116 Het vreugdemaal bij Kisjonah
[1] Daarop zei Ik tegen Kisjonah: 'Vriend, nu zullen we naar Maria gaan! Laat
degenen die Ik eerder heb genoemd meegaan!'
[2] Wij stonden op en gingen naar Maria.
[3] Toen wij bij haar aankwamen, was ze heel blij; alleen kon ze niet anders dan
eerst bij Mij haar nood te klagen over het vele leed en de dikwijls grote zorgen, die
ze omwille van Mij te verduren had.
[4] Ik troostte haar en zei tegen haar: 'Als je al sinds Mijn ontvangenis weet
waarom Ik door jouw lichaam in deze wereld in het vlees ben gekomen, hoe kun je
je dan nog zo zorgen maken als Ik de wil doe van de Vader, die in de hemel is?
Maar ga nu met ons mee, met allen die bij je zijn; in het huis van onze vriend zul je
veel te horen krijgen over wat Ik onder de mensen heb gedaan!'
[5] Toen stond Maria op met haar vriendinnen en Joël en volgde Mij, vergezeld van
Jacobus en Johannes, aan wie ze onderweg allerlei dingen vroeg en die haar de
meest troostende inlichtingen verschaften.
[6] Wij kwamen nu in het huis van Kisjonah aan, waar intussen de grote eetzaal en
daarin een grote tafel zeer koninklijk versierd werd, en stonden helemaal verbaasd
dat het personeel van Kisjonah dat allemaal in zo'n korte tijd had kunnen
verrichten.
[7] Maria beviel dat bijzonder goed en ze vroeg aan Mij: 'Zoon, hoe bevalt je die
attentie van onze beste vriend Kisjonah?'
[8] Ik zei: 'Ik beleef enkel grote vreugde aan zijn hart, dat rein, goed en edel is maar de glans van goud, zilver en edelstenen heeft voor Mij geen waarde; maar
omdat het Mijn vriend veel plezier doet Mij zo te eren, moet zijn vreugde hem niet
afgenomen worden!'
[9] Met deze woorden van Mij was Maria het helemaal eens, en omdat de spijzen
en de wijn op tafel al op ons wachtten, zetten wij ons in goede orde aan tafel en
begonnen te eten en te drinken.
[10] Maria zat aan Mijn rechterhand en Joël aan Mijn linker. Direct rechts van
Maria zaten Kisjonah, Philopold, Jacobus en Johannes, en links van Mij zaten de
vier Indo-joden, na hen de vrienden van Kisjonah en de vriendinnen van Maria;
daarna kwamen al Mijn leerlingen, en zo was, zoals reeds gezegd, de grote tafel in
een uitstekende orde bezet.
[11] Als eerste waren er goed toebereide edelvissen uit het Meer van Galilea,
waarvan Ik er enkele at, evenals Maria, die zelf een ervaren visbereidster was en
buitengewoon lovend was over de bereiding van de vissen. Maar er stonden ook
nog gebraden kippen, twee vette lammeren en een heel kalf goed klaargemaakt op
tafel en fruit van de allerbeste soort, waar de leerlingen en ook de andere gasten
zich tegoed aan deden. Ik hield het echter bij de vissen, hoewel Maria vond dat Ik
toch van alles iets moest proeven.
[12] Maar Ik zei: 'Iedereen moet eten al naargelang de behoefte van zijn maag; Ik
heb Mij verzadigd met de vissen, en meer heeft Mijn lichaam op deze wereld niet
nodig. Maar let niet op Mij, en eet watje smaakt!'
[13] Daarop nam Maria samen met Mij nog een vis en at die met brood en wat
wijn. De vier vreemdelingen lieten zich echter alles goed smaken, evenals Mijn
leerlingen; alleen de met Mij meetrekkende leerlingen van Johannes deden net als
Ik.
[14] Tenslotte zei Kisjonah zelf tegen Mij: 'Heer en Meester, waarom neemt U niet
ook van de andere spijzen iets tot U? U weet toch dat bij mij alles vers, rein en
uitstekend klaargemaakt is!'
[15] Ik zei: 'Mijn beste vriend, maak je om Mij maar niet bezorgd; het is voldoende
dat Ik voor jullie allemaal zorg en waak! Wees nu blij, aangezien Ik nog zichtbaar
temidden van jullie wandel; weldra zal de tijd komen dat Ik alleen in de geest van
geloof en liefde in jullie midden zal zijn, - en dan zullen jullie niet meer zo vrolijk
en opgewekt op deze aarde zijn en omwille van Mijn naam veel te verduren
krijgen. Nu is het gehele Godsrijk in Mij bij jullie; maar dan zullen jullie het in
jezelf moeten zoeken, vinden en behouden. Wees nu dus vrolijk en opgewekt! Ik
eet nu alleen maar vissen, omdat die wat hun bewustzijn betreft het meest op de
huidige mensheid lijken; ze moeten in Mij tot leven, tot geestelijk leven en het licht
daarvan komen!'
[16] Eén van de vrienden van Kisjonah zei: 'Maar Heer en Meester, hoe kan men
vissen met mensen vergelijken? Een vis is en blijft toch het domste van alle dieren;
een worm, die op aarde rondkruipt, lijkt al meer verstand te hebben dan de meest
edele vis!'
[17] Ik zei: 'Daar heb je weliswaar niet helemaal ongelijk in; maar toch zijn de
mensen nu voor het allergrootste deel nog dommer dan de vissen in het water.
[18] Als je een rijke visvangst wilt doen, dan vis je 's nachts bij het licht. van
fakkels; daaruit kun je -althans in natuurlijk opzicht - concluderen, dat vissen zeker
niet lichtschuw zijn, aangezien ze zich in grote aantallen verzamelen op de plek
waar ze een licht gewaarworden.
[19] Ik ben het licht van al het licht en ben het leven van al het leven! Maar kijk nu
eens naar de mensen, dan zul je je verbazen over het kleine aantal van degenen die
gelovig en liefhebbend in hun hart op Mij toe zwemmen in het water van hun
wereldse gezindheid en zich door Mij voor het rijk Gods laten vangen! Daarom
vergelijk Ik alleen die paar mensen met vissen - die Mijn lievelingskost zijn -, die
Mij, als het ware licht der wereld en als de zon van de hemel herkennen, op Mij toe
zwemmen en zich door Mij voor het eeuwige leven laten vangen. - Begrijp je dit
beeld?'
[20] De vriend zei: 'Ja, Heer en Meester, nu begrijp ik het wel, en U doet alles
volgens Uw onveranderlijke orde, die voor iedereen, die meer dan wij de
gelegenheid heeft U gade te slaan, ook een evangelie is; maar toch is er wel een
sterk gewekte geest voor nodig om zo'n evangelie te begrijpen!'
[21] Ik zei: 'Alles is gemakkelijk en zeker voor elkaar te krijgen, als men er maar
het juiste hulpmiddel voor heeft en het dan ook op de juiste manier gebruikt. Zo
kan een mens ook snel en gemakkelijk de geest in zichzelf volledig wekken, als hij
daar het juiste middel voor heeft en het ook op de juiste wijze toepast. Dat juiste
middel nu is de ware, reine en daadwerkelijke liefde voor God en derhalve ook
voor de naaste.
[22] Maar wie God wil liefhebben, moet eerst geloven dat er een God bestaat, die,
aangezien Hijzelf geheelliefde is, de eeuwige oergrond van alle dingen in de hele
oneindigheid is.
[23] Hoe kan een mens tot zo’n geloof komen? Het zekerst door de openbaring,
door naar Gods woord te luisteren en door de wil van de eeuwige liefde te kennen.
[24] Als een mens die wil heeft leren kennen, moet hij zijn wil helemaal
ondergeschikt maken aan de wil van de eeuwige liefde en hoogste wijsheid in God
en zich net als deze vissen door Gods wil als een goed klaargemaakt gerecht laten
verteren, dan zal hij daardoor geheel van Gods geest doordrongen worden en
daaruit als een nieuw schepsel voor het eeuwige leven tevoorschijn komen.
[25] Wie dat aan zichzelf bewerkstelligt, heeft langs de juiste weg en met behulp
van het juiste middel de geest van het leven en de wijsheid in zichzelf gewekt en
zal daarna ook in de natuur van de aarde en van alle wezens daarop, evenals in de
maan, de zon en de sterren een goed te begrijpen evangelie ontdekken.
[26] Als jij, vriend, geheel in de geest gewekt wilt worden, volg dan Mijn raad op,
dan zal je weldra alles duidelijk worden, watje nu nog bedenkelijk en hier en daar
twijfelachtig voorkomt!'
[27] Daarop zei Maria: 'Mijn zoon, wat een heerlijke leer heb Je de mensen in den
vreemde al gegeven -maar ons hier heb Je nog maar weinig bedacht!'
[28] Ik zei: 'Maria, ben Ik niet van Mijn kinderjaren tot Mijn dertigste jaar onder
jullie geweest? Heb Ik jullie niet heel vaak over Mijzelf onderricht en Mijn
woorden ook met allerlei tekenen bevestigd? Ben Ik niet ook naderhand naar
Nazareth gekomen, en heb Ik daar niet onderwezen en tekenen gedaan? Maar wat
hebben de blinde mensen daar in en om Nazareth gezegd?
[29] Kijk, ze zeiden: 'Waar heeft hij die wijsheid vandaan? Dat is toch de zoon van
de timmerman, die wij kennen; hoe zou er uit hem een profeet kunnen opstaan?'
[30] En zie, omdat de mensen hier zo over Mij dachten, oordeelden en Mij ook niet
geloofden, ben Ik dan ook niet hier gebleven, maar naar andere streken gegaan.
Want Ik heb het toen gezegd en zeg het nu nog eens: een profeet wordt nergens
minder gewaardeerd dan in zijn vaderland en het minst in de plaats die hem vanaf
zijn kinderjaren tot woonplaats heeft gediend.
[31] Diegenen van de mensen hier die in Mij geloofd hebben, zijn nog steeds bij
Mij en zullen ook overal bij Mij blijven. Maar in Nazareth zal Ikzelf niet meer
onderrichten en tekenen doen; dat zullen Mijn leerlingen later in Mijn naam wel
doen.
[32] Voor jou heb Ik echter al gezorgd voor de tijd en voor de eeuwigheid. Als Ik
weer zal terugkeren naar waar Ik vandaan gekomen ben, zal Ik ook voor jullie
allemaal een woning bereiden, waar jullie eeuwig niet meer gekweld zullen worden
door kommer of onnodige zorgen; want waar Ik zal zijn, zullen jullie ook bij Mij
zijn, als jullie je niet door deze wereld hebben laten vangen.'
[33] Op deze woorden van Mij zei Maria niets meer, maar ze bewaarde ze in haar
hart.
117 Tempeldienaren uit Jeruzalem zoeken de Heer
[1] Hierop kwam er een dienaar de zaal binnen en zei tegen Kisjonah: 'Er zijn
enkele tempeldienaren uit Jeruzalem hier aangekomen die om onderdak vragen.
Wat moeten we doen?'
[2] Toen onze Kisjonah dat had gehoord, werd hij wrevelig en zei: 'Ach, je hebt
toch dag en nacht geen rust vanwege die mensen, die ik meer dan hinderlijk vind!
Zij hebben niets anders te doen dan voortdurend van de ene plaats naar de andere te
reizen, om de mensen met hun hoogmoed, driestheid en door hun onverzadigbare
hebzucht op dikwijls onverdraaglijke wijze lastig te vallen. Heer en Meester, hebt
U geen geweldige stormwind, die deze lastige gasten naar een andere plaats kan
verjagen?'
[3] Ik zei: 'Maak je niet druk om die vijf tempeldienaren en neem ze maar op. Als
ze bij ons binnen willen komen, weiger het hun dan niet; want Ik en wij allen zijn
niet bang voor hen. Geef hun wat ze vragen, zodat ze geen reden zullen hebben om
kwaad van ons te spreken! Ze kennen Mij niet, en wij zullen weldra het een en
ander met hen over Mij te spreken krijgen. Ze moeten de waarheid horen!'
[4] Toen Kisjonah dat van Mij had gehoord werd hij wat bereidwilliger en zei tegen
de dienaar, dat hij hen moest binnen laten, onderdak moest geven en
overeenkomstig hun wens moest bedienen.
[5] Toen ging de dienaar naar buiten en zei tegen hen wat zijn heer hem had
gezegd.
[6] Toen de tempeldienaren dat hoorden, begonnen ze te mopperen en vroegen de
dienaar wat voor belangrijks de waard dan wel in huis te doen had, dat hij daardoor
kon vergeten wat hij de priesters van God verschuldigd was.
[7] De dienaar zei: 'Er is al een flink aantal vreemde gasten in de herberg,
waaronder Grieken, en de waard moet immers de eerst aangekomen gasten eer
betonen, en kan niet wachten op degenen van wie hij niet weet of ze zullen
arriveren. Kortom, sinds de waard een Romeins burger is maakt hij geen
onderscheid meer tussen de gasten. Wie dat niet bevalt kan een andere herberg
opzoeken. Maar als jullie hier willen blijven, zullen jullie naar behoefte redelijk
bediend worden!'
[8] Hierna zei een Farizeeër erg korzelig: 'Nou, nou, Romeins gezinde dienaar van
je Romeinse heer van een tolhuis - herberg, breng ons maar naar de grote
gastenkamer!’
[9] Hierop bracht de dienaar hen naar ons in het grote gastenvertrek, waar aan de
andere kant van het vertrek een tafel voor hen werd gedekt.
[10] Toen ze de gastenkamer binnenkwamen, stond Kisjonah wel op, begroette hen
en bracht ze naar de voor hen gedekte tafel.
[11] Toen ze plaats hadden genomen, vroegen ze (de Farizeeën) aan onze vriend
wie wij eigenlijk waren.
[12] Kisjonah zei: 'Ik doe hier het Romeinse politiewerk; het is voldoende dat ik de
gasten ken en tegenover de Romeinen voor hun eerlijkheid borg moet staan. Als
jullie deze goede gasten van mij echter nader willen leren kennen, wend je dan tot
henzelf!'
[13] Toen de tempeldienaren dat antwoord van Kisjonah kregen, vroegen ze verder
niets meer en lieten zich brood, wijn en vissen geven; want ze hadden al honger en
dorst, omdat ze op een sabbat hadden gereisd en sinds zonsopgang niets gegeten en
gedronken hadden vanwege het volk; thuis zouden ze zich om de
nieuwemaanssabbat echter helemaal niet bekommerd hebben.
[14] Nu zei Maria met een zekere ongerustheid tegen Mij: 'Mijn geliefde Zoon
Jezus, als deze grootste vijanden van Jou Je nu maar niet herkennen; want in
Nazareth heb ik omwille van Jou van de plaatselijke overste veel kwade woorden
en oordelen te verduren gehad en ik heb mij voornamelijk naar deze eenzame plek
begeven om met rust gelaten te worden door de overste en zijn aanhangers. Dezen
hier trekken zeker het land in om opnieuw inlichtingen in te winnen over Jou en
wat Je doet. Twee van hen komen mij erg bekend voor, en ik heb hen vanwege Jou
al verschillende keren in Nazareth gezien.'
[15] Ik zei: 'Wees er maar helemaal niet bezorgd om of ze Mij wat Mijn persoon
betreft kennen of niet; in de geest zal dit soort Mij pas herkennen, als Ik gericht
over hen zal houden. Maar dan zal hun herkenning te Iaat zijn en hun volledige
ondergang bewerkstelligen. Maar laten ook wij nu eten en drinken; want we hebben
nog vissen, brood en wijn!'
[16] Daarmee was Maria weer gerust gesteld en nam nog wat spijs en drank tot
zich.
[17] Toen de tempeldienaren hun dikke buiken hadden gevuld, stonden de twee
Farizeeën van hun tafel op en kwamen heel vrijpostig naar ons toe.
[18] Eén van hen, die een overste en schriftgeleerde was, zei tegen ons: 'Jullie
zullen het ons godsdienaren wel ten goede houden dat wij volgens oud gebruik naar
jullie toe zijn gekomen, om van jullie wat nieuws te horen. leder van jullie ziet
natuurlijk meteen wie en wat wij zijn; maar daar tegenover zouden ook wij graag
van jullie willen horen waar jullie vandaan zijn gekomen en wat jullie hier te doen
hebben!'
[19] Nu zei Ik: 'Hoewel jullie verzoek aan ons buitengewoon aanmatigend is en
iedere betere wellevendheid terzijde stelt, willen wij er toch aan tegemoetkomen,
als jullie ons eerst vertellen wat jullie heeft gedwongen om zelfs op een
nieuwemaanssabbat een reis te ondernemen - aangezien jullie dat iedere andere
Jood, als die niet voor een grote som geld een vergunning bij jullie gekocht zou
hebben, als een grote, nauwelijks te vergeven zonde zouden hebben aangerekend.
Welke enorm belangrijke reden heeft jullie er dan toe kunnen brengen de sabbat te
breken?Vertel ons dat eerst, dan zullen wij ons ook nader bekend maken!'
[20] De enigszins pijnlijk getroffen schriftgeleerde zei: 'Vriend, wij zijn priesters en
hebben volgens de Goddelijke Raad ook op een sabbat het volste recht om in naam
van de tempel in Jeruzalem te handelen, omdat wij eigenlijk de levende wet van
Mozes zelf zijn. Bovendien zal het jullie niet onbekend zijn dat die zekere
Nazarener, die zich voor de beloofde Messias uitgeeft en daarbij de tempel
vervolgt, al sinds geruime tijd een nieuwe sekte opricht en door zijn tekenen groot
en klein het volk verleidt en van ons afkeert. Wij hebben weer opnieuw bericht
gekregen dat hij nu eens hier en dan weer daar optreedt en onderricht, heel
uitzonderlijke tekenen doet en het volk overal tegen de tempelopzet; en daarom
moesten wij volgens de Goddelijke Raad in de tempel ook de sabbat gebruiken om
te weten te komen waar die volksverleider zich bevindt en wat hij doet. Nu weten
jullie waarom wij ook op een sabbat een reis hebben ondernomen -en dus kunnen
jullie ons nu ook vertellen waar jullie vandaan komen en welke reden jullie voor je
reis hebben. Want jullie zijn onmiskenbaar ook reizigers, wat wij aan jullie
gebruinde gezichten en handen zien.'
[21] Ik zei: 'En wat moeten jullie dan met de Nazarener doen, als jullie Hem ergens
zouden treffen?'
[22] De schriftgeleerde zei: 'Wat we moeten doen? Hem in de eerste plaats
gadeslaan, daarna hem grijpen en dan aan het gerecht overleveren!'
[23] Kisjonah zei nu: 'Zo! En verder niets? Weten jullie wel dat de Nazarener ook
een vriend van de Romeinen is, en dat ook de heidenen in Hem geloven? Weten
jullie dat Hij alle zieken enkel door de macht van Zijn wil geneest, de elementen
gebiedt en doden opwekt? Als het hele volk in Hem de beloofde Messias herkent
en Hem liefheeft en eert, waarom jullie dan niet? Zijn jullie soms wijzer dan Hij en
machtiger dan Zijn wil?'
[24] De schriftgeleerde zei: 'Ben jij soms ook al verblind door die Nazarener?'
[25] Kisjonah zei: 'Waarachtig niet; want ik ben door Hem alleen maar wijs
geworden, omdat ik pas door Hem de waarheid en het leven heb leren kennen!
Maar jullie zijn verblind door jullie onverzadigbare hebzucht en heerszucht en
jullie zijn blind en doof; daarom herkennen jullie de Nazarener niet en vervolgen
jullie in je machteloosheid Degene die almachtig is.
[26] Hij is weliswaar hoogst geduldig en lankmoedig en laat Zich van jullie heel
veel welgevallen; maar het duurt nog maar een heel korte tijd voor Zijn geduld met
jullie ten einde is. Die tijd zal heel gauw voorbij zijn, en dan: wee jullie,
hardnekkige vervolgers van de grootste Vriend der mensen! Dan zal het gericht
over jullie losbreken, waarvan jullie enige tijd geleden de meest onbedrieglijke
tekenen 's nachts aan het firmament hebben gezien! Ik, Kisjonah, nu een Romein,
die geen vrees voor jullie koestert, zeg jullie dit geheel ronduit.'
[27] Dit verbaasde de twee Farizeeën heel behoorlijk en de schriftgeleerde zei:
'Nou goed,je zult wel gelijk hebben! Jij hebt gemakkelijk praten over de waarde, de
waardigheid en het karakter van de Nazarener; want jij kent hem vast en zeker
persoonlijk en hebt zeker al verschillende keren met hem te maken gehad. Maar wij
kennen hem helemaal niet en hebben tot nu toe nog niets met hem te maken gehad;
wat wij over hem weten, weten wij alleen door de naar hem uitgestuurde spionnen,
en overal vandaan stemmen de berichten volkomen overeen over het feit dat hij
zich tegenover de tempel steeds zeer vijandig opstelt. Maar laat ons weten waar wij
hem kunnen vinden, dan zullen wij zelf met hem spreken, hem aan de tand voelen
en zien wat voor iemand hij is!'
[28] Kisjonah zei: 'Jullie liegen als jullie zeggen dat jullie hem niet persoonlijk
kennen; want ik weet zelf maar al te zeker dat Hij al herhaaldelijk in Jeruzalem het
volk openlijk heeft onderricht en Zijn leer ook door tekenen als puur goddelijk
heeft bevestigd. Toen werden er heidenen bekeerd -maar jullie tempeldienaren
hebben stenen in de hand genomen en wilden Hem stenigen! Als dat zo is - hoe
kunnen jullie dan zeggen dat jullie Hem niet persoonlijk kennen?'
[29] De twee zeiden: ' Daar hebben wij wel over horen praten, toen wij thuis
kwamen uit Damascus, waar wij werk te doen hadden; maar zodoende hebben wij
toch nog nooit de gelegenheid gehad de zo beroemde, maar in de tempel uitermate
beruchte Nazarener persoonlijk te leren kennen.Aangezien wij echter door onze
reizen wereldwijzer en verstandiger zijn geworden dan allen die constant in de
tempel zitten, heeft de grote Raad in de tempelons al gauw uitgekozen als de meest
geschikte spionnen om tegen een goede beloning navraag te doen naar de
Nazarener en de tempel onverwijld bericht te sturen over zijn verblijfplaats en zijn
activiteiten. Wij zijn er in deze toch wel lastige aangelegenheid al wel verschillende
keren door de tempel op uitgestuurd, zijn zelfs enkele keren in Nazareth geweest en
hebben daar zijn moe der en broers leren kennen -maar degene die wij zochten
hebben wij tot nu toe nog niet gezien! Wij hebben dus geen onwaarheid gesproken,
toen wij bekenden dat wij hem niet persoonlijk kennen en nog nooit contact met
hem hebben gehad.
[30] Deel ons dus mee waar wij hem kunnen ontmoeten, horen en gadeslaan, dan
zullen wij volgens onze eigen ervaring zelf kunnen beoordelen in hoeverre de grote
beschuldigingen van de kant van de tempel tegen hem waar of vals en kwaadwillig
verzonnen zijn. Wij zijn schriftgeleerden en weten alles wat er bij de profeten over
de komende Messias geschreven staat; daarom nemen wij een nieuwe leer
natuurlijk niet zomaar op het eerste gezicht aan, zoals het volk, dat meestal
helemaal niet goed thuis is in de Schrift en door de heidenen al erg bedorven is.'
[31] Nu zei Ik weer: 'Maar wiens schuld is het, dat het volk zo slecht onderwezen is
in de Schrift? Zie,jullie eigen schuld! Jullie onthouden het volk het woord Gods en
kwellen het in plaats daarvan met jullie instellingen, die het vork als Gods woord
moet aannemen. Is het dan een wonder dat het volk bij de heidenen bescherming
tegen jullie zoekt en die daar ook vindt?
[32] Als God nu Zijn belofte heeft vervuld en Zijn Gezalfde de mensen nu weer het
zuivere woord leert en door de kracht daarvan wonderen doet, zoals ook de
profeten hebben gedaan -is dat dan in strijd met de tempel, als de tempel zou zijn
zoals die volgens de gegeven regels zou moeten zijn? Als jullie schriftgeleerden
zijn, oordeel dan zelf hoe ver de tempel zich in zijn handelswijze van het zuivere
woord Gods verwijderd heeft!
[33] Ik zeg jullie: de heidenen staan nu veel dichter bij Gods troon dan d,e tempel
met zijn meer dan egoïstische en heerszuchtige instellingen! Waar IS nu de oude
Ark des Verbonds, waar de altijd groenblijvende staf van Aäron, waar het manna,
en waar de allang door de motten opgegeten toonbroden?
[34] Jullie tonen dergelijke dingen nog wel aan het volk en houden daar lange
toespraken over, maar jullie innerlijk zegt luid en duidelijk: 'Wij bedriegen het volk
en zijn gedwongen het te bedriegen, opdat het niet opstaat, ons overvalt en ons
vernietigt!'
[35] Kijk, dat is dan ook de voornaamste reden dat jullie de door God in deze
wereld Gezondene met gloeiende ijver vervolgen en Hem nog erger vrezen en
haten dan de dood, die jullie niet zal ontzien!'
118 Het gesprek tussen de tempeldienaren en de Heer
[1] De schriftgeleerde zei: 'Vriend, hoe weet je dat allemaal?'
[2] Ik zei: 'Jullie zeiden zojuist dat jullie zeer ervaren en wereldwijze mensen zijn.
Waar staat dan wel geschreven dat een van ons niet ook heel ervaren en wereldwijs
zou zijn? Hoe vaak hebben jullie al niet de hele inrichting van de tempel voor geld
aan vreemdelingen getoond - hoe had die verzwegen moeten blijven?
[3] Vroeger mocht alleen in geval van uiterste nood de hogepriester het
Allerheiligste betreden, en dat gewoonlijk slechts twee - tot hoogstens vier keer per
jaar -en nu is het Allerheiligste tegen betaling een kermistent voor vreemdelingen
geworden en wordt er in de tempel allerlei handel gedreven en groot bedrog
gepleegd, wat nu iedereen wel weet. Hoe kan het jullie dan verwonderen als ook
een van ons daarvan op de hoogte is, en dat ook de Gezalfde Gods volkomen
duidelijk op de hoogte is van al die godslasterlijke dingen en bedriegerijen?
[4] Is de tempel, waartegen nu uit de ware mond van God geijverd wordt, nog wel
wat hij ten tijde van Salomo was? O, geenszins! Het oude, gewijde gebedshuis is
een rovershol en moordkuil geworden!
[5] Kijk, zo staan de zaken nu in de tempel, zoals iedereen weet, en voor de
Gezalfde Gods is het helemaal niet meer nodig om tegen het volk te spreken over
de goddeloosheid daarvan, om zodoende de tempel verdacht te maken en in aanzien
te doen dalen, maar al het betere volk weet er allang van en beklaagt zich bitter
daarover bij de Gezalfde Gods! Denken jullie soms dat Hij, als het zó met de
tempel gesteld is, die zal loven en het klagende en huilende volk zal verstoten?
Nee, waarachtig niet, dat zal Hij, die de Rechtvaardigste onder rechtvaardigen is,
eeuwig nooit doen!
[6] Als jullie de door jullie zo gehate Nazarener zouden ontmoeten en Hij zou
precies zo tegen jullie spreken als Ik nu heb gedaan -wat zouden jullie Hem dan
antwoorden?'
[7] De schriftgeleerde zei: 'Ja, vriend, als men bij de waarheid zou moeten blijven,
zou er weinig ten gunste van de tempel te antwoorden zijn; het enige wat men wel
in overweging zou moeten nemen is, dat niet wij en heel velen van ons degenen
zijn die de aloude, goede en ware inrichtingen van de tempel zo verdraaid en
misvormd hebben als ze nu zijn, maar alleen de voornaamsten, oversten en
machtigsten in de tempel, al lange tijd geleden. Wat kunnen wij ondergeschikten nu
anders doen dan onszelf voegen naar wat de tempel, waar wij van leven, ons
voorschrijft? Wij zijn tot jonge wolven gemaakt en moeten wel met de oude
wolven meehuilen, als wij niet door hen verscheurd en opgevreten willen worden!
[8] De zuivere waarheid te verkondigen en er ook naar te handelen zou het beste,
mooiste en prachtigste zijn onder de mensen op aarde. Maar wat kan men nu doen,
als men zichzelf ter wille van de waarheid alle denkbare vervolgingen, straffen en
zelfs de dood aan het kruis op de hals kan halen? Als het met de omstandigheden
zo erg gesteld is moet men zelf een vervolger van de waarheid worden om te
kunnen leven, omdat men nu eenmaal -zonder het ooit gewild te hebben - in deze
wereld moet leven.
[9] Maar God is almachtig en ook uiterst wijs; vanaf het oerbegin heeft Hij alles
goed en wijs ingericht. Waarom heeft Hij dan na verloop van tijd toegelaten dat de
mensen, die Zijn meest voortreffelijke schepselen zijn, nu zo heel diep uit hun
oorspronkelijke reinheid en waardigheid weggezonken zijn?
[10] Als de gezalfde Gods zo machtig is in woord, wil en daad, en alle elementen
Hem gehoorzamen, dan kan Hij toch ook met alle macht en kracht die Hij bezit
tegen de huidige schenderij van de tempeloptreden en die volkomen vernietigen!’
[11] Ik zei: 'Je bent een schriftgeleerde, en je oordeelt over goddelijke dingen en
inrichtingen nog veel duisterder dan een blinde over de kleuren, die door het licht
voor het oog verschijnen!
[12] De mens is natuurlijk niet door zijn eigen wil, maar door die van de
almachtige God in deze wereld geplaatst; maar God, als de eeuwige en zuiverste
Liefde Zelf, is uiterst goed en wijs en weet, waarom Hij de mens heeft geschapen
en tot beproeving en versterking van de hem gegeven vrije wil slechts voor een
korte tijd in deze wereld heeft geplaatst.
[13] Opdat de mens zich echter bewust wordt waarom hij geschapen en in deze
wereld geplaatst is, heeft God hem dat in alle tijden allemaal getrouw geopenbaard
en hem ook zulke levenswetten gegeven, dat hij zonder mankeren het voor hem
gestelde doel moet bereiken, als hij zich aan die wetten houdt, wat heel goed
mogelijk is.
[14] Maar wanneer heeft God de mens ooit geboden om van zijn vrije wil het
grootst mogelijke misbruik te maken en zichzelf daardoor te beschadigen?!
[15] Als God de meest volmaakte, beste bedoelingen met de mens heeft, namelijk
om hem een eeuwig vrij en derhalve aan Hem gelijk zalig levensgenot te schenken,
waarom verzet de machteloze mens zich dan -terwijl hij God, de eeuwige Heer, het
scheppen niet kan verbieden -tegen die edele bedoelingen van God op een manier,
alsof hij heer over de zeer wijze en goede wil van Jehova zou zijn?Als je in jezelf
voelt datje in deze wereld moet leven - waarom voel je dan niet ook met een
dankbaar hart waarom God je in deze wereld heeft geplaatst, aangezien Hij jou Zijn
wil toch getrouw heeft geopenbaard?!
[16] Als de mens nu voelt wat voor kwaad hij zichzelf door zijn hoogmoedige
weerspannigheid tegen de geopenbaarde en goed bekende wil van God heeft
aangedaan, en als God nu Zelf volgens Zijn voorspelling in de Mensenzoon naar
volle waarheid naar de ontaarde mensheid toe is gekomen om hen met alle liefde en
geduld naar de oude weg des levens te leiden en te brengen -wat Hij door Zijn leer
en daden bewijst -waarom verafschuwen jullie Hem dan en willen jullie je niet door
Hem laten helpen?
[17] Dat is zeker niet de schuld van God, maar alleen van jullie zelf, door jullie
onverzadigbare hebzucht en jullie werkelijk satanische zucht om te heersen -zelfs
over God! Ja, als God even hard, liefdeloos en volongeduld zou zijn als jullie, zou
Hij niet alleen aan de tempel en zijn slechte dienaren, maar ook aan deze hele aarde
een absoluut einde gemaakt hebben; maar Hij verdraagt jullie blindheid en jullie
daaruit voortvloeiende slechtheid, en vermaant jullie allemaal, om te keren naar de
lichtende weg des levens.
[18] Maar jullie willen dat niet en volharden niet alleen in jullie oude zonden van
allerlei soort, maar vermeerderen die zelfs nog van dag tot dag en vervolgen God
Zelf, die jullie nu wil helpen, goed zichtbaar en herkenbaar voor iedereen. Is God er
soms ook de schuld van, als Zijn eeuwige liefde en waarheid jullie tot walging is
geworden, die door jullie blindheid en slechtheid gestraft zou moeten worden?!
[19] Ja, ja, jullie zullen de eeuwige waarheid door jullie wetten van de leugen nog
aan het kruis nagelen; maar dan zal de maat van jullie slechtheid en verstoktheid
ook vol raken, en dan zal het gericht over jullie komen en jullie de beloning geven
die jullie vanwege je slechtheid zelf van God verlangen en die Hij Jullie als gevolg
van Zijn liefde, geduld en erbarmen nog altijd onthoudt, omdat Hij geen enkele
ziel, ook die van de slechte hogepriester niet, ter wille van het verderf in deze
wereld heeft geplaatst.
[20] Kijk, zo denken wij hier allemaal! Waarom denken ook jullie niet Zo, volledig
in de ware levensorde van God?'
[21] De schriftgeleerde wist niet meer wat hij tegen deze woorden van Mij m kon
brengen. Na een poosje zei hij: 'Ja, ja, vriend, je bent zeker een Galileeër van
geboorte en lijkt helemaal van de beroemde Nazarener doordrongen te zijn,je hebt
natuurlijk helemaal gelijk; maar wat kunnen wij, die afhankelijk zijn van allerlei
wereldse wetten, dan doen?
[22] Als wij de tempel verlaten, kunnen wij ons noodzakelijke levensonderhoud net
als de vogels overal gaan zoeken; en als wij in de tempel blijven, moeten wij ons de
instellingen en bepalingen daarvan laten welgevallen en moeten we minstens voor
de schijn doen wat ons bevolen wordt. De profeten hebben beslist altijd de hun
welbekende wil van God gedaan, maar hun leven in deze wereld was werkelijk niet
benijdenswaardig; en bovendien is hun leven op deze aarde meestal onder allerlei
harde vervolgingen geëindigd.
[23] Als een mens er zelfs onder de meest gelukkige levensomstandigheden vele
malen slechter aan toe is dan een vogel in de lucht - hoe ziet het er dan wel niet uit
met het aardse levensgeluk van die mensen, die door de mensen van de wereld
veracht en vervolgd worden?'
[24] Ik zei:'Met het levensgeluk van de door God bezielde mensen ziet het er altijd
heel goed uit; want zij weten in zichzelf waarom ze in deze wereld zijn geplaatst,
en als ze lijden, weten ze heel duidelijk waarom. Bovendien hebben ze geen vrees
voor de lichamelijke dood, omdat ze reeds in alle helderheid het eeuwige leven van
de ziel in zich hebben, voelen en zien en in dit leven ook de kracht en de macht van
de geest Gods in hen, waardoor ze het eeuwige leven en de goddelijke wijsheid
bezitten.
[25] Maar wat heeft daarentegen een mens in zich, die in alle wereldse genietingen
zwelgt, waar wordt die zich tenslotte bewust van?Van de dood, waarachter zich
geen leven aan hem wil vertonen -en tenslotte is vertwijfeling zijn lot. Wat betekent
uiteindelijk het aardse lijden van een door God bezield mens vergeleken bij zijn
gelukkige scheiden van deze wereld, en wat stelt heel dit kortdurende goede
leventje van een werelds mens voor, vergeleken bij zijn ongelukkige scheiden van
deze wereld? Oordeel nu zelf, wie van die twee mensen in de wereld de gelukkigste
is!
[26] Wat verliest een mens die wijsheid vanuit God heeft eigenlijk, als hij door
blinde wereldse dwazen veracht en op de een of andere manier vervolgd en
tenslotte zelfs gedood wordt? Hij verliest niet alleen niets, maar wint er alleen maar
bij, omdat hij door zijn geduld alleen maar steeds inniger verbonden raakt met de
geest Gods en zich zodoende in zichzelf ook in alle waarheid meer bewust wordt
van het zalige, eeuwige leven!
[27] Maar wat winnen de wereldse lieden die de wijze die zijn wijsheid vanuit God
heeft verachten en vervolgen? De eeuwige dood en het gericht ervan! Als de tempel
jullie niets beters kan bieden dan de bevrediging van jullie lichaam, als jullie de
slechte doeleinden ervan dienen, dan zijn jullie werkelijk zeer betreurenswaardige
mensen, en een blinde bedelaar op straat is er beter aan toe dan jullie!'
[28] Toen de twee dat van Mij hadden gehoord, waren ze nog meer uit het veld
geslagen, en geen van beiden wist nu meer wat hij Mij ten antwoord zou kunnen
geven.
[29] De schriftgeleerde prees Mijn verstand, gaf Mij in alles gelijk en zei tenslotte
tegen Mij: 'Vriend, ik zal vannacht met de anderen een vergadering houden, en het
gevolg daarvan zal zeker zijn dat wij geheel en al zullen afzien van het vervolgen
van de Nazarener; maar toch zullen wij proberen persoonlijk kennis met hem te
maken, en wat hij ons zal aanraden, zullen wij doen! Want wij hebben nu van jullie
zijn werkelijk goddelijke wijsheid geproefd en zijn nu al heel andere mensen
geworden; wat zal hijzelf dan wel voor indruk op ons maken! Morgen hebben we
het er verder over!'
[30] Hiermee namen de twee afscheid, gingen weer naar hun tafel en begaven zich
weldra ter ruste. Wij bleven echter nog ruim een uur wakker en spraken met elkaar
over deze vervolgers van Mij, en Kisjonah en Maria waren erg blij dat deze
tempeldienaren Mij niet hadden herkend en dat ze van gedachten waren veranderd.
[31] Toen de Farizeeën in hun slaapvertrek kwamen, begonnen ze heel ernstig te
overleggen wat ze in de toekomst moesten doen. En ze werden het er allemaal over
eens dat ze Mij ergens moesten ontmoeten en zich door Mij moesten laten
adviseren over welke richting hun leven in de toekomst moest inslaan.
[32] Wij begaven ons ook ter ruste, maar niet in een eigen slaapvertrek -met
uitzondering van Maria, voor wie Kisjonah speciaal had gezorgd -, maar zoals wel
vaker bleven wij aan onze tafel, die natuurlijk eerst afgeruimd werd.
119 De Heer roept de drie aartsengelen Michaël, Gabriël en Rafaël
[1] Vroeg in de ochtend, die heel zuiver was, stonden wij op van de goede
ruststoelen en begaven ons naar buiten, en wel naar de nabijgelegen oever van het
meer. Kisjonah, Philopold en ook de vier Indo-joden waren bij ons. Maria bleef
nog in huis om te rusten en kwam pas tegen de volledige zonsopgang naar ons toe,
vergezeld door Joël.
[2] Bij deze gelegenheid zei Ik: ' Aangezien Ik deze keer* (* 'Deze keer' dient hier
opgevat te worden als: 'tijdens dit aardse leven van Mij als mens') deze plaats niet
meer zo lichamelijk als nu zal betreden, zullen jullie met jullie ogen in vervulling
zien gaan wat er van Mij geschreven staat: 'En jullie zullen engelen tussen hemel en
aarde zien opstijgen en afdalen, en zij zullen Hem dienen!"
[3] Mijn leerlingen hadden zoiets al vaker gezien; maar hier liet Ik het vooral ter
wille van de vier Indo-joden gebeuren.
[4] Eerst riep Ik in de geest Michaël, die als een heldere flits uit de zichtbare hemel
naar de aarde afdaalde, zodat allen daar geweldig van schrokken. Michaël stond in
al zijn majesteit voor Mij, sterker stralend dan de zon, en niemand behalve Ik kon
zijn lichtglans verdragen.
[5] Ik zei tegen hem: 'Johannes, omhul je met een schaduw, zodat Mijn vrienden
jou kunnen zien, herkennen en spreken!'
[6] Toen omhulde hij zich met een schaduwen stond hij volliefde en eerbied voor
Mij en zei (Michaël): 'Kijk, broeders! Dit is het Lam dat de zonden der wereld van
jullie wegneemt en voor jullie de weg naar het eeuwige leven bereidt! Geloof in
Hem en heb Hem boven alles lief; want Hij is het oereeuwige begin en het
oereeuwige einde, de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste -buiten Hem is er
geen God!'
[7] Toen de engel deze woorden met een heel lieflijke stem had uitgesproken, boog
hij diep voor Mij een prees Mijn naam hoog.
[8] Toen vielen ook alle anderen voor Mij neer en loofden en prezen Mij net als de
engel.
[9] Ik beval hen allemaal op te staan en zei tegen hen: 'Blijf in jullie natuurlijkheid;
want Ik ben nu een mens zoals jullie en ben door jullie geloof in Mij en door jullie
liefde voor Mij in jullie, zoals jullie in Mij! Blijf daarom in jullie natuurlijkheid!'
[10] Toen stonden allen weer op, en Johannes liep naar zijn vroegere leerlingen en
sprak met hen over dingen, die na Mij over de joden en over de mensen der aarde
zouden komen vanwege hun ongeloof, en hij bleef de hele dag bij ons in de
zichtbare menselijke gedaante van de voor allen goed herkenbare Johannes.
[11] Na hem riep Ik de aartsengel Gabriël. Deze kwam onmiddellijk net als
Michaël - Johannes, maar omhulde zich direct met een schaduw, gaf Mij de eer en
liep direct naar Maria en sprak met haar over zijn zending met haar, en zij raakte
daarbij vervuld van deemoedig geluk en zaligheid. Daarna ging Gabriël, die in de
gedaante en persoon van de voorvader Jared verschenen was, ook naar Mijn
leerlingen en sprak met hen over de Adamitische oertijd en over de toenmalige
openbaringen aan de kinderen van de hoogte en ook aan de kinderen van de wereld;
en ook hij bleef tot de avond zichtbaar bij ons.
[12] Na hem riep Ik Rafaël. Ook hij verscheen direct op dezelfde manier als de
eerste twee, omhulde zich met een schaduw, gaf Mij de eer en liep naar de vier
Indo-joden toe in de gestalte en de persoon van Henoch, en sprak heel vriendelijk
met hen over Mij, en dat hij degene was geweest die hen op Mijn bevel uit de
Babylonische gevangenschap had bevrijd en hen naar het land had gebracht, dat
behalve door Adam en Eva niet eerder door een mens bewoond was geweest.
[13] Het dochtertje was heel verbaasd over de gestalte van Rafaël en zei:'O,
lieflijke boodschapper uit de lichtende hoogten Gods! jou heb ik in mijn heldere
dromen al heel vaak gezien en ook gesproken; maar als ik daar met mijn ouders
over wilde praten, wilden ze er geen geloof aan hechten en noemden mij een
droomfantast. Maar nu zien ze jou zelf met hun ogen en zullen nu wel geloven dat
ik in mijn dromen de volle, lichte waarheid heb gezien!'
[14] En de ouders loofden Mij, omdat Ik hun zo'n vrome dochter had gegeven.
[15] Deze gebeurtenis van de aankomst van de drie engelen duurde ongeveer een
uur lang.
[16] Kisjonah, die bijna helemaal in de war was van vreugde, vroeg aan Mij: 'O
Heer en Meester, hoeveel van zulke geesten wonen er eigenlijk wel niet in Uw
hemelen?'
[17] Ik zei tegen hem: 'O Mijn beste vriend, het aantal van zulke geesten in Mijn
rijk is eindeloos; want wat zou een eindig aantal zijn voor een eeuwige en in Zijn
geest van liefde en wijsheid oneindige God?! Kijk op een heldere nacht naar de
voor jou talloze sterren - je weet al wat ze zijn -; ook daarop worden mensen
verwekt en geboren! Uit hen worden echter ook geesten opgewekt tot een eeuwig
leven en eeuwige werkzaamheid. Als jijzelf als voleindigde geest in Mijn rijk zult
zijn, zul je alles zelf zien en zal jouw zaligheid daarover nooit meer een einde
nemen!
[18] Ik zeg je: geen oog heeft ooit gezien, geen oor gehoord en geen zintuig
gevoeld wat er in de hemel wacht op diegenen die God boven alles liefhebben en
zich aan Zijn geboden houden!
[19] Weliswaar is het leven van de mens van zijn geboorte tot aan het afvallen van
zijn lichaam behept met heel veel noodlottige gebeurtenissen en allerlei soort leed;
maar als hij volgens de bekende orde van God leeft en daardoor in zichzelf reeds op
deze aarde het levensheldere bewustzijn ontvangt van wat hem in het andere, ware
leven te wachten staat, zal hij al die nog zo bittere beproevingen, die hem alleen
maar gezonden worden om de geest Gods in zijn ziel te wekken, met alle geduld en
standvastigheid verdragen en daarbij heel blijmoedig zijn.
[20] Neem een voorbeeld aan Mijzelf! Ik weet wat voor leed Mij op deze aarde
over korte tijd te wachten staat; maar Mijn overgrote liefde voor jullie mensen, ja,
voor Mijn kinderen, verzacht het voor Mij. Laat menig leed en menig verdriet, dat
jullie, Mijn kinderen in dit leven te verduren krijgen, ook verzacht worden door de
liefde voor Degene die in Mij woont, dan zullen jullie daardoor ook net als Ik
welgemoed en blijmoedig en opgewekt van geest kunnen zijn!
[21] Kijk, deze drie engelengeesten, die vandaag tot zonsondergang bij ons zullen
blijven, hebben op deze aarde heel veel te verduren gehad; nu zijn ze echter meer
dan gelukkig en zullen eeuwig niets meer te lijden krijgen. Het is echter hun
grootste zaligheid als ze in Mijn naam de mensen op deze aarde een echte
liefdesdienst kunnen bewijzen, hoewel ze daarnaast over talloze zonnen en aarden
in de eindeloze ruimte te gebieden hebben.
[22] Betonen ook jullie dus reeds nu op deze aarde de mensen liefde ter wille van
Mijn naam, dan zullen jullie daarvoor ook al vele zaligheden te genieten krijgen;
want geven is veel zaliger dan nemen!'
[23] Toen Kisjonah dat uit Mijn mond had gehoord, bedankte hij Mij voor deze les
en beloofde Mij vurig dat hij die woorden van Mij in al zijn daden boven alles ter
harte zou nemen.
[24] Toen kwam er ook een dienaar uit het huis naar ons toe aan de oever van het
meer, om ons te berichten dat het ochtendmaal klaar stond.
120 De meningen van de tempeldienaren over de drie aartsengelen
[1] Kisjonah vroeg de dienaar wat de tempeldienaren, die gisteren laat aangekomen
waren, deden.
[2] De dienaar antwoordde: 'Ze wachten in de zaal al op jou en op de Heer en
Meester, naar wiens verblijfplaats ze bij jou nader willen informeren en ook bij de
Heer en Meester Zelf, die ze niet kennen; ze hebben ook al bij ons geïnformeerd,
maar hebben geen antwoord gekregen, en toen hebben ze ons verder niets meer
gevraagd.'
[3] Kisjonah prees de dienaar daarvoor, en wij begaven ons naar het ochtendmaal
en ook de drie geesten samen met ons.
[4] Toen wij de zaal binnenkwamen, kwamen de tempeldienaren ons direct
tegemoet, begroetten Mij en Kisjonah en wilden onmiddellijk naar de verblijfplaats
van de Nazarener beginnen te informeren.
[5] Maar Kisjonah zei: 'Nu is het tijd voor het ochtendmaal; daarna zullen wij
erover spreken! Maar als jullie niet al te blind en doof zijn, zullen jullie uit onze
woorden wel kunnen opmaken waar de grote Heer en Meester zich bevindt!’
[6] Daarmee namen de tempeldienaren genoegen, en wij gingen in goede orde aan
tafel zitten, en nu zo, dat Gabriël Jared naast Maria, Michaël Johannes temidden
van zijn leerlingen en Rafaël Henoch midden tussen de vier Indo-joden kwamen te
zitten. Wij begonnen te eten en ook te drinken, en weer viel het de vreemdelingen
op dat de drie geesten tien keer zoveel aten als een andere gast aan tafel; het meest
viel het echter de tempeldienaren op, die ons heel oplettend vanaf hun tafel
gadesloegen, dat de drie schijnbare jongemannen zoveel van de vissen konden eten.
[7] Eén van hen kon het niet laten om naar onze tafel te komen en aan Kisjonah te
vragen wat dat voor jongemannen waren, die zoveel en met zo grote snelheid
konden eten.
[8] Kisjonah zei: 'Ga het hun zelf maar vragen! Mij doet hun grote eetlust alleen
maar bijzonder veel plezier; want voor mij is dat een bewijs dat de vissen goed
bereid zijn en dat ook mijn wijn zuiver en goed is, evenals mijn huisbrood. Maar
zoals ik zei: vraag de beste jongemannen zelf maar meer!'
[9] Toen ging de schriftgeleerde naar Rafaël toe en vroeg hem uit welk land hij
kwam, en of in zijn geboorteland alle mensen zulke flinke eters waren.
[10] Rafaël zei:'Ons eten valt jullie wel op - waarom is onze komst jullie dan niet
opgevallen?'
[11] De schriftgeleerde zei: 'Hoe had die ons moeten opvallen? Want jullie zijn
toch evenals de anderen de zaal binnengekomen?'
[12] Rafaël zei: 'Toen wij aankwamen waren jullie op het dakterras en hadden jullie
je blik op het meer gericht, toen een zeer heldere bliksem uit de hemelen naar de
aarde schoot, tussen de mensen die langs de oever stonden, en jullie dachten: 'O,
dat moeten wel grote zondaars in Gods ogen zijn, omdat God zelfs een bliksem uit
de meest heldere hemel in een ongebruikelijke tijd van het jaar tussen hen in laat
schieten!' Kijk, met die eerste bliksem, waarover jullie je geweldig verbaasden en
die jullie enorm tot nadenken stemde, kwam die jongeman aan, die daar nu heel
minzaam naast een zeer waardige vrouw zit. Al gauw schoot er toen een tweede
bliksem uit de hemel tussen de schare van de door jullie vermeende grote zondaars,
beschadigde opnieuw niemand, en jullie zeiden: 'God vermaant de zondaars!' En
kijk, met die tweede bliksem kwam die jongeman aan, die daar tussen de zeven
mannen zit, die nog niet zo lang geleden zijn leerlingen waren. En met de derde
bliksem ben ik aangekomen.
[13] Onze natuur is dus zuiver vuur uit de hemelen; vuur verteert echter meer dan
een mens -en dus kan het jullie niet al te zeer verbazen dat wij, drie gasten uit de
hemelen, meer kunnen eten dan een zwak mens van deze wereld.'
[14] Toen de schriftgeleerde dat uit de mond van Rafaël had gehoord, wist hij niet
wat hij daarop moest antwoorden; want hij dacht dat de jongeman hem voor de gek
wilde houden; want hij kon niet geloven wat Rafaël hem had gezegd. Hij keek toen
echter nauwkeuriger naar de drie, ging weer naar de zijnen en vertelde hun wat hij
van een van de drie jongemannen had gehoord.
[15] Eén van hen zei: 'Wij zullen afwachten tot het vriendelijke gezelschap van
Kisjonah het ochtendmaal beëindigd heeft; daarna zullen we hen serieus naar de
verblijfplaats van de beroemde Nazarener vragen. Als ze ons dat willen meedelen,
zullen we onmiddellijk daarheen reizen waar hij te vinden zal zijn, en dan zullen
we deze halve Romeinen, voor wie wij een doorn in het oog zijn geworden, de rug
toekeren!'
[16] Maar een ander zei: 'Jullie zijn weliswaar geleerder in de Schrift dan een van
ons - maar ik geloof dat ik met mijn scherpe blik meer ontdekt heb dan jullie. Ik
heb het idee dat de beroemde Nazarener zich in dit gezelschap bevindt!
[17] En een van die drie jongemannen vertoont een grote gelijkenis met die
prediker in de woestijn, die naar men zegt ongeveer twee jaar geleden in de
gevangenis van Herodes onthoofd is, wat wij natuurlijk niet zo precies naar tijd en
feit kunnen weten, omdat wij ons destijds in Damascus bevonden; maar voordat wij
naar die stad gingen, heb ik hem in de kleine woestijn bij de Jordaan gezien, waar
hij onderwees en degenen die zich tot hem bekeerden doopte met het water van de
rivier en degenen die door hem gedoopt waren een nieuwe naam gaf.
[18] Hij zag er toen natuurlijk ouder uit en was heel mager; maar hij kan ook niet
onthoofd zijn -zoals het gerucht gaat - en Herodes zou, om de wil van Herodias te
doen, een enigszins op die doper lijkende slaaf hebben laten onthoofden en hem
hebben vrijgelaten, met de opdracht om met zijn leerlingen in vreemde kledij naar
de heidenen te gaan. Daar zal hij zijn strenge leven wel opgegeven hebben, heeft
hij zich beter gevoed en ziet er hier nu heel jeugdig uit.
[19] Maar als hij er is, zal de Nazarener niet ver van hem weg zijn; want hij
predikte immers aan één stuk door over de volledige komst van de Messias. Met
zijn echt heidense eetlust kan hij er nu wel een paar jaar jonger uitzien dan hij er in
de woestijn uitzag, toen hij niets anders dan sprinkhanen met wilde honing at.'
[20] De schriftgeleerde zei tegen de spreker: ' Deze opmerking van jou is echt heel
opmerkelijk; maar wat denk je dan van de drie bliksems, die wij allemaal vanaf het
dakterras vanuit de hemel hebben zien schieten, precies in dat gezelschap dat zich
toen langs de oever bevond en zich nu, precies drie jongemannen rijker, aan het
ochtendmaal tegoed doet? Wij hebben niemand bij het gezelschap zien komen behalve op het laatst één enkele huisbediende, die het gezelschap aan het
ochtendmaal riep; ook gisteren hebben wij geen van deze drie jongemannen
gezien.Waar vandaan zijn ze bij het gezelschap gekomen?'
[21] De spreker zei: 'Ze kunnen toch vanmorgen vroeg al bij hen gekomen zijn!'
[22] De schriftgeleerde zei: 'Als dat het geval zou zijn, zouden onze dienaren die op
wacht stonden dat zeker gemeld hebben, omdat zij volgens onze instructies scherp
op moesten letten wie er kwam, en van welke kant, en wie er het huis uit ging, met
wie, en in welke richting. Maar onze dienaren hebben ons niet kunnen vertellen dat
er iemand vroeg in de ochtend is aangekomen. Ze hebben ook met name geen van
de drie jongemannen vanmorgen vroeg uit het huis zien komen en met het
gezelschap naar de oever van het meer zien gaan; wel zagen ze bijna een uur later
de vrouw met een man en, zoals al opgemerkt, als laatste de huisbediende naar het
gezelschap gaan. En het is dus zeer de vraag, waar deze drie jongemannen vandaan
zijn gekomen!'
[23] De spreker, die in de driejongemannen natuurlijke mensen wilde zien, zei: 'Is
het dan niet mogelijk dat die drie jongemannen misschien al de nacht aan de oever
hebben doorgebracht en 's morgens door het gezelschap daar zijn aangetroffen en
opgenomen?'
[24] Daarop zei de schriftgeleerde weer: 'Dan zouden onze dienaren ook iets
gemerkt en ons daar melding van gemaakt hebben; want zoals jullie weten hebben
drie van onze dienaren ook de oever bewaakt, totdat dit gezelschap vroeg in de
ochtend uit huis naar de oever begon te gaan, waar onze dienaren hen nog
ontmoetten, wat wij vanaf het dakterras met eigen ogen hebben gezien. We kunnen
nu dus denken en praten wat we willen, die drie jongemannen die zoveel kunnen
eten zijn in ieder geval een buitengewoon en regelrecht wonderbaarlijk
verschijnsel! Want ik ben zeker geen mens die lichtvaardig aan wonderen gelooft;
maar die drie, die nu in dat voor ons enigszins raadselachtige gezelschap aanwezig
zijn, lijken mij onmiskenbaar een wonder te zijn. Wie en wat er in hen schuilt is
natuurlijk een heel andere kwestie. Na de maaltijd zullen wij er wel achter komen!'
[25] Met deze woorden van de schriftgeleerde waren ook de anderen het eens en ze
wachtten met groot verlangen op het einde van ons ochtendmaal, dat dan ook
weldra kwam.
121 De Heer legt het 13 e hoofdstuk van Ezechiël uit
[1] Toen wij van tafel opstonden, kwam de schriftgeleerde onmiddellijk naar ons
toe en zei tegen Mij: 'Wijze vriend, denk aan wat je me gisteravond hebt beloofd!'
[2] Ik zei: 'Je bent wel op de goede weg - maar toch is het een wonder dat jij nog
altijd blind bent, terwijl je al zoveel licht hebt ontvangen. Gisteravond ben je
weliswaar zo half en half overtuigd geraakt van de waarheid van wat Ik je over de
Nazarener heb gezegd, maar toch denken jij en je metgezellen in je hart: 'We willen
tot iedere prijs de Nazarener een keer persoonlijk ontmoeten en hem dan scherp aan
de tand voelen. Als we datgene in hem vinden wat we in Kis over hem hebben
gehoord, dan zullen we zijn partij kiezen; maar als we dat niet volledig zo vinden,
dan zullen we volgens onze opdracht onverwijld de hand aan hem slaan en hem aan
het gerecht overleveren.'
[3] Derhalve behoren jullie samen met de hogepriester en met al jullie valse
profeten, zoals de oudsten, schriftgeleerden, Farizeeën en Levieten in Jeruzalem en
eveneens in de synagogen overal in het hele Joodse land, tot die valse profeten, van
wie de Heer bij de profeet Ezechiël zegt:
[4] 'Mensenkind, profeteer tegen de profeten van Israël en spreek tot degenen die
vanuit hun eigen hart en inzicht profeteren: Hoor het woord des Heren! Zo spreekt
de Here Here: wee de dwaze profeten die hun eigen geest volgen, zonder nog ooit
een visioen gehad te hebben en een roep te hebben gehoord!
[5] O Israël, de profeten die je aanhangt zijn als vossen in de woestijn! Ze komen
niet tevoorschijn uit hun holen (uit angst gevangen te worden) en stellen zich ook
niet op als een muur rond het (bedreigde) huis Israël en staan niet in de strijd op de
dag des Heren (beproevingstijd van het ware geloof). Hun zogenaamde visioenen
zijn niets en hun profetieën louter leugens! Ze zeggen wel heel driest: 'De Heer
heeft het gezegd!' en toch weten ze heel duidelijk in zichzelf, dat Hij hen nooit
heeft geroepen en gezonden, en ze spannen zich alleen maar in met woeste ijver om
hun dingen (voor hun wereldse welzijn) te behouden.
[6] (Zeg eens, valse profeten, allemaal:) Is het niet zo, dat jullie zogenaamde
visioenen niets en jullie profetieën louter leugens zijn? En toch zeggen jullie tegen
het volk: 'De Heer heeft het gezegd!' - terwijl Ik met jullie, zoals jullie heel goed
weten, nog nooit heb gesproken!
[7] Daarom spreekt de Heer verder: Omdat jullie het volk dingen verkondigen die
niet uitkomen en het volk leugens profeteren, kom Ikzelf bij jullie (om jullie listen
aan het volk te onthullen), spreekt de Heer. En Mijn hand zal over die profeten
komen die verkondigen wat niet uitkomt en leugens profeteren! Zij zullen niet bij
de samenkomst van Mijn volk zijn en niet gerekend worden tot het huis Israël, noch
in het land Israël komen; en jullie zullen ervaren dat Ik de Heer ben! (En Mijn hand
zal over hen komen,) omdat zij Mijn volk verleiden en zeggen: 'Vrede (zij met je)!',
terwijl er toch geen vrede is.
[8] Als het volk (in Mijn naam) nog een muur bouwt, komen zij en kalken die wit
met hun ondeugdelijke kalk (uiterlijke schijnvroomheid ter wille van aards gewin)
.Zeg tegen degenen die de slechte kalk aanbrengen: hun witkalk zal weldra van de
muur vallen; want er zal een stortregen komen en zware hagel vallen, waardoor de
witkalk eraf zal vallen, en een machtige wervelwind zal die losbreken. (Onder
'stortregen' moet het zuivere Godswoord verstaan worden, onder 'zware hagel' de
vaste waarheid daarvan en onder de 'machtige wervelwind' de macht van de
waarheid.) Zie, zo zal met de witkalk ook de bedorven muur instorten! Wat
betekent het dan nog, dat men tegen jullie zal zeggen: 'Waar is nu datgene wat
jullie gekalkt hebben?'
[9] Zo spreekt de Here Here: Ik zal in een wervelwind alles (al het valse) in puin
doen vallen in Mijn grimmigheid, een stortregen zenden in Mijn toorn en zware
hagelstenen in Mijn grimmigheid; die zullen alles omverwerpen! Zo zal Ik de muur
omverstoten en ter aarde werpen, die jullie met onvaste kalk gewit hebben, en als
ze op de grond ligt, zal men haar valse fundament zien, en haar valse profeten
zullen daarbij omkomen en ervaren dat Ik de Heer ben! Zo zal Ik Mijn
grimmigheid loslaten op de muur en degenen die haar met broze kalk hebben
gewit, en Ik zal tegen jullie zeggen: hier is geen muur meer en ook niemand meer
die hem wit kalkt! Dat zijn de profeten van Israël, die in Jeruzalem profeteren en
vrede verkondigen, terwijl er toch geen vrede (onder henzelf) is, spreekt de Here
Here.
[10] En jij, mensenkind (Ezechiël), richt je aangezicht ook tegen de dochters in
jouw volk, die ook profeteren in hun hart, en profeteer tegen hen en zeg: 'Zo
spreekt de Here Here: Wee jullie, die voor de mensen kussens maken voor onder
hun armen en hoofdkussens voor onder hun hoofden, beide voor jong en oud, om
hun zielen te vangen en, als jullie de zielen hebben gevangen onder Mijn volk, hun
het eeuwige leven beloven! Zo ontheiligen jullie Mij onder het volk voor een
handvol gerst en een hap brood, doordat jullie de zielen, die toch niet moeten
sterven, in plaats van tot leven tot de dood veroordelen, en die zielen tot het leven
veroordelen, die (door hun goddeloze levenswijze) toch niet zouden moeten leven,
door jullie leugens onder Mijn volk, dat graag leugens hoort.
[11] Daarom spreekt de Here Here: Zie, Ik zal jullie kussens te lijf gaan (als een
leeuw), waarmee jullie de zielen vangen en valselijk inpalmen! Ik zal ze onder
jullie armen wegrukken en de zielen, die jullie valselijk inpalmen en voor de dood
hebben gevangen, losmaken. Evenzo zal Ik jullie kussens verscheuren en Mijn volk
uit jullie handen redden, zodanig, dat jullie het niet meer zullen vangen -en zo
zullen jullie ervaren dat Ik de Heer ben! Ik wil en zal dat doen, omdat jullie de
harten van de rechtvaardigen valselijk bedroeven, die Ikzelf toch nooit bedroefd
heb gemaakt, maar in plaats daarvan versterken jullie de handen van de
goddelozen, opdat zij zich toch maar niet zullen bekeren van hun kwade inborst en
daardoor tot het leven komen. Daarom zullen jullie nooit meer nutteloze leringen
verkondigen of profeteren! Derhalve zal Ik Mijn volk uit jullie handen rukken, en
jullie zullen ervaren dat Ik alleen de Heer ben!’
[12] Kijk, Mijn vriend, zo heeft de Heer door de mond van de profeet gesproken
tegen de valse profeten; en wat Hij gezegd heeft, gaat nu voor jullie ogen geheel in
vervulling! Maar wie in deze tijd erger dan ooit tevoren de valse profeten zijn, hoef
Ik jullie niet nog eens te zeggen, omdat Ik ze jullie al meer dan voldoende
beschreven heb.
[13] 'Maar', zo vragen jullie je af, 'wie zijn dan die dochters van Israël, die ook
valselijk profeteren en voor de mensen kussens onder hun armen en hoofdkussens
onder hun hoofd maken?' Dat zijn de door jullie gemaakte instellingen, die jullie nu
niet meer alleen van gerst en brood, maar rijkelijk van alle denkbare schatten
voorzien.
[ 14] Om te zorgen dat de mensen niet zelf onder elkaar de wetten van het leven in
acht hoeven te nemen, hebben jullie het hun door jullie instellingen gemakkelijker
gemaakt, door hun voor te liegen dat jullie visioenen hebben gehad en de Here
Here jullie geopenbaard heeft, dat de mensen jullie liever grote offers moeten
brengen en dat dat God veel welgevalliger is dan wanneer jullie jezelf aan
ongemakkelijke wetten houden -en het volk, dat door jullie blind is gemaakt en
toch altijd al liever traag is dan dat het zelf actief wordt, heeft dat graag geloofd.
[15] Daardoor hebben jullie het volk van God en dus ook van het leven van de
zielen uit Hem afgekeerd en de deuren naar het rijk Gods versperd, zodat geen
mens meer het eeuwige leven van zijn ziel bereikt.
[16] Of bestaan er bij jullie soms geen instellingen, volgens welke een mens zich
door rijke offers, natuurlijk en met name aan de tempel gebracht, voor een bepaald
aantal jaren voor de toekomst volledig vrij kan kopen van het houden van Gods
geboden? Hij kan dan liegen, stelen, roven, moorden, hoererij bedrijven,
echtbreken en de sabbat schenden zoveel hij maar wil en kan, zonder daardoor een
zonde te begaan!
[17] Is dat dan geen miserabele en onbestendige laag witkalk over de door God
gebouwde muur ter bescherming van Zijn volk, waardoor de muur tenslotte zelf
waardeloos is geworden en samen met de kalk nu neergehaald en opnieuw
opgebouwd moet worden?!
[18] Zijn zulke leringen en valse profetieën van jullie niet te vergelijken met die
dochters, die vanuit hun slechte hart profeteren en zeggen: 'Hier heb je zachte
kussens als aangename steun voor je armen, waarmee je nu goed kunt rusten, en
bovendien zachte kussens voor je hoofd, opdat je zonder zorgen kunt slapen, in
plaats van moeizaam te bedenken en te onderzoeken wat volgens die lastige wetten
in de ogen van God en de mensen goed is?'
[19] Denk je soms dat God het ooit aan Zijn volk had laten gebeuren dat het door
heidenen overheerst werd, als het niet door totaal valse profetieën en leringen en
instellingen dermate goddeloos zou zijn geworden, dat het zichzelf allang tot op de
laatste mens geheel vernietigd zou hebben als de heidenen dat met hun strenge en
verstandige staatswetten niet verhinderd hadden?
[20] Maar God heeft de grote ellende gezien van Zijn arme volk, dat Hem hier en
daar toch nog niet volkomen vergeten was en bracht de heidenen in het Beloofde
Land om het volk te beschermen, anders zou het volledig ten offer zijn gevallen aan
jullie zelfzuchtige boosaardige willekeur.
[21] Hoe kunnen jullie tegen het volk zeggen dat God veel te heilig en verheven is
om Zich om het doen en laten van de mensen te bekommeren. En dat Hij Zijn wil
daarom alleen aan de hoogste aartsengelen bekend maakt, en die vervolgens weer
alleen aan jullie door middel van allerlei visioenen en innerlijke profetieën - en op
die manier kan het volk alleen van jullie, als door God aangestelde profeten, Zijn
wil vernemen.
[22] Ik zeg jullie: jullie zijn even vermolmd geraakt als de ceders op de berg Sion;
daarom is jullie nu ook de bijl aan de wortel gelegd.Jullie zullen geveld en in het
vuur van Mijn grimmigheid en toorn tot as verbrand worden, spreekt de Here Here,
die nu Zijn volk wil en zal redden!
[23] Wat de Heer nu echter doet vanuit Zijn geheel eigen macht, dat zal Hij altijd
doen wanneer er zich een farizeeërdom zal ontwikkelen op dezelfde wijze als het
zich in Jeruzalem heeft ontwikkeld!
[24] Hoe dikwijls zijn er niet van God door de mond van de ware profeten
waarschuwingen aan Jeruzalem gegeven! Maar wat hebben de tempeldienaren
gedaan? In plaats van zich iets aan te trekken van die waarschuwingen hebben ze
de profeten gestenigd en gewurgd, en ze verklaarden tegenover het volk dat zulke
profeten, die tegen de tempel preken, afgezanten van de duivel der duivels zijn en
daarom van de aarde verwijderd moeten worden.
[25] En zo hebben jullie heel veel profeten gedood tot Zacharias toe en als laatste
ook Johannes door jullie tussenkomst, en hun onschuldig vergoten bloed zal
straffend over jullie en jullie kinderen komen tot aan het einde der tijden.
[26] Als kaf zullen jullie verstrooid worden naar alle delen van de wereld! Jullie
zullen geen volk meer zijn en als onderdanige slaven zullen jullie de heidenen
moeten dienen, aan wie het licht wordt gegeven dat jullie afgenomen wordt; en
zoals de Joden eens het belangrijkste volk op aarde waren, zo zullen ze weldra het
minste en overal meest verachte worden! Want met de vele profeten, wier graven
ze nu vanwege het volk ook met hun broze kalk wit maken, hebben ze nog niet
genoeg gemoord - ze willen zich nu ook op de Heer Zelf werpen, Hem
gevangennemen en doden! Dat zal de Heer ook nog toelaten, echter niet tot heil van
de valse profeten, maar tot hun gericht; en zo zal Hijzelf de machtige wervelwind
zijn, die hen allemaal zal verscheuren in alle poelen van de aarde uiteen zal
slingeren.
[27] En wat de Heer met de Farizeeën zal doen, zal Hij ook doen met ieder
farizeeërdom dat zich op soortgelijke wijze als bij jullie ergens op aarde zal
ontwikkelen.
[28] Ik heb nu genoeg gesproken en nu kunnen jullie spreken en zeggen hoe de
waarheid jullie heeft gesmaakt!'
[29] Daarop zei de schriftgeleerde: 'Mijn zeer waarachtige en wijze vriend, ik en
ook al mijn metgezellen en dienaren kunnen je absoluut geen ongelijk geven; want
met de tempel is het nu letterlijk zo gesteld als jij ons nu uiteen hebt gezet. Maar
wat kunnen wij daartegen doen? Laat maar over de tempel komen wat de profeet
Ezechiël geprofeteerd heeft! Maar hoewel wij daarvoor door de tempel uitgestuurd
zijn, zullen wij onze handen nooit meer aan de Gezalfde Gods slaan; want wij
hebben Hem nu uit jouw mond goed leren kennen, we willen geheel en al afzien
van onze wereldse waardigheid en Zijn leer volgen, wat we jou en al je metgezellen
geheel naar waarheid kunnen verzekeren.
[30] Maar sta mij, arme zondaar, toe om tegenoverjou nog een heel eenvoudige,
maar voor ons toch heel betekenisvolle opmerking te maken - en dat is het
volgende: Kijk, in de loop van jouw ware boetepreek tegen ons heb ik door je ijver
steeds meer de indruk gekregen dat je ofwel een zeer voorname leerling bent van
Degene die als Here Here tot Ezechiël heeft gesproken, ofwel je bent zelf degene
waarvoor wij zijn uitgezonden om die te zoeken; en als je het zelfbent, sta ons dan
toe dat wij andere kleren aantrekken en dan bij jou blijven en jou volgen!'
[31] Ik zei: ' Als jullie geloven, kunnen jullie ook blijven; het resultaat zal jullie wel
laten zien of jullie in Mij wel de juiste persoon hebben gevonden! Maar het heil is
niet afhankelijk van de uiterlijke mens, maar komt van de geest van eeuwige liefde
en waarheid, die in de mens woont.
[32] De uiterlijke mens zal net als ieder ander mens deze aarde verlaten en niet bij
de mensen blijven; maar zijn geest zal blijven tot aan het einde der tijden.
[33] Als jullie je aan Mijn geest willen houden, blijf dan; maar als jullie je aan Mijn
persoon willen houden, dan kunnen jullie weer vertrekken zoals jullie hier
gekomen zijn!'
[34] De schriftgeleerde zei: 'Heer Heer en Meester in Uw geest, niet aan Uw
persoon, maar aan Uw geest willen wij ons houden; want Uw persoon dient in
eerste instantie alleen Uzelf, zoals dat bij iedereen is -maar Uw geest kan ieder
mens dienen die zich daarnaar richt!'
[35] Ik zei: 'Blijf dan en geloof! Want zalig is degene die gelooft en volgens de
ingeziene waarheid leeft en handelt.'
122 De tempeldienaren krijgen Griekse kleren
[1] Deze woorden van Mij maakten de volledig bekeerde tempeldienaren
buitengewoon blij en opgewekt, en ze wendden zich nu tot Kisjonah met het
verzoek of hij hun misschien Griekse kleren kon verschaffen.
[2] Maar Kisjonah zei: 'Beste vrienden, dat zal nu een beetje moeilijk gaan, omdat
wij geen kleermaker in het dorp hebben; in Kana zijn er wel, maar daar zullen jullie
nu wel niet heen willen reizen?'
[3] Ik zei tegen Rafaël: 'Verschaf jij deze zeven tempeldienaren en ook hun
dienaren een Grieks gewaad; want ze moeten sterk gemaakt worden voor het
bekeren van de Grieken in Afrika!'
[4] Toen Ik dat hardop tegen Rafaël had gezegd, liep hij naar de tempeldienaren toe
en zei: 'Wat Hij wil, die mij bevolen heeft jullie een nieuw gewaad te verschaffen
zoals de Grieken in Afrika dat dragen, zullen jullie krijgen! Ik zal mij daarvoor naar
een stad in Egypte begeven, waar meer dan genoeg gemaakte kleren te koop zijn,
en dan kunnen jullie die aantrekken.'
[5] De tempeldienaren zeiden: 'O lieftallige en boven alles hulpvaardige jongeman!
Dan zullen wij hier wellang moeten wachten, tot je die nieuwe kleding voor ons
helemaal uit Egypte hebt gehaald!'
[6] Rafaël zei: 'Op aardse menselijke wijze zou dat wel zo zijn; maar omdat ik geen
aardse mens meer ben, is mijn gedachte hier en daar, en omdat ik mijn gedachte
zelf ben, ben ikzelf even snel als mijn gedachte! En kijk, ik heb het werk dat de
Heer mij voor jullie opgedragen heeft dan ook al klaar, ik ben daar al geweest en
ben ook alweer hier! Ga nu naar jullie kamer en kleed je om!'
[7] De schriftgeleerde zei: 'Hoe kun jij in Egypte geweest zijn, wij hebben je
immers geen ogenblik gemist? Dat zou toch wel een wonder boven wonder zijn!'
[8] Rafaël zei: 'Voor jullie zeker wel, maar niet voor mij! Maar ga je er maar van
overtuigen! Daarna kunnen we er wat over praten!’
[9] Daarop gingen ze naar hun kamer en troffen daar alles aan wat onze Rafaël hun
had gezegd, waarover ze zich uitermate verbaasden.
[10] Daarna kwamen ze al gauw als Egyptenaren, wat hun kleren betreft, weer naar
ons toe, evenals hun dienaren, en loofden en prezen Mij; en de schriftgeleerde zei
tegen Mij: 'Dat U, o Heer, en Meester, Degene bent waar alle Joden op wachten en
hopen, dat hoeven wij niet meer te geloven, want wij zijn daar nu volop van
overtuigd! Maar nu zouden wij ook graag opheldering krijgen over de drie
jongemannen, van wie er één ons op zo'n wonderbaarlijke wijze van Egyptische
kleren heeft voorzien! Want als zij zalige geesten zijn, hoe kunnen ze dan een
lichaam hebben dat voor ons zichtbaar en voelbaar is -en als hun lichaam hetzelfde
is als dat van ons, hoe kan het dan zo'n onbegrijpelijk snelle beweging uitvoeren en
de vele kledingstukken voor ons en onze dienaren uit het verre land van Cham* (*
Een zoon van Noach; zie Gen. 5:32) halen?'
[11] Ik zei: 'Mijn beste vrienden, hebben jullie dan niet gelezen wat er in de Schrift
geschreven staat, namelijk dat er in die tijd engelen zullen opstijgen en neerdalen
en Mij en de mensen zichtbaar zullen dienen? En kijk, op deze manier is de Schrift
nu ook in dat opzicht voor jullie ogen vervuld!
[12] Maar ook al zou de Hoge Raad van de tempel dat zien, dan zouden ze het toch
niet geloven, opdat ze zalig zouden worden; daarom zal ook over hen komen wat
Ezechiël voorspeld heeft.
[13] Maar spreek daar nu over met de engel die jullie van nieuwe kleren heeft
voorzien; Ik zal nu met de waard en zijn vriend Philopold een poosje naar buiten
gaan en Mij op die manier een beetje rust gunnen tijdens Mijn werk!'
[14] Daarmee waren de tempeldienaren volkomen tevreden en ze voegden zich
onmiddellijk bij Rafaël, die hun, net als hij al eens eerder op de Olijfberg had
gedaan, veel dingen toonde en ook uitlegde.
[15] Voordat Ik met de twee bovengenoemden de zaal verliet, kwam Maria Mij
vragen of zij ook met ons mee zou gaan.
[16] Maar Ik zei dat ze nu in de zaal bij de broeders kon blijven, waar ze veel zou
horen en zien.
[17] Zij bleef en sprak met de engel Gabriël over de levensgeheimen van de hemel.
[18] Daarna kwam Judas Iskariot nog naar Mij toe om te vragen, hoe lang Ik in zijn
geheel in Kis zou blijven. .
[19] Ik zei: 'Zeven hele dagen, en aangezien je Mij dat hebt gevraagd om m die
tijdje familie te bezoeken, kun je alvast op weg gaan!'
[20] Toen Judas Iskariot dat van Mij hoorde, ging hij ook direct op weg.
[21] Toen deze leerling weg was, zeiden de andere leerlingen: 'Dat was een
verstandige geest, die hem dat heeft ingegeven; en wij zijn blij dat we hem een paar
dagen kwijt zijn!'
[22] Ik vroeg ook aan de andere leerlingen of zij misschien ook hun vrouwen en
kinderen wilden bezoeken.
[23] Maar dezen zeiden (de andere leerlingen): 'Heer, onze vrouwen en kinderen
zijn door U al uitstekend verzorgd en daarom blijven wij hier, waar wij ieder
ogenblik veel voor onze ziel en geest kunnen winnen!
‘
[24] Ik zei: 'Blijf dan, en als er iemand komt die naar Mij vraagt, onderwijs hem
dan en zeg dat hij moet wachten tot Ik met Mijn vrienden terugkom!'
[25] Daarop vroegen ook de vier Indo-joden nog aan Mij, of ze omwille van Mij
nog langer in Kis mochten blijven.
[26] Ik zei: 'Zolang jullie willen; als jullie hart dat verlangt, doen jullie er goed aan
hier te blijven!'
[27] Pas toen begaf Ik Mij met Mijn twee vrienden naar buiten, en op een kleine
heuvel vlakbij het Meer van Galilea spraken wij over verschillende dingen op aarde
en ook in de sterren, en ook over de inwendige inrichting van de aarde en die van
de oudere sterren, waar de twee vrienden groot genoegen aan beleefden.
123 Samaritanen zoeken de Heer
[1] Toen wij ongeveer een uur lang op onze heuvel met elkaar hadden gesproken,
kwamen er enkele Samaritanen naar het dorp Kis, die bij verscheidene mensen
informeerden of ze ook wisten waar Ik Mij ophield.
[2] Eén van de dienaren van Kisjonah zei, dat Ik Mij met Mijn leerlingen sinds
gisteravond in dit dorp bevond en waarschijnlijk in het grote hoofdgebouw
verbleef.
[3] Dat maakte de Samaritanen buitengewoon blij en opgewekt, want ze hadden al
heel veel over Mij horen vertellen, en ook dat Ik nog maar enkele dagen geleden
door Samaria was getrokken. Maar zij hadden toch niet het geluk gehad Mij ergens
te zien of te spreken. Ze lieten zich door de dienaar direct naar het huis brengen en
brandden van verlangen om Mij eindelijk eens te zien, te spreken en te horen.
[4] Toen ze de grote zaal binnenkwamen, begroetten ze alle aanwezigen en vroegen
meteen aan de eerste de beste waar Ik was, of wie van hen de grote Meester in alle
volheid van goddelijke macht en kracht was.
[5] Thomas, aan wie het gevraagd werd, zei: 'Vrienden, lichamelijk bevindt de Heer
en Meester zich op het moment niet onder ons, maar wel in de geest! Wat willen
jullie dat Hij voor jullie zal doen?'
[6] De Samaritanen zeiden: 'Vrienden, wij hebben Zijn leer, en leven en handelen
daar strikt naar, en sommigen van ons hebben al de alles tot leven wekkende kracht
van deze leer in zichzelf gevonden en loven en prijzen God, omdat Hij Zich nu zo
onmiskenbaar over Zijn volkeren heeft ontfermd! Maar er zijn er velen onder ons
die, evenals wij, de grote Meester persoonlijk zouden willen zien en horen, zolang
Hij nog op deze aarde rondwandelt; maar ze hebben de gelegenheid en ook de
middelen niet om Hem achterna te reizen. Daarom hebben ze ons afgevaardigd om
Hem uit aller naam te gaan zoeken en Hem de passende dank over te brengen en de
alleen aan Hem toekomende eer te geven. Daarom zijn wij hierheen gekomen, en
we zullen dit dorp niet verlaten voordat wij in Hemzelf de Heer en Meester aller
meesters begroet zullen hebben!'
[7] Thomas zei: 'Heb dan even geduld; het zal niet zo lang duren tot Hij komt!'
[8] Daarop gingen ze aan tafel zitten, lieten zich wat brood en wijn geven en
luisterden naar de gesprekken die onze Rafaël met de zeven tempeldienaren en ook
met de vier Indo-joden voerde, en ze verbaasden zich over de grote wijsheid van de
zogenaamde jongeman.
[9] Gabriël en Johannes spraken echter weer in stilte met de leerlingen. Ondanks
hun steeds zeer matige leefwijze smaakte het brood en de wijn de Samaritanen heel
goed; zij lieten zich daarom meer brood en wijn geven, aten en dronken en werden
daarbij heel opgewekt.
[10] Daarbij zagen ze dat Rafaël aansluitend aan de verklaringen over verschillende
dingen, die hij de zeven tempeldienaren en de vier Indo-joden gaf, ook menig
wonder deed, zoals hij al eens eerder in Jeruzalem in het bijzijn van Joden en
heidenen op de Olijfberg had gedaan, alhoewel nu niet in die grote mate, en ze
begonnen elkaar over en weer te vragen wie die jongeman toch wel was, die daar
zo wijs sprak als Salomo en wonderen deed als Mozes. Sommigen dachten dat hij
familie van Mij, anderen echter dat hij een zeer goede leerling van Mij was. Met
deze verdeelde mening namen ze voorlopig genoegen.
[11] Rafaël begon zijn eerdergenoemde toehoorders echter de hele aarde, de
maan, de zon, de andere planeten, verder nog de kometen, de vaste sterren met hun
planeten, het wezen van de centraalzonnen en tenslotte ook dat van hulsgloben, de
talloze aantallen ervan in de eindeloze scheppingsruimte en het wezen van de Grote
Scheppingsmens in slechts enkele, gemakkelijk te begrijpen woorden te verklaren,
en hij maakte zijn verklaringen aanschouwelijk met beelden die hij onmiddellijk in
de ruimte van de zaal deed verschijnen, wat er natuurlijk heel veel aan bijdroeg dat
de toehoorders de verklaringen des te gemakkelijker en sneller konden begrijpen.
[12] Dat was onze Samaritanen echter toch teveel voor iemand van wie ze dachten
dat hij alleen maar een zeer goede leerling van Mij was, en een van hen stond op
van tafel, liep naar Thomas en vroeg hem: 'Vriend, vergeef mij dat ik zo vrij ben je
te vragen hoe het met deze jongeman zit! Wie, wat is hij eigenlijk, en waar komt hij
vandaan? De woorden van zijn mond zijn wijzer dan die van Salomo, en bovendien
doet hij wonderen zoals Mozes vroeger in Egypte en in de woestijn deed!’
[13] Daarop zei Thomas: 'Vriend, heb maar geduld tot de Heer Zelf komt, dan zal
niet alleen alles over deze jongeman jullie duidelijk worden, maar zullen jullie nog
veel grotere dingen te weten komen! Maar jullie kunnen je wel voorstellen, dat zich
rond de Heer allerlei belangrijke hemelse machten en krachten verzamelen en ons
mensen op een onderrichtende en levenwekkende manier beïnvloeden. Want de
Heer is immers het centrum van al het zijn en leven, van alle macht en kracht,
alsook van alle liefde, waarheid en wijsheid!
[14] Als jullie in de Heer geloven, zullen jullie ook inzien dat dergelijke wezens
voortdurend en altijd om Hem heen zijn -van tijd tot tijd zichtbaar, voor lichamelijk
ingestelde mensen echter misschien niet altijd zichtbaar, maar dan toch voelbaar en aan Zijn wil gehoorzamen; want zij zijn zelf Zijn altijd en eeuwig werkende wil.
[15] Bovendien staat er geschreven: 'In die tijd zullen jullie de machten der
hemelen naar de aarde zien afdalen; die zullen Hem en de mensen die van goede
wil zijn, dienen. De zon, de maan en alle sterren zullen zich buigen voor Zijn
heerlijkheid!' Ja, vriend, als deze hemelse wezens ons blinde mensen niet de ogen
zouden openen over de talloze wonderen van Gods hemelen wie anders zou ons dat
dan kunnen doen?
[16] Wie God werkelijk lief wil hebben, moet ook weten hoe wonderbaar Hij ook
in Zijn werken is.Wij mensen staan wel temidden van louter wonderen Gods, en
wijzelf zijn daarvan nog het grootste wonder; als wij naar onszelf kijken, hoe wij
geboren worden, dan zien we dat wij zwak zijn, hulpeloos, geen taal hebben en
zonder enige gedachte zijn. Als een kind niet gedurende lange tijd zorgzaam
verzorgd zou worden, zou het er veel slechter met hem voorstaan dan zelfs met het
meest beklagenswaardige dier. Pas door de liefdevolle zorg van de ouders wordt
een kind mens.
[17] En ga nu eens terug naar de eerste mens! Hoe zou die ooit verstandig, vervuld
van inzicht en ook andere en hogere kennis kunnen zijn geworden, als God hem
niet door hogere, hemelse wezens had opgevoed en Zichzelf aan hem had
geopenbaard? Als God de Heer ons nu niet in alle dingen Zelf zou onderrichten en
ons zou laten zien hoever wij ons al van de waarheid verwijderd hebben, zouden de
mensen dermate verwilderen, dat ze ver beneden de dieren zouden komen te staan.
[18] Kijk naar die tempeljoden, de Farizeeën en schriftgeleerden! Hoe waren ze in
de tijd van de eerste richters en ook nog in de tijd van de eerste koningen en hoe
zijn ze in deze tijd? Ze zijn in alle dingen blind, dom en bovendien vol hoogmoed
en alle mogelijke boosheid, en ze haten degenen die vanuit de hemelen het licht van
het ware leven terugbrengen, en geen van hen gelooft in de Heer, maar haat en
vervolgt Hem alleen maar waar en hoe hij maar wil en kan.
[19] En kijk, dat is toch al een hoge graad van slechte ontaarding en verwildering
van de mensen! Maar als nu de leraren van het volk op zo'n lage trap van
verwildering staan, waar moet het volk dan een hogere wijsheid vandaan krijgen,
als niet de Heer Zelf zich over het volk zou ontfermen en het nu in alle dingen door
onderricht en tekenen verlicht?
[20] Zo zie je nu dan ook deze jongeman door woorden en wonderbaarlijke
tekenen, die hij in naam van de Heer heel gemakkelijk kan doen, de sterrenhemel
verklaren voor de blinde mensen, opdat het duistere en kwade bijgeloof uit hun
harten verdwijnt en het licht der waarheid hen verlicht! Als je daar nu eens goed
over nadenkt, zal het wezen van die jongeman je ook weldra duidelijk worden!'
124 Hoe moeilijk het is om het volk voor te lichten
[1] Toen de Samaritaan dat van Thomas had gehoord, bedankte hij hem voor dat
onderricht en liep weer naar de tafel van zijn metgezellen, die intussen geheel en al
oog en oor waren voor wat onze Rafaël zei en deed, terwijl ze zich maar bleven
verbazen over het duistere bijgeloof van de mensen, waarmee en van waaruit ze de
maan, de zon en de overige sterren beschouwen en hun dwaasheid ook op andere
mensen overdragen.
[2] En de Samaritaan die door Thomas onderwezen was zei: 'O mijn beste
vrienden! Wij zijn nog bij de oude leer van Mozes gebleven en hebben de al te erge
dwaasheden van de tempel op goede gronden veracht en ons er daarom geheel en al
van losgemaakt; maar in deze dingen, die de jongeman nu in gemakkelijk te
begrijpen bewoordingen aan de gasten uitlegt, zijn ook wij tot nu toe niet minder
blind geweest dan de tempeldienaren in Jeruzalem, en wij kunnen de Heer dus niet
dankbaar genoeg zijn dat Hij heeft toegelaten dat wij nog op het juiste moment hier
aangekomen zijn om dit werkelijk hemelse onderricht bij te kunnen en mogen
wonen.
[3] Men zegt dat ook Mozes in de woestijn een eigen boek in goed begrijpelijke
taal heeft geschreven; maar dat zou reeds tijdens de Babylonische gevangenschap
verloren zijn gegaan. En toen later de Grieken en de Romeinen het Babylonische
rijk veroverden en verwoestten, zouden die gedenkwaardige boeken ook in de
handen van de overwinnaars terecht zijn gekomen. En zo bezitten ook wij dus
alleen maar brokstukken van de oude mozaïsche wijsheid.
[4] Maar toch heb ik verscheidene keren met onze rabbi gesproken over de sterren
aan de hemel, en hij heeft mij veel verteld van wat hij zich via mondelinge
overlevering eigen had gemaakt. Ik heb er bij hem ook verschillende keren op
aangedrongen dat hij ook tegen het volk over dergelijke dingen moest spreken.
Maar hij was van mening dat het volk nog te zeer vast zat in het bijgeloof, dat het
zich vroeger onder de Joden eigen had gemaakt, en dat er krachtiger en machtiger
leraren zouden moeten komen die het oude bijgeloof bij het volk zouden verdelgen.
Wij zien nu iemand die ook in deze dingen een krachtiger leraar is, en we begrijpen
nu ook heel goed wat die stralende hemellichamen in de eindeloos wijdse
scheppingsruimte zijn en waarvoor ze geschapen zijn. Als wij weer thuiskomen,
zullen we onze buren daar ook zonder enige vrees of schroom over gaan vertellen,
en op die manier moet dan het oude bijgeloof te gronde worden gericht.'
[5] Daarop zei iemand anders: 'Broeder, jouw voornemen is zonder meer goed, en
de mensen zouden een paradijselijk leven hebben, als ze allemaal ver van enig
bijgeloof in alle dingen de waarheid zouden bezitten; maar niets is moeilijker uit
het gemoed van de mens weg te vagen dan zijn bijgeloof, dat hij al sinds zijn
kinderjaren heeft opgezogen, waardoor zijn fantasie met weinig moeite allerlei
fantastisch klinkende en vermakelijke drogbeelden vormt; wij zullen het met onze
buren dus niet zo gemakkelijk klaarspelen. We zullen ons dus pas ernstig iets
voornemen, als wij daar met de Heer Zelf over gesproken hebben. Hij zal ons wel
zeggen wat ons te doen staat. Laten we voorlopig al onze aandacht nog richten op
wat de wonderbaarlijke jongeman zegt en doet; want het is werkelijk heel
bijzonder, hoe er op een wenk van die jongeman allerlei lichtende bolletjes in de
lucht van de zaal ontstaan en in alle richtingen draaien en bewegen!’
[6] Na deze verstandige woorden liet Rafaël gebeuren, dat het plastische beeld van
de aarde met de goed herkenbare maan vlakbij onze Samaritanen kwam; en ze
bekeken alles met grote oplettendheid.
[7] De belangrijkste woordvoerder zei: 'Zo - dat is dus de ware gedaante van onze
aarde en die kleine die van de maan! Welnu, die van de maan is gemakkelijker te
begrijpen dan die van de aarde; want als de aarde rondom bewoond is -zowel aan
de onderkant als aan de bovenkant -hoe kan het water dan tegen de vaste bodem
van de aarde blijven, en hoe kunnen de dieren en mensen aan de onderkant van de
aarde dat, zonder dat ze eraf vallende eeuwig diepe ruimte in? Bovendien draait de
aarde in ongeveer 25 uur om haar eigen as, waardoor dag en nacht ontstaan; en ook
wisselen boven en beneden elkaar voortdurend af, daarom is het des te moeilijker te
begrijpen dat het water en alle andere vrije lichamen niet van de aarde afvallen.
[8] Vriend, je had zeker geen ongelijk toen je zojuist sprak over de moeilijkheid om
het oude bijgeloof onder het volk uit te delgen, want het zal nog heel wat strijd
kosten, voordat het volk zal begrijpen dat onze aarde is en bestaat zoals wij haar nu
voor ons zien. En nu zie ik ook heel goed de reden waarom onze oude rabbi hoewel hij veel verborgen kennis had met betrekking tot de ware gedaante en het
wezen van de aarde - niet met het volk over deze dingen wilde spreken en steeds
zei, dat waardige zielen aan de andere kant van het graf een waar licht over alles
zouden krijgen.
[9] Maar nu zou ik toch van die jongeman zelf wel willen horen, hoe het water en
al die vrije lichamen aan de onderkant van de aarde tegen de vaste bodem daarvan
kunnen blijven, zonder eraf te vallen!'
125 Juiste kennis van de natuur is belangrijk
[1] Hierop kwam Rafaël met de Farizeeën en de vier Indo-joden naar onze
weetgierige Samaritanen toe en zei: 'Jullie willen zo heel graag begrijpen hoe het
water en de vrije lichamen niet, zoals jullie zouden veronderstellen, van de aarde af
kunnen vallen, maar aan de vaste bodem ervan blijven hangen?
[2] Kijk maar eens naar een appel die aan de boom hangt, en sla maar eens gade
hoe er dikwijls allerlei insecten aan de boven en onderkant overheen kruipen en hoe
hij 's morgens aan alle kanten met vele duizenden kleine dauwdruppeltjes omgeven
is! Wie houdt dat allemaal zodanig aan die appel vast, dat er geen diertje of
dauwdruppeltje vanaf valt, tenzij de diertjes er zelf van wegvliegen en de
druppeltjes overdag door de warme lucht verdampen?
[3] Of neem een appel en bestrooi hem met stof, dan zal het stof, dat voor jouw
ogen uit louter sterk verkleinde vrije lichamen bestaat, van boven en van beneden
eveneens door de appel worden vastgehouden en niet vanzelf van de appel afgaan!
Als je de appel wilt eten, zul je hem eerst met enige moeite van het stof moeten
reinigen.
[4] Kijk, die appel, die in verhouding een groter en steviger lichaam is, bezit een
kracht in zichzelf, die de veel kleinere en lichtere lichamen zodanig aantrekt, dat
die zich er niet van kunnen verwijderen -behalve wanneer ze er door een
evenredige kracht van buitenaf vanaf gehaald worden.
[5] Maar wat is een appel als lichaam, vergeleken bij het grote lichaam van de
aarde? Kijk, dat bezit ook zo'n kracht in zichzelf, dat het het water en ook alle
andere vrije lichamen zodanig naar zich toe kan trekken en kan vasthouden, dat nog
geen zonnestofje zich ervan kan verwijderen! Die kracht neemt toe met de grootte
en de zwaarte van de lichamen en de werking daarvan reikt veel verder dan de
oppervlakte van de aarde; zo wordt ook de maan nog zodanig door deze aarde
vastgehouden, dat ze op aarde zou neervallen als dat niet verhinderd werd door
haar middelpuntvliedende kracht, die haar om de aarde doet draaien.
[6] Begrijp goed wat ik jullie nu uitgelegd heb over de aarde; want wie God
werkelijk wil kennen, moet Hem ook kennen in de uiterst wijze inrichting van Zijn
werken.
[7] Wie echter bij de inrichting van Gods werken louter verkeerde, fundamenteel
onjuiste en onware opvattingen en denkbeelden heeft, kan onmogelijk ooit een
heldere, juiste en ware kennis van God verkrijgen; en wie God niet naar waarheid
kent, kan Hem ook niet werkelijk liefhebben, eren en helemaal Zijn wil doen; dan
wordt het duister in zijn ziel, die daardoor vervolgens aan de materie gaat hangen
en zich daaraan vast gaat houden, omdat ze het innerlijke licht der waarheid
kwijtgeraakt is. Het gebrek aan kennis van de werkelijke inrichting van Gods
werken is dan ook altijd de oorzaak van afgoderij, van bijgeloof en heidendom
geweest, en tenslotte van volslagen goddeloosheid, zoals die nu onder de meeste
Joden, Farizeeën en onder de heidenen bestaat.
[8] Het arme volk wordt enerzijds met geweld en anderzijds door bedrog in allerlei
blind bijgeloof gehouden en leeft en handelt volgens allerlei valse leren en
instellingen, opdat de trage en zelf volkomen ongelovige machthebbers op kosten
van het volk zich des te meer kunnen verlustigen en vetmesten.
[9] Maar God de Heer ziet dat wangedrag slechts een tijdlang aan en laat intussen
toch steeds vermaningen naar de mensen uitgaan door speciaal daarvoor gewekte
zieners en profeten; als het volk en zijn leiders zich daar niet aan storen, dan komt
Hij met Zijn gericht en vaagt Hij de vuiligheid weg van de aarde. En dat gebeurt
altijd, wanneer de diepste domheid zich volledig en vrijwel overal heeft verenigd
met de zelfzuchtige slechtheid, die iedere naastenliefde met voeten treedt. Want
zolang de domheid nog als enige heerst, is die door wijs onderricht nog
gemakkelijk, zij het ook niet helemaal algemeen, tot licht om te vormen, en God
heeft geduld met de pure domheid.
[10] Maar als de eerder genoemde volkomen slechtheid zich eenmaal aan het hoofd
van de diepste domheid heeft geplaatst en zich met alle trots en geweld teweer stelt
tegen het binnendringen van het eeuwige licht der waarheid en des levens, dan is
het ook afgelopen met Gods geduld en komt Hij met Zijn gericht - en wee dan de
afvallige!
[11] Leer God dus altijd overeenkomstig de volle waarheid kennen in Zijn werken,
zoals ze zijn, en in de meer dan wijze inrichtingen ervan, dan zal er onder jullie
geen domheid en nog minder de slechtheid daarvan vaste voet kunnen krijgen! Ik
leg jullie nu dan ook de voor jullie zichtbare werken Gods uit, opdat jullie in alle
opzichten het volle licht zullen hebben. Onthoud het en bewaar het getrouwen laat
het schijnen voor jullie treurige broeders en zusters! Want als dit licht eenmaal
weer minder zal worden onder de mensen, zal ook het aloude heidendom opnieuw
en nog erger opstaan dan ooit tevoren. Onthouden jullie dat allemaal goed!'
[12] Hierop bedankten allen Rafaël voor zijn les; hij begaf zich weer naar zijn
vroegere plaats en legde daar allerlei dingen en verschijnselen in, op en boven de
aarde uit.
[13] De Samaritanen luisterden ook met grote aandacht naar zijn lessen en
beleefden er grote vreugde aan, dat zij nu dingen gingen verstaan en begrijpen, die
tevoren nog even onbegrijpelijk voor hen waren als de grondslag van hun eigen
leven.
[14] Ook Maria luisterde heel aandachtig naar de lessen van Rafaël en was
buitengewoon onder de indruk door de wijsheid ervan; Gabriël en Johannes
Michaël verklaarden haar en de leerlingen alles nog dieper en geestelijker dan
Rafaël bij zijn toehoorders deed en ook kon doen, omdat zij nog niet verlicht waren
in de dingen van de geest.
[15] Toen Rafaël tegen de middag klaar was met zijn onderricht, kwamen Ik,
Kisjonah en Philopold ook weer het huis binnen, en de zeven Farizeeën met hun
dienaren, de vier Indo-joden en ook Mijn leerlingen jubelden Mij dank toe, omdat
Ik toegelaten had dat zij door de drie engelen over zulke grote en belangrijke
dingen onderricht werden.
126 De Samaritanen bewonderen de verschijning van de Heer
[1] Toen de Samaritanen dat allemaal met grote aandacht aan hun tafel hadden
gehoord, zei de voornaamste spreker: 'Vrienden, dat is dus de Heer Zelf, als
zichtbaar mens onder ons mensen! Wat een heerlijke gestalte! Wat een Hemels
zacht liefdesvuur straalt er uit Zijn ogen, wat een wijsheid straalt er uit Zijn hoge
voorhoofd, en tot wat voor woorden moet Zijn heerlijke mond wel niet in staat zijn!
[2] Als je alleen maar Zijn werkelijk verheven, heerlijke menselijke gestalte met de
juiste aandacht bekijkt, kun je er geen moment meer aan twijfelen dat er in zo'n
edele menselijke vorm, zoals die nog nooit bestaan heeft, een geest moet wonen
aan wie alles mogelijk is wat Hij maar wil. Wie van ons heeft de moed om Hem te
naderen en Hem aan te spreken? Ik, als zondig mens, heb die niet -en jullie vast
nog minder!'
[3] Een ander zei: 'Je hebt wel helemaal juist geoordeeld! Ook al zou ik niet weten
dat Hij de Heer is, dan zou Zijn te verheven en edele gestalte mij al zo'n grote
eerbied inboezemen, dat die mijn moed zou verlammen en mijn tong onbeweeglijk
zou maken. Laten we daarom maar heel rustig aan onze tafel blijven en in stilte
luisteren naar wat Hij tegen iemand zal zeggen! Hem alleen zij al onze liefde, alle
eer en alle lof!
[4] Wij wilden Hem immers alleen maar zien en - indien mogelijk - ook horen;
daarvoor zijn wij immers hierheen gekomen! Die genade, waar wij allemaal zo
vurig naar verlangd hebben, is ons door Zijn toelating onmiskenbaar ten deel
gevallen - wat zouden wij nu nog meer willen? Als we Hem nu ook nog hebben
horen spreken, zullen wij heel stil onze rekening aan een dienaar betalen en ons
daarna onmiddellijk met een blij en dankbaar hart op de terugreis begeven; want
hier begin ik mij van louter verhevenheid en heiligheid behoorlijk ongemakkelijk te
voelen. Ik begrijp alleen niet hoe de andere mensen Hem zo zonder enige vrees
durven te naderen en zelfs met Hem durven te praten als met een ander mens. Daar
is toch meer dan menselijke moed voor nodig! En voorzover ik kan horen, praten
ze met Hem ook nog over heel onbelangrijke dingen en omstandigheden van deze
wereld.'
[5] De eerste zei weer: 'Vriend, dat is toch werkelijk verbazingwekkend! Wat zal
het Hem kunnen schelen hoe de vissen en lammeren voor het middagmaal
klaargemaakt worden? En toch praten ze daar allemaal over. Merkwaardig! Die
jongeman heeft ons zojuist allemaal over heel belangrijke en grote dingen
onderricht; maar nu de Heer Zelf aanwezig is, praten ze allemaal over het
klaarmaken van het middagmaal alsof dat nu het grootste en belangrijkste is, en de
Heer spreekt daar met zichtbaar genoegen over met de ons welbekende waard en
zijn echtgenote en met die andere vrouw, die eerder tussen de leerlingen zat. Maar
ja, er hoeft toch ook niet altijd enkel en alleen over goddelijk verheven dingen
gesproken te worden. Als ze klaar zijn met het bestellen van de maaltijd, zullen er
zeker ook wel andere dingen en kwesties ter sprake komen.'
[6] Toen wij klaar waren met de kwalitatieve en ook de kwantitatieve voorbereiding van het middagmaal, werd Mij door Kisjonah gevraagd hoe en wanneer
men het beste kon vissen.
[7] Wij gingen aan tafel zitten, lieten ons intussen wat brood en wijn geven, en Ik
leerde Kisjonah, wanneer en hoe men in een bepaalde tijd het best de een of andere
soort vis kan vangen, hoe ze bewaard en zodanig klaargemaakt moeten worden dat
ze het best te verdragen zijn voor de gezondheid van het lichaam en dan ook te eten
zijn, waar Kisjonah heel blij mee was.
[8] Maar onze Samaritanen, die zich in een hoek van de zaal aan hun eigen tafel
bevonden, ergerden zich om die reden flink aan Kisjonah, en een van hen zei:
'Weet deze tollenaar en waard, die toch al zo onvoorstelbaar rijk is, dan over niets
anders te praten dan hoe hij nog gemakkelijker en zekerder nog rijker kan worden?
En de Heer legt het hem nog heel vriendelijk en heel uitvoerig uit ook! Maar wat
kunnen wij daaraan doen? Wat de Heer welgevallig is, mag ons niet tegenstaan.
Het is altijd nog onbeschrijfelijk veel beter dan wanneer het Hem welgevallig is de
een of andere mens, wat Hij niet zelden doet, met allerlei vreselijke ziekten te
kwellen, waarover een echte Jood ook nooit mag mopperen, maar die hij met alle
mogelijke geduld en in volledige overgave aan Gods wil moet verdragen. Kortom,
de Heer is en blijft nu eenmaal de Heer, en alle mensen zijn niets, bij Hem
vergeleken!'
[9] Al zijn metgezellen gaven hem gelijk en gedroegen zich weer heel kalm en vol
eerbied in hun hoek.
127 Over het eten van allerlei vlees en vruchten
[1] Daarop vroegen de Indo-joden Mij of het, zoals in hun land gold, in geval van
nood niet ook aan een Jood toegestaan was het vlees te eten van andere, niet echt
onreine dieren, waarvan in het boek van Mozes niet staat dat ze voor mensen
eetbaar zijn, als ze goed klaargemaakt waren.
[2] Ik legde hun dat uit en zei, dat men desnoods het vlees van vrijwel alle dieren
kan eten, maar zonder bloed en ieder dier op zijn eigen manier klaargemaakt, zoals
Ik dat ook reeds bij andere gelegenheden uitvoerig heb beschreven.
[3] Kisjonah en de Indo-joden waren er heel blij om dat Ik de oude instelling van
Mozes met betrekking tot het eten van vlees in zekere zin had opgeheven.
[4] De zeven Farizeeën vonden het echter toch wat merkwaardig en de
schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, U hebt als enige zeker het onbetwistbare
recht om de mensen wetten te geven, en ze volgens Uw welbehagen ook weer op te
heffen! Maar toch staat er ook geschreven, dat degene die aan één wet wrikt, zich
aan de hele wet vergrijpt; Want de ene wet is de grondslag van de andere wet en
derhalve ook van alle wetten. - Hoe moet men dat opvatten?'
[5] Ik zei: ' Als jullie er geen gewetenskwestie van hebben gemaakt om bijna alle
instellingen van Mozes op te heffen en jullie wereldzuchtige en zelfzuchtige wetten
daarvoor in de plaats te stellen - terwijl jullie toch nooit Heer en Meester waren, die
alle macht in de hemel en op aarde bezit - hoe kunnen jullie Mij nu dan vragen of
er niet aan de wet gewrikt wordt, als Ik jullie aanraad en toesta om in geval van
nood onder bepaalde voorwaarden voor de bereiding het vlees te eten van andere
dieren, waarvan Mozes de Joden niet toegestaan heeft ze te eten?!
[6] Wat bij een juiste en doelmatige bereiding door de mond in de mens komt om
zijn honger te stillen, verontreinigt hem nooit; maar wat er vanuit het hart uit de
mond komt, verkleed in woorden of gedachten -zoals leugens, boosaardige
kwaadsprekerij, meineed, smerige en obscene taal, vloeken, lasteringen, het
schenden van eer, verleiding tot hoererij en echtbreuk, en tot allerlei zonden en
kwaad verleidende woorden -dat verontreinigt werkelijk de hele mens. Maar wat
bij een goede en doelmatige bereiding als voedsel voor het lichaam de mens
binnenkomt en langs de natuurlijke weg ook weer uit het lichaam verwijderd wordt,
verontreinigt de mens, zoals reeds gezegd, niet.
[7] Maar Ik heb toch niet gezegd dat jullie het zo moeten doen, maar alleen dat
jullie het in geval van nood zo en zo kunnen doen, en daarmee heb Ik geen
instelling van Mozes opgeheven.
[8] David, de man naar Gods hart, heeft toch ook de toonbroden genomen, die
behalve de hogepriester niemand mocht eten, en zich ermee verzadigd toen hij
honger had? Heeft hij daarmee Mozes opgeheven?
[9] Als jullie Mijn leerlingen willen zijn, laat jullie harten dan in het vervolg niet
meer door zulke onzinnige gedachten bekruipen en uiteindelijk zelfs helemaal
gevangen nemen!’
[10] Toen de zeven dat van Mij hadden gehoord, zagen zij hun blindheid in,
bedankten Mij voor deze toelichting en vroegen Mij dergelijke dingen voortaan niet
meer.
[11] Onze Samaritanen, die dat ook allemaal met de grootste aandacht hadden
beluisterd en strenge volgelingen van de mozaïsche leer waren, waren het er onder
elkaar niet mee eens dat Ik de vier Indo-joden toestond ook het vlees van andere
dieren, zo en zo klaargemaakt, te eten; maar toen ze hoorden wat Ik antwoordde op
de blinde vraag van de zeven verklede tempeldienaren, gaven ze Mij gelijk en
prezen onder elkaar Mijn wijsheid.
[12] De voornaamste spreker zei: 'Nu hebben we uit Zijn mond gehoord wat men in
geval van nood kan doen, zonder een zonde te begaan; wat Hij tegen deze of gene
zegt, geldt ook voor ons evenzeer de wetten van Mozes, die eigenlijk ook niet enkel
en alleen voor de Israëlieten maar voor alle mensen op aarde gegeven zijn, en waar
ieder mens zich ook naar moet richten als hij er echt mee bekend is geraakt. Maar
nu hebben wij uit Zijn mond gehoord wat iemand in geval van nood kan en mag
doen met betrekking tot het voeden van zijn lichaam, en wij zullen ons daar in
noodgevallen ook naar weten te richten.
[13] Natuurlijk zal het onze rabbi's niet erg aanstaan en ze zullen hun hoofd
schudden, omdat zij leren dat een echte orthodoxe Jood eerder van honger moet
omkomen dan zich te verzadigen met een spijs die volgens Mozes niet door God
gezegend is. Maar door deze woorden van de Heer zal de oude onzin moeten
wijken voor het meest zuivere inzicht, dat als een ochtendzon uit deze woorden
oplicht, en iedere verstandige Samaritaan zal daarom de liefde en wijsheid van de
Heer zijn leven lang prijzen.
[14] Als iemand de Heer nu nog maar eens vroeg of men in tijden van nood ook de
verschillende vruchten en kruiden en wortels, die de aarde vaak in zeer rijke mate
voortbrengt, mits op een bepaalde manier bereid, mag eten om daar zijn honger
mee te stillen?'
[15] Toen de Samaritaan die wens had uitgesproken, kwam Kisjonah op het idee
om Mij met betrekking tot de verschillende kruiden en vruchten van de bomen en
de aarde te vragen, welke soorten daarvan, afgezien van de tot nu toe gebruikelijke,
in geval van nood gebruikt konden worden om mensen te voeden, en hoe die dan
bereid moesten worden.
[16] Ik noemde de kruiden, de wortels en ook de vruchten van de bomen, menige
struik en ook nog verscheidene peulvruchten, en toonde bovendien in duidelijke
bewoordingen hoe dat allemaal geplant, verzameld en bewaard moet worden, en
tenslotte hoe dat allemaal bereid en door de mensen gegeten kan worden -waarvoor
allen Mij niet genoeg konden bedanken.
128 De maaltijd bij Kisjonah
[1] Aangezien deze uitleg en voorlichting bijna een uur had geduurd, was intussen
het middagmaal bereid en op tafel gezet, en wij namen het opgewekt tot ons.
[2] Tegelijkertijd werden er echter dezelfde welbereide spijzen op de tafel van de
Samaritanen gezet, en bovendien brood en wijn in de juiste hoeveelheid.
[3] Toen de Samaritanen dat zagen, vroegen ze aan de tafelbedienden wie dat
besteld had, zonder hen eerst te vragen of ze een middagmaal wilden hebben,
waaruit dat dan moest bestaan en voor welke prijs; want ze hadden nauwelijks
genoeg geld bij zich om zo'n voortreffelijk maal te kunnen betalen.
[4] De bedienden zeiden: 'Dat hebben wij in opdracht van onze waard gedaan, en
jullie kunnen het maal zonder zorgen eten; want ook jullie worden hier als vrije
gasten gastvrij behandeld.'
[5] Daarop bedankten de Samaritanen Mij en Kisjonah luid.
[6] En hij gaf hun vriendelijk ten antwoord (Kisjonah): 'Eten en drinken jullie maar,
mijn beste vrienden, en wees blij en geheel onbezorgd!'
[7] Daarop bedankten ze Mij en Kisjonah nog eens allemaal voor zo'n grote
vriendelijkheid, begonnen toen te eten en te drinken en raakten weldra in een
opgewekte en blijde stemming.
[8] Tijdens de maaltijd werd er weinig gesproken; maar toen de maaltijd ten einde
liep en de Samaritanen zich maar bleven verbazen over de drie jongemannen aan
onze tafel, omdat ze zagen dat die aanzienlijk veel meer van de spijzen aten dan
wij, zei hun woordvoerder: 'Jullie zijn allemaal even verbaasd als ik over de grote
eetlust van de drie jongemannen aan de tafel van de Heer; maar ik heb toch iets
opgemerkt, wat jullie geen van allen misschien zo is opgevallen als mij. Kijk, wat
mij zo opviel was, dat iedere spijs welke die drie naar hun mond brachten, reeds
voor hun mond zodanig oploste en vervluchtigde, dat er zelfs niet het kleinste
kruimeltje in de mond van de drie jongemannen terechtkwam.
[9] Ik heb dat helder en duidelijk gezien en ik vermoed, dat de drie jongemannen
als zeer buitengewone geestelijke wezens door de in hen wonende macht het
materiële voedsel voor het lichaam eerst in zijn geestelijke element omzetten en het
dan pas in zich opnemen en op de een of andere bij hen passende wijze met hun
wezen verenigen.Want kijk maar eens: voor de andere gasten liggen op hun schalen
de niet opgegeten, afgeknaagde lams en kalfsbotten; maar bij die drie zien jullie
daar niets van, hoewel ze verschillende keren grote stukken met botten erin, zowel
van de lammeren als van de goed gebraden kalveren, naar hun mond hebben
gebracht.
[10] Wat ik hier bij die drie heb waargenomen is voor mij een bewijs dat het geen
lichamelijke, maar puur geestelijke wezens moeten zijn en dat ze hun lichamen
alleen voor onze ogen zolang in stand houden als de Heer dat ter wille van de
mensen toelaat en het zo wil hebben -Heb ik gelijk of niet?'
[11] Een ander zei:'Ja,ja, dat heb je werkelijk heel juist opgemerkt, en jouw
beoordeling van deze kwestie klopt helemaal. En aangezien dat vast en zeker zo is,
is het ook duidelijk dat die ene jongeman, die ons tevoren de sterrenhemel en onze
aarde en hun uiterlijke en inwendige vorm en hoedanigheid heeft laten zien, terwijl
hij ze samen met de sterren uit de lucht schiep, vervuld is van de geestkracht van de
Heer en geen materiële kost nodig heeft om zijn onsterfelijke lichaam in stand te
houden; maar als hij voor onze ogen schijnbaar iets ervan tot zich neemt, dan zet
hij het direct om in zijn geestelijke element, waardoor hij zichzelf mogelijkerwijs in
een materieellichaam aan ons kan vertonen.
[12] Want ik ben zelf allang van mening dat alle materie in zichzelf ook geheel
geestelijk is en door de wijsheid en almacht van God in allerlei vormen zichtbaar
en voor onze uiterlijke zintuigen voelbaar wordt, en de reme en vanuit God
machtige geesten zullen de materie overeenkomstig de volle innerlijke waarheid
waarschijnlijk alleen maar zien zoals ze is, en niet zoals ze zich aan onze
afgestompte zintuigen voordoet.
[13] Ja,ja, wij leven nu temidden van louter wonderen, en toch wil de zielen.blindheid de mensen niet verlaten; naast de grootste, meest levende lichten uit de
hemelen schrijdt het duistere bijgeloof en ook het volkomen ongeloof voort, en de
machten der hemelen zijn niet in staat ze te vernietigen! Maar als het nu bij de
mensen niet licht wil worden, nu ze de hoogste waarheden en de wonderen daarvan
bij de oerbron kunnen zien en onderzoeken, hoe duister zal het dan wel niet weer
onder de mensen worden als ze over deze dingen, die nu voor onze ogen gebeuren,
enkel van mond tot mond bericht zullen krijgen? Zullen ze aan die pure
overleveringen wel een vast geloof hechten, terwijl ze nu niet geloven wat er voor
hun ogen is en gebeurt? Dat kan ik nauwelijks geloven.
[14] Ja, er zullen in iedere tijd wel door God verlichte mensen zijn, die als lichten
voor de andere mensen zullen rondgaan - maar zullen de vele blinden en wereldse
geleerden acht op hen slaan? Ze zullen hen voor dwazen uitschelden en als het kan
zo snel mogelijk vervolgen.
[15] O, de verspreiders van deze leer, die nu werkelijk lichamelijk vanuit de
hemelen op ons toekomt, zullen het niet gemakkelijk hebben, ook niet als ze met de
macht van deze drie jongemannen begiftigd zouden zijn! Want men zal hen
uitmaken voor overspannen bedriegers en bovendien voor magiërs uit de school
van de Essenen en derhalve ook voor leugenaars, bedriegers en volksopruiers en
hen vervolgen en martelen.
[16] Dat is zo mijn mening; want hoe helderder op een dag de zon schijnt, des te
pijnlijk duisterder wordt dikwijls de daarop volgende nacht, waarin duistere
onweerswolken de sterren van de hemel dicht bedekken. Maar de Heer zij alle lof,
omdat wij waardig waren deze zeer heldere dag mee te maken en daarop voor de
ogen van de Heer te wandelen! ,
[17] Allen zeiden: 'Ja, de Heer alleen zij alle lof en eer daarvoor, en Zijn liefde en
genade blijve voortaan bij alle mensen die goed van hart en van goede wil zijn!'
129 God vrezen en God liefhebben
[1] Toen stond Ik op van Mijn stoel en begaf Mij naar de tafel van de Samaritanen,
die ook haastig van hun stoelen opstonden en met diepe eerbied tegen Mij zeiden
(de Samaritanen): 'O Heer, Heer! Wij zijn zondaars en niet waardig dat Uzelf naar
onze tafel komt, maar spreek slechts één woord over ons uit, opdat wij sterk
worden in Uw licht!'
[2] Ik zei: 'Laat die al te grote eerbied voor Mij achterwege, en groei in plaats
daarvan in de juiste en ware liefde voor Mij! Want God de Heer boven alles lief te
hebben, is veel meer en geldt als veel groter dan God boven alles te vrezen. Een
overdreven vrees voor God verwijdert de mens steeds meer van God en is
uiteindelijk het slechte zaad, waaruit mettertijd het heidendom opgroeit met het
hele afgodendom, bijgeloof en tenslotte het volledige ongeloof.
[3] Met de volle liefde nadert de mens God echter steeds meer, hij wordt vertrouwelijk met Hem en verlangt naar Hem, en wordt zodoende steeds meer vervuld
van de geest Gods; want de voortdurend toenemende en vertrouwelijker wordende
liefde voor God is de ware en levende geest Gods in de mens en de geest van het
eeuwige leven in de ziel. Daarom is een zondaar die zich uit liefde voor God
bekeert, God dan ook meer nabij en Hem liever dan negenennegentig zeer
godvrezende mensen, die nog nooit tegen een wet hebben gezondigd en als
rechtvaardigen zodoende nooit boete hebben hoeven doen.
[4] Kijk eens naar een kind, dat een grote vrees voor zijn ouders koestert, omdat zij
het vanwege zijn kinderlijke stoutheid misschien een paar keer te streng hebben
gestraft! Zo'n kind zal zijn ouders dan wel gehoorzamen, maar niet zozeer uit liefde
als veeleer uit vrees voor de straf die het te wachten staat als het nog een keer tegen
de wil van de ouders zou zondigen. De nabijheid van zijn ouders gaat zo'n kind
mettertijd ook tegenstaan, en het probeert zich uit die voor hem onaangename
toestand te bevrijden door het ouderlijk huis te verlaten en in verre vreemde streken
zijn geluk, zijn rust en zijn behaaglijkheid te zoeken -en het keert daarvan pas met
angst en beven berouwvol naar de ouders terug, als het in den vreemde het
tegendeel heeft aangetroffen van wat het dacht te vinden.
[5] Diezelfde ouders hebben echter nog een kind, dat minder bang voor hen is,
maar hen in plaats daarvan steeds meer liefheeft, zich niet zoveel aantrekt van
enkele terechtwijzingen en zijn fouten dus niet uit een steeds toenemende angst
voor de strengheid van zijn ouders, maar uit zijn eigen steeds groeiende liefde voor
hen aflegt en hun wil doet.
[6] Welk van de twee kinderen zal de grootste lieveling van de ouders zijn, denken
jullie?'
[7] De woordvoerder zei: 'Natuurlijk het kind dat minder vrees voor zijn ouders
koestert, maar in plaats daarvan meer liefde en een kinderlijk vertrouwen in hen
heeft!'
[8] Ik zei: 'Je hebt goed geoordeeld en Mij het juiste antwoord gegeven; zo moeten
ook jullie als het kind zijn dat zijn ouders meer liefheeft dan vreest, en heb God dus
lief als de eeuwige Vader van alle mensen, meer dan dat jullie Hem vrezen als een
onverbiddelijke rechter, dan zullen jullie ook niet meer zo'n grote vrees of schroom
hebben voor Mijn aanwezigheid bij jullie als dat tot nu toe het geval was!
[9] Neem maar van Mij aan, dat God ook de zeer vreesachtige kinderen liefheeft;
maar wat het kinderlijke, onbevangen vertrouwen tegenover Hem betreft, moeten
er dikwijls heel kromme wegen bewandeld worden; zonder dat vertrouwen kan een
ziel nooit volledig aan God gelijk en zelfstandig vrij in God zalig worden, en langs
de genoemde kromme wegen kan een ziel dat ook maar met moeite bereiken.
Alleen grote nood kan zulke kinderen op de juiste weg terug naar het huis der liefde
van zijn ouders brengen.
[10] Omdat kinderen door de van boven komende tuchtigingen in plaats van beter,
alleen maar slechter gemaakt worden, komen die tuchtigingen ook maar zelden
voor en alleen dan, wanneer alle liefdevolle pogingen stukgelopen zijn op de blinde
eigenzinnigheid van de mensen; daarom heeft God altijd zo'n buitengewoon groot
geduld met de eigendunk van de mensen, om ze niet door voortdurend te straffen
nog meer van Zich te vervreemden dan ze zichzelf al doen.
[11] Maar als God de mensen eenmaal met de tuchtroede in Zijn hand heeft moeten
bezoeken, dan biedt Hij hun in Zijn andere hand, al is het ook wat verhuld, Zijn
hart aan, opdat ze inzien dat God de Vader, zelfs al heeft Hij de tuchtroede in Zijn
hand, hun toch met alle liefde tegemoet komt, zoals dat nu ook voor jullie ogen het
geval is.
[12] Maar Ik voeg er nog iets aan toe en onthouden jullie dat allemaal goed! Wie
bij een bepaald werk te bang is dat hij wellicht een fout zal begaan, waardoor het
werk nadeel berokkend wordt ten aanzien van het te bereiken doel zal ook niet
zelden grove fouten maken. Maar wie met plezier en liefde werkt, zonder een al te
angstige vrees om mogelijk fouten te maken, die zal het werk goed afgaan, en men
zal er waarschijnlijk geen fouten van betekenis in ontdekken; want de juiste liefde
met het juiste vertrouwen is niet blind zoals de heidense wereldse geleerden
denken, maar ze ziet veel scherper dan het scherpste wereldse verstand met zijn al
te angstige geweten.
[13] Al heeft de liefde hier en daar ook een fout gemaakt, dan maakt ze die door
zichzelf snel en gemakkelijk weer goed; maar als het verstand met zijn angst een
fout heeft begaan, dan verliest het alle vertrouwen in zichzelf en vindt dikwijls heel
lang geen middel waarmee de fout weer helemaal goedgemaakt zou kunnen
worden.
[14] Daarmee wil Ik jullie echter niet vertellen dat een mens daarom zijn verstand
en zijn geweten helemaal aan de kant moet zetten - verre daarvan. Maar zich
helemaal door het verstand en een overdreven angstige vrees voor het maken van
fouten te laten beheersen en regelrecht te twijfelen aan de veel betere werking van
de liefde en het vertrouwen daarvan, dat is toch zeker in hoge mate blind en
onnozel.
[15] Als jullie dat nu goed hebben begrepen, zullen jullie Mijn aanwezigheid ook
gemakkelijk kunnen verdragen en dan zullen jullie niet meer in jezelf de wens
hebben om uit louter vrees en schroom voor Mij zo snel mogelijk weer hier
vandaan te gaan!’
[16] Na deze vriendelijke les van Mij veranderden de Samaritanen helemaal, ze
bedankten Mij voor dit onderricht en werden heel vertrouwelijk.
[17] En De voornaamste spreker zei: 'O Heer en Meester van alle dingen en al het
leven! Alleen een grote liefde voor U heeft ons hier gebracht, omdat wij gehoord
hadden dat hier of in Nazareth betrouwbare inlichtingen te verkrijgen waren over
waar U verblijft, en zo zijn wij in goed vertrouwen hierheen gereisd. Welnu, in
plaats van de informatie die wij verwachtten, namelijk waar U zou verblijven,
hebben wij tot onze grote verrassing direct Uzelf ontmoet, en die verrassing heeft
ons vervuld van een zeer grote vrees voor Uw eindeloze heerlijkheid. Maar nu hebt
U onze zeker niet onredelijke en ook met onterechte vrees in één keer in een
vertrouwelijke liefde veranderd, en daarom zullen ook wij hier blijven zolang U
hier blijft, en U volgen - als U dat wilt - waar. U ook maar heen gaat; want ook wij
zouden heel graag Uw leerlingen en uitdragers van Uw levende woord willen
worden.'
[18] Ik zei: 'Daarom heb Ik ook gewild dat jullie Mij moesten gaan zoeken; want Ik
ken jullie heel goed en ook jullie geest. Maar eet en drink nu verder; daarna zullen
we verder met elkaar spreken!’
[19] Daar waren allen mee tevreden en aten en dronken nu zonder schroom verder,
en Ik ging weer naar Mijn plaats.
130 Gabriëls getuigenis over Maria
[1] Toen Ik weer op Mijn plaats zat tussen Mijn leerlingen, prezen dezen de
Samaritanen en hun ijver.
[2] Ook Maria, die evenals Jozef een strenge Jodin was en veel op had met de
tempel - hoewel in Mijn tijd niet meer zoveel als voorheen - verwonderde zich over
de trouwe gezindheid van deze Joden en over de kracht van het geloof van de
Samaritanen, en zei tenslotte: 'Als die de tempel zouden bewaken en leiden - wat
helaas niet zo is - zou de oude ark weer vervuld zijn van de geest des Heren, tot heil
van Jeruzalem en van alle Joden, en de engelen zouden de maagden in de tempel
voeden met hemelse kost, zoals dat zo'n dertig jaar geleden nog gebeurde bij de
vrome Simeon en de grijze Anna, die de maagden van de tempel moest verzorgen.
Maar sinds de vrome Zacharias door de afgunst van de Farizeeën gewurgd werd
toen hij de offers aan God kwam wijden met gebed en reukwerk, is de oude ark in
verval geraakt en de geest des Heren verdwenen. Weliswaar heeft men een nieuwe
ark vervaardigd, maar de geest des Heren keert daar nooit meer in terug; maar wel
woont daar de geest van leugen, bedrog, afgunst,jaloezie en laster, hoogmoed en
boosaardige heerszucht.
[3] Maar bij de Samaritanen, over wie door de tempel vele duizenden van de
afschuwelijkste banvloeken zijn uitgesproken, woont de geest des Heren, zoals nu
duidelijk gebleken is, en die zal hen niet verlaten zolang ze blijven zoals ze nu zijn.
Ik heb zelf vroeger geen vrede met hen kunnen vinden, omdat ze zich van de
tempel hebben losgemaakt; maar van nu af aan wil ik hen tot mijn vrienden
rekenen, en hun Gerizim staat hoog boven de tempel van Salomo.'
[4] Allen prezen de woorden van Maria, en er kwam een Samaritaan naar ons toe
die zei: 'Luister, vrienden van de Heer, wie is toch deze lieflijke vrouw, die nu in
een hoge geestesgesteldheid geprofeteerd heeft?'
[5] En Gabriël, die naast Maria zat, zei: 'Dit is de vrouw van wie geschreven staat:
'Zie, een maagd zal ons een zoon baren! Zijn naam zal Immanuel zijn, en in Hem
zal God waarachtig met ons zijn!'
[6] Kijk nu naar de Heer in ons midden - Hij is Immanuel, dus de ene en enig ware
God met ons! En nu weet je ook wie deze vrouw is; ga het ook aan je vrienden
vertellen!’
[7] Toen boog de Samaritaan, ging naar zijn metgezellen en bracht het hu? over. En
ze stonden allemaal op, kwamen naar ons toe en begroetten Maria met plechtige,
lieflijke woorden.
.
[8] Maar Maria zei tegen hen: 'Ik was en ben slechts een uitverkoren maagd van de
Heer; en dat ik werd wat ik ben, was Zijn wil. Prijs dus niet mij, maar geef altijd
God alleen de eer! Wat de Zoon van de Allerhoogste, die één met Hem is, zal
zeggen, doe dat!'
[9] Daarop groetten ze Maria nog een keer en bedankten Mij en Kisjonah voor het
goede middagmaal. Pas na hun dankbetuiging vroegen ze Mij wat ze nu moesten
doen.
[10] Ik zei: 'Rust nu nog een poosje, net als wij; daarna zullen jullie wel te horen
krijgen wat jullie tot de avond te doen staat!'
[11] Daarop begaven ze zich weer naar hun tafel en spraken met elkaar over
verschillende tekstgedeelten uit de profeten, waarin melding wordt gemaakt van de
vrouw die een zoon zal baren, voor wiens naam en macht elke knie zich zal buigen.
[12] Na een poosje aan onze tafel gerust te hebben stond Ik op en zei: 'Het is niet
goed als een mens een dag werkeloos doorbrengt; daarom zullen ook wij nu onze
rust tot de avond veranderen in echte werkzaamheid!
[13] Kijk, de visbewaarplaatsen van onze vriend Kisjonah zijn nu een heel stuk
leger geworden en daarom zullen we gaan vissen en al zijn bewaarplaatsen met de
vissen vullen! We zullen allemaal meehelpen bij dit werk!'
131 De rijke visvangst
[1] Kisjonah vond dit een fijn voorstel, omdat hij inderdaad al een tekort had, met
name aan edele vissen.
[2] Maar enkelen van zijn aanwezige bedienden en knechten zeiden: 'Vandaag zal
het overdag niet zo goed lukken met vissen; want ten eerste zijn de meeste
vissersbarken en boten die nog in bruikbare staat zijn, reeds drie dagen geleden
vanwege de vissen ergens over het meer uitgevaren, hebben bijna al het tuig dat
voor het vissen nodig is meegenomen en zijn tot op dit moment nog niet
teruggekeerd, wat wel te begrijpen is, aangezien het een slechte tijd is om te vissen,
en ten tweede is het meer nu te wild en dan gaan de vissen naar de diepte en
vermijden de ondiepe plaatsen langs de oever. Waar moeten we nu bruikbare
schepen vandaan halen, waarmee we ons op het wild golvende water kunnen
wagen?'
[3] Ik zei: 'Wat Ik jullie zeg doe dat, dan zullen we geen vergeefs werk hebben
begaan!’
[4] Toen stond iedereen op, ook de Samaritanen, en wij gingen naar buiten naar de
nabijgelegen oever van het meer.
[5] Toen wij bij de oever waren, waar grote golven tegenaan sloegen, zei Kisjonah,
en ook Philopold, tegen Mij: 'Heer en Meester! Mijn knechten hebben in natuurlijk
opzicht toch een heel juiste opmerking gemaakt - zonder goede schepen en
deugdelijke, sterke netten zal er op een natuurlijke manier niet veel te beginnen
zijn. Voor U, o Heer, is natuurlijk niets onmogelijk, maar wij mensen kunnen
alleen iets met veel moeite tot stand brengen, als de gelegenheid en de
omstandigheden daarvoor gunstig en aanwezig zijn.
[6] Ik zei: 'Juist onder deze omstandigheden die voor het vissen het meest
ongunstig zijn, heb Ik jullie mee naar buiten genomen, om jullie de macht van het
levende geloof te tonen. Neem de oude netten, die daar aan de hekken langs de
oever hangen, en klim in de twee oude boten die hier aan de oever liggen, werp de
netten in het water en wees gelovig, dan zullen we in korte tijd een grote
hoeveelheid van de beste vissen krijgen!'
[7] De oude boten waren echter voor de helft volgelopen met water, en de knechten
en ook Mijn leerlingen begonnen met het uitscheppen van het binnengedrongen
water en stopten enkele lekke plekken met lappen dicht, om de boten enigszins
bruikbaar te maken; de Samaritanen begonnen inderhaast de beschadigde netten zo
goed mogelijk te repareren, en op die manier ontstond er een redelijk bruikbaar
vistuig. Een deel van de knechten haalde een benodigd aantal vaatjes, om de
gevangen vissen in te kunnen leggen, en ze zo naar de grote bassins te kunnen
brengen.
[8] Toen alles zover in orde was, stapten enkele van Mijn leerlingen met de
knechten in de overigens tamelijk ruime boten, stootten die een eindje van de oever
en lieten het tussen de twee boten uitgespreide net in het water zakken, en na
enkele ogenblikken was het reeds dermate gevuld met de edelste vissen, dat de
knechten er van schrokken; want ze konden het net vanwege het zware gewicht niet
naar de oever brengen en begonnen om hulp te roepen. Toen stapten de
Samaritanen het water in, dat op de plaats waar de boten lagen nauwelijks een
halve manslengte diep was, en hielpen de leerlingen en de knechten de vissen naar
de oever te brengen. Ongeveer honderd mensen waren ruim een uur bezig, voor alle
vissen in de daarvoor bestemde bassins gebracht waren.
[9] Toen de vissen op hun plaats waren gebracht, zei Ik tegen Kisjonah, die zich
evenals Philopold buitengewoon verwonderde over deze meer dan rijke vangst:'
Als e het oude net nog een keer gevuld wilt hebben met allerlei soorten vissen, die
in het water van dit meer leven, laat het net dan net als deze eerste keer in het water
zakken, want nu is het de beste tijd om te vissen! Want als de zon naar de kim
begint te neigen, komen de vissen in deze tijd en in het water van dit meer dichter
bij de oevers.'
[10] Kisjonah zei: 'O Heer en Meester, met die ene trek ben ik al meer dan
tevreden; maar als U het wilt en het werk met Uw genade niet te zwaar is voor de
mensen, kan het net nog wel een keer uitgegooid worden!’
[11] De knechten, de leerlingen en ook de Samaritanen zeiden tegen Kisjonah: 'O
beste vriend, niet slechts één keer, maar nog verschillende keren zullen wij het net
in het water gooien, als de Heer en jij het goed vinden; want met zo'n winst is het
werk die kleine moeite wel waard!'
[12] Ik zei: 'Welnu, doe dan nog een keer wat jullie al gedaan hebben! Maar als
jullie deze keer de trek gemaakt hebben, moet je de soorten zo sorteren, dat jullie
de roofvissen, die jullie deze keer ook in het net zullen krijgen, van de edele vissen
scheiden en ze daarna in een aparte bak leggen; want de roofvissen zijn schadelijk
voor de edelvissen, zoals ook de wolven schadelijk zijn voor de schapen!’
[13] Kisjonah zei: 'Heer, ik dank U voor deze raad! Tot nu toe hebben mijn
knechten en vissers de vissen uitgesorteerd, en zeiden: 'Wat in het meer bij elkaar
leeft, kan ook in de bewaarplaats bij elkaar leven!' Maar Ik heb mijzelf er al
verscheidene keren van overtuigd dat de roofvissen en de zachtere edelvissen
elkaar slecht verdragen, maar mijn mensen wilden dat niet toegeven; maar omdat
ze het nu uit Uw mond hebben gehoord, zullen ze in het vervolg ook de
verstandigste weg kiezen, tot hun en mijn voordeel!'
[14] Iedereen zei: 'Ja, wat de Heer zegt willen wij ook doen; want alleen Hij kent en
weet alles tot op de bodem! ,
[15] Hierna klommen de leerlingen en de knechten nogmaals in de twee boten en
wierpen net als eerst het net in het water. Binnen enkele ogenblikken was het weer
zo meer dan vol, maar nu met verschillende soorten vis, dat onze Samaritanen
opnieuw het water in gingen en de vissers moesten helpen het overvolle net naar de
oever te brengen.
[16] Toen het net weer naar de oever was gebracht, begon het uithalen en sorteren
van de vissen, waarvan het grootste deel nu uit roofvissen bestond, en daar werd
een grote bak mee gevuld; maar ook werden de verschillende soorten edelvissen
gesorteerd en iedere soort in een aparte bak gedaan.
[17] Daarna werd het net weer uit het water gehaald en aan het hek gehangen om te
drogen, en de twee boten werden aan de oever vastgemaakt. Terwijl wij zo aan het
vissen waren had de zon de horizon bereikt, en Kisjonah vond dat we nu wel weer
naar huis konden gaan, omdat het in deze herfsttijd als gevolg van de na
zonsondergang stevig waaiende winden vaak flink koud werd aan het water.
[18] Ik zei: 'Vriend, maak je daar geen zorgen om; want zoals alles liggen ook de
warmte en de koelte in Mijn hand! We zullen hier de terugkeer van jouw schepen
afwachten en zien wat voor winst zij je zullen brengen.'
[19] Kisjonah zei: 'Heer en Meester, daar verwacht ik niet veel van; want daags
voor de sabbat zijn ze in de richting van Jesaïra vertrokken. Daar zullen ze weinig
gewerkt hebben. Gisteren was het sabbat, dus een volledige rustdag; vandaag is het
de dag na de sabbat, ook een dag waarop niet veel gewerkt wordt. Er zou dus een
wonder gebeurd moeten zijn als mijn veertien schepen enige winst zouden
meebrengen; bovendien zie ik nog van geen enkele kant een mij bekend schip op
deze oever aansturen.'
[20] Ik zei: 'Vriend, je denkt weliswaar heel logisch; maar jouw denken is van tijd
tot tijd nog sterker dan je geloof! Kijk daar, waar de drie engelen zich tijdens ons
vissen in gezelschap van de moeder van Mijn lichaam bevonden. Zie, ze zijn
onzichtbaar geworden toen de zon helemaal onderging en zij hebben je schepen
met allerlei goede vissen helpen vullen. En voordat je zeven keer om hebt gekeken,
zullen jouw veertien schepen zichtbaar worden! Ieder schip zal honderd vissen
meebrengen.'
[21] Toen Ik dat tegen Kisjonah zei, kwamen in de vallende schemering de schepen
ook in zicht, en het duurde nauwelijks een half uur, of de schepen waren al bij de
oever.
[22] De hoofdschipper kwam onmiddellijk uit zijn schip, begroette ons en was
buitengewoon blij toen hij Mij ook in het gezelschap zag; want hij kende Mij van
vroeger, en zei: 'Ja, nu is alles mij duidelijk! Toen wij eergisteren de inhammen
voorbij Jesaïra doorzochten, omdat daar altijd de meeste vis zit, vonden we niet één
enkele vis, want een harde zuidenwind dreef ze naar de diepte. Kortom, we hebben
tot laat in de nacht met behulp van fakkels gewerkt, maar het was allemaal totaal
vergeefse moeite. Gisteren was het sabbat, toen mochten we niet werken; vandaag
waren we al heel vroeg in de ochtend aan het werk en hebben ongeveer negen uur
lang aan één stuk door gevist, maar ook zonder enig resultaat. Toen ik zag dat al
onze arbeid en inspanning vergeefs waren, heb ik het sein gegeven om weer naar
huis te varen.
[23] Maar toen wij ons op het door mij gegeven sein gereed maakten om naar huis
te varen, verschenen er drie prachtige jongemannen aan de oever, die wilden dat ik
hen in mijn schip liet. Ik heb ze ook zonder het minste bezwaar opgenomen. Toen
ik hun vroeg waar ze heen wilden varen, zeiden ze: 'Wij zijn niet gekomen om met
jou over dit meer ergens heen te varen, maar o m jullie te helpen met vissen; want
jullie hebben bijna twee dagen lang gevist en geen vangst gedaan. Laat jullie netten
daarom nog een keer in het water zakken, dan zullen jullie een goede vangst doen!'
Dat deden wij, het werk verliep vlot, en binnen enkele ogenblikken waren onze
netten gevuld met alle soorten van de mooiste vissen!
[24] Maar hoe moesten we zoveel vissen nu in korte tijd in de draagvaatjes krijgen?
De drie jongemannen hielpen ons, en voor wij het wisten waren alle vissen in de
draagvaatjes gebracht. Daarna verdwenen de drie plotseling, en er stak een harde
wind op die onze schepen in de richting hierheen blies.
[25] Toen ik deze oever zag, die ik goed ken, en ook al kon onderscheiden dat daar
behoorlijk veel mensen stonden, zei ik tegen mijn schippers: 'De grote Heiland uit
Nazareth moet in Kis zijn, want de driejongemannen, die ons op zo'n
wonderbaarlijke wijze de vissen hebben bezorgd, waren onmiskenbaar drie
machtige geesten, die steeds tot Zijn dienst bereid zijn. De grote Heiland en
Meester heeft onze heer lief en heeft tot zijn voordeel door Zijn dienstbare geesten
een teken gedaan op zijn schepen!'
[26] Toen ik nu aan wal ging, zag ik al gauw dat mijn vermoeden bewaarheid is. En
nu dank ik U, o grote Zoon van God en Meester van alle meesters, voor de aan ons
bewezen onschatbare weldaad. Aan U zij onze eer en alle eer aan God in de hoogte
der hoogten!
[27] Maar nu is het zaak, nu het nog tamelijk licht is, om voor de vissen te zorgen!'
[28] Ik zei: 'Doe dat, doe ze in de bassins, ieder apart; doe de roofvissen niet bij de
edelvissen, maar doe ze in de bak die daarvoor ingericht is! Daarna kunnen jullie je
ter ruste begeven!'
[29] Toen de dienaren de draagvaatjes met de vissen uit de schepen hadden getild,
bekeek Kisjonah ze, en hij stond buitengewoon verbaasd over het aantal en de
edele soort vissen, waarvan er niet één minder dan vijf pond woog.
[30] Daarop zei Ik: 'Laten we nu weer naar huis gaan, aangezien we ook deze dag
goed hebben doorgebracht tot heil en stichting van de mensen, en laat jij, vriend
Kisjonah, een sober avondmaal voor ons klaarmaken!'
[31] Toen begaven wij ons direct naar huis, en er werd veel over de gebeurtenissen
van de dag gesproken.
132 De Heer geeft aanwijzingen voor het verkondigen van Zijn leer
[1] Ik sprak met de vier Indo-joden nog over veel dingen, en gaf hun aanwijzingen
hoe ze datgene, wat ze bij Mij hadden gezien en gehoord, aan hun landgenoten
moesten meedelen, zodat het vruchten zou afwerpen voor het bereiken van het
eeuwige leven van de ziel. Daarna legde Ik de twee mannen de handen op en
verleende hun de kracht om door handoplegging in Mijn naam zieken te genezen en
bezetenen van hun boze geesten te bevrijden. De vier bedankten Mij van ganser
harte voor deze genade en loofden Mijn goedheid.
[2] Ook de zeven tempeldienaren vroegen Mij of Ik hun die genade wilde verlenen,
opdat zij de mensen in het land van Cham met Mijn hulp gemakkelijker tot de
kennis van de ene, enig ware God en tot geloof in Mij en Mijn woord konden
brengen.
[3] Ik zei: 'Bij jullie hoeft dat niet op dit moment; maar deze vier vertrekken
morgen reeds in alle vroegte, en daarom verleen Ik hun de kracht om zieken te
genezen reeds vanavond. Bovendien zijn ze al langer bij Mij dan jullie en in alles
goed onderricht, zodat ze nu precies weten wat ze moeten doen, en hun zielen zijn
rein en zonder zonde, en de hun verleende kracht blijft in hen;jullie zielen zijn
echter nog behept met vele zwakheden, die jullie door ware zelfverloochening eerst
kwijt moeten raken, omdat de kracht die Ik jullie verleen anders niet in jullie zou
blijven - want wil Mijn genade in een vat blijven, dan moet het duurzaam, stevig,
goed en rein zijn. Jullie zullen dat binnenkort nog wel bereiken, als het in jullie en
voor jullie de juiste tijd is!'
[4] Daar namen de zeven genoegen mee en bedankten Mij voor deze les en belofte.
Daarop gingen ze naar hun plaatsen en namen wat brood en wijn tot zich. Nu
kwamen echter ook de Samaritanen bij Mij en vroegen Mij of het raadzaam was
om de mensen in deze uiterst bijgelovige tijd behalve het evangelie voor ziel en
geest ook het evangelie dat ze van de jongeman hadden gehoord en goed hadden
begrepen, namelijk over de dingen en verschijnselen in de grote wereld der natuur,
aan hun broeders te verkondigen en hun een juist licht te geven over alle
dwaasheden waarin de mensen van tijd tot tijd steeds meer verstrikt waren geraakt wat met name kwam door de zelfzuchtige en hebzuchtige priesters, die het blinde
volk door allerlei nieuw bedachte bedrieglijke kunsten en door loze gefantaseerde
woorden en leringen van iedere waarheid hadden weten af te brengen.
[5] Ik zei: 'Mijn beste vrienden, als jullie de mensen in Mijn naam beginnen te
onderrichten en te vormen, zeg dan eerst: 'De ware vrede zij met jullie! Want het
rijk Gods is bij jullie nabij gekomen!'
[6] Leer hun dan waar het rijk Gods uit bestaat, en wat een mens moet doen om het
rijk Gods reeds op deze aarde en nog meer aan gene zijde deelachtig te worden; dat
weten jullie allemaal heel goed, omdat ten eerste Ikzelf en daarna ook verscheidene
door Mij uitgezonden leerlingen Mijn leer in duidelijke woorden reeds bij jullie
hebben verkondigd.
[7] Als jullie op die manier de harten en zielen van de mensen gelouterd en
gereinigd hebben, dan kunnen jullie hun ook de dingen in de natuurlijke wereld
verklaren om hun verstand terug te brengen in de staat van oerwaarheid en hun
gemoed van al het bijgeloof te reinigen. Dat is des te noodzakelijker, omdat een
mens die verkeerde inzichten heeft over de door God geschapen werken God ook
nooit goed kan leren kennen, en dus ook niet zichzelf en evenmin zijn naaste.
[8] Waar het echter aan deze kennis ontbreekt, zal het ook ontbreken aan de
verlangde ware liefde voor God en eveneens aan de liefde voor de naaste. Want als
iemand zijn naaste niet liefheeft, die hij toch ziet als een wezen zoals hijzelf, hoe
zal hij God dan liefhebben, die hij met de ogen van zijn lichaam niet kan zien?
[9] De mens kan God alleen maar met de ogen van zijn geest zien, enkellangs de
zuivere en waarachtige weg van inzicht in de geschapen dingen en Zijn liefdevolle
en wijze orde daarin, en Hem dan ook boven alles liefhebben; en wie God boven
alles liefheeft, kent vanuit die liefde ook zichzelf en zijn naaste en zal Gods
evenbeeld in zijn naaste evenzeer liefhebben en achten als in zichzelf.
[10] Maar het is een juiste en ware vooronderstelling van jullie, dat men er
zorgvuldig naartoe moet werken dat uiteindelijk al het bijgeloof bij de mensen
verdwijnt; want zolang er nog een vonkje waangeloof het menselijke gemoed
belast, is de mens niet vrij en kan hij door dat vonkje tot vele, grove dwalingen
vervallen. Daarom kan alleen de volkomen zuivere waarheid de mens volkomen
vrij maken en dus ook hier en aan gene zijde volkomen gelukkig en zalig maken.
[11] Het rijk Gods, dat in Mij in deze wereld is gekomen, is die meest zuivere en
volmaakte waarheid, zoals Ik ook de Weg, de Waarheid en het Leven Zelfben,
waar Ik jullie overal toch al meer dan voldoende bewijzen van heb gegeven en wat
nu al vele duizenden mensen, Joden en heidenen, uit alle windstreken weten en ook
vast geloven.
[12] Onthoud echter goed dat het altijd gemakkelijker is om de mens over een of
andere kwestie iets op het gebied van zijn kennis mee te delen, dan zijn gemoed te
bewegen tot een vast, onwankelbaar geloof! Daarom moeten jullie ook veel meer
streven naar het vestigen van een levend geloof dan naar louter kennis; want in
kennis alleen is het leven niet, maar wel in het zuivere en door de werken der liefde
levende geloof.
[13] Kennis, hoe zuiver ook, is een afspiegeling van de dingen en hun orde in deze
wereld die, zoals ze nu is, vergankelijk is evenals alle dingen in, op en boven haar;
maar de dingen van het geloof zijn een waar licht uit de hemelen, ze zijn ten diepste
eigen aan het gemoed, de ziel en haar geest, en zijn onsterfelijk en onvergankelijk.
[14] Ik zeg jullie allemaal: deze voor jullie zichtbare hemel, bestaande uit maan,
zon en alle sterren, zal eens vergaan; maar Mijn woorden en degene die ze gelooft
zullen niet vergaan, maar eeuwig bestaan!
[15] Daarmee wil Ik echter niet zeggen dat jullie ter wille van het levende geloof
bij de mensen datgene wat men zuivere wetenschap noemt, buiten beschouwing
moeten laten; want de mens kan pas iets geloven als hij er iets van gehoord of er
kennis van gekregen heeft. Als de mens over een goede, ware zaak eenmaal een
zuivere, betrouwbare en ware mededeling en welbeproefde kennis heeft verkregen,
dan moet hij zich niet tevreden stellen met de pure kennis, maar die opnemen in
zijn levende geloof en volgens de grondbeginselen daarvan handelen; als hij dat
doet, zal de zuivere wetenschap hem ook ware, levende en onvergankelijke
vruchten opleveren. Daarom zullen jullie, die nu met grote aandacht naar Mijn
woorden luisteren, ook pas volledig inzien dat het Gods woorden zijn, als jullie er
geheel en al naar zullen leven en handelen.
[16] Ik ken de Samaritanen goed en hun velerlei goede eigenschappen zijn Mij niet
onbekend, maar er bestaan onder hen ook heel veel misvattingen, waar ze vaak
hardnekkiger aan vasthouden dan de heidenen aan die van hen; daarom zullen jullie
ter wille van Mijn naam en Mijn leer ook menige harde strijd te verduren krijgen.
Want het wereldse verstand van de mensen begrijpt de innerlijke dingen van de
geest en van de levende waarheid niet en beschouwt diegenen als dwazen, die hem
daarover vertellen, en hij vervolgt hen ook waar hij maar kan. Maar jullie moeten je
daar niets van aantrekken en de waarheid onderwijzen, zoals die door Mij in jullie
hart en mond wordt gelegd; dan zullen jullie tenslotte vele goede vruchten voor
Mijn rijk vergaren, en jullie loon zal later in Mijn rijk niet klein zijn!
[17] Luister zelf niet naar de bedreigingen en duistere woorden van jullie rabbi's,
die zich erg laten voorstaan op hun verborgen wijsheid, die weinig volkomen waars
bevat, maar houd vast aan wat jullie van Mij hebben gehoord, dan zullen jullie
menige rabbi naar Mij toekeren!
[18] Als jullie je echter in enig opzicht door hen laten intimideren, zullen jullie met
de beste wil van de wereld weinig goeds van belang verrichten. Hiermee heb Ik
jullie nu alles gezegd wat jullie in Mijn naam moeten doen om Mijn rijk ook onder
jullie zegenrijk te verbreiden.
[19] Jullie zullen weldra van de wereld vele dingen horen. De herder zal gedood
worden en de schapen zullen uit angst verstrooid raken. Erger je dan niet aan Mij,
word niet kleinmoedig en wankel niet in je geloof; want ook al zal Ik deze wereld
lichamelijk verlaten, dan zal Ik toch in de geest bij de Mijnen blijven tot aan het
einde der wereld en zal Ik Mijzelf altijd getrouw openbaren aan degenen die Mij
liefhebben en zich aan Mijn geboden houden.
[20] Ik zal jullie niet als wezen in deze wereld achterlaten, maar waar er ook maar
twee of drie in Mijn naam bij elkaar zullen komen, daar zal Ik in hun midden zijn;
en wat jullie dan de Vader, die in Mij is zoals Ik in Hem, in Mijn naam zullen
vragen, zal jullie ook gegeven worden.
[21] Laat jullie gemoed daarom niet verdrietig en angstig worden, als jullie zullen
horen dat Ik, de Heer Zelf, Mij door de wereld heb laten verdeemoedigen en via de
smalste en doornigste weg uit deze wereld naar Mijn hemelen ben overgegaan;
want kijk, dat moet allemaal zo gebeuren, opdat de maat van de slechte wereld vol
wordt en het gericht, dat haar voorspeld is, over haar komt.
[22] Ik zeg jullie dit nu van tevoren, opdat jullie, wanneer jullie daarover zullen
horen, daar niet ontsteld door raken of je zelf ergeren aan Mij.Want als jullie
werkelijk Mijn leerlingen en verspreiders van Mijn rijk op aarde willen zijn,
moeten jullie ook in alles stevig worden en nooit gaan wankelen.'
133 De Heer laat de Indo-joden weer naar hun eigen land gaan
[1] Toen Ik deze toespraak tot de Samaritanen beëindigd had, werd ook het
avondmaal, dat reeds klaargemaakt was, in schalen op tafel gezet. De zeven
tempeldienaren gingen aan een tafel zitten die voor hen was klaargezet, en de
Samaritanen aan de tafel die in de hoek van de zaal voor hen gedekt was, en
vervolgens namen we allemaal de maaltijd tot ons, die voor het merendeel uit
uitstekend bereide vissen bestond, en dronken de wijn.
[2] Toen de maaltijd na een uur beëindigd was en de wijn de tongen weer losser
maakte, kwamen er een paar Samaritanen naar Mij toe die Mij eerst luid met
welgekozen woorden uit naam van allen dank brachten voor de leer die hun was
gegeven. Daarna vroeg de ene Mij, of zij als Mijn leerlingen in geval van nood ook
in Mijn naam tekenen zouden kunnen doen.
[3] Ik zei tegen hen: 'Dat zal ten eerste afhangen van de sterkte van jullie geloof, en
ten tweede heb Ik jullie toch al overduidelijk de volkomen ware verzekering
gegeven dat jullie alles gegeven wordt, waar jullie de Vader in Mijn naam om
zullen vragen.Welke verzekering moet Ik jullie nu nog meer geven?'
[4] Toen de twee dat hoorden, bogen ze diep voor Mij en gingen weer naar hun
metgezellen.
[5] Na dit korte gesprek, waarna er verder niets van betekenis voorviel, begaven wij
ons ter ruste en sliepen tot de ochtend, deze keer op goede rustbedden.
[6] Daarna bleef Ik met Mijn leerlingen nog zeven dagen in Kis. Ook de zeven
Farizeeën bleven, samen met hun dienaren, en behalve hen ook de Samaritanen, en
zij werden door Mijn leerlingen volkomen in Mijn leer onderwezen; alleen de vier
Indo-joden vertrokken vroeg in de ochtend weer naar hun land langs een andere
weg, die veel korter was.
[7] Om te zorgen dat ze niet konden verdwalen, wekte Ik het van tevoren al sterk
ontwikkelde innerlijke gezicht van het meisje, en zei dat zij hun drieën als leider
moest dienen, waar ze het ook helemaal mee eens waren; na het ochtendmaal
vertrokken ze nog voor zonsopgang, nadat ze Mij eerst van ganser harte hadden
bedankt voor de leer en voor de verleende genade en omdat ze van Kisjonah en ook
van de zeven tempeldienaren, die veel goud bezaten, rijkelijk waren bedacht.
[8] Wat Ik daarna gedurende die zeven dagen in Kis deed zal Ik heel in het kort
aanhalen, om te zorgen dat er geen lacune ontstaat in de vertelling over Mijn doen
en laten op aarde.
[9] Zes dagen bracht Ik met Kisjonah en Philopold nu eens in Kane ( een
grensplaats) in Samaria en dan weer in Kis door, bij welke gelegenheid Ik de
mensen die naar ons toekwamen onderwees en verschillende zieken genas en met
Mijn twee begeleiders ook over vele natuurlijke dingen sprak en hen onderwees.
[10] De zevende dag sterkte Ik eerst de zeven Farizeeën en ook hun dienaren,
waarvan iedere Farizeeër er zeven had, en stuurde hen naar Opper-Egypte via
Tyrus, waar ze zich in Mijn naam bij Cyrenius moesten melden; deze gaf hun een
geleidebrief en verschafte hun een reisgelegenheid over water naar Egypte.
[11] Nadat de Farizeeën op deze manier gemakkelijk op weg gezonden waren,
wendde Ik Mij tot de Samaritanen, die met dertig mensen waren, sterkte hen en
stuurde hen naar hun eigen land om daar allen die nog blind en doof waren de ogen
en de oren te openen. En toen vertrokken ze.
[12] Toen Ik Mij tegen de middag gereed begon te maken om verder te reizen,
vroegen Kisjonah, onze Philopold en ook Maria Mij om nog tot de volgende
morgen te blijven.
[13] Ik zei: 'Tegen de liefde moet men zich nooit verzetten; Ik zal dus weliswaar
niet tot morgen bij jullie blijven - omdat Ik vóór alles de wil moet vervullen van
Degene die Mij in deze wereld gezonden heeft -maar Ik wil toch wel tot na de
middag bij jullie blijven; en dus, vriend Kisjonah, kun je nog een middagmaal voor
ons laten klaarmaken!'
[14] Dat deed Kisjonah natuurlijk met het grootste genoegen van de wereld.
[15] Wij gingen aan tafel zitten, namen brood en wijn en versterkten ons.
134 De Heer vertelt over Zijn verzoeking in de woestijn
(Matth. 4:1-11)
[1] Nu vroeg de wijze Philopold Mij: 'Heer en Meester volliefde, wijsheid en
kracht! Wij hebben uit Uw waarachtig goddelijke mond zoveel gehoord over wat U
hebt gedaan, maar over Uw eerste daden, toen U Uw aardse ouderlijk huis verliet,
weten wij helemaal niets. Ik heb met Maria, de moeder van Uw lichaam, en ook
met Joël en Uw andere lichamelijke aardse broeders over Uw hele jeugd gesproken,
en wat ik heb gehoord -vanaf Uw wonderbaarlijke komst op deze aarde, in het
lichaam van Maria tot aan Uw dertigste aardse levensjaar -heb ik getrouw in de
Griekse taal in een gedenkboek opgeschreven, zonder ook maar iets toe te voegen
of weg te laten.
[2] Zo heb ik er ook - natuurlijk als louter brokstukken - alles aan toegevoegd wat
ikzelf hier eens aan Uw zijde heb meegemaakt en wat ik van betrouwbare oog en
oorgetuigen van vele andere kanten en plaatsen heb vernomen, en dat in een apart
boek opgeschreven. Maar tot iets meer dan drie maanden na Uw dertigste jaar en de
dag van Uw vertrek uit Nazareth heb ik van niemand kunnen horen waar U in die
allereerste tijd bent geweest en wat U hebt gedaan.
[3] Vanaf het moment dat U Zich door Johannes in de rivier de Jordaan met water
hebt laten dopen, weet ik wel het een en ander, evenals over de roeping van Uw
eerste leerlingen; maar, zoals gezegd, over de zojuist genoemde allereerste tijd ben
ik ondanks al mijn inspanningen geen letter over Uw verblijf en Uw daden te weten
gekomen.
[4] Als stille beschrijver van Uw hele aardse leven en werken is mij er buitengewoon veel aan gelegen, dat mij ook iets bekend gemaakt wordt over Uw leven en
Uw werken in die eerste tijd van Uw ambt als leraar, waarover ook Uw oudste
leerlingen niets weten te vertellen; en dat kan eigenlijk niemand anders dan alleen
U, o Heer en Meester.Als U mij daar een aantal dingen over zou willen vertellen,
zou dat voor mij een grote en uiterst waardevolle genadegave van U zijn!'
[5] Ik zei: 'Ik ken je goede ijver voor Mij en prijs je als een echte vriend van Mijn
hart; maar over die eerste tijd, waarin Ik door de geest van de Vader in Mij naar een
woestijn bij de Jordaan ben geleid, daar veertig dagen heb gevast en Mij
noodgedwongen met wortels en wilde honing heb gevoed, en waar Ik, toen Mijn
lichaam na veertig dagen zo gevast te hebben erge honger begon te krijgen, door
een boze geest, een duivel van de eerste orde, drie keer verzocht ben, vertel Ik echt
niet graag meer dan Ik nu al gedaan heb. En het zou geen haarbreed verschil maken
voor het heil van hun ziel als de mensen er meer over zouden weten.'
[6] Philopold zei: 'Maar, Heer en Meester, hoe kon U Zichzelf door een aartsduivel
laten verzoeken, en hoe heeft hij U ook maar enigszins kunnen benaderen? Want
tussen U en een duivel bestaat door Uw wijsheid en macht immers zo'n grote kloof,
dat daar eeuwig nooit een boze geest overheen zou kunnen komen? Wie was die
meer dan vermetele boze geest eigenlijk? O Heer en Meester, nu U mij al zoveel
hebt verteld, vraag ik U mij daar toch wat meer en preciezer over te vertellen!’
[7] Ik zei: 'Er bestaan weliswaar geen oergeschapen aartsduivels zoals jullie je die
voorstellen - maar toch is alles in de materiële wereld in zijn oerelement zoveel als
een oergeschapen aartsduivel, en daarom is het hetzelfde of men nu zegt dat men
door de wereld of de materiële lusten van het vlees verzocht wordt, of door deze of
gene aartsduivel; en wie zich door de wereld en zijn vlees te sterk gevangen laat
nemen, diens ziel is dan ook een persoonlijke duivel en leeft na de dood van zijn
lichaam verder in een constante verbinding met de slechte, nog ongegiste materiële
geesten, en haar streven blijft dan evenals haar liefde boosaardig en ze tracht haar
boosaardige liefde voortdurend te bevredigen.
[8] Dat soort duivels kunnen natuurlijk niet over de onmetelijke kloof tussen Mij en
hen heenkomen; maar omdat Ik nu Zelf in deze wereld ben gekomen, die op
zichzelf vol gericht en derhalve vol duivels is, heb Ik door een vleselijk lichaam
aan te nemen vanuit de diepste diepte van Mijn erbarmen voor een bepaalde tijd
een brug over de genoemde kloof gebouwd, zonder welke brug geen mens van deze
aarde ooit de ware en volle zaligheid zou kunnen bereiken. Het spreekt dan ook
vanzelf dat een duivel evenals een mens, al is hij nog zo slecht, Mij over deze brug
kan benaderen en Mij in zijn volslagen blindheid ook kan verzoeken en op de
vreselijkste manier kan vervolgen, alhoewel ze niets kunnen uitrichten tegen Mijn
macht, maar alleen zelf meer en meer te gronde gaan. Dat zul je zeker wel
begrijpen?
[9] En zie, vriend, zo was het dan ook voor een duivel mogelijk om Mij te
verzoeken in die tijd waar jij het over hebt!
[10] Maar opdat je nog iets meer te weten komt over deze gebeurtenis, die jou
natuurlijk wat wonderbaarlijk in de oren klinkt, zal Ik je nog in het kort vertellen
hoe Ik verzocht werd, - luister dus!
[11] Toen Ik eenmaal ongeveer drie weken in de woestijn had gevast, om Mij
geheel en al van alles en iedereen af te wenden en Mijn lichaam in alles meer in
overeenstemming met Mijzelf te brengen dan mogelijk was in de tijd dat Ik als
timmerman veel samen was met Mijn pleegvader Jozef en zijn zonen uit zijn eerste
huwelijk, en toen Ik, alleen van wortels en wilde honing uit de woestijn levend,
erge honger begon te krijgen en Ik in Mijn lichaam een sterke behoefte voelde om
brood te eten, kwam de verzoeker in de gedaante van een ernstige en wereldwijze
magiër voor Mij staan en zei: 'Heer en Meester, ik ken U, en weet dat U, wat Uw
lichaam betreft, Gods Zoon bent! Waarom kwelt U zichzelf met honger in deze
ellendige woestijn, terwijl alle schatten van alle werelden en hemelen U ten dienste
staan?! Maar als U die niet wilt gebruiken, omdat U ter wille van de armzalige
mensen ook een mens wilde worden, om een lichtend voorbeeld van uiterste
onthouding en nuchterheid voor hen te zijn om hen zodoende meer gelijk aan U te
kunnen maken, dan kunt u van die vele stenen hier toch brood maken - dat kunt U
toch, en niemand kan U hier zien - en eet dan eens een keer flink, zodat U helemaal
genoeg heeft!’
[12] Maar Ik zei heel ernstig: 'Luister eens, jij die het waagt om Mij, jouw Heer van
eeuwigheid, te verzoeken! Mijn lichaam is nu ook een mens, behept met de
behoeften van ieder mens in deze wereld; maar weet en begrijp dat de mens niet
zozeer van het brood van deze aarde leeft, maar veeleer van ieder woord dat uit
Gods mond komt! Ook voor jullie zou nu de overbrugging naar het eeuwige leven
mogelijk zijn gemaakt; maar jullie zouden je nu beter zelf kunnen verdeemoedigen
en Mij om vergeving van jullie zonden vragen, dan zouden jullie geholpen zijn!'
[13] Na deze woorden van Mij verliet de verleider Mij voor een paar dagen, alsof
hij die vermaning ter harte wilde nemen en zich er tenslotte naar wilde richten.
Maar dat was niet zo; al gauw kwam hij nogmaals naar Mij toe en zei: 'Heer en
Meester, U weet dat ik vol hoogmoed en vol heerszucht ben; maar ik wil van U, nu
U Zichzelf in deze woestijn verdeemoedigt, de juiste deemoed leren. Laat U dus nu
- wat voor ons gemakkelijk is - op de hoogste tinne van de tempel plaatsen, dan zal
ik daar verder met U praten!'
[14] Ik zei: 'Door jouw onmacht zal Ik Mij daar niet laten neerzetten; maar Ikzelf
wil het nu zo - en wij bevinden ons al ter plaatse! Nu kun je verder praten!’
[15] Toen Ik dat tegen de verzoeker zei, zei hij tegen Mij: 'Heer en Meester, als U
wat Uw lichaam betreft werkelijk Gods Zoon bent, laat U dan vanaf deze hoogte
naar beneden vallen, dan zal God Zijn engelen zeker gebieden U op hun machtige
handen te dragen, opdat U met geen enkel lichaamsdeel tegen een steen stoot!’
[16] Toen zei Ik tegen de verzoeker: 'Jij moet je wel voor Mij, jouw God en Heer,
verdeemoedigen, maar niet Ik voor jou, door een sprong in deze diepte! Daarmee
bereik je eeuwig geen deemoed en verbetering. Deze poging van jou heeft je
werkelijk niets opgeleverd, ga daarom weg!'
[17] Daarop verliet de verzoeker Mij en, gedragen door Mijn macht, bevond Ik Mij
ogenblikkelijk weer in Mijn woestijn, waar het evenwel niet zo aangenaam was om
te verblijven.
[18] Na een paar dagen verscheen de verleider nog een keer voor Mij, en Ik vroeg
hem: 'Wat wil jij, onverbeterlijke duivel, nu voor de derde keer van Mij?’
[19] De verleider zei: 'Heer en Meester! Ga nu met mij mee naar een hoge berg!
Daar wil ik de deemoed van U leren en mijn leven beteren!'
[20] Ik ging met hem mee een hoge berg op en zei: 'Wat wil je hier nu van Mij?’
[21] De verzoeker zei: 'Heer en Meester, verdeemoedig, U eerst Zelf,voor mij, dan
zal ik mij daarna voor U verdeemoedigen! Kijk, al die mooie en rijke landen zal ik
U geven, als U eerst voor mij op de knieën valt en mij aanbidt!'
[22] Toen zei Ik: 'Nu heb Ik genoeg van je! Wijk nu van Mij, satan! Want er staat
geschreven: 'Gij zult alleen God, uw Heer, aanbidden en Hem dienen en Hem niet
verzoeken!'
[23] Daarop week de verzoeker voor altijd van Mij; en in plaats daarvan kwamen er
vele legioenen engelen uit de hemelen naar Mij toe en ze dienden Mij.
[24] Daarmee nam Ik dan ook afscheid van de woestijn, nam ook al enkele
leerlingen bij Mij en liet Mij toen ook door Johannes dopen in de rivier de Jordaan.
Vanaf dat moment nam Ik de andere leerlingen op, die voor het merendeel vissers
waren, en reisde met hen van de ene plaats naar de andere.
[25] Nu heb jij, vriend Philopold, datgene wat jou nog ontbrak. Als Mijn oude
leerlingen dat ook willen opschrijven, kunnen ze dat doen.'
[26] Mijn Mattheus had dat ook nog in Kis opgeschreven, omdat hij vaardiger was
in het schrijven dan de andere leerlingen, die konden schrijven.
De Heer in Jesaïra
135 Het vertrek van Kis naar Jesaïra
[1] Toen dat allemaal snel en gemakkelijk gedaan was, stond het middagmaal ook
klaar. Wij namen het tot ons en maakten ons toen direct klaar voor vertrek.
Kisjonah, Maria, Joël en Philopold wilden Mij begeleiden tot aan de plaats, die Ik
van plan was als volgende te bezoeken.
[2] Ik zei: 'Laten we dan per schip naar Jesaïra varen! Wat daar moet gebeuren
zullen we zien aan de vrije wil van de mensen daar. En nu gaan we vertrekken!'
[3] Daarop gingen we naar de oever, begeleid door al het personeel van Kisjonah,
stapten in twee schepen en voeren met een gunstige wind, die de schippers het
roeien veel gemakkelijker maakte, in de richting van het plaatsje Jesaïra, dat wij na
een paar uur bereikten.
[4] Toen we op de oever waren, zei Kisjonah tegen Mij: 'O Heer en Meester, het
komt mij voor dat U bij deze gelegenheid die ene, nog altijd zeer werelds
ingestelde leerling Judas Iskariot kwijtgeraakt bent! Want toen hij wegging vroeg
hij U hoelang U bij mij zou blijven, om bijtijds weer terug te komen; maar hij is
niet gekomen, omdat hij wellicht de een of andere voordelige geldhandel
belangrijker vond dan U?'
[5] Ik zei: 'Dat laatste is wel het geval, maar hij zal ons weldra achterna komen.
Want hij is bijna een uur na ons vertrek in Kis aangekomen; hij kreeg te horen waar
wij heen gereisd zijn, heeft direct een schip gehuurd en zal ons hier inhalen, nog
voor er een uur voorbij zal zijn. Maar als hij komt, besteed dan niet veel aandacht
aan hem, hoewel hij jullie veel zal willen vertellen. Zeg tegen hem: 'Bespaar jezelf
onnodig gepraat; want de Heer weet alles!' Dan zal hij weldra stil worden.' ..
[6] Toen Ik dat tegen Kisjonah had gezegd, werden al Mijn leerlingen bijna
wrevelig en zeiden: 'Maar zo komen we toch nooit van die lastige man af!'
[7] Ik zei: 'Wat Ik verdraag, moeten jullie ook verdragen! In deze wereld gaat het
nu eenmaal niet anders! Het lichaam is voor de ziel ook een grote en vaak
drukkende last; maar ze moet het toch verdragen, ook al wordt het, met name op
hogere leeftijd, nog zo gebrekkig.
[8] Kijk eens naar een nog zo zorgvuldig verzorgd korenveld, of jullie tussen het
koren helemaal geen onkruid zullen vinden. Zoals Ik de eerste verzoeker in de
woestijn moest verdragen - en pas toen hij helemaal van Mij week, kwamen er
engelen naar Mij toe die Mijn lichaam sterkten - moeten we nu aan het einde van
Mijn aardse tijd ook de tweede verzoeker verdragen.
[9] Ik heb jullie immers bij een bepaalde gelegenheid al eens duidelijk gezegd dat
een van jullie een duivel is, en jullie hebben in jezelf wel begrepen wie Ik bedoeld
heb. Maar toch heb Ik daarom nooit tegen hem gezegd dat hij weg moet gaan; want
ook de duivel heeft zijn vrije wil, die hem niet wordt afgenomen.Als hij met ons
mee wil gaan, staat hem dat vrij; als hij echter weg wil blijven, dan kan hij
wegblijven. Maar of hij nu weggaat of blijft, wij zullen hem niet met lede ogen
aankijken.'
[10] Alle leerlingen namen deze woorden van Mij ter harte en wij begaven ons naar
het plaatsje, en wel naar de waard bij wie Ik al een keer Mijn intrek had genomen.
[11] Toen wij het huis naderden, zagen en herkenden de waard, zijn vrouwen zijn
kinderen ons en kwamen ons onmiddellijk met grote blijdschap tegemoet.
[12] Toen de waard bij Mij was, boog hij diep voor Mij en zei: '0 goede Heer en
Meester, hoe vaak heb ik al niet naar U gevraagd en verlangt en hoe vaak de vurige
wens gehad om U, het grootste heil van alle rechtschapen mensen, nog slechts één
keer in mijn leven te zien, te spreken en in Mijn huis te herbergen; maar zo'n hoge
genade van U wilde mij niet ten deel vallen. Hoe groot mijn blijdschap nu is, nu U
mij deze genade toch eindelijk eenmaal hebt waardig geacht, kan ik niet met
woorden zeggen! Maar nu U, o geliefde Heer en Meester, naar mij toe bent
gekomen, zult U toch ook wel een paar dagen bij mij willen blijven? Ik zal er graag
alles voor over hebben om het verblijf voor U en al Uw zeker meer dan zalige
vrienden zo aangenaam mogelijk te maken!'
[13] Ik zei: 'Vriend, waar Ik harten vind zoals bij jou, daar blijf Ik graag - daar kun
je heel zeker van zijn; en als Ik niet met Mijn lichaam steeds op een plaats kan
blijven, dan blijf Ik toch met Mijn geest steeds bij de mensen die Mij liefhebben
zoals jij dat doet! Maar vandaag en morgen zal Ik ook met Mijn lichaam bij jou
blijven. Overmorgen vroeg moet Ik echter toch verder reizen; want er zijn nog veel
mensen die op Mij wachten, opdat Ik hen help. Maar laat nu voor ons allemaal een
sober avondmaal aanrichten - wat echter nog geen haast heeft, omdat de zon nog
tamelijk hoog boven de horizon staat!'
[14] Na deze woorden van Mij zei de waard direct tegen zijn vrouw wat ze moest
doen.
[15] De vrouw bedankte Mij voor deze opdracht, maar vroeg Mij of zij Maria, die
de vrouw al lang goed kende, direct mee naar binnen mocht nemen, omdat ze graag
over verschillende dingen met haar wilde praten, aangezien ze al lange tijd niet
meer het geluk had gehad de waardigste der moeders te zien en te spreken.
[16] Ik zei: 'Beste vrouw, ook Mijn moeder heeft haar vrije wil en Ik kan niet tegen
haar zeggen: 'Doe dit of doe dat!' - Als zij wil kan ze jou dat plezier zeker doen;
want wat zij doet is steeds wel gedaan, en Ik beleef steeds grote vreugde aan wat zij
wil en wat zij doet.'
[17] Daarop liep de vrouw naar Maria toe en vroeg haar dat genoegen te doen, en
Maria ging direct met de vrouw mee naar huis en hielp haar bij het bereiden van
een goed avondmaal.
[18] Wij gingen echter nog vlakbij de oever in het gras liggen en keken hoe een
paar vissers zich afmatten om vissen te vangen, maar er bijna geen in hun net
kregen.
[19] Kisjonah merkte dat ook op en zei tegen Mij: 'O Heer en Meester, precies zo
zal het twee dagen geleden, of eigenlijk de dag voor de sabbat, en gisteren, de dag
na de sabbat, onze vissers vergaan zijn, totdat uiteindelijk Uw genade tot hen kwam
en hun netten met vissen vulde!'
[20] De waard zei: 'Beste, oude vriend, ik heb jouw vissers bezig gezien en had
echt van harte met hen te doen. Maar tenslotte kwamen er drie wondermooie
jongemannen naar de oever, en wel juist naar die plek, en vroegen of ze in een
schip mochten stappen. Toen voer een schip dat dicht bij hen lag naar de oever,
nam de jongemannen op en voer weer naar de andere schepen. Toen zeiden de drie
jongemannen echter tegen de vissers dat ze hun netten nog een keer in het water
moesten laten zakken, en het resultaat daarvan was volkomen wonderbaarlijk. Voor
deze vissers zouden dergelijke bijzondere jongemannen nu een begerenswaardige
verschijning zijn! Maar of de jongemannen met jouw vissers, vriend Kisjonah, naar
Kis zijn gevaren, of dat ze als een droom verdwenen zijn, kan ikje niet zeggen. Na
de visvangst heb ik er in ieder geval niet één meer op het een of andere schip
gezien. Wie die drie jongemannen toch wel geweest mogen zijn?'
[21] Kisjonah zei: 'Mijn vriend, waar de Heer persoonlijk aanwezig is, zijn ook Zijn
hemelse, met alle macht toegeruste dienaren niet ver weg! Die drie jongemannen
zijn ook gisteren van 's morgens vroeg tot zonsondergang bij mij in huis geweest en
hebben de leerlingen van de Heer en ook andere mensen die bij mij waren gekomen
en van goede wil waren, in allerlei dingen onderwezen. Toen ze 's avonds echter
plotseling van ons weggingen, heb jij vast op hetzelfde ogenblik hier gezien hoe ze
mijn vissers behulpzaam waren bij die rijke vangst. En dat wilde de Heer allemaal
zo! Want zonder Zijn wil kan je geen haar gekrenkt worden en kan geen mus van
het dak wegvliegen.'
[22] De waard zei: 'Nu heb je naar mijn hart gesproken! Toen Ik gisteren thuis over
de drie jongemannen vertelde, zei iedereen bijna eenstemmig: ' Als er zich hier en
daar buitengewone dingen voor gaan doen en gebeuren, staat ons weldra een
bezoek van de Heer te wachten. Moge Hij ons de genade geven dat Hij ons Zijn
bezoek ook waardig acht!' En ik zei tenslotte: ' Amen, de wil van de Heer
geschiede! Moge Hij komen, weldra komen en ons van alle kwaad verlossen!' En
zie, nu is Hij bij ons!'
[23] Nu begon de waard van blijdschap te huilen en kon een poosje niet spreken.
Maar Ik sterkte hem, waarop hij zijn natuurlijke gemoedsrust herwon en weer kon
spreken.
136 De Heer en de arme visser
[1] De beklagenswaardige vissers merkten ons echter ook op, en een van hen stapte
in een boot, voer naar ons toe en bekeek ons, om te weten te komen wie wij waren.
Toen hij de waard onder ons ontdekte, dacht hij bij zichzelf dat het bekenden van
hem waren, stelde daarom verder geen vragen en wilde weer naar de vissers
terugvaren.
[2] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend, kom maar helemaal bij ons aan land, dan zal Ik
je iets heel bijzonders zeggen!'
[3] Toen keerde de bootsman weer om, stootte tegen de vaste oever, bond de boot
met een touw aan een meerpaal vast, stapte kordaat naar Mij toe en vroeg Mij:
'Goede man, hier ben ik! Wat voor bijzonders heb je mij dan te vertellen? Spreek,
want ik heb geen tijd om lang te wachten, aangezien de dag al ten einde begint te
lopen en wij de hele dag nog maar weinig vis hebben gevangen!'
[4] Ik zei: 'Als je in Mij zou geloven, zou Ik jou en je metgezellen aan een rijke
vangst kunnen helpen! Maar dan zou je morgen naar Mij toe moeten komen en Mij
volgen!'
[5] De visser zei: 'Goede man, waarom zou ik nu in jou moeten geloven, en wat
moet ik van je geloven? Ik kan me toch niet herinneren dat ik je ooit ergens heb
gezien, en weet dus ook niet wie je bent. Maak je eerst aan mij bekend, dan zal ik je
geloven. Maar of ik morgen naar je toe kom en je dan zal volgen waar je ook
heengaat, dat hangt niet van mij af, maar van degenen voor wier levensonderhoud
ik moet zorgen. Wat is het, dat ik van je moet geloven?'
[6] Ik zei: 'Heb je nog niets gehoord over die man die in Nazareth is opgestaan en
nu alle mensen het eeuwige Godsrijk brengt en het uit eigen macht ook geeft aan
allen die in Hem geloven en Zijn leer als een volkomen zuiver, levend Godswoord
willen aannemen?'
[7] De bootsman zei: 'Beste man, over de grote Heiland Jezus van Nazareth heb ik
al veel gehoord en ik geloof ook in Hem, hoewel ik Hem nog nooit ergens heb
gezien! Als jij het misschien bent, zeg het mij dan, dan zal ik voor je knielen en je
aanbidden; want met die Heiland is God de Heer als het ware in één persoon
zichtbaar verenigd, zoals ik heb gehoord van mensen die met Hem te maken
hebben gehad en ook Zijn leerlingen zijn geworden.'
[8] Ik zei: 'Als je dan in Jezus van Nazareth gelooft, en dat in Hem de volheid van
Gods geest lichamelijk woont, keer dan nu rustig naar je vissers terug en werp jullie
net nog een keer in het water; en als jullie dan een rijke vangst hebben gedaan, zal
je wel een licht opgaan, waaruit je gemakkelijk kunt opmaken wie Ik ben, en dan
zul je vandaag nog naar Mij toe komen en je door Mij met de geest der waarheid en
des levens laten dopen. Maar vraag nu niet verder, maar doe wat Ik je heb
aangeraden!'
[9] Daarop boog de visser voor Mij, stapte snel in zijn boot, voer behendig terug
naar zijn makkers, die al aanstalten begonnen te maken hun netten binnen te halen,
en vertelde hen wat Ik hem aangeraden had.
[10] Toen riepen ze allemaal luid, zodat wij het op de oever konden horen: 'Heil
Degene die jou die raad heeft gegeven! Hijzelf is Degene in wie wij geloven! Wat
hij jou heeft aangeraden willen wij doen! Hosanna de hoge Zoon van David, die tot
onze redding gekomen is in de naam van de Heer! En nu veel geluk in Zijn naam laten wij de netten uitgooien!'
[11] Toen gooiden ze hun netten uit en binnen enkele ogenblikken werden die met
zoveel vissen gevuld, dat de netten ze nauwelijks konden bevatten, en de vissers,
die met zo'n man of twintig waren, hadden meer dan een uur werk om alle vissen
uit de netten in de draagvaatjes over te brengen.
[12] Toen ze klaar waren met het werk, begonnen ze te juichen en ze prezen God,
die Zijn naam in de Zoon van David zozeer verheerlijkt had, en met hun rijke
vangst voeren ze naar hun kleine dorpje, dat vlakbij het plaatsje Jesaïra lag.
[13] Toen ze met hun rijke buit thuis aankwamen en hun verwanten zagen met wat
voor grote hoeveelheid vissen ze thuis waren gekomen, kwam er geen eind aan de
verbazing. En de verwanten zeiden: 'Luister, zoveel vissen, en voor het merendeel
enkel edele vissen, hebben jullie zelfs in de meest gunstige tijd nog nooit
gevangen! Er moet een wonder voor jullie zijn gedaan door een of ander vroom en
God zeer welgevallig mens, zoals er nu verschillende schijnen te zijn, sinds de
grote Heiland uit Nazareth rondtrekt en met goddelijke kracht en stem de mensen
de waarheid leert!'
[14] De vissers gaven hun verwanten gelijk en vertelden hun hoe het gegaan was;
en de verwanten begonnen toen ook God te loven en te prijzen, omdat Hij aan een
mens zo'n macht had gegeven.
[15] Maar de visser, die tevoren in een boot bij ons aan land was gekomen, zei:
'Luister, deze mens Jezus van Nazareth is niet zoals een profeet die alleen maar kan
zeggen en doen wat hem door Gods geest gegeven en toegestaan wordt, maar Hij is
iemand in wie de volheid van Gods geest, kracht en macht lichamelijk woont; want
Hij zegt niet net zoals de profeten: 'De Heer heeft tot mij gesproken: 'Open je mond
en verkondig het volk Mijn wil en spreek zo tot degenen die Mij vergeten zijn - en
doe dit en dat!" Want onze Jezus zegt: 'Ik ben de Heer en jullie zijn allemaal
broeders, en niemand, van jullie moet zich boven de ander verheffen!' En tegen de
zieken zegt Hij: Ik wil het - wees genezen!', en dan wordt de zieke op hetzelfde
ogenblik genezen. Wie blind was, ziet scherper dan een adelaar, en wie verlamd
was, springt als een hert. En als Hij tegen een dode zegt: 'Sta op en wandel!', dan
richt de dode zich vol nieuw leven op en wandelt opgewekt en blij rond.
[16] Zie, dat en nog veel meer getuigen nu duizenden mensen, die het met hun
eigen ogen hebben gezien en met eigen oren .hebben. gehoord, en daarom geloof ik
dat in de mens Jezus uit Nazareth lichamelijk de volheld van Gods geest woont;
maar vele, vele duizenden storen zich aan het feit dat Hij zichtbaar mens is, en ze
noemen Hem een grote profeet uit de stam van David, die Hem in de geest toch zelf
zijn Heer noemde!
[17] Maar als er in de Schrift staat dat God de mens naar Zijn evenbeeld heeft
geschapen en dat Abraham God in de gestalte van een man heeft gezien, evenals
Jacob Israël, waarom zou iemand zich dan nu aan de volle mannelijke gestalte van
de Heer Jezus uit Nazareth moeten stoten en niet volkomen geloven dat in Hem
dezelfde Heer woont die Mozes op de Sinaï riep en hem de wetten voor Israël gaf?!
[18] Maar omdat ik volkomen zonder enige twijfel geloof dat het met Jezus uit
Nazareth inderdaad zo is, ga ik nu onverwijld op weg om snel naar Jesaïra te lopen,
waar Hij persoonlijk verblijft bij de waard die jullie allemaal goed kennen vanwege
zijn rechtschapenheid. Daar wil ik Hem voor de eerste keer persoonlijk nog beter
leren kennen; en als ik terugkom, zal ik niets voor jullie verborgen houden.'
[19] Nog enkele vissers zeiden: 'Ook wij willen Hem persoonlijk leren kennen - en
omdat wij Hem vanaf het schip luid roepend ons woord hebben gegeven om nog
vanavond, in plaats van morgen in alle vroegte naar Hem toe te komen, gaan ook
wij met je mee naar Jesaïra! Maar laten we een paar van de mooiste en beste
edelvissen meenemen, die de waard voor de Heer moet klaarmaken!'
[20] Dat beviel iedereen, en twaalf vissers, ieder van hen beladen met drie vissen,
gingen meteen nadat de zon helemaal onder was gegaan in de vallende schemering
direct op weg en kwamen zonder moeite en snel bij ons in Jesaïra aan.
137 Avondoverwegingen
[1] Toen ze bij ons aankwamen waren wij nog buiten, waar wij intussen over
verschillende dingen met elkaar hadden gesproken.
[2] De bootsman liep als eerste op Mij toe, boog diep en zei: 'O Heer en Meester,
vergeef mij mijn grote blindheid, dat ik U niet direct heb herkend, toen ik wilde
omkeren en U mij genadig toeriep naar de oever te komen! En vergeef mij ook dat
ik met enkelen van mijn metgezellen reeds vanavond en niet pas morgen vroeg ben
gekomen, zoals U mij gezegd had! En neem het ons arme vissers bovendien niet
kwalijk, dat wij de drang van ons hart gevolgd zijn en de vrijheid hebben genomen
om voor U een weliswaar maar klein offer mee te brengen van de grote zegen, die
U ons met de rijke visvangst zichtbaar geschonken hebt. Ziehier de kostbaarste
vissen van dit meer!'
[3] Ik zei: 'Ik heb weliswaar een veel groter welbehagen aan jullie harten dan aan
de vissen die jullie hier als offer voor Mij hebben meegebracht; maar daar waar het
hart verenigd is met het offer, is het offer Mij ook aangenaam - laten we deze
vissen dus vanavond met elkaar eten. Geef ze aan de waard, dan zal hij wel weten
hoe ze klaargemaakt moeten worden!'
[4] Hierop riep de waard direct een paar van zijn bedienden en liet de vissen naar
de keuken brengen, waarover de vrouw van de waard zich buitengewoon
verbaasde. Die zesendertig vissen waren haar ook zeer welkom, omdat ze in haar
bassins niet zulke grote en edele vissen had. Ook Maria, die eveneens in de keuken
aan het werk was, had veel vreugde aan deze geheel onverwachte gave.
[5] Wij waren nu ook van het grasveld opgestaan en begaven ons naar een mooi,
ruim terras, dat zich op een kleine heuvel bij het meer bevond, en van waaruit men
werkelijk een prachtig uitzicht over het meer en ook over het omliggende
landschap had.
[6] Het was nu al wel wat laat in de avond, maar dat deed er niet toe; want omdat
de maan al driekwart vol was en er ook nog licht was van de late schemering, was
het rustgevende uitzicht nog altijd prachtig te noemen, en allen prezen de goede
gedachte van de waard, die op onze kleine heuvel zo'n mooi, ruim terras had laten
bouwen.
[7] Op dit terras keken allen een poosje naar de steeds rustiger wordende natuur, en
de bootsman maakte daar de volgende zeer goede opmerking over: 'Als bij de
mens, wanneer hij in de jaren van zijn leven is gekomen waarvan hij zegt dat ze
hem niet bevallen, de avond van zijn ziel op deze natuurlijke avond zou lijken, dan
zou hij er zeker genoegen aan beleven. Maar dat is bijna nooit het geval; want de
mens brengt zijn oude dag door in allerlei kommer, zorgen, zwakheden, ziekten en
in steeds toenemende vrees voor de zekere dood van zijn lichaam -en tegen die
vrees bieden zijn zwakke geloof en zijn nog zwakkere hoop op een voortleven van
de ziel ergens aan gene zijde, dat tot nu toe nog niemand werkelijk kent, hem maar
heel weinig zekerheid of een mens, die het zich door zijn vermogen kan
veroorloven, stort zich op zijn oude dag pas echt met alle begeerte op allerlei
wereldse genoegens, om de hem boven alles hinderlijke vrees en angst voor de
dood maar te verjagen. En als ziekten, waartegen geen genezend kruid gewassen is,
hem toch in hun greep krijgen en hij zijn naderende einde overduidelijk voor zich
ziet, dan stormt het des te geweldiger in zijn ziel; en zo is de zielenavond van een
oud mens wel zeer zelden, en in onze tijd al bijna helemaal niet, te vergelijken met
deze werkelijk meer dan prachtige natuurlijke avond. O dierbare Heer en Meester,
zeg ons toch of het bij de mensen steeds zo zal blijven!'
[8] Ik zei: 'Om de mensen een rustige zielenavond te verschaffen ben Ikzelf als
Heer over leven en dood in deze wereld gekomen. Degene die in Mij gelooft en
altijd volgens Mijn leer leeft en handelt en zodoende het rijk Gods in zichzelf
zoekt, waar hij het ook ongetwijfeld zal vinden, diens ziel zal op deze aarde een
nog veel rustiger en prachtiger levensavond hebben dan wij deze natuurlijke avond
hier voor ons kunnen zien en voelen.
[9] Waarom is de zielenavond bij de mensen vaak zo uiterst stormachtig en ellendig
geworden? Omdat de mensen zich van God, de oerbron van al het bestaan en leven
en van al het licht en alle waarheid, bijna volledig hebben verwijderd en in plaats
daarvan al hun zinnen hebben gezet op de wereld en haar in het gericht en de dood
gehouden materie.
[10] Als de mensen zich net als jullie weer volledig van de wereld afwenden en
weer in vol geloof en in alle liefde naar Mij terugkeren, zullen ze in Mij de rustige
en zalige zielenavond vinden; maar zonder dat zal de zielenavond bij de mensen in
de toekomst nog stormachtiger en verschrikkelijker worden dan iemand tot nu toe
heeft meegemaakt en gevoeld. Want van nu af aan zullen de mensen niet meer
kunnen zeggen: 'Wie heeft God ooit gezien en met Hem gesproken, en wie
garandeert ons de volle waarheid van wat er in de Schrift geschreven staat?'; want
Ik spreek nu voor iedereen goed herkenbaar en zichtbaar Zelf als de Heer tot de
mensen en toon hun de waarheid van het leven, die de fundamentele waarheid van
alle waarheid is. Wie die in zich heeft opgenomen, zal echt geen angst meer hebben
voor de dood van zijn lichaam; want hij zal de dood zien noch voelen, ook al zou
hij wat zijn lichaam betreft honderd keer moeten sterven.'
[11] De werkelijk wijze bootsman zei: 'O dierbare Heer en Meester, wij danken U
uit de diepste grond van ons leven voor deze les, die onze harten buitengewoon
troost! In U geloven wij, op U hopen wij, en U willen en zullen wij ook boven alles
liefhebben. Maar nu ik toch aan het praten ben: sta mij genadig toe, o Heer en
Meester, dat ik U met nog een vraag lastig val!'
[12] Ik zei: 'Vriend, Ik weet wel wat je Mij nu nog wilt vragen; maar stel ter wille
van de anderen toch je vraag aan Mij, maar hardop, openlijk en vrijuit, opdat ook
zij kunnen horen en begrijpen waar het over gaat!'
138 Over het contact met goede geesten
[1] Daarop zei de bootsman: 'O beste Heer en Meester, waarom wordt het eigenlijk
niet toegelaten dat de zielen van gestorven mensen in zichtbare gedaante tenminste
naar hun verwanten komen -vooral, wanneer die gevaar lopen door de wereld
verslonden te worden - en hen waarschuwen voor de wereld en hun het hiernamaals
laten zien; daardoor zou het geloof in het voortleven van de ziel na de dood van het
lichaam bij de mensen toch waarachtiger, vaster en op eigen ervaring gebaseerd
blijven en zouden de mensen door zo'n geloof ook gemakkelijker en zekerder
geloven in een God, die toch niet ieder mens, zoals wij nu, ieder ogenblik kan zien
en spreken?
[2] Wat heeft het uiteindelijk voor nut om de mens een toekomstig leven van de
ziel na de dood van het lichaam te verkondigen, als men hem daar niet werkelijk
van kan overtuigen?
[3] De priesters, die zelf heel weinig of meestal helemaal niets geloven, hebben
daarom al sinds lange tijd hun toevlucht genomen tot allerlei bedrieglijke kunsten
om het gewone, blinde volk in een echt bijgeloof te houden, opdat het alleen voor
hen zal werken en hun allerlei offers brengt, zodat zij zichzelf zonder enige
vermoeiende inspanning kunnen vetmesten.Als iemand die reeds is overleden
steeds aan het volk zou verschijnen en het zou onderrichten over de werkelijke
stand van zaken, dan zou het priestervolk met zijn bedriegerijen zeker geen
bijgeloof in het volk kunnen doen wortelen en in stand houden! ,
[4] Ik zei: 'Vriend, waarvan jij volgens jouw opvatting zou wensen dat het bestond,
is bij ieder volk altijd het geval geweest, zolang het volgens de altijd trouw
geopenbaarde wil van God leefde! Toen de mensen zich echter geleidelijk aan door
de lusten van de wereld en hun vlees teveel gevangen lieten nemen, verduisterde
ook hun geestelijk gezichtsvermogen, en de mensen begonnen de vermaningen van
gene zijde te verachten, te vrezen en te ontvluchten, en ze verloren dan ook het
vermogen om in wakende toestand om te gaan met de zielen die in de grote wereld
aan gene zijde voortleven en werkzaam zijn; alleen in heldere dromen werden de
betere mensen door de zaliger bewoners van gene zijde bezocht en onderwezen, en
wel gedeeltelijk ten behoeve van hun eigen persoon en gedeeltelijk ook ten
behoeve van andere mensen die zich op de rand van een te diepe afgrond van
verderf bevonden en daardoor meestalook gered werden.
[5] Ga maar eens aan een echt werelds mens vertellen dat deze of gene geest aan
jou is verschenen en dit of dat tegen je heeft gezegd - denk je soms dat die wereldse
mens jou zal geloven? 0, absoluut niet -hij zal je uitlachen en je een dwaas en een
domme fantast noemen.
[6] Toen op de Sinaï onder alle tekenen van Mijn volle aanwezigheid de wetten aan
Mozes werden gegeven, danste het volk in het dal om een gouden kalf.Waarom
sloeg het geen acht op Mij? Kijk, dat deed hun wereldse instelling! N u ben Ikzelf
zichtbaar handelend in deze wereld -en waarom gelooft het wereldse volk niet in
Mij? Kijk, dat doet wederom hun wereldse instelling! En die kwade instelling drijft
de priesters zelfs zover, dat ze Mij vervolgen,ja Mij zelfs als een ordinaire
misdadiger willen grijpen en doden, zoals ze al verscheidene keren hebben
geprobeerd!
[7] Is niet aan Zacharias, evenals aan allen die in de tempel waren, zichtbaar en
hoorbaar een engel verschenen, toen Zacharias in de tempel offerde en bad? En
daarvoor werd hij door de wereldzuchtige Farizeeën gewurgd! Zo verging het vele
wijzen en profeten, die de wereldse instelling van de mensen tegemoet traden met
de meest lichtende waarheid.
[8] Wat jij in je vraag als een prijzenswaardige wens hebt uitgedrukt, werd ook
altijd toegelaten, en de eenvoudige en in hun zeden nog zuivere en onbedorven
mensen van de oertijd zijn in alle dingen door zuivere geesten onderricht, omdat ze
voortdurend omgang met hen hadden. De geesten toonden de mensen hoe ze
metalen uit de aarde moesten graven en hoe ze allerlei nuttige werktuigen en
gereedschappen konden maken met behulp van het vuur, waarvan ze ook van de
geesten geleerd hadden hoe ze dat moesten maken. Want van wie anders hadden de
eerste mensen, die wat begripsvermogen betreft volledig aan kinderen gelijk waren,
dat allemaal moeten leren dan .van die van wijsheid vervulde wezens, voor wie
alles duidelijk is vanuit Gods licht in hen?
[9] Laat degene voor wie dat niet duidelijk is zich maar een pasgeboren kind
voorstellen, dat van zijn ouders alleen maar lichamelijke verzorging, maar niet de
minste opvoeding zou krijgen, noch van de ouders noch van iemand anders. Het zal
zo weliswaar opgroeien, maar in het gebruik van zijn ledematen zelfs veel dommer
zijn dan het van nature domste dier.
[10] Stel je nu eens een afgelegen land op deze aarde voor, dat met dergelijke
mensen zonder onderricht en opvoeding bevolkt is! In duizend jaar zullen ze uit
zichzelf vrijwel geen verstand krijgen en niet eens een andere taal hebben dan de
dieren in de bossen en de wildernis, zoals er in deze tijd dergelijke mensen op aarde
inderdaad bestaan en nog lange tijd zullen bestaan, als bewijs van het feit dat een
mens zonder opvoeding en onderricht uit zichzelf niets kan weten en ontdekken.
[11] Maar als de mensen nu allerlei kennis en vaardigheden bezitten, die ze nu
natuurlijk van elkaar leren, dan moet het logischerwijs toch ook waar zijn dat ze
tenminste in de aanvankelijke grondbeginselen onderwezen moeten zijn door
hogere geesten, die van alle dingen kennis bezitten.
[12] Ja, de eerste mensen, die ook 'kinderen Gods' genoemd werden, zijn aanvankelijk in alles vanuit de hemelen onderricht. Maar de mensen werden gewaar
dat ze wijs en verstandig geworden waren, en daardoor werden ze ijdel, ingebeeld
en hoogmoedig en daardoor ook steeds meer op de wereld ingesteld en zelfzuchtig.
Ze hadden het onderricht uit de hemelen niet meer nodig en begonnen zich daar
zelfs voor te schamen, en ze stelden zich vijandig op tegen degene die hen daaraan
herinnerde.
[13] Ze richtten zelf scholen op en stelden daar allerlei leraren en priesters aan, die
langzamerhand steeds meer alleen op hun eigen wereldse voordeel uit waren dan
op dat van het volk, dat hen in zijn verblinding als een soort goden begon te
beschouwen en te vereren en hen nu nog heel dikwijls als zodanig vereert.
[14] Als dat nu gebeurt voor de ogen van iedereen en de wereldse mens in niets
meer gelooft wat puur geestelijk is, is het dan verwonderlijk dat de zuivere geesten
steeds minder vaak bij de werelds ingestelde mensen verschijnen? ° vriend, de
toelating is nog steeds dezelfde als altijd -alleen zijn de mensen niet die van
vroeger, die met de zuivere geesten van de hemelen in voortdurend contact hebben
gestaan!
[15] Als de mensen volgens Mijn leer weer zuiver en geestelijk worden, dan zullen
ze ook weer in nauwere verbinding en contact treden met de geesten of zielen van
mensen die deze wereld verlaten hebben; maar voor werelds ingestelde mensen kan
een dergelijk contact trouwens geen nut hebben, omdat ze er niet in geloven en het
dwaasheid noemen van degene die het waagt hen aan de mogelijkheid ervan te
herinneren.
[16] Jijzelf hebt al verschillende keren dergelijke visioenen en verschijningen
gehad; maar zijn ze je tot nut geweest? Je zegt bij jezelf: 'Heel weinig; want ik
geloofde zelf niet dat ze werkelijk en waar waren, en beschouwde ze net als de
andere wereldse mensen als het resultaat van een levendige verbeelding en een
product van mijn fantasie.'
[17] Maar als jij, die toch een tamelijk zuiver mens bent, zelf over dergelijke
gebeurtenissen al zo oordeelt, hoe moeten de totaal verkeerde en door en door
werelds ingestelde mensen dan wel niet oordelen?
[18] Het is dus volslagen onzinnig als zulke mensen zeggen: 'Ja, als bijvoorbeeld
mijn gestorven vader als zichtbare geest terug zou komen en tegen mij zou zeggen:
'Kijk, zo en zo is het!', dan zou ik het geloven!' Maar nu komt die geest van zijn
vader, overdag of 's nachts in een heldere droom, en hij onderricht zijn zoon. De
zoon beschouwt zijn visioen dan als een product van zijn fantasie en gelooft daarna
vaak nog minder dan eerst. Wat voor nut had dan die gewenste verschijning van
zijn vader vanuit de wereld aan gene zijde?
[19] Als de mensen nu dus voor het allergrootste deel bij hun verscheiden van deze
wereld een zeer stormachtige en met alle mogelijke twijfels vermengde
zielenavond moeten doorstaan, dan komt dat door niemand anders dan henzelf. Als jij, vriend, dit hebt begrepen, zul je Mij zeker niet meer zo'n vraag stellen!’
[20] Na deze woorden bedankten allen Mij voor deze ware en voor iedereen
gemakkelijk te begrijpen uitleg hierover.
139 Uitleg van de Heer over de planeet Mars
[1] Daarop keken wij nog een poos naar de omgeving, en onze bootsman, die
buitengewoon scherpe ogen had, ontwaarde op enige afstand een schip dat in onze
richting voer en vroeg Mij: 'O Heer en Meester, wie mag dat schip zo laat op de
avond nog naar deze plaats brengen?'
[2] Ik zei: 'Het brengt een van Mijn leerlingen. Maar praat niet veel met hem als hij
bij ons is; want hij is ook zo iemand die liever een pond gele aarde heeft, wat men
goud noemt, dan de hele hemel met de schatten van de geest en van het eeuwige
leven!'
[3] De leerlingen begrepen Mij, evenals onze Kisjonah en Philopold; maar de
waard en de twaalf vissers begrepen niet helemaal wat Ik daarmee had willen
zeggen. Maar niemand vroeg Mij verder iets, omdat nu ook een dienaar ons kwam
vertellen dat het avondmaal klaar stond.
[4] Wij stonden direct op van onze zitplaatsen, die op het terras waren geplaatst, en
begaven ons naar het huis, waar in een zeer ruime zaal de tafels met brood, wijn en
uitstekend bereide vissen op ons wachtten. We gingen dan ook direct aan tafel en
namen het maal tot ons.
[5] Toen wij ons met spijs en drank hadden versterkt en met elkaar over allerlei
nuttige dingen spraken, waar ook Maria heel actief aan deelnam, kwam onze Judas
Iskariot bij ons in de zaal en begon zich tegenover Mij te verontschuldigen dat hij
ons niet eerder had kunnen volgen.
[6] Ik zei: 'Wat kunnen Mij jouw wereldse zaken schelen! Weet je dan nog altijd
niet waarom Ik in deze wereld ben gekomen? Wie het met de wereld houdt en haar
liefheeft, krijgt vroeg of laat, maar altijd zeker, het loon dat de wereld voor haar
vrienden steeds gereed houdt, en dat loon heet - dood!
[7] Mijn rijk is echter niet van deze wereld, en wie het met Mij houdt zal niet de
dood, maar het eeuwige leven in Mijn rijk als loon ontvangen. Mijn andere
leerlingen hebben, op een paar na, toch ook vrouwen kinderen thuis -en toch zijn ze
bij Mij gebleven ter wille van het rijk Gods! Waarom ben jij dan naar je familie
gegaan, alsof jouw zorg voor hen meer is dan die van Mij? Schrijf dat in je
wereldse hart!'
[8] Deze woorden van Mij stonden de werelds ingestelde leerling weliswaar niet zo
erg aan, maar toch beheerste hij zich en dankte Mij voor de terechtwijzing; en Ik
zei tegen de waard dat hij hem aan een andere tafel iets te eten en te drinken moest
geven. De waard deed dat direct, en de leerling ging zitten en nam brood en wijn
tot zich; vissen kreeg hij echter niet meer, omdat die niet meer voorradig waren en
deze leerling zich in Kis volgegeten had met vissen.
[9] Daarna zaten we heel welgemoed aan onze tafel, en Ikzelf onderwees de twaalf
vissers in Mijn leer over het rijk Gods in de mens en maakte hun dat uit de Schrift
allemaal duidelijk en begrijpelijk.
[10] Toen Ik Mij zo ongeveer twee uur lang met de twaalfvissers had beziggehouden en Mijn onderricht voor deze dag en avond afsloot, kwam er bijna buiten
adem een dienaar van het huis naar ons toe in de zaal en zei: 'Beste heren, ik was op
het terras bezig en keek in de richting van het oosten. Daar ontdekte ik een
buitengewoon grote ster, die heel dicht bij de horizon staat. Het licht ervan is rood
als bloed, maar tevens zo sterk dat je er niet lang naar kunt kijken. Ik heb nog nooit
zo'n ster gezien.Wat zal die ster te betekenen hebben? De Heer Heiland uit
Nazareth, wiens wijsheid naar men zegt die van Salomo overtreft, zal zeker het
beste kunnen weten wat de ster betekent.'
[11] Ik zei: 'Mijn beste vriend, jij bent nog niet zo lang als bediende in dit huis,
aangezien je de Heer Heiland uit Nazareth nog niet beter hebt leren kennen; maar
omdat je hiervoor langere tijd bediende bent geweest bij een Farizeeër in
Kapernaüm, is het ook begrijpelijk dat je jouw Heer Heiland uit Nazareth nog niet
beter kent. Maar waar is die ster van jou, die je zo'n grote angst bezorgd heeft?'
[12] Nu zei de dienaar enigszins verlegen: 'Ja, dan zouden de heren even naar
buiten moeten komen; want vanuit deze zaal kun je hem niet zien, omdat de ramen
zich niet aan de oostkant, maar precies aan de andere kant bevinden.'
[13] Ik zei: 'Dan gaan we nog even naar buiten om te zien wat voor ster jou zo'n
angst bezorgd heeft!'
[14] Daarop liepen we naar buiten en zagen daar direct de rode, grote ster in het
oosten, die nu reeds hoger boven de horizon stond, waardoor de rode kleur sterk
veranderd was, hoewel het licht uitzonderlijk sterk was.
[15] Nu vroeg Ik alle aanwezigen, die de ster ook met een enigszins schuwe blik
bekeken: 'Welnu, wat denken jullie van deze ster? Kennen jullie hem, of kennen
jullie hem niet? Voor jou, Mijn leerling Andreas, zou deze ster toch niet onbekend
moeten zijn, omdat jij immers een sterrenkundige bent.'
[16] Andreas zei: 'Werkelijk, Heer en Meester, het sterrenbeeld waar hij in staat
ken ik wel het is de 'leeuw', zoals dit sterrenbeeld al van oudsher wordt genoemd maar de ster ken ik niet. De kleur lijkt wel op die van de planeet Mars, zoals die
door de heidenen wordt genoemd; maar de grootte komt niet met de genoemde
planeet overeen.
[17] Ik zei: 'En toch is het de planeet die je zojuist hebt genoemd. Dat hij dit jaar
veel groter lijkt dan gewoonlijk komt doordat hij zich nu zo dicht als maar mogelijk
bij de aarde bevindt. De veranderlijke positie van alle planeten ten opzichte van de
zon en ook ten opzichte van elkaar is jullie al vele keren, als dat zo uitkwam,
getoond en uitgelegd, en ook is jullie getoond dat de planeten, al naargelang ze zich
in de een of andere positie bevinden, door hun baan rond de zon elkaar behoorlijk
kunnen naderen en zich ook van elkaar kunnen verwijderen, en nog begrijpen jullie
dergelijke geheel natuurlijke verschijnselen niet en wordt jullie gemoed daarbij
zelfs bang, waardoor het heel gemakkelijk ontvankelijk wordt voor allerlei
bijgeloof van de heidenen.
[18] Zie, deze planeet bevindt zich om de jullie bekend gemaakte redenen nu het
dichtst bij de aarde en ook bij de zon, zoals al opgemerkt werd, en ziet er om die
reden heel wat groter uit dan wanneer hij ver van de aarde staat, zoals ieder
voorwerp dat dichtbij is zich ook groter manifesteert en vertoont dan van een
grotere afstand. - Begrijpen jullie dat nu?'
[19] Andreas zei: 'Heer en Meester, nu is mij en zeker ook alle anderen deze
kwestie weer helemaal duidelijk, en voortaan zullen wij over zulke voorvallen ons
niet meer uit angst het hoofd breken.
[20] Maar omdat deze ster ons nu toch al naar buiten heeft gelokt, zou ik graag heel
in het kort uit Uw mond willen horen hoe de meeste ons bekende volkeren tot het
geloof zijn gekomen dat deze ster oorlog ontketent onder de mensen, met name als
hij zich net als nu vanwege zijn nabijheid aan het menselijke oog groter voordoet,
om welke reden hij ook de naam van de heidense oorlogsgod heeft gekregen en
vele heidenen hem ook voor de oorlogsgod zelf houden en hem daarom ook
vrezen.'
[21] Ik zei: 'Weet je dan nog niet dat al die buitengewoon geslepen priesters van
ieder volk - dat hen in zijn blindheid, die ook een werk van zulke priesters is, als
dienaren en vrienden van de goden beschouwt -alle buitengewone verschijnselen,
en met name die aan het firmament, weten te benutten om de mensen grote vrees en
angst aan te jagen, deels door hun woorden en deels door hun bedrieglijke kunsten,
om hen daardoor tot grote offers en andere boetedoeningen te dwingen? Kijk, ook
dat is een werk van de priesters, en uit hen zijn in de loop der tijd ook de koningen
der aarde voortgekomen!
[22] Deze ster heeft ten gevolge van zijn sterke atmosfeer als planeet een wat
rodere kleuring dan een planeet met een minder sterke atmosfeer, en zijn nu eens
grotere en dan weer kleinere lichtsterkte, maar steeds met een roodachtig licht,
bracht de priesters al heel gauw op het idee om hem tegenover het volk een
oorlogsster te noemen. Als hij groter te zien was, werden het volk komende
oorlogen verkondigd, en dat begon dan te offeren.
[23] En als er onder het volk zo nu en dan iemand was die het volk vertelde dat de
priesters het bij die gelegenheid alleen maar wilden uitbuiten en dat de ster als
zodanig een volkomen onschadelijke planeet was, en het volk geloofde die wijze
man en bracht de priesters weinig of helemaal geen offers, dan verstonden de
priesters heel goed de kunst om vijandschappen tussen de volkeren te stichten en
hen in oorlog te doen ontbranden. Die werden dan met de grootste verbittering en
wreedheid gevoerd. Dan liep het volk massaal naar de priesters in hun tempels en
offerde aan de goden om hen mild te stemmen. Als de priesters bij zulke kwalijke
gelegenheden een grote winst hadden gemaakt, dan probeerden zij de regeerders
weer mild te stemmen en was de oorlog al gauw weer ten einde.
[24] Als je dat nu hebt begrepen, zul je nu ook wel inzien hoe onze planeet aan de
eer is gekomen om als god van de oorlogen gezien te worden. -Maar we zullen
deze ster nu laten voor wat hij is, weer naar huis gaan en ons daar ter ruste
begeven!’
140 De moedige bootsman
[1] Toen wij weer in onze zaal waren, vroeg de waard Mij waar hij voor Mij een
goed rustbed zou klaarmaken.
[2] Ik zei: 'Kijk, vriend, wie een bed wil hebben, geef die er een; maar Ik zal
vannacht op Mijn stoel rusten. Jouw stoelen zijn voor Mij beter geschikt om te
rusten dan een bed.'
[3] Toen Ik nu direct op Mijn stoel Mijn nachtrust nam, wilden Mijn leerlingen ook
geen bedden maar bleven, zoals meestal, naast Mij op hun stoelen zitten. Alleen
Maria en Joël namen in een zijkamer twee bedden.
[4] De twaalf vissers gingen weer naar huis, naar hun nabijgelegen dorpje, met het
voornemen om 's morgens voor Mij en Mijn leerlingen weer -maar nu een grotere
hoeveelheid - vissen mee te brengen; want ze werden door Mijn woorden en
onderricht buitengewoon gesticht en wisten zich van louter dankbaarheid geen
raad. De hele weg tot aan hun dorpje juichten ze luid over Mij en raakten thuis
tegenover hun metgezellen maar niet uitgepraat over de diepe en zuiver goddelijke
waarheden die ze uit Mijn mond hadden gehoord. Hun metgezellen en verwanten
vroegen hun of Ik misschien ook nog enkele tekenen en wonderen had gedaan.
[5] De bootsman zei: 'Hoezo tekenen, hoezo wonderen! Het woord en de leer van
de Heer, die de eeuwige, meest lichtvolle en levende waarheid uit Zijn eeuwige
hemelen is, is op zichzelf al het grootste teken en wonder; want zoals Hij spreekt en
leert heeft vóór Hem nog nooit een mens gesproken en geleerd. Ik zal morgen nog
heel veel van Hem leren kennen wat mij tot nu toe nog volkomen onbekend is;
want wie aan Zijn zijde niet wijs wordt en vervuld raakt van het eeuwige leven van
de ziel, blijft doder dan een metselsteen in eeuwigheid.
[6] Ik zal het mijzelf nu tot de voornaamste taak van mijn leven stellen om Zijn eer,
Zijn goddelijkheid en Zijn waarlijk heiligste naam luid tegenover iedereen te
belijden; want elke vrees voor de domheid en slechtheid van alle wereldse mensen
heeft mij nu geheel en al verlaten. Wie zal zich tegenover mij handhaven met de
leugen, als ik hem de waarheid als een brandende doornstruik in het gezicht slinger,
zoals vroeger de herder David de reus Goliath een steen tegen zijn trotse voorhoofd
slingerde, die hem tegen de grond sloeg?
[7] Wee de huichelachtige Farizeeër, die het in zijn hoofd haalt om mij op andere
gedachten te brengen; ik zal hem zeggen en tonen op de hoeveelste trede naar de
hel hij staat en welk loon hem daar te wachten staat!'
[8] Al zijn metgezellen stonden verbaasd over de moed van de bootsman, maar
zeiden toch dat het verstandiger zou zijn om niet direct in het begin zo'n grote
ophef te maken, om de slechte Farizeeërs niet nog vijandiger te stemmen tegenover
de Heiland en Zijn leerlingen dan toch al het geval was.
[9] Maar de bootsman zei: 'Als men tegenover die grootste vijanden van mensen en
waarheid voortaan nog steeds terughoudendheid zal betrachten, enkel uit vrees voor
hun slechtheid, zal het nooit licht worden onder de mensen op deze aarde! Daarom
moet hun de waarheid met ware moed openlijk in het gezicht geslingerd worden, en
men hoeft deze geslepen lafaards alleen maar, net als een leeuw, flink zijn tanden
en klauwen te laten zien, dan zullen ze al gauw in hun duistere holen gaan
wegkruipen!'
[10] In die zin sprak de bootsman nog een poosje door, tot de slaap hem overmande
en hij zichzelf een korte rust gunde. Maar 's morgens was hij toch gesterkt als
eerste op de been, en zijn eerste gedacht gold Mij; hij loofde en prees Mij van
harte.
[11] Toen hij zag dat zijn metgezellen nog sliepen, wekte hij hen en zei (de
bootsman) : 'Vrienden, laten we snel gaan, opdat wij nog voor zonsopgang met
onze vissen aankomen; want op deze dag gaat het om het verkrijgen van het
eeuwige leven voor onze zielen en ook voor de zielen van nog vele andere
mensen!’
[12] Allen stonden snel op van hun rustplaatsen, gingen naar de visbassins, haalden
er ongeveer honderd van de mooiste en beste vissen uit en droegen die naar Jesaïra.
[13] Deze keer gingen ook de acht vissers mee, die gisteren thuis waren gebleven,
en hielpen mee de vissen naar Jesaïra te brengen in draagvaatjes, die ze op een kar
legden, die ze zelf trokken en duwden.
[14] Toen ze gemakkelijk en snel in Jesaïra aankwamen sliepen de meeste
leerlingen nog; alleen Ik, Petrus, Andreas, Jacobus, Johannes, Kisjonah, Philopold
en de waard en verschillende van zijn bedienden waren al op de been en keken naar
de levendige taferelen van de vroege ochtend.
[15] Toen de vissers Mij zagen, begonnen ze direct te juichen en bedankten Mij al
van enige afstand, dat Ik hen waardig achtte had om Mij ook op deze dag te zien en
te spreken.
[16] Toen ze met hun kar helemaal bij ons waren, vroegen ze Mij nogmaals of Ik
hun kleine offer genadig en welgevallig wilde aannemen.
[17] Ik zei tegen hen: 'Het woord dat Ik gisteren bij dezelfde gelegenheid heb
gesproken geldt ook voor vandaag en voortaan in alle eeuwigheid. Geef de vissen
aan de waard; hij zal wel weten hoe hij ze moet gebruiken.'
[18] Daarop gaven ze de vissen aan de waard, en de bootsman maakte de waard
duidelijk dat hij niet karig moest zijn met de vissen; want hun visbassins waren nog
zo vol met de beste soorten, dat ze er honderd dagen lang niet op uit hoefden te
gaan om nieuwe te vangen.
[19] Toen namen de dienaren van de waard de vissen mee en brachten ze naar de
grote gastenkeuken, waar een tamelijk grote, van cederhout gemaakte bak stond om
de vissen in te bewaren, die Mijn pleegvader Jozef had getimmerd nog voor Ik
geboren was en die de waard erg in ere hield, omdat zijn vader hem had laten
maken in het jaar kort voor hij stierf.
[20] De vader van de waard was een vroom en buitengewoon rechtschapen man en
was daarom ook een intieme vriend van Jozef; deze had vaak goed werk bij de
vader van onze waard, en hij bleef ook een vriend van de zoon, zolang hij leefde.
Daarom was Mijn familie steeds zeer geliefd bij de waard.
[21] Alleen Mijzelf kenden ze vroeger niet zo goed in dit huis en Ik genoot daar
weinig aanzien, omdat Ik steeds erg zwijgzaam was en niet op de voorgrond trad.
[22] Deze paar dingen mogen dienen om wat meer bekend te raken met dit huis in
Jesaïra, waarvan echter, NOTA BENE, zoals van vele andere plaatsjes aan het
Meer van Galilea, al meer dan duizend jaar geen spoor meer te vinden is; want de
vele oorlogen en volksverhuizingen, die deze landen dikwijls hebben geteisterd,
hebben alles vernietigd en verwoest. -En nu weer terug naar onszelf!
141 Het wezen van de wereld aan gene zijde
[1] Toen de vissen op hun plek gebracht waren, begaf Ik Mij met de eerdergenoemde vrienden en met de twintig vissers weer naar het ons reeds bekende
terras, waar wij het opgaan van de zon afwachtten. De ochtend was volkomen
zuiver en helder, omdat een vanuit het zuiden waaiende wind de nevel van het meer
en ook van de omringende bergen wegvaagde, en daarom was er naar alle kanten
een prachtig uitzicht, dat met name onze vissers niet genoeg konden roemen.
[2] Onze bootsman raakte helemaal verrukt van de prachtige aanblik van de
omgeving, en hij zei: '0 Heer en Meester, wat zijn al Uw werken toch prachtig en
wonderbaarlijk! Wie er met een zuiver gemoed acht op slaat beleeft er veel plezier
en vreugde aan, en wel des te meer als hij in zichzelf voelt dat ze nooit verloren
zullen gaan voor zijn ziel, die een eeuwig leven voor zich heeft. Wat vindt U, o
beste Heer en Meester, van deze mening van mij, die misschien nog erg onrijp is?'
[3] Ik zei: 'Jouw mening is heel goed en ook waar; want een volmaakte, in Mijn
geest van liefde en waarheid wedergeboren ziel zal door het afvallen van haar
lichaam niet alleen niets verliezen -behalve haar last en zwaarte, die haar aan deze
materiële wereld ketent -maar er alleen nog maar onuitsprekelijk veel bij winnen.
Want waarlijk Ik zeg je: geen lichamelijk oog heeft ooit gezien, geen oor gehoord
en geen menselijk zintuig ooit gevoeld wat diegenen die Mij liefhebben en volgens
Mijn leer leven en handelen, in de grote wereld aan gene zijde allemaal aan
zaligheden te wachten staat! Meer hoef Ik je niet te zeggen.
[4] Nu zei de bootsman weer: ' O beste Heer en Meester! Waar bevindt zich die
grote, meer dan prachtige wereld aan gene zijde eigenlijk, waar een volmaakte ziel
na de dood van haar lichaam wordt opgenomen? Is die boven alle sterren, of
temidden van de sterren, of in het vrije luchtruim waar de wolken drijven?'
[5] Ik zei: 'Mijn vriend, je stelt nu nog vragen op een zeer aardse, menselijke
manier, wat echter bij jou ook nog niet anders kan zijn! Kijk, de grote, zalige
wereld aan gene zijde is het ware Godsrijk, dat vooral inwendig in de mens is, en
wel in het diepste innerlijk van zijn ziel. Van daaruit is het dan verder ook boven de
sterren overal in de eindeloze ruimte, naar alle richtingen, dus ook in en onder de
sterren, in het vrije luchtruim, op en in deze aarde, en dus ook overal waar je je
maar kunt denken. Want alles wat je ziet en voelt op deze wereld is ook op
overeenkomstige wijze aanwezig in de geestenwereld, zonder welke niets
materieels zou bestaan en zou kunnen bestaan.
[6] Want kijk, deze aarde, de maan, de zon en al die talloze sterren, die ook louter
grote hemellichamen zijn en waar net als op deze aarde allerlei wezens en
schepselen leven, zijn in feite immers ook alleen maar puur geestelijk, omdat ze
enkel door Gods wil gefixeerde uitdrukking zijn van Zijn gedachten, ideeën en
aanschouwingen in Hemzelf. Als God zo'n idee buiten het bereik van Zijn wil zou
stoten en het niet meer in Zijn aanschouwing vast zou willen houden, dan zou het
er ook niet meer zijn -wat God wel zou kunnen doen, als Hij dat in Zijn eeuwige
orde wilde; maar God wil dat alles net als Hijzelf eeuwig voortbestaat, zij het ook
onder vele veranderingen die door God zo bepaald zijn, opdat alles uit de eerste,
door Gods wil vastgehouden toestand, waarin alle materie zich bevindt, overgaat in
een vrije en als het ware op zichzelf staande toestand, die geestelijk en godgelijk is.
[7] Als je voleindigd zult zijn in de geest Gods in jouw ziel, zul je alles op kleinere
schaal in jezelf kunnen aanschouwen en gebruiken, wat God sinds eeuwigheid in de
meest eindeloze mate in Zich heeft. En dan zul je ook deze aarde, zoals ze nu is en
zoals ze in alle eerdere bestaansperioden was en zoals ze in de toekomstige
perioden tot aan haar materiële einde zal zijn en daarna eeuwig verder in haar
onveranderlijke geestelijke en zuiverste toestand zal voortbestaan, en ook de maan,
de zon en al die eindeloos vele andere hemellichamen van de kleinste tot de
grootste onbeschrijflijk veel helderder zien en begrijpen, dan nu met je zwakke en
onvolmaakte zintuigen. Die zintuigen zijn de mens daarom in een zwakke en
onvolmaakte vorm gegeven om hem voortdurend te dwingen tot een innerlijk
denken en zoeken, omdat voor de ziel, die verwant is aan het oerlicht van God,
niets hinderlijker en onverdraaglijker is dan de ondoorzichtigheid en
onduidelijkheid in alles wat ze alleen maar door de zwakke en onvolmaakte
zintuigen van het lichaam waarneemt en waarvan ze ternauwernood de buitenste
laag kan onderscheiden.
[8] De ziel verlangt dus voortdurend naar de volle waarheid en denkt en vraagt en
zoekt dan ook onophoudelijk; en die werkzaamheid van de ziel heeft een
voortdurend toenemen van het ontwaken en sterker worden van de innerlijke
geestelijke vermogens tot gevolg, zowel met betrekking tot het zien, horen en
waarnemen alsook het voelen en beleven.
[9] Als een ziel direct met een volledig ontwaakt innerlijk bewustzijn op deze
wereld zou komen, zou ze onmiddellijk tot de grootst mogelijke traagheid en
passiviteit vervallen, wat hetzelfde zou betekenen als wanneer ze geen leven zou
bezitten.
[10] De zaligheid van het leven bestaat immers voornamelijk uit het handelen, en
het is dus nuttiger voor de zielom zich te oefenen in allerlei werkzaamheid dan zich
voortdurend in een toestand te bevinden waarin ze in alle helderheid alle kanten
van het leven innerlijk waar kan nemen.
[11] Als je dat allemaal goed overdenkt, zul je daardoor al een grote helderheid in
jezelf bereiken en veel begrijpen van wat tot nu onbegrijpelijk voor je was’.
142 De werkzaamheid van de ziel
[1] Daarop zei een andere visser: 'O Heer en Meester, U zei dat het voor geen
enkele ziel nuttig is als ze direct bij haar komst op deze wereld volledige innerlijke
helderheid zou bezitten, omdat ze - wat wij nu goed begrijpen tot algehele
traagheid en passiviteit zou vervallen; want als iemand iets kostbaars heeft
verloren, zal hij het beslist net zo lang zoeken tot hij het wellicht weer vindt - en zo
zoekt de ziel het door haar troebele uiterlijke zintuigen verloren gegane heldere
innerlijke licht. Maar als ze die grootste levensschat weer gevonden heeft, hoe zal
het dan met haar verdere activiteit gesteld zijn? Want als een mens datgene wat hij
kwijt was gelukkig weer gevonden heeft, houdt zijn zoeken en derhalve zijn
activiteit immers weer op! Als een ziel door haar actieve zoeken volkomen heeft
gevonden wat ze zocht, vervalt ze hoogstwaarschijnlijk weer tot volledige traagheid
en passiviteit; maar in dat geval zou ze als volledig passiefwezen weer opnieuw als
het ware dood zijn, en dat zou haar zaligheid op geen enkele manier ten goede
komen. In dit opzicht, o Heer en Meester, is het mij nog niet helemaal duidelijk.'
[2] Ik zei: 'Vriend, omdat de ware levenszaligheid immers niet bestaat uit helder
schouwen en begrijpen, maar alleen uit de werkzaamheid van de liefde, die steeds
moet toenemen, moet iedere ziel die eerst tot haar enige levenselement maken,
omdat ze anders nooit de innerlijke helderheid van het leven kan bereiken; want de
werkzaamheid van de liefde is een innerlijk levensvuur, dat door zijn steeds
toenemende activering tot een helder lichtgevende vlam moet worden.
[3] Als dit levenselement in de ziel echter volledig ontwaakt is, zodanig dat de ziel
op die manier zelf dit levenselement wordt -wat wil zeggen dat de hele mens in de
geest opnieuw en derhalve wedergeboren is -dan blijft de ziel ondanks haar
innerlijke helderheid, die een gevolg is van de tot het hoogst mogelijke niveau
gestegen werkzaamheid van de liefde, ook steeds in de hoogst mogelijke graad
werkzaam, en haar zaligheid en helderheid nemen toe al naargelang de graad van
haar liefdesactiviteit -en niet naargelang de graad van haar helderheid, die ze
zonder liefdesactiviteit trouwens nooit ofte nimmer kan bereiken; want God heeft al
sinds eeuwigheid bepaald dat geen enkele geest en geen enkele mensenziel zonder
de overeenkomstige werkzaamheid ooit het licht kan bereiken.
[4] Hoe maken de mensen op deze materiële wereld licht? Kijk, ze wrijven hout
tegen hout of steen tegen steen, net zolang tot er vuurvonken vanaf komen! De
vuurvonken vallen op licht ontvlambaar materiaal, dat lange tijd blijft gloeien. Als
die gloed eenmaal in voldoende mate aanwezig is en er brandbare voorwerpen mee
in aanraking komen - zoals hout, stro of een bepaalde snelontvlambare hars,
gemengd met zwavel en nafta -dan zal er al gauw een heldere vlam oplaaien en zal
het licht worden in haarzelf en naar alle kanten om haar heen.
[5] Zou er zonder die voorafgaande activiteit ooit enige gloed en daaruit een
lichtende vlam zijn ontstaan, die door haar zichtbare levendige beweging zelf de
hoogste graad van activiteit aan de dag legt? .
[6] Kijk, zo blijkt reeds in de dode materiële wereld dat er om vuur en licht te
maken een zekere activiteit aan vooraf moet gaan! Aan het licht van het leven van
de ziel moet dus des te meer een zekere activiteit voorafgaan; hierdoor wordt de
liefde gewekt, die het levenselement is, en uit de toegenomen werkzaamheid
hiervan ontstaat dan pas het licht van de ziel, en dat is de wijsheid, die zichzelf en
alle dingen vanuit zichzelf ziet, beoordeelt en ordent.
[7] Kijk, vriend, zo zit het met de dingen van het leven van de ziel en haar innerlijk
helder onderscheidingsvermogen, en je hoeft dus niet bang te zijn dat een zalige
ziel als gevolg van haar godgelijke wijsheid ooit traag en passief wordt, omdat de
wijsheid van een ziel hier, en nog meer aan gene zijde, steeds het gevolg van haar
werkzaamheid is; als die ooit zou ophouden of zou kunnen ophouden, zouden bij
de zielook haar wijsheid en haar innerlijke levenshelderheid ophouden. - Heb je dat
nu begrepen?'
143 De werkzaamheid van de geesten
[1] De visser zei: 'Ja, Heer en Meester, nu is het mij helemaal duidelijk; maar nu
zou ik bovendien nog willen weten waar de activiteit van een volmaakte ziel in de
grote wereld aan gene zijde dan wel voornamelijk uit bestaat. Op deze harde aarde
zijn er voor de mensen natuurlijk vele duizenden soorten dingen te doen, als hij wil
leven - maar wat is er dan in de grote geestelijke wereld aan gene zijde te doen?
Wordt daar ook geploegd, gezaaid en geoogst ter wille van het levensonderhoud?'
[2] Ik zei: 'Jawel, vriend, ploegen, zaaien en oogsten - maar natuurlijk op een
andere manier en in een andere zin dan op deze materiële wereld gebeurt.
[3] Kijk, zonder de grote activiteit van de geesten, en met name de volmaakte
geesten, zou er op geen enkele aarde iets ontstaan! Er zou niet alleen niets groeien
en geen levend wezen op de aardbodem rondwandelen, maar er zou ook nooit een
zon of een aarde zijn ontstaan en al helemaal niet voortbestaan.
[4] De mensen ploegen weliswaar de aarde en strooien het zaad in haar voren; maar
het is aan de geesten om het ontkiemen, het groeien en het rijpen van de vrucht te
bewerkstelligen. Daaruit zul je nu wel begrijpen dat er met name voor de
volmaakte geesten ook voor de voor jullie zichtbare wereld, zowel hier op deze
aarde als op alle andere hemellichamen, veel valt te werken en te doen, maar nog
meer ten behoeve van de juiste ontwikkeling van de ziel en de vervolmaking van de
mensen -reeds in het leven op deze aarde, en nog veel meer daarna aan gene zijde.
Want er komen immers steeds heel wat meer vaak hoogst onvolmaakte zielen naar
de grote wereld aan gene zijde dan volmaakte, en met name van deze aarde. De
onvolmaakte, slechte zielen zouden deze hele aarde met behulp van de ongegiste
natuurgeesten weldra dermate bederven dat er geen gras, geen struik, geen boom
meer zou kunnen groeien en geen dier en geen mens meer zou kunnen bestaan.
[5] Alleen door de liefde, wijsheid en macht van de volmaakte geesten worden de
slechte, onvolmaakte zielen aan gene zijde daarin tegengehouden, geleidelijk aan
verder ontwikkeld en zo mogelijk ook stap voor stap dichter bij het rijk Gods
gebracht.
[6] Hoe de volmaakte geesten dat allemaal tot stand brengen, is echter niet in
woorden weer te geven; maar wanneer jullie zelf in de geest opnieuw en
wedergeboren zullen zijn, zal jullie wel duidelijk en begrijpelijk worden hoe de
geesten werken en dingen tot stand brengen. - Heb je dat ook begrepen?'
[7] N u zei dezelfde visser weer: 'Ja, beste Heer en Meester, en ik dank U voor Uw
meer dan grote geduld met ons zwakke en nog zeer onnozele mensen! O, het zal
zeker nog een hele tijd duren voordat wij, die temidden van louter wonderen leven,
die wonderen zullen begrijpen! Wij zien en drinken water en weten niet in het
minst wat het is. ook zien wij het vuur en het licht daarvan en voelen de gloed en de
warmte ervan, maar weten niet in het minst wat het is en wat de eigenlijke oorzaak
is van het ontstaan ervan. Maar hoe het ook zij, wij zijn nu al buitengewoon blij en
opgewekt, omdat wij door Uw overgrote genade en liefde nu de onfeilbare weg
naar de volle en levende waarheid hebben ontvangen. O, beste Heer en Meester,
help ons ook steeds met Uw genade, zodat wij nooit moe, zwak en traag worden bij
het bewandelen van deze weg tot aan het lichtende doel!'
[8] Ik zei: 'Wie gelooft en de juiste wil heeft, zal ook datgene bereiken waar hij
ernstig naar streeft; en ook jullie zullen het doel snel en gemakkelijk bereiken,
aangezien jullie nu aan Mijn zijde al meer dan de halve weg naarstig hebben
afgelegd!’
[9] Toen Ik de vissers volkomen tevredengesteld had met Mijn onderricht,
bedankten ze Mij nogmaals, trokken zich terug en spraken onder elkaar over wat ze
hadden gehoord en prentten het stevig in hun geheugen.
144 De betekenis van de toekomstvoorspellingen van de Heer
[1] Ik sprak echter met onze waard, Philopold en Kisjonah over veel dingen, en ook
over de toekomst van het hele Joodse land.
[2] Toen de leerlingen Mij over de sombere toekomst van het land hoorden praten,
zeiden ze onder elkaar: 'Soms weet je toch niet wat je van Hem moet denken! We
willen niets zeggen van Zijn gelijkenissen, waaraan steeds een diepere geestelijke
betekenis ten grondslag ligt en die Hij altijd heeft uitgelegd als wij ze niet
begrepen; maar als Hij bij Zijn leer, die toch reeds in het verloop van slechts tien
jaar gemeengoed moet worden onder de mensen en die de mensen kan en zal
omvormen tot lammeren, telkens over een toekomst spreekt die nog ellendiger is
dan deze huidige tijd, dan weet je vaak toch echt niet wat je je daarbij moet
voorstellen.
[3] Bovendien heeft Hij al herhaaldelijk gezegd dat zonder Gods wil niemand ook
maar een haar gekrenkt kan worden en er geen mus van het dak kan vallen.Als er
zonder Zijn wil niets kan gebeuren, kan er toch ook geen erge toekomst zijn zonder
Zijn wil; en des te minder als -zoals reeds gezegd -de mensen tot lammeren
omgevormd moeten worden door Zijn leer, die een levend Godswoord is en die
over niets zo vaak en indringend spreekt als over de liefde voor God en de naaste,
en ook over deemoed, verzoening, zelfverloochening en barmhartigheid.
[4] Als de mensen dat door Zijn leer inderdaad moeten worden zoals dat ook,
voorzover wij weten, in korte tijd verscheidene duizenden mensen zijn geworden,
hoe kan Hij dan aan één stuk door voorspellingen doen over een toekomst die nog
veel ellendiger is dan welke tijd ook in het verleden en ook deze toch al uitermate
ellendige huidige tijd nu? Begrijpe, wie het begrijpen kan; Wij begrijpen het
absoluut niet!
[5] Hij zal het om een of andere alleen aan Hem bekende, geheime reden Zelf wel
zo willen hebben, anders is het voor ons volkomen onbegrijpelijk hoe Hij zulke
voorspellingen kan doen over een allerellendigste toekomst die het gevolg is van
Zijn leer, die nu in de tijd dat zij ontstaat ver in Azië, zelfs onder de Moren ver in
Egypte en ook al in Europa onder de Romeinen en Grieken verbreid is onder vele
duizenden mensen, die werkelijk in Hem geloven en de lichtende waarheid ervan
ook steeds met tekenen kunnen bevestigen.
[6] Ja, als de door Hem voorspelde meer dan vreselijke toestanden in de toekomst
het gevolg van deze zuiver goddelijke leer moeten zijn en het rijk Gods zo'n
betreurenswaardige vorm onder de mensen zal aannemen, dan zou het toch veel
beter zijn om de mensen zo'n leer helemaal niet te verkondigen, opdat ze niet nog
ergere duivels worden dan ze nu voor het overgrote deel toch al zijn!'
[7] Ik had die opmerkingen van Mijn leerlingen wel gehoord en zei tegen hen: 'Hoe
kunnen jullie nog aanstoot nemen aan Mijn voorspellingen over de toekomst? Ik
heb die jullie toch al verschillende keren bekend gemaakt en jullie ook geheel naar
waarheid getoond wat als gevolg van de vrije wil van de mensen de oorzaak van de
buitengewoon slechte toekomst zal zijn - en jullie hebben dat goed begrepen en
ingezien, en hebben er geen aanstoot aan genomen.Waarom zijn jullie daarom nu
geërgerd geraakt, en hoe kunnen jullie zeggen dat de toekomst, wanneer Mijn
evangelie bekend raakt, alleen maar zo slecht kan worden als Ik dat om een alleen
aan Mij bekende reden zo zal willen hebben?
[8] O, o, wat zijn jullie allemaal nog kortzichtig! Zonder Mijn wil kan er inderdaad
geen haar op het hoofd van een mens gekrenkt worden, geen mus van het dak
vallen en geen mens de grootte en gestalte van zijn lichaam veranderen of de dag
langer of korter maken -want al die dingen staan direct onder de macht van Mijn
wil, die ook een en dezelfde is in alle talloze engelen van Mijn eeuwige en
oneindige hemelen. Maar hier op deze aarde, waar ieder mens eerst de
vrijheidsproef van zijn wil moet doormaken, is het met de almacht van Mijn wil in
de morele en psychische levenssfeer van de mens heel anders gesteld -zoals Ik
jullie al heel vaak heb getoond!
[9] Heb Ik soms niet gezegd: in een wereld, waar een mens niet tot een van de
ergste duivels kan worden, kan hij ook niet echt een kind van God worden?! Want
Ik openbaar nu Zelf Mijn wil direct aan jullie mensen, met de bedoeling dat jullie je
die eigen maken en daardoor in alles geheel zoals Ik kunnen worden.
[10] Maar als dat nu zo is en onmogelijk anders kan zijn, - wat jullie nu toch wel tot
in de grond van de zaak duidelijk zouden moeten inzien - hoe kun nen jullie er dan
aanstoot aan nemen als Ik ook aan deze vrienden van ons meedeel hoe het er in de
toekomst uit zal zien ten gevolge van de verstoktheid en blindheid van de mensen,
die zich net als de vele Farizeeën niet naar het licht des levens willen keren, maar
het overal met alle woede van de hel vervolgen?!
[11] Wij hebben de leer van het rijk Gods nu werkelijk wijd en zijd van zonsopgang tot zonsondergang en van de middag tot de middernacht onder vele mensen
verbreid, en velen koesteren zich reeds in het licht uit de hemelen maar toch is deze
eerste uitbreiding nog zeer gering en is het eigendom van slechts kleine families en
gemeenten; daarom baart ze ook nog niet al teveel opzien bij al die vele werelds
machtige en boven alles heerszuchtige vijanden van het licht, en tot nu toe hebben
zij er nog niet zo heel veel tegen ondernomen.
[12] Maar laat dit licht maar eens algemener worden, zodat de priesters kunnen
merken dat hun tempels op bepaalde feestdagen en grote offerdagen niet meer vol
mensen raken, maar steeds leger en leger worden; dan zullen jullie wel zien met
wat voor nameloze woede zij tegen Mijn leer en de belijders ervan zullen opstaan!
[13] Mijn leer is op zichzelf weliswaar de ware vrede van een ziel die ernaar leeft
en handelt - ja, ze is de zalige vrede van de hemel in de gehele mens; maar voor de
duivels van de hel, die in mensengedaante op deze aarde met leugen en bedrog
onder de mensen tekeer gaan, is ze een tweesnijdend en vlammend zwaard, een
oorlog en een grote verwoesting. Daarom zal het rijk Gods op aarde veel geweld
aangedaan worden, zoals dat gedeeltelijk nu ook al gebeurt, en degenen die het
willen hebben zullen het ook met geweld naar zich toe moeten trekken!
[14] Kijk, die door Mij voorziene strijd ten gevolge van het feit dat Ik de vrije wil
van de mensen niet aantast, die de arm van hun liefde en derhalve van hun leven is,
is onvermijdelijk, omdat Wij de mensen die zich nu in het foute en kwade bevinden
en wier aantal buitengewoon groot is, niet ter wille van de leer uit de hemelen eerst
door een zondvloed van de aardbodem willen laten verdwijnen, aangezien deze leer
juist wordt gegeven ter wille van de zieken, doven en blinden en degenen die met
allerlei kwalen behept zijn, en niet ter wille van de gezonden. Dan valt het ook
gemakkelijk te begrijpen dat zich mettertijd grote gevechten en oorlogen over de
aardbodem zullen uitbreiden en vooral en eerst over het oude rijk van deloden,
vanwaar de leer uitgaat, en wel met zulke grote verwoestingen dat men niet meer
zal kunnen herkennen waar de ene of de andere stad heeft gelegen, waar de
wijngaarden, de vruchtbare akkers en rijke fruitboomgaarden, weiden en velden
geweest zijn. Het zal in een woestijn veranderd worden en nooit meer tot het
Beloofde Land worden, waar eens honing en melk vloeide.
[15] Dat Ik het jullie van tevoren zeg, heeft als reden dat jullie je tijdig genoeg
kunnen voorbereiden en je ertegen kunnen wapenen. Want als je weet wanneer de
dief komt en wat hij van plan is, is het gemakkelijk om je tegen hem teweer te
stellen; maar als je niet weet dat hij komt, en wanneer en hoe, over dag of 's nachts
als iedereen in diepe slaap verzonken is, dan is het voor de dief gemakkelijk om het
huis binnen te dringen en zijn slag te slaan. Wandel daarom steeds in het licht van
de innerlijke dag en blijf wakker in Mijn aan jullie geopenbaarde waarheid; dan
zullen jullie de strijd met de vijand wel kunnen doorstaan!
[16] Zijn jullie nu nog vol ergernis, nu Ik jullie dit zonneklaar heb getoond?'
145 De deemoed van de arbeiders in de wijngaard van de Heer
[1] Nu zei Petrus: 'O Heer en Meester, wij waren zojuist immers ook niet geërgerd,
en wij zullen des te minder geërgerd zijn omdat wij nu inzien dat wij nooit tegen
kunnen houden wat U met al Uw almacht niet wilt en wenst tegen te houden. Wat
er met Uw voortdurende hulp echter nog gedaan kan worden, zal ook gebeuren;
want wij willen voor de waarheid altijd met ons leven instaan tegen de vijanden
van de waarheid, en voordat ik val, zullen er als het erop aan komt duizend
vijanden van de waarheid en het leven vallen want wij willen niet alleen leraren in
Uw naam zijn, maar ook helden, en met het woord en het zwaard tegen de
tegenstanders en vijanden van de waarheid strijden. Met Uw naam in ons hart en
ons schild overwinnen wij de hele wereld! Als U ons maar nooit verlaat met Uw
genade!'
[2] Ik zei: 'Als jullie in Mij blijven, zal Ik ook in jullie blijven. Zonder Mij zullen
jullie echter tot niets in staat zijn.
[3] Maar als jullie met Mij en in Mijn naam alles gedaan hebben, zeg dan in jezelf
'Zie, o Heer, hoe wij bij het werken in Uw wijngaard toch steeds als luie en
nutteloze knechten voor U staan!' Want waarlijk: wie zichzelf verhoogt, zal
vernederd worden; maar wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden!
[4] Daarbij zullen jullie echter toch tegen niemand 'heer' zeggen; want slechts één
is jullie Heer en Meester, en dat ben Ik! ook zullen jullie tegen niemand 'vader'
zeggen; want slechts één is jullie Vader -namelijk die in de hemel woont! Zo
moeten jullie ook niemand goed en heilig noemen; want alleen God is goed en
heilig!
[5] Wees allemaal broeders en zusters onder elkaar. Wie onder jullie de eerste en de
belangrijkste wil zijn, dient de knecht en dienaar van allen te zijn! Want in Mijn
rijk is de meest deemoedige, geringste en schijnbaar minste juist de belangrijkste en
grootste in alle wijsheid en macht.
[6] Nu weten jullie wat jullie moeten doen en steeds in acht moeten nemen om Mij
en Mijn kracht en macht in jezelf te bewaren en ermee te werken; doe het altijd zo,
dan zullen jullie ook in Mij blijven en Ik in jullie!'
[7] Nu kwam onze bootsman nog naar Mij toe en zei: 'O beste Heer en Meester, u
zei dat men tegen geen enkel mens 'vader' moet zeggen, omdat alleen God de
Vader van alle mensen is! Ik zie wel in dat u volkomen gelijk hebt; alleen weet ik
nu niet hoe ik datgene wat er in de wet van Mozes staat moet opvatten en hoe men
het moet uitleggen als Mozes zegt: 'Eer je vader en moeder, opdat je lang leeft en
het je goed gaat op aarde!' Hier noemt Mozes, de grote en machtige profeet van
Jehova, degene die kinderen verwekt toch vader, en ook staat er geschreven: 'onze
vader Abraham, Isaak en Jacob!' Als wij als kinderen onze verwekker nu vader
noemen, begaan wij dan volgens wat U hier hebt gezegd een zonde tegenover U, o
Heer?'
[8] Ik zei: 'Het woord zelf is niet belangrijk, maar alleen de innerlijke betekenis
ervan! Daarom kunnen kinderen hun verwekker gerust 'vader' en degene die hen
gebaard heeft 'moeder' noemen; want kinderen kunnen immers de geest van het
woord niet vatten. Maar jullie vatten nu de innerlijke geest van het woord wel en
weten dat de eeuwig allerhoogste, zuiverste liefde in Mijn hart voor jullie mensen,
die Ik opvoed tot Mijn kinderen en voor eeuwig verhef, de enige ware Vader is.
Dus, vriend, begrijp goed, jullie moeten alleen in deze geestelijke zin van het
woord tegen niemand 'vader' zeggen!
[9] Onthoud bovendien nog, dat ieder puur uiterlijk woord evenals een letter op
zichzelf dood is en niemand tot leven wekt; alleen de innerlijke geest in het woord of het nu uitgesproken wordt of in letters geschreven -is het, die iedereen levend
maakt die volgens de innerlijke, levende betekenis ervan denkt, handelt en leeft.
Wie echter alleen volgens de uiterlijke betekenis van het woord gelooft, handelt en
leeft zoals de Farizeeën, blijft dood zoals ook de letter van het woord op zichzelf
dood is. - Dat zeg Ik dus om jullie gerust te stellen!’
[10] De vissers en alle anderen bedankten Mij voor deze toegevoegde uitleg en ze
dachten heel goed na over alles wat Ik hun hier 's morgens nog voor zonsopgang
had meegedeeld en uitgelegd.
[11] Aangezien de zon zich nu in een sterke rode gloed boven de horizon begon te
verheffen, omgeven door roze lichte wolkjes -wat prachtig was om te zien -zei de
waard: 'Zo'n ochtend is weliswaar mooi en prachtig om te aanschouwen; alleen is
het jammer dat op zulke rooskleurige ochtenden bijna nooit een even rooskleurige
avond volgt! Reeds van oudsher wordt er gezegd: "s Morgens rozen, 's avonds
slijk!' Heer en Meester, zullen de rozen van deze ochtend ons vanavond ook slijk
bezorgen?'
[12] Ik zei: 'Laat jij nu maar de oude astrologenspreuken, zolang Ik in jullie midden
ben, achterwege, hoewel ze af en toe inderdaad wel hier en daar bevestigd worden;
want Degene die Heer van de ochtend is, is ook Heer van de avond! Als je dat
begrepen hebt, hoef je niet bang te zijn voor het slijk van de avond.'
[13] Toen Ik dat tegen de waard had gezegd, werd hij blij; want hij was nooit een
vriend van een avond vol slijk.
146 De Heer bezoekt de arme vissers van de baai
[1] Nu kwam er een bode uit het huis om ons te zeggen dat het ochtendmaal op
ons.wachtte. Toen verlieten wij het terras om meteen naar binnen te gaan. Daar
gingen we in de reeds bekende orde aan onze tafel zitten, en de twintig vissers aan
de tafel die voor hen was gedekt, en, gesterkt door de mooie ochtend, namen we
heel blijmoedig het buitengewoon goed bereide ochtendmaal tot ons.
[2] Toen wij na een halfuur klaar waren met de maaltijd, vroeg de waard Mij wat Ik
tot de middag zou gaan doen.
[3] Ik zei: 'Vragen staat vrij, maar antwoorden ook! Het ligt weliswaar niet altijd in
Mijn orde om van tevoren te bepalen wat Ik ga doen, want alles hangt af van
Degene die in Mij woont; en Ik, die nu ook slechts een mens van vlees en bloed
ben en een onsterfelijke ziel heb, moet naar die Geest in Mij luisteren. Pas als Hij
tegen Mij zegt: 'Ga hier of daar heen, doe dit of dat!', dan pas weten ook Mijn vlees
en bloed het. Maar deze keer heeft de Vader in Mij al gesproken, en Ik weet wat
Mij te doen staat en kan het jullie dan ook wel vertellen
[4] Kijk, niet ver hier vandaan, in de richting van Caesarea Philippi, heeft dit Meer
van Galilea een van zijn grootste inhammen, die echter met een groter schip
nauwelijks te bevaren is; met kleinere bootjes kan men echter de tamelijk
uitgestrekte oevers ervan bereiken, die jij nog niet kent. Op die oevers bevindt zich
een klein vissersdorp, dicht tegen een steil gebergte aanleunend en de Griekse
bewoners daarvan voeden zich meestal met vis en de melk van een paar geiten. Het
eventuele overschot van hun vissen verkopen ze altijd in Caesarea Philippi en ze
nemen in ruil daarvoor zout, brood en enkele gereedschappen die ze nodig hebben
voor hun kleine huishouding en voor hun werk.
[5] Ik heb deze vissers al eens bezocht, toen ze zich geestelijk en lichamelijk nog in
een zeer armelijke toestand bevonden; want geestelijk gezien behoorden ze tot de
school van de Griekse zogenaamde cynici, en in fysiek opzicht bewoonden ze de
meest armzalige hutten, die ze op de kale stukken steen van het gebergte hadden
gebouwd. Toen Ik hen bezocht, heb Ik hen wat hun fysieke toestand, maar vooral
ook wat hun geestelijke sfeer betreft ten zeerste opgeheven.
[6] En kijk, deze vissers die Ik je nu beschrijf gaan we bezoeken! Verschafons dus
een aantal kleine en lichte boten, waarmee we de inham binnen kunnen varen.
Binnen een uur of iets meer kunnen we het genoemde dorpje gemakkelijk bereiken.
Als jullie willen, zorg dan dat wij snel kunnen afvaren! Jullie zullen aan die vissers,
die jullie tot nu toe nog niet kennen, grote vreugde beleven! Een paar uur na de
middag zullen we dan weer hier in Jesaïra zijn.'
[7] Toen Ik dat tegen de waard had gezegd, zei Kisjonah tegen Mij: 'Heer en
Meester, er liggen nu toch drie goede schepen van mij in de haven; kunnen we die
niet gebruiken en onze waard, die niet genoeg zeewaardige boten heeft, de moeite
besparen om met hulp van zijn buren het juiste aantal kleine boten bij elkaar te
brengen?'
[8] Ik zei: 'Vriend, waar het meer diep is zullen we jouw schepen toch al gebruiken;
maar als we bij de ondiepe en met veel riet en biezen begroeide inham komen,
zullen jouw schepen ons waarschijnlijk niet meer de gewenste diensten kunnen
bewijzen!'
[9] Kisjonah zei: 'Aan elk van mijn schepen hangen vier kleine bootjes die indien
nodig gebruikt kunnen worden. Overigens is Mijn geloof in U en Uw macht zo
groot, dat ik niet de minste twijfel heb of wij in Uw aanwezigheid met mijn
schepen de baai kunnen binnenvaren!'
[10] Ik zei: 'Ja, als jullie allemaal zo sterk geloven, kunnen we de korte zeereis met
jouw schepen wel proberen!'
[11] Toen Ik dat zei, stonden we allemaal op en gingen onmiddellijk naar
Kisjonah's schepen, en hij instrueerde zijn aanwezige schippers wat ze moesten
doen. Toen ze hoorden dat ze de baai met het riet moesten binnenvaren, haalden ze
hun schouders op en gaven daarmee te kennen dat dat niet zou lukken.
[12] Niettemin stapten wij in de drie schepen en voeren snel af. Maria bleef in
Jesaïra, omdat ze had gehoord dat wij een paar uur na de middag weer terug zouden
komen, en ze sprak over veel dingen met de vrouw van de waard, die een naaste
verwante was van de eerste vrouw van Jozef.
[13] Na een halfuur bereikten wij reeds de fatale baai, en de schippers zeiden: 'Nu
moeten we het roer intrekken en de stokken pakken!'
[14] Kisjonah zei: 'Luister, de Heer is bij ons en Hij is met ons! Doe wat Hij tegen
jullie zal zeggen; want Zijn macht is tot meer in staat dan jullie duwstokken!'
[15] Toen de schippers dat van Kisjonah hadden gehoord, wendden ze zich tot Mij
en vroegen Mij wat ze nu moesten doen.
[16] Ik zei: 'Wend het roer naar achteren, dan zullen we zien of een goede wind ons
door het riet zal duwen!'
[17] Toen deden de schippers wat Ik hun bevolen had, en heel plotseling kwam er
een harde wind uit het oosten, die hoge golven in de inham maakte en met die
golven ook onze schepen buitengewoon snel over en door het riet de inham in blies.
Zo bereikten we snel en gemakkelijk onze plaats van bestemming, en allen
bewonderden de lieflijkheid van het dorpje zoals het er nu uitzag, en wat alleen Ik
en Mijn oude leerlingen kenden. We gingen onmiddellijk aan land en zochten de
bewoners op.
[18] Toen we bij het eerste huis kwamen, was er niemand thuis, en zo verging het
ons ook bij de andere huizen; ze waren afgesloten en er was geen mens in een huis
of een geitenstal.
[19] Toen zeiden verschillende leerlingen onder elkaar: ‘Anders weet Hij toch de
meest geheime gedachten van een mens, en Hij heeft al verscheidene keren de
verre toekomst voor ons en vele andere mensen precies onthuld; waarom wist Hij
dan deze keer niet dat de bewoners van dit kleine plaatsje niet thuis zouden zijn?
Eigenaardig, echt eigenaardig! Als Hij het echt niet wist, had Hij ons en Zichzelf
deze zeereis kunnen besparen; maar als Hij het wist en deze reis enkel heeft
ondernomen om ons geloof op de proef te stellen, dan weet Hij toch dat wij
allemaal zonder twijfel in Hem geloven en aan Zijn kant staan, anders zouden we
Hem niet bijna tweeënhalfjaar lang overal gevolgd zijn! Waar is een nieuwe
beproeving van ons geloof dan goed voor?'
[20] Ook Kisjonah vroeg aan Mij: 'Heer en Meester, wat doen we nu in dit plaatsje,
dat misschien allang door de bewoners is verlaten? Laten we weer in onze schepen
stappen en terugvaren naar Jesaïra! Want wat moeten we hier doen?'
[21] Ik zei: 'Enigszins kleingelovig zijn jullie allemaal nog! Als Ik niet geweten zou
hebben dat de bewoners van dit plaatsje alleen vandaag allemaal thuis zijn -omdat
ze gisteren een goede vangst hebben gedaan door toedoen van Mijn wil, die ze
weliswaar niet kennen, en morgen een deel van de vissen naar de markt willen
brengen in Caesarea Philippi, dat zich weer tamelijk goed hersteld heeft - dan zou
Ik hen ook niet tevergeefs hebben opgezocht. Maar ze zijn thuis en we zouden hen
ook in hun huizen hebben aangetroffen; maar toen ze onze schepen gewaar werden,
hebben ze zich uit angst in allerijl in dat bos aan de noordkant heel goed verstopt,
omdat ze er vast van overtuigd waren dat ze door iemand ontdekt en verraden
waren en er nu schepen van Herodes aankwamen om hen te gronde te richten.
[22] Daar achter een rots hebben ze een wacht met scherpe ogen geplaatst, en die
heeft nu al gemerkt dat wij noch van Herodes noch Farizeeën zijn. En die wachters
verlaten nu al hun plaats en zullen weldra Zo dicht bij ons komen dat ze zich er met
meer zekerheid van kunnen overtuigen wie wij zijn. Daarna zullen ze aan de
verstopte bewoners van dit plaatsje vertellen dat wij geen vijanden zijn, en dan
zullen de bewoners snel bij ons zijn en blijk geven van hun buitengewoon grote
blijdschap, omdat Ik hen bezocht heb.'
147 De vissers begroeten de Heer
[1] Het gebeurde weldra zoals Ik had gezegd. Het duurde niet lang, of allen
kwamen uit hun schuilplaats tevoorschijn, en Ik riep hen met luide stem naar Mij
toe.
[2] Ze herkenden allemaal direct Mijn stem en riepen: 'Dat is de grote Heiland uit
Nazareth, vervuld van alle macht van Jehova! Laten we snel naar Hem toe gaan!'
[3] Ze kwamen snel naar ons toe en begroetten Mij met plechtige, vriendelijke
woorden die echt uit hun hart kwamen, en bedankten Mij voor alle weldaden die zij
sinds Mijn eerste bezoek zo rijkelijk hadden genoten en nog voortdurend genoten.
Daarop vroegen ze Mij of Ik ook verder aan hen en hun kinderen wilde denken, wat
Ik hun ook toezegde, zolang zij gelovig en actief in Mijn leer zouden volharden.
[4] Daarna namen ze ons mee naar hun woningen en lieten ons de zeer doelmatige
inrichting ervan zien, alsook hun visgerei, hun bewaarplaatsen voor de vissen, en
ook hun kudden, bestaande uit geiten en schapen. Ze hadden ook kippen gefokt en
eenden en ganzen, welke twee laatstgenoemde soorten gevogelte bij hen, die van
oorsprong Grieken waren, zeer geliefd waren. Ook lieten ze ons hun zeer grote
bijenkasten zien, die hun veel goede honing opleverden, die gemakkelijk voor veel
geld in Caesarea Philippi kon worden verkocht. Kortom, dit volkje, dat vroeger
geestelijk en fysiek buitengewoon arm was, had zich in een tijd van ongeveer
anderhalf jaar zodanig hersteld, dat het nu in goede welstand verkeerde.
[5] Eén van de bewoners was een smid die de kunst verstond om van ijzer en ook
van andere metalen allerlei nuttig en bruikbaar gereedschap te maken. Hij had dat
gereedschap ook te koop aangeboden bij de reeds bekende gelegenheid, op een paar
spiesen en lansen na, die dit volkje bij Mijn eerste bezoek had overgehouden (* Zie
GJE deel 5, hoofdstuk 196:4-5, 193:12 en 206:9.) Deze wapens kocht Kisjonah nu
van hen voor een pond goud samen met nog verschillende soorten ander
gereedschap, dat hij in zijn grote bedrijf goed kon gebruiken.
[6] Kisjonah vroeg de leider van deze kleine gemeente om hem in Kis te bezoeken,
waar ze met elkaar verschillende dingen ten gunste van dit plaatsje zouden
bespreken en afhandelen. De leider beloofde dat te doen, en hij deed dat ook
spoedig nadat hij was teruggekeerd uit Jesaïra, dat hij deze keer voor het eerst had
leren kennen, omdat de waard hem uitnodigde met ons mee te varen. Ook onze
waard kocht hier verschillende soorten gereedschap van de smid.
[7] Nadat de leider aan Kisjonah, Philopold en de waard in het kort beschreven had
hoe deze streek er voor Mijn eerste komst had uitgezien en hoe die door Mijn
woord in één keer tot bloei was gekomen, stond met name de waard verbaasd, aan
wie dat nog meer ongewoon voorkwam dan de twee eerstgenoemden, die al grotere
tekenen van Mij hadden gezien.
[8] Daarna wilden de bewoners ons op allerlei dingen onthalen; maar Ik zei tegen
hen: 'Mijn beste vrienden, daarvoor zijn we niet hierheen gekomen, en we zullen
ook weldra weer vertrekken voor de terugreis, omdat Ik in Jesaïra nog het een en
ander af te handelen heb; maar Ik ben met Mijn leerlingen en vrienden nu naar
jullie toe gekomen, omdat jullie Mijn leer heel trouw hebben bewaard en tot ware
edelstenen van Mijn wil zijn geworden.
[9] Omdat jullie dat geworden zijn, is het ook tijd om jullie met andere mensen
kennis te laten maken, die van jullie de ware standvastigheid in het geloof moeten
leren en verwerven. En omdat jullie ook goede sprekers zijn, kunnen jullie van nu
af aan bij gelegenheid tegen andere mensen over Mij en Mijn rijk op aarde spreken
en hun de weg des levens tonen.
[10] Wie volgens Mijn leer leeft en handelt zoals jullie, en niet zegt en bij zichzelf
denkt: 'Kijk, deze keer heeft de Heer weer helemaal als een gewoon mens
gesproken, en daarin viel niet veel van het rijk Gods te ontdekken!', zal ook datgene
bereiken wat jullie al hebben bereikt, en hij zal net als jullie kunnen zeggen: 'Nu
leef niet meer ik, maar de Heer leeft in mij!'
[11] Blijf Mij dus voortdurend trouw, ook in jullie nageslacht, dan zal Ik in jullie
blijven! Doe in Mijn naam wat Ik jullie nu heb aangeraden, bij een juiste
gelegenheid, die jullie heel gemakkelijk en spoedig zullen herkennen; maar jullie
moeten Mijn parels niet voor die zwijnen van wereldse mensen werpen!
[12] Maar zeg Mij nu, leider van deze kleine, maar voor Mij toch grote gemeente,
waarom jullie je eigenlijk in het struikgewas van dat bos verstopt hebben toen jullie
onze drie schepen de baai zagen binnenvaren! Hebben jullie toen niet gedacht aan
de kracht die jullie als gevolg van jullie onwrikbare, vaste geloof door Mij is
gegeven?'
[13] De leider zei: 'O Heer en Meester vol van Gods allerhoogste macht en kracht,
kijk, dat was heel eigenaardig! Reeds verscheidene keren sinds U hier geweest
bent, hebben grotere en kleinere schepen geprobeerd om deze steeds visrijke inham
met riet en biezen binnen te varen; maar het is niemand gelukt om ook maar een
handbreed over de rietgrens binnen te dringen, want met de macht van Uw levende
woord en wil dreven wij hen allemaal direct ver het meer op. Maar deze keer
hielpen Uw woord en wil in ons hart ons niet, om een reden die ik nu heel goed
begrijp.
[14] Toen wij deze drie schepen in het oog kregen, verboden wij die in Uw naam
ook direct om deze inham binnen te varen; de schepen stopten echter niet, maar
drongen onstuitbaar steeds dieper onze inham binnen. Toen werden we allemaal
echt bang, en bleef ons niets anders over dan op de vlucht te slaan en ons te
verstoppen in het struikgewas van het bos en in het grote hol, waarvan de
onopvallende ingang zich achter het bos bevindt, maar die van binnen zo
uitgestrekt is dat daar royaal plaats is voor vele duizenden mensen.
[15] Toch hebben we een wacht uitgezet, die ons moest meedelen wie er aan land
zouden stappen uit de drie schepen, die niet wilden gehoorzamen aan de macht van
Uw woord en wil in ons, en wat zij zouden doen. De wacht berichtte ons echter
onmiddellijk dat degenen die aan land gegaan waren geen Romeinen noch
onderdanen van Herodes waren, maar een groep vriendelijk ogende mensen,
bestaande uit Joden en Grieken, en die geen aanstalten maakten om onze
woonhuizen binnen te dringen.
[16] Na dat bericht werden wij geruster, en we raadden de wacht aan om zich er
nog nauwkeuriger van te overtuigen wie degenen waren die aan land gegaan waren.
We ontvingen een nog beter bericht. Pas toen waagden wij het om zelf voor de dag
te komen, hoorden toen Uw roep, die wij heel goed kennen, en haastten ons naar U,
de Vader en Heer van al het bestaan en leven.
[17] Nu werd ons natuurlijk duidelijk waarom de drie schepen ons niet
gehoorzaamden; want hoewel Uw woord en wil in ons werkelijk wonderbaarlijk
machtig zijn, zullen ze toch eeuwig niet de oermacht van Uw hoogst eigen wil
evenaren en die kunnen tegenwerken. En dat is ook waar wij deze keer beslist te
weinig over nagedacht hebben; wij hebben tevoren niet voldoende Uw geest in ons
geraadpleegd, of wij de schepen in Uw naam hadden moeten gebieden of niet. Als
wij deze keer net als bij andere gelegenheden om raad hadden gevraagd, zou het
ons ook duidelijk geworden zijn wie er op de schepen meekwamen; maar omdat we
dat niet hebben gedaan, moesten wij daarvoor boeten met onze angst en vlucht. - Is
het niet zo, Heer en Meester?'
[18] Ik zei: 'Ja, zo is het, en door deze ervaring zijn jullie nu weer veel wijzer
geworden; maar maak je nu klaar om te vertrekken, leider, en vaar met ons mee
naar Jesaïra!'
148 Liefde, zachtmoedigheid en geduld zijn beter dan gerechtvaardigde ijver
[1] Na deze woorden maakte de leider zich gereed, stapte in het schip waar Ik Mij
met Mijn oude leerlingen en de andere drie vrienden bevond, en voer met ons mee
naar Jesaïra. We kwamen snel en gemakkelijk in het genoemde dorp, waar al een
goed bereid middagmaal op ons wachtte. Er waren slechts twee uur verstreken
sinds de middag, en dus was het nog op de gewone tijd dat wij 's middags plachten
te eten.
[2] Onze leider was verbaasd over het mooie tarwebrood, en nog meer over de
goede wijn en de uitstekend bereide edelvissen. Nadat we het maal tot ons hadden
genomen, begaven we ons weer naar het ons reeds bekende terras, waar ook onze
leider het zeer mooie uitzicht niet genoeg kon prijzen.
[3] Toen hij naar alle kanten om zich heen had gekeken zei hij (de leider): 'Het is
toch merkwaardig! Ons kleine dorp ligt hier nauwelijks twee uur vandaan aan
hetzelfde meer, maar wat een verschil tussen hier en daar! Hier is de omgeving een
en al lieflijkheid en bekoorlijke schoonheid, en bij mij ziet het er eerder
afschrikwekkend dan lieftallig uit. Rondom ons dorpje ziet het er nu door Uw
genade, o Heer, weliswaar heel redelijk uit -maar een vergezicht dat het gemoed
verkwikt ontbreekt helemaal! Onze baai, die toch niet bepaald klein te noemen is, is
bij de ingang aan beide kanten zodanig ingesloten door de tamelijk hoge en steile
bergen die ervoor liggen, dat wij vanaf het dak van onze woningen en ook vanaf de
bergen achter ons, voorzover die vanwege hun steilheid slechts met de grootste
moeite te beklimmen zijn, niet eens het golvende meer kunnen zien, laat staan iets
anders, omdat de bergen aan de rechterkant zich in een halve cirkel verder in het
grote meer uitstrekken en ons het uitzicht volkomen belemmeren.
[4] Maar in plaats daarvan heeft onze streek weer een andere goede eigenschap ten
opzichte van deze. Hier wordt men beslist sneller naar de liefde voor de wereld
getrokken dan in onze ware woestijn; en de liefde voor de wereld is niet geschikt
om de goddelijke geest in de mens te wekken. Als die eenmaal gewekt is, dan
schaadt ook de aanblik van zo'n omgeving als deze de mens natuurlijk niet meer!'
[5] Toen de leider van de kleine gemeente aan de baai zich werkelijk heel zinvol
over deze streek had uitgesproken, informeerde hij wie die twintig eenvoudige
mannen waren die ook samen met ons de baai hadden bezocht, maar die tot nu toe
noch onder elkaar noch met iemand anders een woord hadden gewisseld. Ik
vertelde wie ze waren, waarover hij zeer verheugd was.
[6] Daarop liet Ik de bootsman bij hem komen; hij sprak met hem en verbaasde
zich over zijn welbespraaktheid en over zijn ernst en grote moed.
[7] Toen stond hij op, stak de bootsman en ook al zijn metgezellen vriendelijk de
hand toe en zei (de leider): 'Met zulke mannen in het verbond kunnen er grote
dingen voor het heil van de mensen uitgevoerd worden. Werkelijk, wie de mensen
van deze wereld nog vreest, is met name in deze tijd niet geschikt om het rijk Gods
te verbreiden, waar geweld tegen geweld gebruikt moet worden om de poorten voor
de waarheid te openen en haar toegang te verschaffen!
[8] Nu is het zaak om niet langer in het verborgene te werken, maar om moedig met
het licht uit de eeuwige hemelen Gods ook de koningen en vorsten van deze wereld
tegemoet te treden en hun te tonen dat zij ook mensen zijn, die, zoals ze nu zijn,
niet eeuwig zullen leven, maar in de grote wereld aan gene zijde het gericht en de
eeuwige dood kunnen verwachten.Ja,ja,je hebt gelijk: als een brandend vuur moet
men de wereldse mensen de waarheid in het gezicht slingeren en met een
vlammend zwaard strijden tegen de priesters van de leugen, van duister bijgeloof
en bedrog, anders blijft de aarde steeds een tranendal en een graf des doods -niet
alleen voor hun lichaam, maar ook voor hun zielen.'
[9] Nu zei Ik: 'Jullie hebben gelijk, en Ik prijs jullie ijver; maar onthoud bij jullie
ijver ook nog het volgende: In de wijsheid van de menselijke geest is steeds een
grotere kracht gelegen dan in zijn vuist; en waar ernst op zichzelf weinig of niets
uitricht, daar doet de liefde met haar geduld en zachtmoedigheid wonderen. Laat de
volle ernst in je eigen hart en de moed daarvan jullie zelf beheersen; maar laat jullie
wapen tegenover de mensen steeds alleen maar uit liefde, zachtmoedigheid en
geduld bestaan, dan zullen jullie op deze weg, waarop Ikzelf de mensen voorga,
meer uitrichten dan met louter vurige ijver en de ernst daarvan, die zo hard is als
diamant!
[10] Vrees hoeven jullie echt niet te hebben voor de wereldse mensen, die in hun
woede wel jullie lichaam kunnen doden, maar jullie ziel verder niets meer aan
kunnen doen; vrees alleen Degene die sinds eeuwigheid een ware Heer is over
leven en dood!
[11] Maar als jullie zien dat je met liefde en de juiste wijsheid niets kunt bereiken
bij mensen die te sterk in duisternis verkeren, keer hun dan de rug toe en ga daar
weg, en jullie zullen zeker weer mensen vinden met wie jullie in Mijn naam goede
zaken zullen doen.
[12] Belijden moeten jullie Mij tegenover alle mensen, omdat Ik jullie ook
tegenover Mijn Vader belijd; maar jullie moeten Mij niet opdringen aan de
duistere, wereldse mensen en hun, die wereldse zwijnen zijn, ook Mijn parels niet
toewerpen! Want Ik zeg jullie: Mijn woord is alleen ware levensmest voor de tarwe
en Mijn leer is ware mest voor de edele druiven van de wijngaard; maar voor het
onkruid van de aarde heb Ik geen levensmest -want dat is er enkel om vertrapt en
verbrand te worden en met de as daarvan de gewone aardbodem te bemesten.
[13] Wie op aarde is om te leven, zal door Mijn woord tot leven gewekt worden;
maar wie hier is voor de dood door zijn eigen wil en starre eigenzinnigheid, zal ook
in de dood overgaan. Wie uit het graf van zijn materie wil opstaan ten leven, moge
opstaan; maar wie vallen wil, laat hij vallen!
[14] Voor duivels het evangelie verkondigen zou betekenen olie op het vuur te
gieten; wees dus altijd slim als de slangen, maar daarbij toch zo zachtmoedig als de
duiven, dan zullen jullie op die manier heel krachtige arbeiders in Mijn wijngaard
des levens worden!'
[15] Toen Ik dat tegen de vurige ijveraars had gezegd vond er een verandering
plaats in hun gemoed, en ze bedankten Mij uit het diepst van hun hart voor deze
les.
149 De Heer voorspelt Zijn einde
[1] Daarna werd er tot de avond nog veel gesproken over de aarde, de vorm ervan,
over de zon, de maan en de sterren en over de andere verschijnselen van de
wereldnatuur, wat voor iedereen grote vreugde teweeg bracht.
[2] Onze bestuurder uit de inham zei: 'O Heer en Meester, U zij alle lof, alle eer,
alle liefde en alle dank, omdat U dat ook voor ons hebt onthuld en wij nu weten hoe
het grote huis -aarde genaamd -dat wij tijdelijk bewonen, er uitziet en hoe het in
elkaar zit! Want de onwetendheid in deze dingen is meestal de bron van het kwade
bijgeloof geweest, en dat weer een nagenoeg onuitputtelijke voedingsbron voor de
luie en trage afgodenpriesters. Maar met Uw hulp zal het nu weldra anders
worden!'
[3] Nu kwam er een dienaar die ons uitnodigde voor het avondmaal; want de zon
was al een paar uur geleden ondergegaan. Wij stonden dan ook direct op van onze
plaatsen op het terras en gingen naar het huis om het avondmaal tot ons te nemen.
[4] Na het avondmaal bleven wij nog wakker tot middernacht, en in die tijd legde
op Mijn verzoek deze keer Mijn Johannes veel dingen uit aan de twintig vissers en
de leider van de inham. Tegen middernacht begaven wij ons ter ruste en waren toch
voor zonsopgang op de been.
[5] De vissers gingen naar huis, maar kwamen heel vroeg in de ochtend alweer naar
Jesaïra met een lading van de beste vissen, die ook direct voor het ochtendmaal
klaar werden gemaakt.
[6] Zoals gewoonlijk ging Ik voor zonsopgang naar buiten, vergezeld door allen die
in dit dorp bij Mij waren. Op het mooie terras legde Ik de twintig vissers, de
bestuurder van de inham, de waard, Kisjonah en Philopold de handen op en
vervulde hen met de kracht om in Mijn naam allerlei zieken te genezen, en Ik gaf
hun het recht om Mijn leer onder de mensen te verbreiden, en wel onder de blinde
joden en heidenen.
[7] Ze bedankten Mij allemaal uit de grond van hun hart voor deze roeping en
begaven zich toen met Mij naar het ochtendmaal.
[8] Tijdens het ochtendmaal zei Maria tegen Mij: 'Mijn geliefde zoon,je hebt toch
overal zoveel tekenen gedaan, maar hier heb je niets van je waarlijk goddelijke
macht laten merken. Doe hier toch ook een teken, voordat je verder reist!'
[9] Ik zei: 'Vrouw, praat met de vissers, dan zullen zij je wel zeggen of Ik hier geen
tekenen heb gedaan! Maar Ik ben niet in deze wereld gekomen ter wille van de
tekenen, maar ter wille van de waarheid en het leven van de ziel, opdat iedereen die
in de Mensenzoon gelooft, het eeuwige leven in zich zal hebben.
[10] Geen mens zal vanwege Mijn tekenen zalig worden, maar wel iedereen die in
Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft en handelt. Bovendien heb Ik Mijn vrienden
nu de macht verleend om in Mij naam goed te doen aan de arme, lijdende mensen,
en dat is een groter teken dan wanneer Ik nu voor jullie ogen een wereld zou
scheppen!
[11] Aan het einde van Mijn tijd op deze aarde, dat in de komende paastijd in
Jeruzalem zal zijn, zal Ik echter voor alle mensen een zeer groot teken doen,
waardoor velen tot het eeuwige leven en heel velen tot het gericht en de eeuwige
dood zullen komen. Wie zich dan niet aan Mij zal ergeren, zal het leven van de ziel
ontvangen.'
[12] Maria zei: 'Waar zal dat laatste grote teken uit bestaan? Want dan zal ik ook
naar Jeruzalem komen om het grootste teken dat jij doet te aanschouwen!'
[13] Ik zei: 'Vrouw, je zult wel naar Jeruzalem komen en het laatste en grootste
teken dat Ik zal doen, aanschouwen, maar je zult daarover geen blijdschap, maar
een grote droefenis in je zuivere hart hebben! Ik zal verraden worden, door de
Farizeeën gegrepen en aan het gerecht overgeleverd en wat Mijn lichaam betreft als
een doodgewone misdadiger aan het kruis gedood worden; maar op de derde dag
zal Ik vanuit Mijn eigen kracht en macht weer opstaan, naar al Mijn vrienden en
broeders toekomen en hun de macht verlenen om de mensen in Mijn naam hun
zonden te vergeven en de doden tot leven te wekken. Kijk, vrouw, daaruit zal het
laatste en grootste teken bestaan dat Ik in Mijn lichaam zal doen!'
[14] Maria, en de andere vrienden met haar, zeiden: 'Maar Heer en Meester, dat zult
U toch niet aan U laten gebeuren?!'
[15] Ik zei: 'De wil van de Vader in Mij ken Ik alleen, en Mijn ziel weet wat Ik tot
stand moet brengen! Wie zich niet aan Mij zal ergeren, zal evenals Ik de dood
overwinnen en tot het eeuwige leven doordringen.
[16] Wie het leven van dit lichaam liefheeft omwille van de wereld, zal het leven
van zijn ziel verliezen; maar wie het om Mijnentwille niet liefheeft, zal het voor
eeuwig in Mijn rijk behouden.'
[17] Na deze woorden van Mij werden alle aanwezigen bedroefd en dachten er over
na, waar dit op uit zou lopen.
[18] En Ik zei: 'Waarom zijn jullie daar bedroefd over? Denken jullie soms dat Ik
jullie na de dood van Mijn lichaam zal verlaten? O, geenszins! Dan zal Ik pas echt
bij de Mijnen blijven tot aan het einde der tijden van deze aarde, en voor iedereen
die in Mij gelooft de poorten tot het eeuwige leven in Mijn hemelen openhouden.
Weliswaar zullen Mijn schapen verstrooid worden als Ik, hun Herder, gedood word
-maar Ikzelf zal ze dan weer verzamelen, en dan zal er voor altijd slechts één kudde
en één Herder zijn; de bokken en de wolven in schaapskleren zullen echter
verwijderd en aan het gericht en de dood van de materie overgeleverd worden.'
[19] Toen Ik deze kleine toespraak beëindigd had, klonk er een Stem in de lucht
van de zaal, die de volgende woorden sprak: 'Deze Jezus van vlees en bloed is Mijn
geliefde Zoon, die alle geslachten der aarde moeten loven! Hij is de belichaamde
uitdrukking van Mijn liefde, Mijn wijsheid en Mijn wil. Ik ben in Hem en Hij is in
Mij; Wij zijn volkomen één. Wie Hem ziet en hoort, ziet en hoort ook Mij; en wie
Mijn wil doet, heeft het eeuwige leven in zich.'
[20] Na deze woorden vielen allen voor Mij neer en wilden Mij aanbidden.
[21] Maar Ik zei tegen iedereen: 'Sta op van de grond; want in dergelijk eerbetoon
vind Ik geen welbehagen, maar wel in jullie liefde en in het feit dat jullie trouwen
met daden in Mijn leer volharden!
[22] De vrede zij met jullie -echter niet een vrede zoals de wereld die heeft en
geeft, maar de innerlijke vrede van het hart, van de ziel in Mijn liefde, die het
eeuwige leven is! Amen.'
[23] Na deze woorden van Mij stonden allen op, bedankten Mij voor deze troost en
werden weer blij.
De Heer in de omgeving van Caesarea Philippi
150 De reis van Kis naar Marcus bij Caesarea Philippi
[1] Daarop zei Ik tegen Kisjonah: 'Vriend, laat nu je drie schepen nogmaals gereed
maken voor een verdere reis; want Ik wil naar de oude Marcus reizen, die in de
buurt van de stad Caesarea Philippi woont, en hem sterken, want hij lijdt al een half
jaar aan koorts.'
[2] Kisjonah liet onmiddellijk tegen zijn schippers zeggen wat ze moesten doen. En
de schepen werden direct in orde gemaakt voor de verdere reis.
[3] De twintig vissers vroegen Mij, of de een of ander Mij naar de genoemde plaats
mocht vergezellen, alsook Maria en Joël en de bestuurder uit de inham.
[4] Ik zei tegen de vissers: 'Doe zoals jullie graag willen; maar het is voldoende als
de bootsman en nog een metgezel als getuigen meevaren naar de weinige plaatsen
die Ik aan het Meer van Galilea zal bezoeken. En ook kunnen Maria en Joël en de
bestuurder uit de inham Mij vergezellen; en laten we nu gaan vertrekken!’
[5] Ook de waard vroeg Mij of hij en zijn oudste zoon Mij zouden vergezellen.
[6] Ik zei: 'Ook jij hebt een volkomen vrije wil; doe dus zoals je in je hart verlangt!’
[7] Na deze woorden van Mij maakte ook de waard zich in allerijl gereed om te
vertrekken.
[8] Toen gingen we aan boord en voeren af in de richting van Caesarea Philippi.
[9] Toen wij al bijna een uur gevaren hadden, kwamen ons een paar schepen uit de
omgeving van Tiberias tegemoet die zwaar beladen waren met zout en graan; en
omdat zij de wind, die voor ons gunstig was, tegen hadden, hadden ze grote
problemen en waren bang dat ze konden vergaan.
[10] Zij (de schippers) vroegen ons dringend of wij hen niet konden helpen.
[11] En Ik zei: 'Waarom hebben jullie je beide schepen zo zwaar beladen? Laat je
een volgende keer niet zo door winstbejag verleiden en laat jullie buren ook iets
verdienen, dan zullen jullie met je schepen niet zo'n gevaar en nood te verduren
krijgen! Maar daar komen nu een paar lege schepen aan; laad de helft van jullie
waren daar op over en deel dan in Kapernaüm jullie winst met hen, dan zullen jullie
daar zonder schade aankomen. Maar als jullie in Kapernaüm gierig zijn, moeten
jullie maar zien hoe je weer naar Tiberias terugkomt!'
[12] Dat beloofden de schippers Mij. De twee lege schepen kwamen aan en Ik zei
tegen hen wat ze moesten doen in ruil voor de halve winst in Kapernaüm; en het
gebeurde weldra zoals Ik had gezegd.
[13] Daarop bedankten de schippers van de vier schepen Mij en voeren ondanks de
tegenwind verder in de richting van Kapernaüm.
[14] Wij voeren echter met een gunstige wind, die onze schippers het roeien zeer
gemakkelijk maakte, naar de plaats van onze bestemming, die wij weldra bereikten.
[15] Toen wij in het dorp van Marcus aankwamen, troffen wij daar vele gasten aan
die met goed resultaat gebruik maakten van de geneeskrachtige bronnen hier.
[16] De dienaren van Marcus kwamen haastig naar de oever en deelden ons mee
dat wij, als wij soms ook van de geneeskrachtige bronnen gebruik wilden maken,
waarschijnlijk geen onderkomen zouden vinden, aangezien alle ruimten overvol
waren met gasten uit alle landen; bovendien was hun heer ziek, en het was nu
moeilijk om met hem te spreken, omdat juist vandaag zijn koortsdag was.
[17] Ik zei: 'Jullie zijn nieuwe dienaren in dit huis en kennen Mij niet; maar
Marcus, de eigenaar, en zijn hele huis kennen Mij. Ga daarom naar jullie heer en
zeg tegen hem: 'De Heer en Meester is aangekomen met Zijn leerlingen en Zijn
vrienden! Hij moet uit bed komen en naar Mij toekomen, dan zal hij weldra van
zijn koorts genezen zijn. Ga hem dat vertellen!'
[18] De dienaren gingen dat tegen Marcus zeggen en tegen zijn vrouwen kinderen.
Toen die dat hoorden ontstond er een groot gejuich onder hen, en allen haastten
zich om zo snel mogelijk naar buiten naar Mij toe te komen.
[19] Toen de oude Marcus Mij in het oog kreeg, strekte hij zijn armen uit en zei
met luide stem: 'O Heer en Meester vol goddelijke liefde en erbarmen, met wat
voor groot verlangen hebben wij U allemaal verwacht, omdat U ons in onze nood
vast eens zou bezoeken, zoals U ons toen U hier was tot heil en welzijn van ons en
veel andere mensen hebt beloofd. En nu mijn echte nood bijna het hoogtepunt heeft
bereikt, bent U ook gekomen om mij en ook mijn vrouw, die net als ik aloud en
zwak en vermoeid is geworden, te helpen en mijn hele huis opnieuw te sterken in
het geloof in U en in Uw leer. O, wij allen danken U bij voorbaat voor de meer dan
grote genade, dat U ons Uw bezoek waardig geacht hebt!'
[20] Ik zei: 'Maak je niet zo druk, beste vriend; want je weet dat Ik ook de
innerlijke taal van het hart goed hoor en uitstekend versta! Maar vóór alles zeg ik
jou en je vrouw: wees nu volkomen gezond van lichaam!
[21] Eet in het vervolg geen vis meer die in het water is gestorven; en laat een
geslachte vis nog geen half uur liggen zonder zout, tijm en karwij. Bereid hem dan
op de jullie bekende Joodse manier, dan zullen jullie van alle mogelijke koortsen
verschoond blijven! Datzelfde geldt ook voor vlees, en eet ook geen rottend fruit en
geen beschimmeld brood! '
[22] Na deze woorden van Mij werden de oude Marcus en zijn vrouwen kinderen
volkonten gezond en sterk, en allen bedankten Mij met vele tranen van vreugde in
hun ogen voor de genezing van hun lichaam en voor het hun gegeven advies.
151 Marcus doet verslag van de succesvolle genezingen in zijn bad
[1] Daarop zei Ik tegen Marcus: 'Vriend, jouw nieuwe dienaren, die Mij nog niet
kennen, hebben Mij bij Mijn aankomst te kennen gegeven dat wij hier vanwege
jouw vele badgasten waarschijnlijk geen onderdak zouden vinden! Wat zeg jij
daarvan?'
[2] Marcus zei:'O Heer en Meester! U bij Mij geen onderdak vinden?! Als er nog
honderd keer zoveel leerlingen en vrienden met U zouden mee komen als nu het
geval is, dan zou ik hen jarenlang uitstekend willen en kunnen herbergen.Alleen
hebben mijn nieuwe dienaren, en dat zijn er heel wat, geen zin in werken, en
daarom doen ze altijd moeilijk als er nieuwe gasten komen die onderdak zoeken;
maar als de gasten hun dan van tevoren al geld toe stoppen, is er al gauw geen al te
groot gebrek aan onderkomen meer. En dat lijkt mij ook bij U en met jullie het
geval geweest te zijn.
[3] Maar ik zal de luie dienaren daarover eens goed de les lezen, zodat ze weten
wat hun in het vervolg te doen staat met de gasten die hier veelvuldig hun
lichamelijk heil zoeken en daarnaast aantoonbaar ook heel vaak hun zielenheil
hebben gevonden in deze inrichting, die U, o Heer en Meester, alleen voor het heil
van de mensen hebt geschapen; want ik en mijn kinderen en oude dienaren hebben
er altijd voor gezorgd dat wij U zodanig als de wonderbaarlijke Meester van deze
inrichting aan alle gasten bekend maakten, dat zij alleen door het levende geloof in
U in deze inrichting het ware heil van hun lichaam en hun ziel konden vinden.
[4] Zowel heidenen als Joden hebben onze woorden geloofd; maar degenen die niet
geloofden verlieten de inrichting zoals ze gekomen waren. En dat waren meestal
Farizeeën uit Jeruzalem en ook uit vele andere plaatsen en streken. Ze geloofden
niet wat wij hun toch geheel naar waarheid bekend maakten, scholden op wat wij
predikten en ergerden zich, omdat zij niets te zeggen hadden over ons omdat wij
Romeinen zijn, en verlieten de inrichting weer precies zoals ze gekomen waren.
[5] Maar het is werkelijk merkwaardig bij die mensen! Ze hebben honderden
mensen gezien die hier het volle geloof in U hebben aangenomen en daardoor
volkomen genezen zijn van al hun kwalen en gebreken, en toch zeiden ze dat het
puur bedrog was en een meervoudige godslastering, als men alleen door in U te
geloven in deze inrichting genezen kon worden. Als de geneeskrachtige bronnen
niet in staat waren te genezen door hun natuurlijke kracht, die hun door God
gegeven was, dan was genezing door het geloof in U puur het werk van satan; en
wie op die manier genezen was, had volgens hen zijn ziel veelvuldig aan de duivel
verkocht.
[6] Ik heb voor deze mensen met name dit jaar weinig moeite meer gedaan; als ze
kwamen nam ik ze helemaal niet meer op; en als ze naar de reden vroegen, zei ik
tegen hen hetzelfde als mijn nieuwe dienaren bij Uw aankomst tegen U hebben
gezegd, en dan moesten ze wel vertrekken.
[7] Een paar maanden geleden kwam er vanuit Kapernaüm zelfs een onderzoek,
hoogstwaarschijnlijk vanwege het feit dat de Farizeeën, schriftgeleerden en rabbi 's
aldaar samen met hun overste hun beklag hadden gedaan bij de Romeinse
commandant. Maar daar kwam ik -natuurlijk alleen met Uw hulp -heel goed vanaf;
want in diezelfde tijd was de inrichting zo vol met Romeinen en Grieken, dat ik
werkelijk nauwelijks in staat geweest was om nog iemand in de inrichting op te
nemen.
[8] De Romeinen die het onderzoek leidden moesten acht dagen lang hun nachten
doorbrengen boven op de U welbekende heuvel, en wel op het nieuwe, ter ere van
U gebouwde grote terras. Omdat de genoemde joodse priesters op die manier niets
tegen mij konden uitrichten - volgens de Romeinse rechtersuitspraak: ULTRA
POSSE NEMO TENETUR (* Latijn voor: Men mag van niemand meer verlangen
dan hij kan.) - bezochten ze deze inrichting helemaal niet meer, en daarom is er
geen van die individuen aanwezig in deze inrichting, wat U, o Heer en Meester,
zeker niet onaangenaam zal zijn.
[9] En daarmee heb ik U nu alles verteld wat mij het belangrijkste leek, en
welopenlijk ter wille van Uw leerlingen en vrienden, omdat zij. niet net als U
alwetend zijn. En wilt U nu, o Heer en Meester, mijn woonhuis de zegenrijke
genade bewijzen om er binnen te treden, dan zal er direct voor een overvloedig en
goed maal gezorgd worden; aan wijn en brood is er in mijn huis in ieder geval geen
gebrek.'
[10] Ik zei:'Ik ben ook naar je toegekomen omdat Ik een paar dagen in jouw huis
wil blijven. Maar maak Mij vandaag en morgen niet bekend bij de hier aanwezige
gasten; als iemand Mij buiten jullie toedoen herkent, zal Ik hem wel te woord
staan!
[11] En hier zie je ook de moeder van Mijn lichaam.jouw vrouwen kinderen zullen
van haar leren gezonde spijzen klaar te maken. En laten we nu jouw huis, dat je
uitgebreid hebt, binnengaan en wat brood en wijn tot ons nemen!’
[12] Daarop gingen we het huis binnen, gingen aan de tafels zitten en.namen wat
brood en wijn tot ons. Maria was direct in gesprek met de familie van Marcus maar
Ik stelde hem voor aan allen die nu bij Mij waren en die onze Marcus nog niet
kende; hij vroeg hun verschillende dingen en begreep uit hun antwoorden dat zij
van Mijn geest doordrongen waren. Dat vervulde hem met vreugde en hij vertelde
hun veel over de tekenen en gebeurtenissen die hier voorgevallen waren, toen Ik
voor het eerst hier was.
[13] En zo ging er een paar uur als een paar zalige ogenblikken voorbij. in die tijd
werd het maal bereid, naar de zeer ruime eetzaal gebracht en op de tafels gezet. We
namen het direct tot ons, begaven ons daarna naar de reeds bekende heuvel en
namen plaats op het nieuwe terras, dat de waard uit Jesaïra niet genoeg kon
bewonderen en prijzen. Er was voor allemaal voldoende ruimte en voor nog
tienmaal zoveel mensen als wij waren, en nog meer.
[14] Nu vroeg Kisjonah aan Marcus of dit terras ook dikwijls door de gasten
bezocht werd, en op welke tijd.
[15] Marcus zei: 'Je wilt hier zeker geen vreemde mensen ontmoeten! Maak je daar
geen zorgen om! Kijk maar eens naar die heel grote, prachtige tuin daar beneden,
hoe het daar wemelt van de kuurgasten! In de richting van het meer zie je
verscheidene grote, prachtige terrassen met uitzicht op het meer, waar zich overal
veel mensen bevinden. De gasten vermaken zich steeds in de tuin, en je zult maar
zelden iemand buiten de tuin zien. En dit terras op deze werkelijk niet lage berg
wordt ondanks het prachtige uitzicht dat men van hieruit naar alle kanten heeft, nog
minder door de gasten bezocht; want als ze ziek aankomen, hebben ze geen zin om
op deze berg te klimmen, en als ze genezen zijn, reizen ze liever direct naar huis.
Daarom wordt deze plek maar zelden door vreemde gasten bezocht en dient dus
alleen voor de vreugde van mij en de mijnen. Wij zijn hier dus heel veilig en zullen
niet door onbekenden lastig gevallen worden.'
[16] Dat stelde onze Kisjonah en ook alle anderen tevreden.
[17] Nu bewonderden allen het prachtige uitzicht, en Marcus beschreef hun alle
plaatsen, streken en bergen en onderhield het gezelschap op die manier meer dan
een uur.
[18] Ook Ik vertelde zo nu en dan iets over wat er zich in vroegere tijden in deze
streek had afgespeeld, en zo werd de hele wijd uitgestrekte omgeving topografisch
en historisch geanalyseerd.
[19] Toen de zon onder begon te gaan, zagen wij dat een goed herkenbaar Romeins
schip op ons dorp afstevende, en iedereen vroeg aan Mij wie er door dat schip
gebracht werd.
[20] Ik zei: 'Om dat vast te stellen hoef je niet alwetend te zijn. Waar een bekende
geneeskrachtige plaats is, daar trekken ook de zieken heen. Het zijn een paar
Grieken en Romeinen; laat ze komen! Want wie gelovig zijn heil zoekt, zal het ook
vinden.
[21] Na een poosje bereikte het schip de oever en bracht tien Romeinen en zeven
Grieken mee, die door de dienaren, die ons eerder bijna niet wilden opnemen, toch
zonder enig bezwaar werden opgenomen en direct in het kuuroord werden
ondergebracht.
[22] Wij bleven nog een heel uur na zonsondergang op de berg, en Mijn leerlingen
vertelden Marcus veel over Mijn reizen, leringen en daden, en Marcus en alle
anderen beleefden veel vreugde aan die verhalen. Toen de verhalen beëindigd
waren begaven wij ons weer naar het huis, namen een klein avondmaal tot ons en
begaven ons toen ter ruste.
152 De leerlingen vragen de Heer naar de reden
van Zijn vreugde over de natuur
[1] 's Morgens voor zonsopgang waren wij alweer buiten, en wel aan de oever van
het meer, waar zich ook enkele al enigszins genezen kuurgasten bevonden, die
genoten van het spel van de golven op het uitgestrekte, heldere wateroppervlak.
[2] Enkele leerlingen vroegen aan Mij: 'Heer en Meester, sinds wij bij U zijn
merken wij dat U steeds ruim een uur voor zonsopgang naar buiten gaat, ook 's
winters, en net als wij mensen geniet van de verschijnselen in de natuur. Maar
omdat U toch al alles aanschouwelijk kent wat niet alleen op en binnen deze aarde
maar ook in de hele oneindigheid is en gebeurt, wat er was en gebeurd is en zal zijn
en zal gebeuren, hebben wij er al vaak over nagedacht hoe het mogelijk is dat U
toch nog welbehagen hebt in de dingen en verschijnselen op een maar heel klein
plekje op deze aarde!'
[3] Ik zei: 'Dat was weer eens zo'n echt menselijke, blinde vraag van jullie! Als Ik
in de dingen en verschijnselen ook in deze materiële natuur geen groter en inniger
welbehagen zou hebben dan jullie, zou er van deze hele aarde met alles wat erop,
erin en er boven is, heel gauw geen puntje meer aanwezig zijn.
[4] Alles wat bestaat is immers Mijn eeuwige liefde, belichaamd voor jullie ogen;
hoe zou Ik geen welbehagen kunnen hebben in Mijn liefde, die toch sinds
eeuwigheid alles in alles is?
[5] Dat Ik echter 's morgens vroeg al graag buiten ben, en ook vaak tot laat in de
avond, heeft een dubbele reden. Want ten eerste moeten jullie daarvan leren dat ook
in de ziel van de mens de geestelijke ochtend, evenals die van deze aarde, vroeg
moet ontwaken en dat Ik op zo'n vroege ochtend in de mens ook eerder aanwezig
zal zijn dan wanneer de zon in hem al volledig is opgegaan, en Mij over de steeds
lichter wordende levensochtend net zo. zal verheugen als Ik Mij, voor jullie
zichtbaar en als een echt voorbeeld voor jullie' over iedere natuurlijke ochtend heb
verheugd.
[6] Ten tweede moeten jullie uit Mijn voortdurende vroege ochtendbezoek de
werkzaamheid en de juiste ijver leren kennen; jullie moeten ook daarin op Mij
lijken en de mensen, aan wie jullie Mijn evangelie zullen verkondigen, daar goed
aan herinneren. Want alleen door de juiste ijver en door vroegtijdige werkzaamheid
kan de mens tot het ware rijk Gods in zichzelf komen en het dan ook voor eeuwig
behouden.
[7] Doordat Ik ook de avonden graag buiten doorbreng, toon Ik jullie in de eerste
plaats dat de mens ook op de avond van zijn aardse leven werkzaam moet zijn, om
zijn innerlijke levenslicht krachtiger te maken. Want wie te vroeg in traagheid gaat
rusten en zich in zijn huis aan de zorgeloze slaap overgeeft, zal gemakkelijk
meemaken dat er dieven bij hem inbreken en. hem van zijn schatten beroven; maar
wie lang wakker blijft, zal zo n onheil met zo gemakkelijk overkomen.
.
[8] De andere en tweede reden waarom Ik graag de avonden buiten doorbreng, is de
volgende: Jullie kunnen daaruit opmaken dat een vrije rust 's avonds pas tot echte
zaligheid wordt, als men al de hele dag van de vroege morgen tot avond volop
werkzaam is geweest.
[9] Als jullie nu goed begrepen hebben wat Ik jullie heb gezegd, blijf dan in dat
licht, en vraag voortaan niet meer zo gemakkelijk naar dingen die jullie nu toch
vanzelf duidelijk zouden moeten zijn. Als jullie dat goed hebben begrepen, handel
er dan ook naar; want met begrijpen alleen kunnen jullie het ware rijk Gods in
jezelf niet wakker roepen!'
[10] Toen de leerlingen en ook alle anderen dat hadden gehoord, bedankten ze Mij
voor Mijn geduld met hen en vroegen Mij ook om geduld in de komende tijd.
[11] Ik zei: 'leder mens die veel liefde heeft, heeft ook veel geduld; Ik heb echter de
meeste, hoogste en zuiverste liefde voor jullie, en dus heb Ik ook zeker het grootste
geduld met jullie. Wie in Mij blijft door zijn liefde tot Mij, in hem blijf Ik ook;
want Ikzelf ben immers zijn liefde en geduld.'
[12] Nu kwamen er twee kuurgasten naar Mij toe en ze vroegen Marcus, die naast
de waard stond, wie Ik was; want ze hadden Mij wijs horen spreken en hielden Mij
voor een filosoof. - Het waren twee Grieken die de leer van Pythagoras aanhingen.
[13] Marcus zei tegen hen: 'Hier is onuitsprekelijk veel meer dan de Griekse
wijsgeer Pythagoras! Pythagoras kon geen blinden ziende maken en doven laten
horen; maar Hij kan dat vanuit Zijn hoogst eigen macht, en zelfs een dode kan Hij
tot leven wekken! En dat is zeker eindeloos veel meer dan Pythagoras.'
[14] Toen wilden de twee een gesprek met Mij beginnen; maar er kwam een
dienaar die ons voor het ochtendmaal uitnodigde. De beide Grieken volgden ons
echter tot aan het huis en wachtten tot Ik weer uit het huis zou komen; want ze
wilden Mij tot iedere prijs nader leren kennen.
[15] Deze keer bleven wij meer dan een uur aan het ochtendmaal, en onze twee
Grieken ging het te lang duren. Ze durfden het huis echter niet binnen te gaan,
aangezien ze dat als welopgevoede mensen als ongepast beschouwden; maar ze
vroegen nu eens aan de ene en dan weer aan een andere dienaar of die Mij soms
beter kende.
[16] De dienaren hadden echter van Marcus opdracht gekregen Mij niet voortijdig
bekend te maken, want als het nodig was zou Ik de tijd daarvoor Zelf bepalen; en
zo konden de twee Grieken, zelfs toen ze een van de dienaren een rijke fooi
aanboden, niets naders over Mij te weten komen dan wat Marcus hun zojuist had
gezegd.
[17] Tenslotte waren we klaar met onze maaltijd, die deze keer iets langer had
geduurd omdat onze Maria verscheidene voorvallen uit haar en ook Mijn jeugd had
verteld, die door Mattheus ook in een speciaal boek werden opgeschreven.
153 De Heer en de twee Grieken
[1] Nu begaven we ons weer naar buiten, en Ik had nog maar nauwelijks een voet
over de drempel van de deur gezet, of daar bogen de twee Grieken direct diep voor
Mij en vroegen Mij, of Ik hun toch iets meer over Mijzelf wilde meedelen.
[2] Maar Ik zei tegen hen: 'Waarom zou Ik wat tegen jullie over Mijzelf zeggen?
Want aan het woord alleen hechten jullie, als rotsvaste aanhangers van Pythagoras
en voor een deel ook van Aristoteles, geen geloof; en als Ik voor jullie ogen een
teken doe, zullen jullie zeggen: 'Ach, hij is er een uit de school van de Essenen!'
Jullie kunnen dus zelfwel begrijpen dat een getuigenis van Mij over Mijzelf geen
grote en voor jullie bruikbare waarde zou hebben, en daarom zal het voorlopig
welhaast verstandiger zijn om tegenover jullie te zwijgen dan te spreken.'
[3] De twee Grieken zeiden: 'Meester, u hebt juist en naar waarheid gesproken, en
wij hebben nu al, doordat u ons met een paar woorden haarscherp gekarakteriseerd
hebt, heel duidelijk gezien dat u een buitengewoon heldere blik kunt werpen in het
innerlijk van de mens, en zelfs voor de meest wereldwijze filosofen zou het erg
moeilijk worden om tegenover u ook maar enigszins te veinzen. Maar aangezien
wij dit al uit die weinige woorden hebben opgemaakt en daarom geen reden hebben
om uw woorden niet te vertrouwen, kunt u, als u dat wilt, ons wel meer over uzelf
meedelen; want een woord uit de mond van een werkelijk grote wijze is van meer
belang voor het leven van vele duizendmaal duizend mensen dan alle schatten van
de aarde, die hen aan het einde van hun dagen niet kunnen sterken en troosten.
[4] Het woord van een wijze wordt een blijvend bezit van het menselijke hart, en
als het daarin begint te schemeren en het echt levensavond begint te worden, en de
mens in de dagen komt die niet meer aangenaam voor hem zijn, wordt dat woord
tot een licht vol troost en ware, innerlijke levenskracht, en derhalve tot de meest
waarachtige en innigste vriend van ieder mens. Daarom willen wij dan ook graag
uit uw mond enkele woorden over uzelf horen; want wij zijn bij voorbaat al de
volle overtuiging toegedaan dat onze harten in uw woorden een grote troost en een
goede, ware versterking zullen vinden.'
[5] Ik zei: ' Als jullie dat geloven, kom dan met ons mee naar het terras op de berg,
dan zullen we daar verder met elkaar spreken!'
[6] De twee Grieken zeiden: 'Meester, deze rotsachtige berg is weliswaar niet hoog,
maar hij is erg steil, en er zijn goede longen en tamelijk gezonde voeten voor nodig
om zonder forse inspanning het terras op de berg te bereiken. Wij zijn - de God van
de Joden zij alle lof - in deze inrichting wel reeds op weg naar beterschap, maar
met onze borst en met onze voeten wil het nog niet echt goed lukken, daarom zal
het voor ons uiteindelijk toch een beetje moeilijk worden om het terras daar boven
op de berg te bereiken. Zou u niet hier, waar het vlak is, slechts een korte tijd aan
ons willen besteden, waarvoor wij u zeker naar ons vermogen dankbaar zouden
zijn?'
[7] Ik zei: 'Beste.vrienden, Ik alleen weet wel het beste waarom Ik alleen op de berg
met jullie wil praten, en dan zullen jullie het ook weten. Wees dus niet bang voor
deze heuvel; want jullie kleine moeite zal in een echte vertroosting veranderd
worden!’
[8] Op deze woorden van Mij besloten de twee Grieken om toch met ons de berg
op te gaan, en toen wij boven bij het terras waren aangekomen, verwonderden de
twee zich erover dat ze de hoogte met nauwelijks voelbare moeite en inspanning en
heel gemakkelijk ademend hadden bereikt, en ze dachten dat deze berg, evenals de
geneeskrachtige bronnen die in het binnenste ervan ontsprongen, in zijn
uitwaseming een heel heilzame invloed op het lichaam van de mensen had. Bij hun
zou aan zulke bergen een soort goddelijke eer bewezen worden, en de toppen ervan
zouden gesierd worden met een of ook wel verscheidene aan de goden gewijde
tempels; want de mensen dachten en geloofden ook dat zulke bergen met hun
geneeskrachtige bronnen meerdere malen door de onsterfelijke goden speciaal
bezocht en gezegend waren om de lijdende, sterfelijke mensheid in haar nood tot
heil te dienen.
[9] De ene Griek zei verder: 'Het zal vast wel anders in elkaar zitten; maar het
grootste deel van de mensen die in de wereld geworpen zijn zonder ooit door
iemand onderricht te zijn over de reden van hun bestaan, oordeelt anders. De
aanblik van de hemel met de zon, de maan, de ontelbare sterren en de aanblik van
de gehele natuur van de aarde hebben hen via hun eigen, steeds levendige fantasie
tot allerlei bovennatuurlijke vermoedens gebracht, waar ook vele zeer levendige
dromen van bepaalde mensen beslist toe hebben bijgedragen, die natuurlijk ook
alleen maar een gevolg van een zeer levendige fantasie kunnen zijn; en zo zijn er
uit vermoedens en dromen leren over hogere, bovennatuurlijke wezens ontstaan,
die later door geestrijke dichters tot allerlei persoonlijkheden werden gemaakt en
door kundige beeldhouwers aanschouwelijk aan de mensen getoond werden.
[10] Daarna kwamen er handige redenaars en magiërs bij, waaruit het huidige,
vrijwel onoverwinnelijke priesterdom met zijn tempels en orakels is voortgekomen,
dat nu niet meer ter wille van de goden, waarin geen priester meer gelooft, maar
alleen ter wille van de koningen en vorsten het gewone volk in een blind geloof aan
de machtige goden houdt, opdat het niet tegen zijn kwellers opstaat en hen te
gronde richt.
[11] Maar hoe het ook zij met deze goden, ik ben van mening dat zelfs het meest
blinde geloof in een of meerdere hogere wezens altijd nog beter is dan helemaal
geen geloof, en een met een tempel gesierde berg of heuvel verheft het menselijke
gemoed altijd meer dan een woeste vlakte, die aan de fantasie van de mens weinig
voeding geeft.
[12] Daarmee wil ik het afgodendom niet tot realiteit verheffen tegenover een
uiterst wijze man zoals u, hoge meester; maar ik veracht het niet, omdat het talloze
mensen tijdens hun bittere leven op deze aarde in alle leed en uiteindelijk zelfs in
het steeds pijnlijke moment van hun sterven de verlangde troost biedt. En op dat
punt ben ik het met de wijze Aristoteles helemaal eens, zonder van de veel
verhevener godsdienst (* nl die van de Joden) ook maar in het minst iets af te
doen.
[13] En zo hebben ik en mijn vriend nu tegenover u geheel laten zien wie wij zijn,
en ik geloof dat ook u, hoge meester, tegenover ons nu wat meer kunt laten zien
wie u bent. Maar laat uw eigen wil u leiden, zoals de onze ons leidt!
[14] Kijk, ik wil nog één ding uit onze oude Griekse wijsheid toevoegen aan wat er
al gezegd is: Wij zijn op onze manier waarachtige wijzen, omdat wij steeds in
gedachten houden dat wij weldra zullen sterven. Wij proberen op deze aarde enkel
nog het geluk te bereiken dat de dood voor ons geen verschrikking, maar een
troostrijke, ware lafenis voor het hart zal worden. Daarom is het woord uit de mond
van een grote wijze ons meer waard dan alle schatten van de aarde; want het kan
ons ook een troostend licht in ons hart worden, als ons oog gedoofd zal zijn voor
het licht van de wereld.
[15] Wees dus zo goed, zeer wijze meester, om ons tweeën zo'n woord te schenken,
dan zult uzelf gelukkiger zijn in het besef, twee ongelukkige mensen gelukkig
gemaakt te hebben!'
154 Het geestelijke zoeken van de Grieken
[1] Ik zei: 'Luister, Mijn beste vrienden,jullie wens is weliswaar zeer prijzenswaardig, maar toch enigszins zelfzuchtig; want toen jullie nog jonge, gezonde en
krachtige mensen waren en niet, zoals nu op jullie leeftijd, aan een bittere dood
dachten, was de wereld met haar schatten alles voor jullie, en jullie streefden dan
ook alleen maar naar die vergankelijke aardse goederen, die jullie door allerlei
handel en wandel in grote hoeveelheden hebben vergaard. Bovendien hebben jullie
ook allerlei werelds vermaak niet versmaad en hebben jullie aan alles meegedaan
en genoten wat de wereld maar aan genoeglijks en verleidelijks kon bieden. In die
tijd dachten jullie weinig aan een of andere God of een of andere filosoof en
evenmin aan een woord dat jullie hart zou sterken en verlichten.
[2] Toen jullie echter tegen de vijftig liepen en de levenskrachten van jullie lichaam
zwakker begonnen te worden, en jullie menig goede vriend en bekende uit dit leven
zagen verdwijnen, en menigeen onder veel bittere pijn en kwelling, raakten jullie
ernstiger gestemd en vroegen jullie jezelf af: 'Hoe lang kan het met ons nog duren?
Is er na dit leven wel een ander leven, zoals onze priesters zeggen, beter of slechter,
of is dat er helemaal niet? Wie ter wereld kan ons daarvoor een afdoend en zeker
bewijs leveren?'
[3] Andere mensen, die het leven niet van zo'n ernstige kant bekeken en zich om
het ellendige sterven ook minder bekommerden dan jullie, zeiden tegen jullie: 'Lees
Plato, Aristoteles, Pythagoras, dan zal jullie wel duidelijk worden hoe het met het
leven aan gene zijde gesteld is!'
[4] Dat deden jullie met grote ijver, maar toch wilde het jullie niet duidelijk
worden. Jullie hebben je tot de orakels gewend, die jullie nog minder bevredigden.
Daarbij kwamen jullie te weten dat de ware wijsheid in dat opzicht bij de Essenen
en in de geschriften en boeken van de oude orthodoxe Joden te vinden was.
Daarom zijn jullie naar Essea gereisd en troffen daar het gezochte ook niet zo aan
als jullie gehoopt hadden. Daarop verschaften jullie je de geschriften van de Joden,
lazen die van a tot z, maar konden er toch niet wijs uit worden, omdat jullie ze niet
konden begrijpen; het enige wat jullie daarbij hebben gewonnen, is dat jullie van
jullie veelgoderij afgestapt zijn en in de mogelijkheid van het bestaan van één God
begonnen te geloven.
[5] Bij dat zoeken van jullie, dat nu al bijna twintig jaar duurt, aangezien jullie al
bijna zeventig zijn, werden jullie zwak en vermoeid en kregen jullie allerlei
psychische en lichamelijke kwalen, hebben allerlei kuuroorden bezocht en ook dit
hier, waarover jullie veel lofwaardigs hebben gehoord, om daar de gezondheid van
jullie lichaam weer in zoverre te verkrijgen dat jullie met een heldere geest het
wezen van het leven kunnen naspeuren.
[6] Op Mijn aanraden hebben jullie nu met ons deze berg beklommen en voelen nu
zelf, zoals jezelf toegeeft, dat het jullie veel beter gaat dan voorheen beneden in de
laagte. En omdat jullie je beter zijn gaan voelen, willen jullie uit Mijn mond horen
wat jullie in je steeds toenemende gekweldheid ondanks al jullie inspanning
gedurende twintig volle jaren niet in zijn volle helderheid te weten zijn gekomen.
[7] Ja, wie op hoge leeftijd met alle ernst zoekt wat hij in zijn jeugd met veel
minder moeite gemakkelijk had kunnen vinden, als de wereld met haar zinnelijk
genot en lichtzinnigheid hem dat niet hadden verhinderd, zal het ook nog vinden maar pas wanneer hij zijn ziel van alle materiële slakken en vlekken heeft
gereinigd!
[8] Als de mens zich ook tot op zeer hoge leeftijd voortdurend zo jeugdig fris,
monter en opgewekt zou voelen, dan zou hetgeen jullie al twintig jaar geleden zijn
begonnen te zoeken, hem even onverschillig zijn en blijven, als dat voor jullie in je
jonge jaren was; maar de steeds moeizamer wordende leeftijd en het steeds
dichterbij komen van het einde van het leven dwingt de ziel, die het leven liefheeft,
zich te gaan bekommeren om het verdere wezen van het leven en zo nu en dan te
gaan vragen hoe het zit met het blinde volksgeloof.
[9] De duistere en twijfelachtige antwoorden die ze bij haar zoeken krijgt, reinigen
haar door de in haar gewekte angst voor de dood van het lichaam, die veroorzaakt
wordt door de liefde voor de wereld, die haar gevangen houdt en blind en doof
maakt; ze begint de goederen van deze wereld, die haar eens zo goed smaakten, te
verachten en te ontvluchten en reinigt zichzelf zodoende van hetgeen haar
gevangen hield in het gericht en de dood van de materie.
[10] Maar als de ziel de vergankelijke materie van haar lichaam ook op hoge
leeftijd door een of ander geheim geneesmiddel weer jong zou kunnen maken, zou
ze andermaal heel genoeglijk in haar wandelende graf blijven rusten en zou ze zich
niet om haar eigen leven bekommeren. Maar God heeft vanuit Zijn eeuwige liefde
dit aardse leven, dat dient voor het beproeven van de vrije wil, juist zó ingericht dat
de mens ouder, zwakker en vermoeider moet worden, en met name diegene die in
zijn jeugd teveel aan de materie van deze tijdelijke wereld hing, opdat uiteindelijk
ook zijn ziel, die zolang door de dood gevangen gehouden werd, zich kan oprichten
naar het zekere, eeuwige leven.
[11] Als de ziel zich met de hulp van haar verborgen Schepper en Heer uit het
gericht van de materie heeft losgemaakt en door haar actieve streven zichzelf in
haar innerlijke levenslicht heeft gevonden, dan is ze ook heer geworden over haar
materie en de dood daarvan, die ze niet meer zo vreest als voorheen, en bekommert
ze zich niet zoveel meer om de leeftijd en zwakte van haar lichaam; want ze is
immers zelf gezond, krachtig en in zichzelf vol troost geworden.
[12] Dat is ook hetgeen jullie hebben gezocht en hier ook hebben gevonden! Want
wie ernstig zoekt, zal het gezochte ook vinden. Voor wie aan de deur klopt, wordt
op de juiste tijd open gedaan, en aan wie vraagt, zal het gevraagde ook gegeven
worden.
[13] Maar hoe jullie datgene wat jullie zo lang en bang hebben gezocht, nu hier
eindelijk eens hebben gevonden, zal jullie pas later helder en duidelijk worden. Nu
is het echter nogmaals jullie beurt om hier openlijk tegenover ons te kennen te
geven hoe jullie hetgeen Ik tegen jullie heb gezegd, hebben opgevat. Want men kan
een nieuw te bouwen huis niet eerder voltooien dan nadat de grond, die het huis
moet dragen, zijn volle stevigheid heeft verkregen. Als jullie willen, kunnen jullie
nu spreken! '
.
[14] Hier waren de twee oude Grieken zo verbaasd over, dat ze helemaal met
wisten hoe ze zouden beginnen te spreken.
155 De Grieken hebben vragen over de alwetendheid van de Heer
[1] Pas na een poosje begon de ene Griek als volgt te spreken: 'O buitengewoon
wijze meester! Zoals u ons geheel naar waarheid en juist uiteen hebt gezet, zijn wij
die ellendige twintig jaar toch heel veel te weten gekomen maar zelfs de meest
betrouwbare orakels wisten niets over onze jeugd en al even weinig over onze
handel en wandel; maar u, die wij hier voor de eerste keer in ons leven heel
onverhoeds te zien hebben gekregen, hebt al ons doen en laten zo geheel
overeenkomstig de waarheid uit de doeken gedaan, alsof u al sinds onze jeugd bij
ons bent geweest. Hoe is u dat toch mogelijk? Hebt u dat uit onze gezichten
gelezen? Hoe, hoe was u dat mogelijk?'
[2] Ik zei: 'Maak je daar nu nog maar niet druk om; want ook al zou Ik het jullie
rechtstreeks zeggen, dan zouden jullie het niet begrijpen! Maar als jullie in je geest
wakkerder worden, zullen jullie in jezelf wel gaan begrijpen hoe het voor Mij heel
gemakkelijk is om ieder mens openlijk te vertellen wat hij sinds zijn geboorte op
ieder ogenblik heeft gedacht, gezegd, gewild en gedaan; want voor Mij kan
niemand zich verbergen. Maar daar hebben we het voorlopig niet verder over; en
spreken jullie nu verder!'
[3] Toen zei de ene Griek: 'Buitengewoon wijze meester! Wij hebben menige
school bezocht, we zijn in heel Egypte geweest en hebben ons daar in de steden
voor geld alles laten tonen en hebben ons ook in heel wat oude wijsheidsmysteriën
laten inwijden; maar in geen enkele school hebben wij een meester aangetroffen die
volkomen naar waarheid van zichzelf had kunnen zeggen wat u zojuist van uzelf
hebt gezegd - en toch bent u naar uw uiterlijk te oordelen ook maar een mens, die
zijn wijsheid en geheime kunst vroeger ook maar op een school heeft geleerd!
[4] Maar waar ter wereld is die school? En als er op de hele aarde niet zo'n school
bestaat, dan zou u onmiskenbaar een god moeten zijn, die als enige de dingen kan
doen die u hebt genoemd - zoals wij volgens de verschillende godsdiensten over de
vermogens en eigenschappen van de bestaande goden weten.
[5] Om een mens die men tevoren nooit heeft gezien en van wie men ook niet kan
weten hoe hij heet en in welke stad of op welk eiland of in welk deel van het
vasteland hij is geboren, te zeggen wat hij is, wat hij heeft, hoe hij geleefd en
gehandeld heeft, dat is eindeloos veel meer dan zelfs de meest geheime magie.
Kent u soms ook onze namen, onze geboorteplaatsen en onze vrouwen en
kinderen?'
[6] Ik zei:’Als Ik het ene weet, weet Ik het andere zeker ook! Maar als Ik jullie
namen en geboorteplaatsen en ook jullie vrouwen en kinderen had opgenoemd,
zouden jullie daarbij gedacht hebben: 'Ja, dat kan hij gemakkelijk weten uit onze
reispapieren, die wij bij onze aankomst hier moesten laten zien om in deze
inrichting opgenomen te worden, omdat alles hier strikt volgens de wetten van
Rome afgehandeld wordt!’
[7] Maar wat Ik jullie heb gezegd staat niet genoteerd in jullie reispapieren en is
dus veel gedenkwaardiger dan wanneer Ik jullie direct als bewoners van Melita met
jullie namen Polycarpus en Eolites had begroet, en als Ik jullie bovendien nog
verteld zou hebben dat jullie vrouwen, die nog leven, uit Athene afkomstig zijn en
dat jij, Polycarpus, acht kinderen hebt – drie jongens en vijf meisjes - en Eolites
twaalf; vijf jongens en zeven meisjes. Dat staat in jullie reispapieren, die Ik
eventueel gelezen zou kunnen hebben; maar wat Ik jullie heb gezegd staat niet in
jullie reispapieren, en daarom heb Ik het ook niet kunnen weten uit jullie papieren en toch weet Ik nog veel meer, wat Ik jullie nu echter nog niet wil zeggen.
[8] De school, waar Ik dat volgens jullie wijze van denken geleerd zou kunnen
hebben, bestaat nergens op de hele wereld; want Ikzelf ben de Meester en de
School.
[9] Wie het van Mij leert en bij Mij in de school des levens komt door in de ene,
enig ware God te geloven en door de liefde voor Hem en daardoor de liefde voor de
medemens, en daarna volgens die leer van Mij leeft en handelt, is een goede
leerling van Mijn school. Het is de enige echte en ware school des levens voor
ieder mens, die tot die school wil toetreden en daarin onwrikbaar tot aan het einde
van zijn aardse leven wil volharden. Alleen op die school zal hij het eeuwige leven
van de ziel aan gene zijde vinden, en de dood en het gericht van de materie zullen
van hem wijken.
[10] Wie tot deze school van Mij toetreedt en volgens de leer ervan handelt, zal dan
ook in zichzelf beleven hoe en waarom alleen Ik de Meester en de School Zelf ben.
[11] Maar in deze school kan men niet halfslachtig te werk gaan, maar daar moet
men vóór alles alleen naar het rijk Gods streven en naar de gerechtigheid ervan, wat
allemaal binnen in de mens is en nergens anders met enig prachtvertoon buiten de
mens, en bekommer je niet om de dingen en schatten van deze wereld, die geen
waarde hebben voor het leven van de ziel van de mens, omdat ze even vergankelijk
zijn als de meest fraai schitterende dauwdruppel, die al door een zuchtje wind
verdwijnt; want wat een echte leerling van Mijn school voor zijn tijdelijke
levensonderhoud nodig heeft, zal hem als een vrije gift daarenboven geschonken
worden.
[12] Kijk naar de vogels in de lucht, de dieren in het bos en die in het water! Ze
zaaien niet en oogsten niet, en toch zijn ze allemaal voorzien van alles wat ze nodig
hebben. Maar als God voor de dieren zorgt, dan zal Hij zeker nog veel meer zorgen
voor de mensen die in Hem geloven en Hem boven alles liefhebben.
[13] Zo kunnen jullie ook, om jullie een voorbeeld te geven, naar het gras en de
vele bloemen op het veld kijken! Waarlijk, ze zijn prachtiger gesierd en gekleed
dan koning Salomo in zijn grootste pracht ooit geweest is!
[14] Maar als God, die de enig ware Vader van alle mensen is, op die manier al
zorgt voor de gewassen van het veld, die er vandaag nog staan maar de volgende
dag gemaaid, gedroogd en dan voor een deel in de ovens verbrand worden en voor
een ander deel aan de huisdieren worden gevoerd, dan zal Hij des te meer voor Zijn
kinderen zorgen, zodat ze niet naakt op aarde hoeven rond te lopen; want een mens,
die een echte leerling van Mijn school is, zal toch wel beter zijn dan al het gras en
alle andere gewassen op de hele aarde?!
[15] Daarom moet een echte leerling van Mijn school zich niet bezorgd maken om
de volgende dag, over wat hij eten en drinken zal en waar hij zijn lichaam mee zal
kleden; want dat doen de heidenen wel, die geen leerlingen van Mijn school zijn bij Mijn echte leerlingen zal wel gezorgd worden voor wat ze het meest nodig
hebben.
[16] Nu weten jullie uit welke school Ik Mijn wijsheid heb geput. Maar om Mij
heen zien jullie reeds een aanzienlijk aantal van Mijn leerlingen; zij kunnen jullie
ook vertellen dat het met Mijn Meesterschap en School alleen zo en niet anders is
dan Ik jullie nu heb getoond.'
[17] Nu zetten de twee Grieken grote ogen op, wendden zich tot een van Mijn
leerlingen, en wel tot Johannes, die hun het vriendelijkst leek, met de vraag of het
inderdaad zo was met deze dingen, die hun nog niet helemaal duidelijk waren.
156 De gedachten van de Grieken over de enig ware God
[1] Johannes zei: 'Ja, beste vrienden, zo is het inderdaad, ook al is het jullie nog niet
helemaal duidelijk; maar het zal jullie nog wel duidelijker worden als jullie tot deze
school in jullie zelf zullen toetreden door het geloof in de ene, enig ware God en
door de zuivere liefde tot Hem en jullie medemens.
[2] Voor deze school bestaat op de hele aarde echter geen huis, geen tempel en
geen Egyptische piramide; want ze bestaat alleen uit het kennen van de innerlijke
waarheid uit God en daarnaast het getrouw handelen overeenkomstig die gekende
waarheid.
[3] Jullie hebben de waarheid lange tijd gezocht en hebben haar nu ook gevonden.
Jullie weten nu wat iemand moet doen om een echte leerling van de school van het
innerlijke leven te worden, te zijn en te blijven; weten en kennen alleen is echter
nog lang niet voldoende om zelf een leerling van deze innerlijke levensschool uit
God in de mens te zijn, maar pas het openlijk en uit vrije wil handelen volgens de
gekende waarheid maakt de mens tot een ware, echte leerling in zijn eigen
innerlijke school des levens.'
[4] Toen de twee dit van Johannes hadden gehoord, dachten ze bij zichzelf
'Merkwaardig! Deze leerling spreekt net zoals zijn meester en zegt ook, dat wij de
lang gezochte waarheid hier eindelijk hebben gevonden. Dat is echt heel
prijzenswaardig, alleen -wij bespeuren in onszelf nog heel weinig van die
waarheid! We moeten ook naar die waarheid handelen, maar hoe is dat mogelijk,
als de waarheid zelfons nog zeer duister is?
[5] We moeten enkel in de éne en enig ware God geloven, Hem boven alles heel
zuiver liefhebben en onze medemensen ook. Ja, dat zou nu niet bepaald een van de
moeilijkste levenstaken zijn -maar wie en waar is deze enig ware God?
[6] Jezelf zomaar toevallig een of andere enig ware god voor te stellen en dan ook
nog vast en zonder twijfel in dat als één god gedachte wezen te geloven, het tevens
boven alles lief te hebben en van daaruit ook je medemens, dat is een nogal
merkwaardige eis. Als ieder mens dat doet, heeft ieder mens ook zijn eigen god,
wat dan evenzoveel enig ware goden zou opleveren als er mensen op deze goede
aarde leven, geleefd hebben en nog zullen leven. En dat zou dan nog erger zijn dan
onze veelgoderij; want wij weten toch waar we ons aan te houden hebben, en
niemand kan tegen aan ander zeggen: 'Kijk, de Zeus of de Apollo waar ik in geloof
is beter dan die van jou!'
[7] Bij deze leer moet dat mettertijd onvermijdelijk leiden tot een zodanig kwaad
onder de mensen, dat ieder van nature enigszins wijs mens duidelijk de voorkeur
zal geven aan zijn eigen god boven die van een ander, van nature minder begaafd
mens, en dan zullen de oude godenoorlogen weer tevoorschijn komen.
[8] Die enige en enig ware God moet dus met de grootste zekerheid en helderheid
als het ware buiten hem bestaand aan de mens getoond worden, en ook dat alle
mensen alleen in die God moeten geloven en Hem boven alles zuiver moeten
liefhebben - anders is op den duur geen mens met die leer gediend.
[9] Wat ons betreft zou dat ook de God van de joden moeten zijn, waar de meer
ervaren joden zelfechter niet al te vast in lijken te geloven; maar ook in dat opzicht
is het zaak om meer licht te verschaffen over die God, anders is het met de God van
de joden geen haar beter gesteld dan met onze Zeus, die wij ook nog nooit te zien
hebben gekregen.'
157 Het onderricht van de Heer over de ene, enig ware God
[1] Terwijl de twee Grieken zich nog met dergelijke gedachten bezighielden,
onderbrak Ik hen en zei hun het volgende: 'Mijn vrienden,jullie hebben nu na de
woorden van Mijn leerling Johannes heel wonderlijke gedachten in jezelf laten
opkomen! Als het zou zijn zoals jullie denken, zouden jullie uiteindelijk gelijk
hebben; maar met de kwestie met de ene, enig ware God is het heel anders gesteld
dan jullie gedacht hebben, en daarom hebben jullie hierover heel onjuist
geoordeeld.
[2] jullie willen licht en volledige duidelijkheid over de God van de joden, en dat is
een heel billijk verlangen van jullie. Maar jullie hebben de boeken van Mozes toch
gelezen, waar met grote zekerheid en veellicht over de ene, enig ware God
geschreven staat wie die ene, enig ware God is, in Wie alleen de mensen moeten
geloven en naast Wie ze geen vreemde goden moeten hebben.
[3] Deze ene en enig ware God heeft Zichzelf en het feit dat Hij bestaat geopenbaard door Mozes op de berg Sinaï, en niet alleen onder grote, voor alle
aanwezige Israëlieten zichtbare tekenen, maar Hij heeft hun ook buitengewoon
wijze geboden en voorschriften gegeven waarmee ze een heel gelukkig volk
konden zijn als ze die nauwkeurig in acht namen; want daarmee zouden ze God
niet alleen volledig zichtbaar voor zich hebben gehad, met Wie ze als echte
kinderen tot hun Vader over al hun vragen en noden vrijuit en openlijk konden en
mochten spreken. Maar Hij heeft ook steeds de weg naar het eeuwige leven van de
ziel helder voor hen verlicht en de grote wereld aan gene zijde met de zalige
bewoners daarvan aanschouwelijk opengehouden, w.at duizenden mensen zelfs in
deze zeer verduisterde tijd nog kunnen getuigen en waar heel veeloude profeten en
zieners over hebben gesproken en geschreven.
[4] Als dat nu zo is en niet anders, waarom zijn ze dan onder zulke gelukkige
levensomstandigheden, die ze vaak bevestigd kregen door talrijke onmiskenbare
onbedrieglijke, eigen ervaringen, niet in het geloof en in de beste en meest levende
orde gebleven door God als hun beste Vader boven alles lief te hebben?
[5] Kijk, dat kwam door de eigenliefde en liefde voor de wereld die bij heel veel
mensen steeds meer de overhand nam en die ze tenslotte nooit meer volledig de rug
hebben toegekeerd ondanks alle vermaningen en ook dikwijls voorkomende strenge
tuchtigingen.
[6] Zodoende zakten ze dan ook weg in het oude gericht van de materie der wereld
en haar geile vlees, verloren zozeer het aloude, innerlijke levenslicht van hun
zielen, dat ze hun zielen nu niet meer van hun vlees kunnen onderscheiden, niet
meer weten wat een ziel is en het hun dus ook helemaal niet duidelijk is dat ze een
ziel hebben, die eeuwig zal leven.
[7] Maar als een mens zichzelf in zijn meest edele levensdeel zozeer is kwijtgeraakt
dat hij, hoewel hij nog leeft en bestaat, niet meer in staat is waar te nemen dat hij
bestaat, hoe zou hij dan het wezen van God moeten herkennen en er levend in
geloven, als hijzelf door een overmatige liefde voor de wereld nagenoeg volkomen
dood is geworden in zijn levensdeel, dat levend zou moeten zijn?
[8] Bijna talloos vele mensen vergaat het nu nog duizend keer erger dan het jullie is
vergaan, voordat jullie de verloren oude waarheid zijn begonnen te zoeken, en het
jullie voor een deel nog vergaat; waarlijk, als Ik niet in deze wereld gekomen was
om de mensen opnieuw de weg naar het eeuwige leven van de ziel te tonen, dan
had geen mens deze weg meer kunnen ontdekken en hier en aan gene zijde zalig
kunnen worden!
[9] Daarom ben Ikzelf de Weg, de Waarheid en het eeuwige Leven; wie in Mij
gelooft en volgens Mijn woorden leeft en handelt, zal zijn ziel redden van de
eeuwige dood en het gericht van de wereld en haar materie.
[10] De wil van de ene, enig ware en eeuwig vanuit Zijn eigen macht levende God
en Vader van de mensen kunnen jullie uit de boeken van Mozes en de profeten
leren kennen. Als jullie nauwkeurig volgens de -zeg -slechts tien geboden leven,
zal Gods geest jullie doordringen en jullie zelf verlichten. In dat licht zullen jullie
dan de ene en enig ware God niet alleen volkomen kennen en Hem dan ook boven
alles kunnen liefhebben, maar dan zal Hij Zichzelf ook aan jullie openbaren en
jullie tot alle wijsheid en de macht daarvan verheffen.
[11] Dan zullen jullie niet denken dat volgens Mijn leer ieder mens tenslotte zijn
eigen god zou hebben, als hij er zich één zou voorstellen, in wie hij zon der twijfel
zou moeten geloven en die hij ook boven alles zou moeten liefhebben als hij het
eeuwige leven van de ziel wil bereiken, maar dan zullen jullie in jezelf het lichte
bewustzijn krijgen dat de God, die Zich aan jullie heeft geopenbaard, Een en
onveranderlijk Dezelfde is die Zich nog in alle tijden steeds zeer getrouw aan al die
mensen heeft geopenbaard, die volkomen volgens Zijn wil hebben geleefd en
gehandeld.
[12] Als jullie Mij nu beter hebben begrepen dan aanvankelijk, handel er dan naar;
en pas als het dan licht en helder in jullie wordt, zullen jullie volkomen inzien dat
jullie hier bij Mij hebben gevonden, wat jullie twintig jaar lang met nog enkele
anderen van jullie metgezellen tevergeefs hebben gezocht en pas nu hier vonden.'
158 De Grieken herkennen de Heer
Doel en oorzaken van ziekten
[1] Daarop zei Polycarpus: 'Buitengewoon wijze meester, wij zijn u buitengewoon
dankbaar voor dit onderricht en zullen uw advies met al onze krachten zo
nauwkeurig mogelijk opvolgen, hoewel Mozes in veel gedeelten van zijn
geschriften voor ons moeilijk te begrijpen is. Maar, afgaande op wat u ons beloofd
hebt, hopen wij in de hele geest van de geschriften van Mozes en daarmee ook in
die van de andere profeten door te dringen, als wij volgens uw advies de
eenvoudige tien geboden zo nauwkeurig mogelijk opvolgen.
[2] Maar, wijze meester, heb nu alleen nog de geduldige goedheid om ons te
zeggen of u ook langs die geestelijke weg tot uw werkelijk goddelijke wijsheid en
macht bent gekomen!'
[3] Ik zei: 'Als mens van vlees en bloed zeker langs geen andere weg, omdat er
volgens de goddelijke orde eeuwig geen andere bestaat en kan bestaan. Maar Ik, die
jullie hier zien en spreken, ben niet degene die jullie die raad heeft gegeven, maar
in Mij woont Iemand die hoger is in alle volheid van de goddelijke liefde, wijsheid
en macht, en Hij is Degene die nu zo tegen jullie heeft gesproken zoals tegen
Mozes en vele andere profeten en wijzen vroeger; en dat is ook Degene in Wie
alleen jullie zonder twijfel moeten geloven en Die jullie boven alles lief moeten
hebben door volgens Zijn getrouw aan jullie geopenbaarde wil te handelen.
[4] In Mij is dus ook Diegene zichtbaar in deze wereld gekomen, die Jullie gezocht
hebben en toch in geen enkele school en in geen enkele tempel konden vinden.
[5] Zoals Ik nu in Mijzelf hier ben en door de hele oneindigheid werkzaam ben, zo
zal Ik ook in de geest zijn en werken in allen die zich aan Mijn eenvoudige
geboden houden, in Mij geloven en Mij metterdaad boven alles zullen liefhebben.
[6] Maar in degenen die wel in Mij geloven en 'Heer, Heer!' zeggen, maar lauw zijn
in hun handelen en nalatig in hun liefde voor hun naaste, zal Ik niet wonen en Ik zal
Mijzelf niet aan hen openbaren en Mijn kracht en wijsheid zal hun ziel niet
vervullen. Want omdat ieder mens een volkomen vrije wil heeft, wil Ik dat hij eerst,
door in alles Mijn getrouw aan hem geopenbaarde wil te doen, geheel uit vrije wil
naar Mij toe komt; en dan zal Ik ook bij hem komen, Mijzelf aan hem openbaren en
hem vervolgens door de Heilige Geest van Mijn eeuwige en alom heersende liefde
met al Mijn wijsheid en macht vervullen. - Zo sprak de Heer vroeger, en ook nu!'
[7] Toen de twee deze woorden uit Mijn mond hadden gehoord, keken ze uiterst
verwonderd en zeiden, na een poosje diep nagedacht te hebben: 'Heel vaag hadden
wij steeds al gedacht dat er achter U iets heel anders schuilgaat dan alleen maar een
buitengewoon wijs mens; want Uzelf hebt ons dat maar al te duidelijk laten merken
toen U ons onze hele levensloop onthulde. Nu is ons echter door Uw laatste
woorden meer dan zonneklaar geworden dat U ondanks Uw lichaam volkomen
God bent in Uzelf, en wel Dezelfde die wij zolang hebben gezocht en tot nu toe niet
konden vinden.
[8] Maar nu wij U hebben gevonden, zal geen macht ter wereld ooit meer in staat
zijn ons afvallig te maken van wat wij niet alleen geloven, maar waar wij ten volle
van overtuigd zijn.
[9] Maar aangezien U, Heer, Heer, in Uzelf diezelfde enig ware, ene God bent
waarin alle mensen ten volle moeten geloven en Wiens getrouw aan hen geopenbaarde wil zij in levende daden moeten vervullen, wagen wij het om vol geloof
het zeer onderdanige verzoek aan U te richten of U onze lichamen, zolang wij die
nog nodig hebben voor de ware voleinding van onze zielen, zo gezond mogelijk
zou willen maken! Want wij geloven nu dat niets voor U onmogelijk is.
[10] Wij verlangen dat nu echter niet als een teken voor de waarheid van wat wij
van U geloven, maar alleen omdat wij met een gezond instrument voor de
voleinding van onze zielen en die van onze metgezellen beslist beter werkzaam
kunnen zijn dan met een ziek en zwak lichaam. Want met een ziek lichaam lijdt
ook de ziel en heeft ze maar weinig zin in verhoogde werkzaamheid.'
[11] Ik zei: 'Jullie geschiede naar jullie geloof; maar behalve wat jullie geloven,
moeten jullie onthouden dat het voor een mens ter wille van zijn ziel niet altijd
bevorderlijk is als hij met een volkomen gezond lichaam rondloopt; want als zijn
vlees te gezond is, wordt het ook gemakkelijk geprikkeld tot allerlei zinnelijke
lusten, waarin de ziel eerder mede begerig wordt dan wanneer haar vlees ziekelijk
en zwak is, -en zo is een lichamelijke ziekte in zekere zin een wacht voor de deur
van het innerlijke leven van de ziel.
[12] Toch zullen jullie nu volledig gezond van lichaam worden; maar hoed je
ervoor dat jullie bij bepaalde gelegenheden, die bij Grieken veelvuldig voorkomen,
niet weer in jullie oude zonden en daarmee ook tot nog ergere ziekten vervallen!
Houd dus steeds de geboden van Mozes voor ogen, in jullie hart en in jullie wil!
Verloochen jezelf, en volg de geest van Mijn leer!
[13] Ik wil niet dat iemand dit aardse proefleven voor de wilsvrijheid met een ziek
lichaam moet doormaken; maar als de mensen de oude raad van Mijn liefde en
Mijn orde niet in acht nemen, maar doen wat ze niet moeten doen, zijn ze ook zelf
de scheppers van alle kwalen van hun lichaam en hun zielen.
[14] Maar Ik kan Mijn orde, waardoor alleen het voortbestaan van alle dingen
mogelijk is, niet omkeren ter wille van de lichtzinnigheid en de door eigen schuld
veroorzaakte blindheid van de mensen. Als iemand weet dat zijn lichaam pijn voelt
als het geslagen of gestoken wordt, maar zichzelf toch slaat en steekt, is het immers
zijn eigen schuld als zijn lichaam daarbij veel pijn voelt; want ter wille van de
onzinnige dwaasheid van de mensen zal Ik een ziel niet van een ongevoelig
lichaam voorzien en er ook niet voor zorgen dat men vanwege de zwaartekracht
niet van het dak op de grond zou kunnen vallen. -Dat zeg Ik jullie dus ook nog,
zodat jullie je daarnaar kunnen richten.’
159 Het beoefenen van de naastenliefde
[1] De twee Grieken zeiden: 'O Heer, Heer, wij danken U uit het diepst van ons hart
en leven voor de zo wonderbaarlijk plotselinge genezing van ons lichaam, maar we
vragen U ook of U ons, als we ten gevolge van onze lichamelijke gezondheid op
wat voor manier dan ook zwak zouden kunnen worden en ons door de een of
andere verleiding van de wereld en ons vlees zouden laten bekoren, -of U ons
steeds de nodige kracht wilt schenken om alle verzoekingen die over ons zouden
kunnen komen, met ware heldenmoed te kunnen weerstaan; want wij zien nu zelf al
dat geen mens zonder Uw hulp alle gevaren en allerlei soorten vijanden die op hem
loeren, kan overwinnen.
[2] Het is wel gemakkelijk om een vijand, die men ziet, te ontwijken of hem met
wapens in de hand krachtig en vol moed tegemoet te treden en hem onschadelijk te
maken; maar de mens heeft ontelbaar vele onzichtbare vijanden, waartegen alleen
U, o Heer, Heer, het steeds met succes kunt opnemen. Daarom vragen wij U dan
ook om Uw hulp, wanneer er een onzichtbare vijand ons zou naderen om ons
schade toe te brengen; want zulke vijanden kan een mens alleen met Uw
alvermogende kracht meester worden.'
[3] Ik zei: 'Jullie hebben helemaal waar en juist geoordeeld; zonder Mij kan
niemand iets voor het heil van zijn ziel tot stand brengen; en ook al heeft hij alles
volgens de hem geopenbaarde wetten als het ware op eigen wilskracht gedaan, dan
moet hij toch in zichzelf bekennen dat hij een luie en trage dienaar is geweest en in
al het goede dat hij heeft gedaan God alleen de eer geven, dan zal God hem ook
altijd sterk en krachtig maken.
[ 4] Wie God in al het goede de eer geeft, is Hem welgevallig en een echte knecht
en dienaar naar Zijn hart. God zal degene die God in zijn hart niet verlaat, niet
verlaten, maar met Zijn hand beschermen; wie echter in zijn hart God verlaat en
weinig of helemaal geen acht op Hem slaat, zijn eigen heer meent te zijn en
volgens zijn wereldse verstand handelt, en zichzelf ervoor laat eren en over zijn
schranderheid en zijn edele daden spreekt, als hem iets gelukt is, die beloont
zichzelf en heeft van God geen loon te verwachten. Doe al het goede en
waarachtig, wat jullie doen in Mijn naam, dan zal Ik met jullie zijn en jullie sterk
en krachtig maken!'
[5] Hierop bedankten de twee Grieken Mij nogmaals, evenals onze Kisjonah,
Philopold, de waard uit Jesaïra, de bootsman en de leider van het bekende vissersdorpje, en alle leerlingen prezen Mij omdat Ik de twee Grieken dat had
meegedeeld.
[6] Nu vroegen de twee Mij of ze datgene wat ze hier op zo wonderbaarlijke wijze
hadden beleefd, ook mochten vertellen aan hun metgezellen, die met hen mee naar
dit kuuroord waren gekomen.
[7] Ik zei: 'Zolang Ik hier verblijf moeten jullie niet over Mij praten en Mij niet
bekend maken; maar over wat jullie over Mozes en over de profeten weten, met
name over Jesaja en Ezechiël en uit de psalmen van David, kunnen jullie met veel
ijver praten!
[8] Voor Mijn vertrek zal Ikzelf de gasten van het kuuroord nog bezoeken en een
uitnodiging tot hen richten, of ook zij het Godsrijk binnen willen gaan. Daarna pas
kunnen jullie verder met hen praten. Degenen bij wie jullie in Mijn naam de handen
zullen opleggen zullen gezond worden; maar dat moeten jullie pas doen, nadat Ik
eerst het kuuroord bezocht heb. Vandaag zal Ik daar echter nog geen bezoek
brengen.'
[9] Daarop stonden de twee Grieken op, bedankten Mij nogmaals en gingen naar
hun metgezellen, die hen al waren gaan zoeken. Wij bleven echter tot midden op de
dag op de berg en spraken met elkaar over de gevolgen van het geloof en de ware,
zuivere liefde voor God en de naaste.
[10] Over het punt van de naastenliefde vroeg Marcus aan Mij: 'Heer en Meester,
moet men ook naastenliefde betonen aan bekende slechte mensen en verkwisters,
die hun vermogen meestal op een ergerlijk zondige manier hebben verspild en
verbrast, en ook aan degenen die duidelijk onze vijanden zijn?'
[11] Ik zei: 'Jullie moeten bij het bewijzen van naastenliefde geen uitzonderingen
maken, maar aan iedereen goed doen; want bij wie een uitzondering maakt, zal Ik
ook allerlei uitzonderingen maken.
[12] Wanneer iemand in nood zit en bij jullie komt, bewijs hem dan naastenliefde
in geestelijke of ook materiële zin; de geestelijke naastenliefde moet echter
voorafgaan aan de materiële!
[13] Als jullie een zondaar hebben bekeerd en hij zit in aards opzicht in nood, help
hem er dan uit. Als hij daarna nog eens zondigt, vermaan hem dan in liefde en word
hem niet vijandig gezind! Want met de maat waarmee jullie in Mijn naam meten,
zal jullie op jullie beurt weer gemeten worden!
[14] Veroordeel niemand, dan zullen jullie later ook niet veroordeeld worden.
Verdoem en vervloek dus ook niemand, opdat jullie later ook niet verdoemd en
vervloekt worden!
[15] Doe goed aan degenen die jullie kwaad doen, dan zullen jullie daardoor
gloeiende kolen over hun hoofden strooien en hen tot jullie vrienden maken. Zegen
dus ook degenen die jullie haten en vervloeken, dan zullen ze berouw hebben.
Vergeef jullie vijanden zevenmaal zevenenzeventig keer; als ze daardoor niet beter
worden, kunnen jullie de kwestie bij een wereldse rechter aanhangig maken en
moet de onverbeterlijke vijand uit de gemeente gestoten worden. Want wie
onverbeterlijk kwaad doet moet ook getuchtigd worden, opdat zijn medemensen
niet langer door hem geërgerd worden.
[16] Wees dus ook onderdanig aan de wereldse overheid, of die nu mild of streng
is; want ze zou geen macht hebben, als die haar niet van boven verleend was
vanwege de vele onverbeterlijke zondaars!
[17] Maar jullie moeten niet om iedere kleinigheid een klacht indienen en niet
zonder dringende noodzaak naar de wereldse rechters lopen; want wat jullie niet
willen en wensen dat jullie overkomt. ontzie daarin ook jullie medemensen, zolang
dat mogelijk is. Alleen onmiskenbare dieven en rovers en te erge hoereerders en
echtbrekers mogen jullie aan het gerecht overleveren en insgelijks degene die een
moord heeft begaan. Maar daarbij moeten jullie je niet kwaad maken, maar alleen
doen wat nodig is; laat al het andere aan Mij en de rechters over!
[18] Kijk, Mijn vriend Marcus, zo is Mijn wil, wat dat punt betreft; wie daarnaar
handelt, zal ook nooit gebrek aan Mijn zegen hebben.'
[19] Marcus en allen bedankten Mij voor deze raad.
[20] Nu kwam een dienaar ons vertellen dat het middagmaal gereed was, en wij
stonden op om naar het huis te gaan.
160 Wat de Griekse arts had vernomen en zijn getuigenis over de Heer
[1] Terwijl wij bij Marcus aan het middagmaal zaten, spraken de twee Grieken met
hun metgezellen; want toen die maar al te gauw zagen dat hun twee vrienden
volkomen gezond het kuuroord binnenkwamen, vroegen ze wat er met hen gebeurd
was, waardoor ze zo gezond waren geworden.
[2] De twee konden nu echter met de beste wil van de wereld niet helemaal
verzwijgen wat er 's morgens allemaal met hen gebeurd was. Ze maakten Mij dus
bekend bij hun metgezellen, maar heel bescheiden en terughoudend; want ze
dachten aan wat Ik hen gezegd had.
[3] Ze beschreven Mij als een zeer grote Joodse wijsgeer, die ook een buitengewone kracht bezat om enkel door zijn wil alle ziekten zo volkomen te genezen,
dat een zieke heel plotseling zo gezond werd als hij zelfs in zijn jeugd nauwelijks
ooit geweest was.
[4] Toen hun metgezellen dat en nog een paar dingen over Mijn wijsheid hadden
gehoord, wilden ze ook naar Mij toegaan en Mij om genezing van hun lichaam
vragen. Maar de twee Grieken hielden hen daar vanaf, door hun te vertellen dat Ik
het kuuroord misschien nog diezelfde middag zou bezoeken. Daarmee stelden de
metgezellen van de twee Grieken zich voorlopig tevreden, maar ze wilden toch
over niets anders dan alleen over Mij praten.
[5] Eén van hen, die zelf in zijn eigen plaats een gewaardeerd arts was, maakte de
volgende opmerking, toen hij van zijn twee vrienden nog iets meer over Mij had
gehoord: 'Nu begint mij over die bijzondere heiland en wijze van de Joden een licht
op te gaan! Hij zal ongetwijfeld dezelfde zijn over wie ik in Tyrus en Sidon al veel
heb horen vertellen. Ook verschillende van jullie zullen daar wel meer over
gehoord hebben.
[6] Men zegt dat hij een Galileeër uit Nazareth en de zoon van een timmerman is,
die het vak van timmerman ongeveer op zijn dertigste jaar volledig heeft
opgegeven, leerlingen heeft aangetrokken en daarna aan zijn ambt als leraar en
genezer is begonnen. De priesters van de Joden vervolgen hem echter, omdat het
hele volk naar hem toegaat en in hem gelooft, omdat hij zijn leer met grote
wonderen en andere grote tekenen bevestigt.
[7] Sommigen houden hem voor een grote profeet, anderen voor een nieuwe koning
der Joden, die de Romeinen uit het Joodse land zal verdrijven - wat echter zijn plan
niet zou zijn, aangezien hij een veel grotere vriend van de heidenen moet zijn dan
van de Joden, die weinig acht slaan op hun God. Nog weer anderen houden hem
voor een pure Godszoon en sommigen voor de oude Jehova Zelf, die Zichzelf
vanuit Zijn macht met het vlees van de mensen heeft bekleed om hen over alles te
onderrichten en hen uit de lange nacht van al hun dwalingen te bevrijden.
[8] Maar hoe het ook zij, als hij naar ons toekomt, zullen wij hem zelf ook zeker
nader leren kennen, vooropgesteld dat hij inderdaad degene is over wie ik, zoals
reeds gezegd, echt al heel veel heb horen praten!’
[9] Nu zeiden ook de anderen:'Ja,je hebt waar en juist gesproken! Ook wij hebben
al verschillende keren de wonderbaarlijkste dingen over die Galileeër horen
vertellen, die natuurlijk nog ongelooflijker klonken dan de mythen van onze goden.
Daarom zeiden wij dan ook: als het zo met hem gesteld is, dan is hij kennelijk naar
volle waarheid een God, in wie ook wij Grieken en Romeinen zullen geloven!’
[10] De twee reeds genezen Grieken zeiden: 'Jullie hebben gelijk, en jullie hebben
ons er opmerkzaam op gemaakt dat wij dat ook al een paar keer hebben gehoord in
de laatste tijd dat wij, zoals jullie weten, naar de waarheid zochten. Maar in Zijn
aanwezigheid hebben wij daar niet aan gedacht, hoewel Hij daar Zelf op heeft
gezinspeeld; misschien wilde Hij dat Zelf niet en konden wij ons daarom ook niet
herinneren wat wij al een paar keer hadden gehoord. Als Hij nu naar het kuuroord
komt, moet dat ook besproken worden, hoewel niet ter wille van ons, maar ter wille
van jullie!'
[11] Hun metgezellen zeiden: 'Beste vrienden, pas als hij aanwezig is zal wel
blijken of zich daar een geschikte gelegenheid voor aandient, en of hij ons zal
toestaan dat wij hem daarnaar vragen. We zullen blij en in de hoogste mate
dankbaar zijn als hij onze lichamen geneest en met name onze ingewanden, die al
zwak zijn geworden van ouderdom en volledig ongeschikt zijn geworden om onze
ledematen levensdiensten te bewijzen.
[12] Ik ben weliswaar arts en heb al bij heel wat lijdende mensen de pijnen
verzacht; maar de zwakheden van de ouderdom, die wij weliswaar voor het
grootste deel aan onszelf te wijten hebben, worden door onze kruiden, oliën en
geneeskrachtige baden nooit meer zo volledig genezen als jullie twee door die
wonderdoener genezen zijn.
[13] Iemand die daar enkel door zijn wil toe in staat is, is duidelijk meer dan talloze
massa 's mensen, die met hun wil niet eens de zwakste draad van een spin kunnen
doen breken, laat staan van een oud en zwak mens het bloed en de ingewanden
genezen. Een mens die dat kan is dus ten opzichte van de andere mensen een god,
en wel om de heel logische reden dat hij in staat is dingen te doen die men anders
alleen van de hoge, door stervelingen nooit aanschouwde goden zou kunnen
verwachten.
[14] Men zegt wel dat de goden steeds alleen maar onzichtbaar voor ons mensen
werken en dat hun een ontelbaar aantal van allerlei natuurkrachten en dienstbare
geesten ten dienste staat -maar dat moeten de mensen maar geloven, en nog nooit
heeft er iemand achter de dichte sluier van de omineuze Isis gekeken. Maar onze
man doet goddelijke dingen voor onze ogen en spreekt, leert en neemt zelfs
leerlingen aan, die van hem de kunst leren gelijk te worden aan de goden, en
misschien ook wel om net als zij onsterfelijk te worden. Zo'n man verdient toch
ontegenzeglijk de voorkeur boven alle goden die nooit voor het oog van een mens
hebben bestaan en hem van hun bestaan en werken slechts een halfwaar getuigenis
hebben gegeven.
[15] Maar deze man bestaat en legt overeenkomstig de volle waarheid voor het oog
van alle mensen getuigenis af van het feit dat Hij een echte, levende en werkelijk
bestaande God is, wat wij niet eens blind hoeven te geloven, omdat wij ons daarvan
met al onze zintuigen kunnen overtuigen; derhalve verklaar ik Hem alleen daarom
al tot een enig ware God en verwijs ik alle andere, alleen in de fantasie en het
inbeeldingsvermogen van de mensen ontstane afgoden naar het rijk van de vage en
loze fabelen, omdat Hij jullie twee alleen door Zijn wil zo gezond heeft gemaakt als
jullie, voorzover ik weet, vroeger nooit geweest zijn. Daarom zij Hem door mij
reeds bij voorbaat alle aan een God toekomende eer bewezen! Ondanks mijn ook
allang bestaande maag en leverklachten verheug ik me erop Hem te zien en Hem
met alle liefde en diepe eerbied tegemoet te treden. Misschien zal Hij mij ook een
volledige genezing waardig achten, wat heel gemakkelijk voor Hem is.'
161 De belijdenis van de arts
[1] Toen de arts op die manier over Mij tegen zijn metgezellen had gesproken, die
met uitzondering van de twee reeds genezen Grieken bij sommige beweringen van
de arts, die een helder verstand bezat, toch hun schouders ophaalden, wat Ik heel
goed wist, genas Ik door Mijn wil de arts even volledig van al zijn oude kwalen als
eerder de twee Grieken op de berg; hij merkte dat ogenblikkelijk en met het meest
blije gezicht ter wereld begon hij de volgende toespraak: 'Luister, vrienden, de Man
die ik tegenover jullie ondanks jullie herhaaldelijk schouderophalen naar mijn
inzicht en volle overtuiging tot een enig ware God verhief, heeft het gewenste
wonder al aan mij gedaan - zonder Zich aan ons te vertonen! Want ik voel mij nu
ineens zo gezond en in al mijn lichaamsdelen zo fris en gesterkt als nooit tevoren in
mijn reeds tamelijk lange leven.
[2] Dat heeft nu die Man gedaan, die voor mij geheel en al de enig ware God is en
vergeleken bij wie al het andere tot het duistere rijk der fabelen behoort, en
daarmee heeft Hij mij duidelijker dan met duizend nieuw geschapen Zonnen aan
het firmament bewezen dat mijn bewering volledig waar is; want een mens, ook al
is hij toegerust met zelfs alle kunsten van orakelende magiërs, heeft in waarheid
nog nooit op afstand iemands geheime wensen onderkend en nog minder zonder
enig hulpmiddel enkel volgens zijn wil een lijdend mens zo totaal geholpen als ik
nu geholpen ben.
[3] Willen jullie nu ook nog jullie schouders ophalen als ik, die een in heel veel
dingen ervaren arts ben, die grote man als de ene, enig ware God erken, die ons in
alles kan, wil en zal helpen als we Hem de eer geven, en ik Hem met volle
overtuiging beschouw als Degene die Hij onbetwistbaar is, ook al is Hij wat Zijn
voor ons zichtbare lichaam betreft uit Galilea afkomstig
[4] De kinderlijke metamorfosen van onze verzonnen en in steen, hout en metaal
uitgebeelde goden en halfgoden kunnen jullie wel geloven - hoewel ze nog nooit
iemands bede hebben verhoord en nog nooit iemand geholpen hebben maar bij
deze Wonderdoener trekken jullie een bedenkelijk gezicht! Waarom eigenlijk,
vraag ik?'
[5] Eén van zijn metgezellen zei: 'Beste en voor ons allen zeer achtenswaardige
vriend, wij kennen je en weten dat je een uiterst rechtschapen man bent en steeds
een zeer warm hart hebt gehad voor al het goede, ware en buitengewone, maar wij
weten ook van jou, dat jij graag zowel naar beneden als naar boven de uitersten
zoekt en maar zelden gebruik maakt van de zogeheten gulden middenweg; bij ons
is het echter altijd: FESTINA LENTE! (* Latijn voor: Haast je langzaam!)
[6] Wij wijzen jouw bewering helemaal niet af en zijn nu ook van mening dat jij je
met deze opvatting niet vergist zult hebben; maar het is allemaal voor ons zo
bliksemsnel gebeurd, en wij hebben dat met onze eveneens zeer bedorven maag en
verzwakte geheugen niet zo snel kunnen verteren als jij, die nu helemaal gezond
bent. Bovendien worden wij hier door verscheidene Grieken en Romeinen en door
nog veel meer Joden afgeluisterd; als wij nu direct een luid gejuich aanheffen om
wat wij beleefd hebben, waarover wij ons intussen ook in stilte erg kunnen
verheugen, doen wij die op zichzelf goede en werkelijk goddelijk wonderbaarlijke
zaak gemakkelijk meer kwaad dan goed.
[7] Wij hebben dan ook eigenlijk niet zozeer onze schouders bedenkelijk opgehaald
vanwege hetgeen je tegenover ons beweerde, maar veeleer vanwege je ijver en je
daardoor af en toe te luid geworden stem, die weldra teveel toehoorders naderbij
gelokt zou hebben. Laat eerst die grote Godsman Zelf naar ons toekomen en met
ons spreken, dan zullen ook wij welluider praten! Hebben wij niet ook gelijk, als
wij de voorkeur geven aan de stillere wijsheid boven iets teveellawaai meteen in
het begin?'
[8] Met wat meer gedempte stem zei de arts: 'Vrienden, wie eenmaal, zoals ik nu,
de ware God gevonden en herkend heeft, moet zijn stille wijsheid maar mooi aan
de kant zetten en aan iedereen openlijk de onmetelijk grote schat laten zien die hij
heeft gevonden, opdat ook de blinden begerig worden naar het licht des levens!
[9] Omdat ik nu tot in de binnenste vezels van mijn lichaam en leven meer dan
overtuigd ben van de grote waarheid van mijn bewering, vrees ik ook niemand
meer, geen Griek, geen Romein en nog minder een vals kwezelende Jood! Hadden
al diegenen die zich hier net als wij vanwege hun ziekten in dit nieuwe kuuroord
bevinden, mij op een even wonderbaarlijke manier kunnen helpen als mijn luid en
openlijk beleden God en Heer mij heeft geholpen?
[10] Maar als de almacht van Zijn wil nu zo openlijk aan mij bevestigd wordt,
waarom zou ik, die op Zijn hulp kan rekenen, tegenover de machteloze mensen
zwijgen? Zou ik soms bang moeten zijn om door de een of ander ter verantwoording geroepen te worden vanwege mijn nieuwe belijdenis, die op levende
ervaring berust? Waarlijk, wat dat betreft zou ik voor de keizer nog niet bang zijn!
[11] Een tiran kan wel mijn lichaam doden, maar de ziel niets meer doen; Mijn God
kan echter de doden weer levend maken en heeft onze zielen in Zijn macht, anders
zou Hij onmogelijk ieder ogenblik onze meest geheime gedachten, wensen en
begeerten kunnen weten.
[12] Wie eenmaal de ene, enig ware en almachtige God zo overduidelijk
waarachtig heeft gevonden en de machteloze mensen meer vreest dan God, is een
dwaas! Wie vrees koestert, laat hij die voor God koesteren en nooit voor de mensen
ter wille van zichzelf!
[13] Welk mens kan mij grijpen en schade toebrengen, als Gods almachtige hand
mij vasthoudt, bedekt en beschermt?! Laat alle furiën en alle Joodse duivels, als ze
bestaan, maar over mij heen komen en ook alle verscheurende dieren, adders en
slangen -zullen die het soms tegen Gods almacht kunnen opnemen?'
162 Het gesprek tussen de Romeinse opperrechter en de Griekse arts
[1] Nu kwam er een voorname Romein, die de arts al een poos had staan
afluisteren, naar onze arts toe en zei tegen hem: 'Vriend, wat voor een enig ware
God heb jij dan gevonden, ter wille van wiens almacht jij hier tegenover je meer
bescheiden metgezellen aan alle oude goden, alle mensen, alle furiën en duivels,
aan de wilde verscheurende dieren, adders en slangen en in jouw fantasie wellicht
ook aan de elementen de oorlog hebt verklaard? Je kent de wetten van Rome en de
strikte en onverbiddelijke handhaving ervan, en ik ben een Romeinse opperrechter
en heb mijn mensen hier. Wat zou je zeggen als ik jou nu, ondanks de almacht van
jouw nieuwe God waarvan je zeker weet of hoopt dat die jou zal beschermen, toch
door mijn gerechtsdienaren liet grijpen en in een ellendige kerker liet werpen?
Rechtvaardig jezelf nu dus over jouw nieuwe, enig ware God, of er zal met je
gebeuren wat ik je heb gezegd!’
[2] Vol mannelijke onverschrokkenheid zei de arts: 'Hoge rechter, u bent ook als
zieke hierheen gekomen, nadat u eerst bij alle goden en ook bij alle artsen, zelfs bij
mij op Melita, hulp hebt gezocht voor uw ongeneeslijke longkwaal! Wat zou u
vinden van iemand die men kan zien en spreken, die u in één ogenblik door de
wonderbaarlijke macht van zijn wil zelfs op afstand zodanig zou genezen, dat u
even volmaakt en blijvend gezond zou zijn als u ooit tevoren in uw jeugd bent
geweest?
[3] Zou u zo iemand soms gelijkstellen aan ons, die elkaar niet meer kunnen
helpen, en hem met uw Romeinse rechterlijke macht bedreigen? Of zou u
uiteindelijk niet bij uzelf zeggen: 'Kijk, die man is in staat tot wat alleen een God,
maar nooit een mens kan doen. Hij moet dus in Zichzelf ook van een volmaakte
goddelijke natuur en een goddelijk wezen zijn!'?
[4] Kijk, zo iemand hebben wij gevonden! Daar staan er twee, die vanmorgen op de
berg door Hem, alleen door Zijn wil, genezen zijn. Zij hebben ons dat blijde bericht
gebracht en ik, die arts ben op Melita -zoals u wel zult weten omdat u mij een jaar
geleden vanwege mijn wijdverbreide goede naam zelf bezocht hebt en ik de
ongeneeslijkheid van uw oude kwaal evenals mijn eigen slechte toestand goed heb
onderkend -heb afgaande op de overtuiging van mijn twee vrienden in mijzelf een
volledig vertrouwen in die waarachtige Godmens opgevat en Hem gevraagd of Hij
mij op dezelfde manier wilde helpen als Hij mijn twee vrienden heeft gedaan, als
Hij misschien vandaag nog zegenrijk naar dit kuuroord zou komen, zoals Hij
beloofd had.
[5] Maar ik had die wens nog maar nauwelijks met het volste vertrouwen in de
wonderbaarlijke macht van die Godmens tegenover deze plaats en lotgenoten van
mij hardop uitgesproken, of er schoot als het ware een bliksem door alle vezels van
mijn lichaam -en kijk, op hetzelfde ogenblik werd ik zo volkomen gezond als ik
nooit tevoren geweest ben!
[6] De Godmens waar ik u, hoge rechter, nu over vertel, bezit dus niet alleen de
puur goddelijke eigenschap om iedere ziekte door de almacht. van Zijn wil te
genezen, maar Hij weet ook van een afstand het meest geheime wat u in uzelf denkt
en voelt en kan u dan ook vanaf de grootste afstand helpen.
[7] Kan de keizer dat ook met al zijn dappere legioenen of onze stomme Zeus,
Apollo of een andere door u hoog vereerde god? Als ze dat zouden kunnen, hadden
wij ons in onze oude en laatste dagen zeker niet toevertrouwd aan dit kuuroord,
waar wij weliswaar veel roemruchte en wonderbaarlijke dingen over hebben
gehoord. Met al onze vele gebeden en offers aan onze goden zijn we geen haar
beter geworden, maar integendeel van dag tot dag slechter -en dit zo hooggeprezen
kuuroord, waar u zich al langer bevindt dan ik, heeft volgens mijn inzicht uw
toestand nog niet merkbaar verbeterd!
[8] Als nu mijn nieuwe God, die volgens mijn onverschrokken bewering de enig
ware is en niet door de oude, zelfzuchtige en luie priesters verzonnen, ook u
plotseling zo zou helpen als Hij mij heeft geholpen -wat zou uw mening dan over
hem zijn, en wat voor taal zou u vanuit uw diepste gemoed luid door uw mond
uitstoten?'
[9] Nu zei de rechter: 'Ja, als het zo zit, komt alles in een ander daglicht te staan! Ik
oefen mijn ambt in Tyrus uit en heb ook al veel gehoord over een zekere
wonderheiland, die in het Joodse land rondtrekt, en ook dat hij een geheel nieuwe
godsdienst onder de Joden verspreidt, een grote aanhang krijgt en daarom door de
Joodse priesters en hun oversten overal vervolgd wordt, maar dat ze hem toch niet
te pakken kunnen krijgen; maar over de door jou zo beslist vastgestelde
goddelijkheid van Hem heb ik tot nu toe niets gehoord.
[10] Maar hoe het ook zij, omdat hij zich pas sinds kort in deze plaats ophoudt en
zelfs dit kuuroord wil bezoeken, zal ik hem bij die gelegenheid ook nog wel nader
leren kennen.
[11] Van onze opperstadhouder Cyrenius en zijn ondergeschikte adviseurs weet ik
wel dat ze veel met hem ophebben - maar of ze hem ook als een God erkennen,
daarover is mij nog niets ter ore gekomen; dat kan heimelijk wel zo zijn, maar ze
zullen daar niet openlijk over praten, maar alleen onder elkaar.
[12] Ik zou dus ook jou nu als vriend willen aanraden het nog wat meer geheim te
houden en er pas hardop over te praten als er nog meer over Jouw God van
werkelijk goddelijke aard naar voren zal komen onder de mensen; want anders zou
jij toch, en met name met de duistere priesters, flinke moeilijkheden te verduren
kunnen krijgen.
[13] Ik ben nu zelf geen vriend meer van die luie en bovendien steeds boosaardige
afgodendienaren - want ze hebben mij menig pond goud en zeer vele ponden zilver
afhandig gemaakt, en dat allemaal voor niets -maar wee degene die het zou wagen
in hun aloude wespen -, horzel en schorpioenennesten te porren! Meer hoef ik je
niet te zeggen.'
[14] Daarop zei de arts, helemaal gloeiend van ijver: Vrienden, met de zekere hulp
van mijn nieuwe en enig ware God durf ik de heilig grote en.levende waarheid
tegenover alle mensen hardop uit te spreken, en ze zullen mij niet te na komen! Die
overtuiging leeft nu al diep in mijzelf, hoewel ik nog niet de genade heb gehad om
de persoon van mijn God en Heer te zien; hoeveel groter zal mijn moed dan wel
niet worden, als ik Hemzelf gezien en gesproken zal hebben! Moge Hij nu gauw
naar ons toekomen!'
163 De twijfel van de rechter
[1] Daarop zei de rechter: 'Ik prijs je ijver, en jij bent gelukkig met jouw gegronde
overtuiging; als jouw Heer en God ook mij de genade zou bewijzen die hij jou en je
twee metgezellen heeft bewezen, zou ik zeker ook jouw woorden in de mond
nemen. Maar nu we toch over deze zaak spreken, moet ik toch nog je aandacht op
iets vestigen.
[2] Kijk, jouw almachtige helper is wat zijn lichaam betreft ook een mens, waarin
veel voor ons onbegrijpelijke bovennatuurlijke kracht woont, die vroeger op
soortgelijke wijze ook in de mens Mozes woonde, die een pleegzoon van een farao
was, en daarna ook in nog vele andere profeten heeft gewoond, zoals ons uit de
Schrift van de Joden bekend is.
[3] Al die buitengewone mensen hebben ook grote dingen en tekenen gedaan; maar
toch zijn ze wat hun lichaam betreft allemaal gestorven. Waar hun zielen gebleven
zijn, weet nu geen levend mens met absolute zekerheid. Men gelooft wel, om vele
steekhoudende verstandelijke redenen, dat de zielen van bijzonder grote en
deugdzame mensen eeuwig voortleven in een zalig geestenrijk en dat heel vrome
mensen ook vele malen met zulke zalige geesten zijn omgegaan -alleen hebben ik
en zeker ook jij en verscheidene van je metgezellen daar geen ervaring mee
opgedaan, en wij moeten ons in deze kwestie enkel met het geloof tevreden stellen.
[4] Als jouw nieuwe god uiteindelijk wat zijn lichaam betreft toch zou sterven -op
een gewelddadige manier onder de wraaklustige handen van zijn vele vijanden of
net als ieder ander mens op een natuurlijke wijze - zou jij ook dan nog bij jouw
bewering blijven?'
[5] De arts zei: 'Nog sterker en ernstiger dan nu; want Zijn lichaam is immers vast
niet Zijn machtigst werkzame wezen, maar dat is alleen Zijn als het ware overal
aanwezige werkzame geest, die eeuwig moet leven! Want als Hij niet eeuwig in
dezelfde macht en kracht zou leven, wie zou dan een geschikt lichaam voor Hem
hebben geschapen, waardoor Hij nu zichtbaar voor ons blinde mensen net zo kan
werken als Hij als pure geest sinds eeuwigheid heeft gewerkt?
[6] Dat echter niet Zijn voor ons zichtbare lichaam, maar alleen Zijn geest
werkzaam is, wordt vanzelf duidelijk door de omstandigheid dat Hij mij vanuit de
verte heeft geholpen, zonder dat Zijn lichaam aanwezig was. Zijn werkzame kracht
en macht gaan dus zeker niet uit van Zijn lichaam, maar van Zijn eeuwige en overal
volkomen aanwezige geest.
[7] Die geest heeft voor Zijn eigenlijke werkzaamheid het lichaam niet nodig; maar
als Hij Zich toch met een zichtbaar lichaam heeft bekleed, heeft Hij dat vast alleen
maar gedaan om Zichzelf zichtbaar, begrijpelijker en toegankelijker te maken voor
ons mensen, die in de sferen van de geest volslagen blind zijn, en om ons Zijn
eeuwige wil en de eindeloze kracht en macht daarvan op een begrijpelijker manier
te openbaren.
[8] Als Hij Zijn doel met ons, berekend volgens Zijn eindeloze wijsheid, bereikt
heeft, ongetwijfeld uit pure liefde voor ons mensen, zal Hij het nu voor ons
zichtbare lichaam niet meer nodig hebben en zal Hij Zich ervan ontdoen op de
manier die Hij goed vindt.
[9] Of Hij ook zal toelaten dat Zijn meer dan blinde en verstokte vijanden hun
handen aan Zijn lichaam slaan, of dat Hij op een andere manier Zijn lichaam zal
afleggen, dat zal aan mijn woorden niets veranderen. Want eenmaal zal Hij weer
onzichtbaar worden voor ons mensen, ~aar toch eeuwig voortgaan met te werken
zoals Hij vóór het aannemen van een lichaam sinds eeuwigheid heeft gewerkt; want
zonder aan te nemen dat Hij eerder bestond zou er ook geen ander bestaan
denkbaar zijn.
[10] Dat Hij zeker een Meester en Heer over alle bestaan en leven is, concludeer ik
uit het feit dat Hij de gezonde en ook zieke inrichting van ons lichaam tot in de
kleinste vezels door en door en grondig moet kennen, om vervolgens met de macht
van Zijn wil juist datgene weer in een gezonde en voor het natuurlijke leven
bruikbare toestand te brengen, wat in ons mettertijd beschadigd, ziek en
onbruikbaar is geworden, wat ik als oude en zeker zeer ervaren arts wel moet
inzien. Want hoe zou men ooit een zieke een passend middel kunnen geven om zijn
verloren gezondheid weer te herstellen, als men niet eerst zou weten wat hem
mankeert, en waar?
[11] Ons zien, waarnemen en beoordelen is en blijft echter ondanks al onze
ervaring toch maar uiterst grof en onsamenhangend stukwerk, omdat wij de
innerlijke samenhang van onze fysieke levensmachine in haar talloze uiterst kleine
delen onmogelijk kunnen zien en beoordelen, en daarom met al ons goede weten en
willen nooit in staat zijn om een ernstige ziekte zelfs met de krachtigste en meest
effectieve geneesmiddelen te verhelpen; want wij zien immers de eigenlijke,
misschien wel zeer kleine zieke plek in die buitengewoon kunstige levensmachine
niet. De Schepper en eeuwige Meester van de machine ziet echter alles in één
oogopslag en weet derhalve heel precies waar de fout zit, en kent als gevolg van
Zijn eeuwige alwijsheid het juiste middel, dat in Zijn geest aanwezig is en moet
zijn, om daarmee het beschadigde deel weer ogenblikkelijk in de juiste orde terug
te brengen en te activeren.
[12] Als jij, beste vriend, dat goed hebt overdacht, zul je ook inzien dat ik geen
haarbreed kan en zal wijken van mijn oorspronkelijke bewering, al zou het lichaam
van mijn God ook duizend keer sterven; want meer dan van mijn nu zeer gezonde
bestaan ben ik er nu van overtuigd dat Zijn lichaam niet Hemzelf uitmaakt, maar
slechts een middel is om Zich nader aan ons mensen te kunnen openbaren dan op
een zuiver geestelijke manier mogelijk is. Als Hij mij bijvoorbeeld met Zijn handen
aangeraakt zou hebben en ik daarna pas volkomen gezond geworden zou zijn, dan
zou ik jouw bezorgdheid misschien wel gedeeld hebben; maar aangezien ik van een
afstand -zoals ik je al eerder heb gezegd -enkel en alleen door Zijn geest genezen
ben, blijft Hij ook zonder lichaam Degene die Hij sinds eeuwigheid was.
[13] Neem mijn opvatting als een volle waarheid diep in je gemoed op en ga over
tot een vast vertrouwen in de almacht van Zijn wil; vraag Hem ook om je lichaam
te genezen, dan zul je ontvangen wat ik op zo wonderbaarlijke wijze heb
ontvangen!'
[14] De rechter, helemaal verbaasd over het gedegen inzicht van de arts, zei: 'Ik
dank je, beste vriend, voor dit onderricht van jou! Je hebt mijn gemoed totaal
veranderd en ik deel nu helemaal jouw opvatting. 0, als jouwen nu ook mijn enig
ware God ook mij zou willen helpen zoals Hij jou heeft gedaan, zou ik mijn hele
leven alleen Zijn naam prijzen en Zijn eer luid tegenover iedereen verkondigen! O
Heer, en nu ook mijn enig ware, almachtige en levende God, help ook mij van mijn
reeds lang durende ernstige kwaal af! Laat Uw heilige wil mij genezen!'
164 De genezing door het geloof van de bekeerde rechter
[1] Toen de rechter dit echt gemeend en vervuld van een vast, onwankelbaar
vertrouwen van binnen en ook openlijk met zijn mond had uitgesproken, voer er
onmiddellijk als het ware een bliksem door zijn borst, en hij werd direct zo
volkomen gezond als hij voordien in zijn hele leven nog nooit was geweest; want
hij was al vanaf zijn geboorte zwak geweest en daarom had hij, hoewel hij de zoon
van een hoofdman was, zich niet aan de krijgsdienst gewijd, maar de wetten van
Rome bestudeerd en was rechter geworden.
[2] Toen hij nu plotseling geheel en al gezond was geworden, begon hij ook luid te
jubelen en hij bedankte Mij en ook de arts, wiens onverschrokken woorden en
diepe en levensware toespraak zo'n geloof en vertrouwen in hem hadden gewekt.
[3] Toen hij zich helemaal uitgeput had in louter lofprijzingen van Mijn hem
persoonlijk nog volkomen onbekende wezen, wendde hij zich weer tot de arts en
zei (de rechter): 'O mijn beste vriend, hoe kan ik je belonen voor de moed die je
tegenover mij betoond hebt en voor de werkelijk niet geringe moeite die je met
mijn blindheid had, en hoe kan ik ook deze twee metgezellen van je belonen, die
jou als eersten het bericht over de persoonlijke aanwezigheid van de grote Meester
en van Zijn waarachtige goddelijkheid hebben gebracht? Zeg eens,jullie twee beste
vrienden, wat heeft Hij tegen jullie gezegd dat iemand moet doen om zich blijvend
van Zijn genade te verzekeren?'
[4] Hierop zei onze Polycarpus: 'Wat dat aangaat heeft Hij alleen maar gezegd:
'Houd je aan de tien geboden van Mozes en heb op die manier God, de Ene en enig
Ware, boven alles lief en jullie naasten als jezelf; doe voor hen wat jullie
redelijkerwijs kunnen verlangen dat zij ook voor jullie zouden doen. Verder moeten
jullie je niet laten verleiden door de bekoorlijke verlokkingen van de wereld - dan
zullen jullie in Mij blijven en Ik in jullie, en zullen jullie op die manier het eeuwige
leven door de geest van Mijn liefde in je hebben; want Ikzelf ben de Weg, de
Waarheid en het eeuwige Leven! Wie in Mij gelooft en zich aan Mijn geboden
houdt, dat is degene die Mij boven alles liefheeft; naar hem zal Ikzelf komen, Ik zal
Mij aan hem openbaren en hem het eeuwige leven geven!' Kijk, dat is het wezen
van Zijn leer.
[5] We hebben nog veel met Hem gesproken en Hij heeft ons over veel grote
dingen grondig onderricht, waarover wij nu niet kunnen spreken omdat ze zo
omvangrijk zijn; maar daar zullen we nog wel een goed moment voor vinden.'
[6] De rechter en de arts bedankten Polycarpus voor deze mededeling en namen het
vaste besluit om er hun hele leven lang naar te handelen.
[7] N a deze tweede genezing geloofden ook de andere metgezellen nu volkomen in
Mij en vroegen Mij ook om genezing van hun zieke vlees en bloed, en ook zij
werden plotseling geholpen, waarop het juichen en het prijzen van Mijn naam, die
Polycarpus hun ook vertelde, bijna geen einde nam.
[8] Dat trok de aandacht van veel kuurgasten, die naar hen toe gingen en vroegen
wat voor opmerkelijks er voorgevallen was, dat ze zo aanhoudend jubelden.
[9] De rechter zei: 'We hebben jullie toch ook niet gevraagd, waarom jullie niet
jubelen? Zolang je lichaam ziek is en ook je ziel, heb je weinig zin om te juichen;
maar als je lichaam en je ziel volkomen gezond zijn geworden, heeft men alle reden
om te juichen!'
[10] Daarop zei een rijke jood, die in dit kuuroord echter nog niet veel beter was
geworden: 'Hoe zijn jullie hier op deze plek zo snel gezond geworden?'
[11] De rechter zei: 'Het strekt jou als Jood niet bijzonder tot eer, dat jij ons
heidenen daarnaar vraagt! Jullie geloven toch in de ene, enig ware God, en wij zijn
nog maar net in Hem gaan geloven en hebben Hem om Zijn hulp gevraagd - en Hij
talmde niet ons te helpen, en daarom jubelen wij onze dank jullie God toe, die nu
ook onze God is en zal blijven. Waarom heb jij je als Jood niet vol geloof tot jouw
God gewend, zodat Hij jou ook helpt, zoals Hij ons onmiskenbaar heeft geholpen?'
[12] Helemaal onthutst zei de jood: 'Ik heb er in de Schrift niets over gelezen dat
onze God ooit de onbesneden heidenen geholpen heeft!’
[13] De rechter zei: 'En toch hebben ook wij het leven en alles van Hem, en Hij laat
ons over jullie heersen! Hoe kan dat dan?'
[14] Toen de Jood en verschillende van zijn stamgenoten dat hoorden vroegen ze
niets meer, keerden zich om en gingen weg.
[15] De genezenen waren er echter heel blij om dat ze op die manier van die lastige
gasten af waren.
[16] Omdat Ik nog niet naar het kuuroord kwam en zij toch met groot verlangen op
Mij wachtten, besloten ze met z'n allen Mij te gaan zoeken om Mij In het bijzijn
van alle mensen eer te bewijzen; ze vroegen daarom aan een dienaar van Marcus of
Ik nog in het huis van Marcus was, en of zij Mij daar mochten ontmoeten.
[17] De dienaar zei: 'De Heer en Meester bevindt zich nog in het huis aan het
middagmaal en vertelt wonderbaarlijke dingen.'
[18] Ik vertelde namelijk wat er met deze genezenen was gebeurd en wat ze hadden
gezegd; maar de dienaar, die ons eerst in huis bediende en daarna door Marcus naar
het kuuroord werd gestuurd om iets te halen, begreep dat niet, en daarom kon hij
ook geen antwoord geven op de vraag van de genezenen; want hij wist er immers
niets van, hoe de Grieken uit Melita en de Romeinse rechter door de macht van
Mijn wil waren genezen.
[19] Maar toch zei hij tegen degenen die hem vroegen of ze naar Mij toe mochten
k.omen (de dienaar): 'Ik heb hier nog een kleinigheid te doen; daarna zal Ik weer
naar het huis gaan en jullie verzoek overleggen, en jullie dan meteen het antwoord
van de grote Heer en Meester komen brengen.'
[20] Daar waren de genezenen tevreden mee. De dienaar ging weg en deed wat hij
moest doen, kwam daarna in huis naar ons toe en bracht aan Mij over wat de
genezenen hem hadden gevraagd.
[21] Ik zei tegen hem:'Ga Mijn vrienden, die jou vroegen of Ik nog in huis was en
of ze naar Mij toe mochten komen het volgende zeggen:Wie door de liefde naar
Mij wordt geleid, kan altijd naar Mij toe komen, dan zal Ik hem opnemen met de
liefde die hem naar Mij toe heeft gebracht!'
[22] Na deze woorden van Mij ging de dienaar nogmaals naar het kuuroord en zei
het tegen de genezenen, die daarop vol blijdschap direct op weg gingen om
onmiddellijk met alle eerbied naar het woonhuis van Marcus te gaan.
165 De genezenen komen bij de Heer
[1] Toen. ze onze eetzaal binnenkwamen, vroegen ze onmiddellijk aan de twee
Grieken waar Ik was. En die wezen hun direct wie die 'Ik' was.
[2] Toen ze dat wisten, liepen ze schuchter op Mij toe, keken Mij met diepe eerbied
aan en durfden Mij niet aan te spreken.
[3] Ik keek hen echter vol liefde aan en zei op heel natuurlijke toon tegen hen:
Waarom in Mijn bijzijn nu zo schuchter, Mijn beste vrienden? Ben Ik hier soms
anders dan daar in het kuuroord, waar Ik in de geest naar jullie toe ben gekomen en
Jullie overeenkomstig jullie geloof en vertrouwen van je kwalen heb genezen? Vat
moed, ga bij ons aan deze tafel zitten en eet en drink eerst naar behoefte om jullie
ledematen te versterken! Later zullen wij verder met elkaar spreken!’
[4] De genezenen deden wat Ik hun had aanbevolen al met meer moed, omdat Mijn
liefde hun vrees voor Mij steeds meer deed verdwijnen. Er stond nog een groot
aantal uitstekend bereide vissen op tafel en ook aan brood en wijn was er geen
gebrek. De genezenen hadden ook reeds honger en dorst; daarom was deze
uitnodiging van Mij voor hen een vreugdevolle vervulling van hun wens, die hun
goed van pas kwam. Ze aten en dronken naar hartelust en kregen ook steeds meer
een echt kinderlijk vertrouwen in Mij en ook in Mijn leerlingen.
[5] Pas nadat ze zich aan onze tafel naar behoefte hadden gesterkt, vroeg de Griek
Polycarpus, die nu het moedigst was geworden, aan Mij: 'O Heer en Meester, op de
berg hebt U weliswaar tegen ons gezegd dat U ons in het kuuroord zou bezoeken,
en wij hebben gewacht - maar toch kwam U niet. Er zijn er daar velen die er
ellendig aan toe zijn, voor wie Uw bezoek goed van pas zou komen!'
[6] Ik zei: ' Al kwam Ik dan ook niet met Mijn lichaam naar jullie toe, dan ben Ik
toch met Mijn liefde naar jullie toegekomen en heb diegenen geholpen die zich in
geloof en vol vertrouwen tot Mij hebben gewend, en zo ben Ik de belofte die Ik
jullie heb gedaan nagekomen.
[7] Ter wille van de anderen heb Ik met Mijn persoon in het kuuroord niets te
zoeken; want die hebben al veel over Mij gehoord en verschillende van hen hebben
Mij ook voor hun ogen tekenen zien doen, en als ze al wisten waar ze Mij hadden
kunnen vinden, dan hebben ze Mij toch niet gezocht en hebben geen acht geslagen
op de tekenen en al helemaal niet op Mijn woorden. Waarom zou Ik hen nu gaan
zoeken en acht op hen slaan en me bekommeren om hun kwalen?!
[8] Maar Ik zal hier nog enkele dagen blijven; wie Mij gaat zoeken, zal Mij ook
snel en gemakkelijk vinden, zoals ook jullie Mij snel en gemakkelijk hebben
gevonden.
[9] Toen deze vriend van Mij, de arts uit Melita, luid over Mij sprak volgens het
ware inzicht uit de hemelen, werd hij door veel Joden afgeluisterd; maar slechts een
Romein - een heiden - kwam dichterbij en begon met de arts een gesprek over die
nieuwe God, en nam al gauw zijn geloof over. De Joden hadden echter uit de
woorden van de arts al gauw gemerkt over wie hij sprak, keerden hem daarom ook
snel de rug toe en sloegen verder geen acht op zijn beslist wijze woorden. Waarom
zou Ik dan acht op hen slaan?
[10] Toen jullie Mij later allemaal luid toejuichten, kwam er weer een blinde Jood
naar jullie toe, die in Kapernaüm een rijke koopman en geldwisselaar is, en toen de
rechter hem het juiste antwoord had gegeven en hij daardoor merkte voor wie dat
gejuich bedoeld was, keerde ook hij jullie de rug toe en verliet jullie. Maar als hij
jullie heeft verlaten, die met Mijn geest vervuld waren, dan heeft ook hij Mij
verlaten; wie Mij echter verlaat, die verlaat Ik ook net zolang totdat hij zich
berouwvol en gelovig naar Mij toekeert.'
166 De Heer geeft gedragsregels voor de gelovigen
[1] (De Heer:) 'Maar onthoud allen goed: als jullie in Mijn naam verzameld zijn
zoals zojuist in de tuin van het kuuroord - dan zal Ik ook steeds werkzaam zijn
onder jullie, bij jullie en in jullie, net als daarstraks in de tuin.
[2] Wie naar jullie zal luisteren, zal ook naar Mij luisteren, en Ik zal barmhartig zijn
voor hem; en als jullie een zieke, die zich aan Mij houdt, in Mijn naam de handen
opleggen, zal het beter met hem gaan.
[3] Wie jullie opneemt, heeft in jullie ook Mij opgenomen, en daarvoor zal Ik hem
zijn zonden vergeven en hem tijdelijk en voor eeuwig zegenen. Maar wie jullie niet
opneemt zal ook Mij niet opnemen, en zijn zonden zullen in zijn ziel blijven en
Mijn barmhartigheid zal ver van hem zijn.
[4] Als jullie in Mijn naam bij iemand komen, en hij luistert goed naar jullie en
gelooft ook wat jullie hem over Mij vertellen, maar hij zegt na Mijn leer te hebben
aangenomen niet tegen jullie: 'Blijf bij mij, beste vrienden, en eet samen met mij!',
blijf daar dan niet! Want bij wie heeft en tegenover jullie karig is, terwijl jullie niet
karig zijn geweest met Mijn woord, dat het hoogste goed is voor het leven van zijn
ziel, daar zal Ik ook karig zijn met Mijn zegen; want het geloof in Mij wordt levend
en werkzaam door de werken der liefde.
[5] Wie jullie omwille van Mijn naam liefheeft, heeft ook Mij lief en Ik zal hem op
Mijn beurt liefhebben en Mijn zegen zal in het vervolg over hem zijn. Wie jullie
echter haat en vervolgt, haat en vervolgt in jullie ook Mij; maar hij zal vruchteloos
met zijn tong tegenstand bieden en zichzelf zo geweldig verwonden, dat hij door
die wonden de dood en het verderf van zijn ziel zal vinden.
[6] Jullie moeten omwille van Mijn naam en Mijn woord van geen enkel mens eer
of beloning voor jezelf verlangen; maar wie jullie oneer aandoet en zijn hart
tegenover jullie verhardt, zal dat ook doen tegenover Mij en Ik zal ook zo
tegenover hem zijn.
[7] Wat Ik jullie voor niets geef, geef dat ook weer voor niets aan anderen! Maar
wat de liefde van verlichte mensen jullie aanbiedt, neem dat aan en dank Mij
ervoor; want het is alleen Mijn liefde in het hart van de mensen die het jullie geeft,
en versmaad dus ook de kleinste gave niet!
[8] Zoek evenwel nergens aards gewin omwille van Mijn naam en woord, noch
enig werelds rijk met wereldse heersers; want ten eerste is Mijn rijk niet van deze
wereld, en ten tweede zouden jullie met het gezochte en verkregen aardse gewin en
het ontvangen van een werelds rijk het levensloon voor jullie ziel al ontvangen
hebben en dan van Mij uit de hemelen geen verdere beloning te verwachten
hebben.
[9] In later tijden zullen er weliswaar valse en heerszuchtige profeten in Mijn naam
hetzelfde doen als nu de Farizeeën en hun aanhangers, en zij zullen Mij in de ogen
van het volk eren met allerlei ceremoniën en met goud, zilver en edelstenen; maar
door de mond van door Mijn geest gewekten zal Ik tegen hen zeggen: 'Kijk, dit
armzalige volk eert Mij, de Heer des levens, met het slijk en met de dood en het
gericht van de materie -maar hun hart is ver van Mij!' Daarom zal ook Ik ver van
zo'n volk zijn.
[10] Daarom moeten jullie in de toekomst ook geen tempels en altaren voor Mij
bouwen; want Ik zal nooit in tempels die door mensenhanden zijn gebouwd wonen
en Ik zal Mij niet op altaren laten eren. Wie Mij liefheeft en zich aan Mijn
eenvoudige geboden houdt, is Mijn levende tempel, en zijn hart, volliefde en
geduld, is het ware en levende offeraltaar tot Mijn eer, dat Mij als enige
welgevallig is. Al het andere is gericht, dood en verderf.
[11] Jullie weten dat nu alle priesters – zowel onze Joodse als jullie heidense bepaalde uiterlijke middelen ter heiliging en reiniging hebben, en dat ze het de
gelovigen opdringen om die aan te nemen en te gebruiken, en dat ze diegene met
alle verschrikkingen en de ergste tijdelijke en eeuwige straffen bedreigen, die het
gebruik van de eerdergenoemde middelen niet zou aannemen en ze loos en
volkomen zinloos zou noemen. Maar Ik zeg jullie: met al die dingen moet het bij
jullie voor de hele toekomst volkomen afgelopen zijn, en Ik zal degene die zich ook
in Mijn naam van zulke middelen ter heiliging en reiniging wil bedienen, met
toornige ogen aanzien. Het is voldoende dat jullie degene die Mijn leer in zijn hart
heeft aangenomen, in Mijn naam dopen en hem een naam geven ter wille van de
orde en Ik zal hem dan sterken.
[12] Verder kunnen jullie ook in Mijn naam en in Mijn liefde, die in jullie zelf is,
aan degenen die werkelijk in Mij geloven en zich aan Mijn geboden houden, van
tijd tot tijd brood en wijn geven, als jullie het hebben, ter herinnering aan Mij.
Wanneer jullie zo’n liefdesmaal onder elkaar houden, zal ook Ik in jullie midden
zijn, bij jullie en in jullie, zoals nu met vlees en bloed; want het brood, dat gegeven
zal worden door jullie liefde voor Mij, zal hetzelfde zijn als Mijn vlees en de wijn
hetzelfde als Mijn bloed, dat weldra voor velen vergoten zal worden. Hoe, dat
zullen jullie nog horen.
[13] Dat alleen moet voor jullie voldoende zijn als een uiterlijk teken, dat echter
alleen door de liefde werkelijke waarde van Mij zal ontvangen.
[14] Aangezien Ik jullie nu in deze belangrijke dingen onderwezen heb, zullen we
nu weer van tafel opstaan en ons naar buiten begeven, naar onze berg; daar zal
jullie nog veel getoond en gegeven worden.'
[15] Na deze toespraak bedankten allen Mij, en wij stonden op en beklommen met
lichte tred onze berg.
167 De weemoed van de Romein bij het mooie uitzicht
[1] Toen wij op de berg waren aangekomen, bewonderden de Grieken en de
Romein de mooie omgeving.
[2] De Romein zei: 'Werkelijk, zo'n heerlijk landschap naar alle kanten heb ik nog
nooit gezien! Als men op deze aarde altijd jong, 
Download