Opdrachten “Reageren op veranderingen” hoofdstuk 3 Opdracht 1 Op het spreekuur bij een dierenarts wordt een jonge Duitse Herder van enkele maanden oud aangeboden. Het hondje ziet er op het eerste gezicht normaal uit, is attent en vrolijk, eet en drinkt goed, plast en poept normaal. “Leuk hondje”, denk je bij jezelf en je vraagt aan de eigenaar hoe oud zijn puppy is. Als de eigenaar je vertelt dat het dier al 5 1/2 maand oud is, schrik je toch even. “Is hij dan niet erg klein?”, vraag je aan de eigenaar. Dat blijkt precies de reden te zijn waarom de eigenaar in de praktijk komt. Aan welke ziekte denk je meteen? Opdracht 2 a. Op het spreekuur wordt Popje aangeboden. Popje is een 15-jarige Europese korthaar, tabby met rood, van het vrouwelijke geslacht en gecastreerd. Popje heeft altijd graag en veel gegeten en was een lekkere dikkerd, eigenlijk iets te... Het is de eigenaar opgevallen dat Popje de laatste maanden ondanks haar goede eetlust af begint te vallen. Ook lijkt ze erg in paniek als ze weer eens wordt opgejaagd door haar niet zo goede vriendin Krummeltje, ook een poes van maar liefst 18 jaar. Popje kijkt, zodra ze van haar veilige plekje af is, continu heel onrustig om zich heen of Krummeltje niet in aantocht is en vlucht snel weg als ze Krummeltje in de verte ziet aankomen. Maar de meeste zorgen maakte de eigenaar zich toen zij Popje oppakte en haar hand daarbij de borstkas omsloot. Het leek wel een mitrailleur die daar te keer ging. De hartslag was niet te tellen, zo snel. De eigenaar vertelde dat ze nog en paar keer had gevoeld naar de hartslag op verschillende momenten: terwijl Popje stond te eten, terwijl ze lag te slapen en terwijl ze op schoot zat. Altijd was de hartslag even snel. De dierenarts kijkt Popje na en nadat hij tijdens het algemeen onderzoek de lnn. Mandibulares heeft gecontroleerd, voelt hij vast snel over de halsvlakte. Hij zegt: “Deze diagnose is voor 95% al gesteld. Popje lijdt vrijwel zeker aan....” Welke ziekte denk jij dat Popje vrijwel zeker heeft? b. In de anamnese bij vraag a staat al een aantal symptomen vermeld die bij dit ziektebeeld passen. Schrijf alle symptomen op die jij kunt vinden die passen bij dit ziektebeeld. c. De diagnose van dit ziektebeeld wordt gesteld door lichamelijk onderzoek en laboratorium onderzoek. Wat kan bij het lichamelijk onderzoek worden vastgesteld? Welke waarde wordt bij het laboratoriumonderzoek nagekeken en hoe is die afwijkend? d. Welke behandelingsmogelijkheden bestaan er voor deze aandoening? Opdracht 3 a. Welke verschijnselen vertoont een dier met hypothyreoïdie? b. Hoe wordt de diagnose gesteld? c. Waaruit bestaat de behandeling? Opdracht 4 a. Een eigenaar belt zeer ongerust op naar zijn dierenartsenpraktijk. De dierenartsassistent neemt de telefoon aan en luistert naar zijn verhaal. Het gaat over zijn kat, Swiebertje, die al ruim tien jaar bij hem is. Swiebertje gedraagt zich erg vreemd. Hij lijkt paniekerig en trekt de hele tijd met zijn poten en ook maken zijn snorharen onverwachte bewegingen. De dierenartsassistent denkt even diep na en besluit dan om de patiëntenkaart erbij te pakken. Daar ziet ze dat Swiebertje enige tijd geleden is geopereerd. Swiebertje had beiderzijds een schildklieradenoom en omdat hij onvoldoende reageerde op tabletten heeft de dierenarts besloten tot een operatie. Die operatie, zo las de dierenartsassistent op de patiëntenkaart, was zeer succesvol verlopen. De dierenartsassistent heeft inmiddels een duidelijk vermoeden van de oorzaak van Swiebertjes spierkrampen en zegt tegen de eigenaar dat hij onmiddellijk, met spoed, naar de praktijk moet komen. Wat vermoedde de dierenartsassistent dat er met Swiebertje aan de hand was? b. Hoe kan deze diagnose bevestigd worden? c. Waaruit bestaat de behandeling? Opdracht 5 Je krijgt de eigenaresse van Micha aan de telefoon. Micha is een Labrador Retriever teef van 12 jaar. De eigenaresse klaagt, want Micha heeft afgelopen nacht in huis geplast en de laatste tijd lijkt het wel of de waterbak continu leeg is; ze moet er constant nieuw water in doen. Als je aan de eigenaresse vraagt hoe het met het gewicht van Micha is, zegt ze dat dat eigenlijk heel goed is. Micha is de laatste tijd behoorlijk afgevallen, ondanks dat ze heel veel trek heeft. En dat afvallen was ook echt nodig, want de dierenarts had gezegd dat Micha te dik was. Aan welk ziektebeeld denk je bij het verhaal over Micha? Opdracht 6 Beantwoord de volgende vragen: a. Wat is de functie van insuline? b. Wat is de relatie tussen de geslachtshormonen, corticosteroïden en STH en de insulineafgifte? c. Noem enkele oorzaken voor diabetes mellitus? d. Wat zijn de symptomen bij een dier met diabetes mellitus? e. Hoe verloopt de diagnostiek van diabetes mellitus? f. Waaruit bestaat de therapie van diabetes mellitus? Opdracht 7 Een dier met suikerziekte krijgt insuline toegediend. Beantwoord over dit onderwerp de volgende vragen. a. Waarom krijgt een dier insuline per injectie toegediend? b. Hoeveel IE insuline zitten in 1 ml? c. Welke spuiten worden gebruikt om insuline toe te dienen? d. Waar wordt de insuline ingespoten? e. Wordt voor honden en katten dezelfde insuline gebruikt? f. Je kunt door laboratoriumonderzoek controleren of de ingespoten dosis insuline de juiste is. Welke laboratoriumtest is hiervoor het meest betrouwbaar? g. Welk ander laboratoriumonderzoek kun je doen om een indicatie te krijgen van de juiste dosis? h. Op welk moment voer je dit laboratoriumonderzoek uit? Opdracht 8 Leg uitgebreid uit waarom de volgende regels gelden voor een eigenaar met een dier dat insuline toegediend krijgt. Altijd hetzelfde voer geven. Altijd dezelfde hoeveelheid voer verstrekken. Altijd op dezelfde tijd voeren. Altijd op dezelfde tijd insuline inspuiten. Altijd dezelfde hoeveelheid insuline inspuiten. Opdracht 9 Geef de betekenis van de volgende begrippen: Potentiële diabetes mellitus Manifeste diabetes mellitus Ketoacedotisch coma Hypoglycaemisch coma Insulineresistentie Opdracht 10 Een erg oud dametje, Mevrouw Spreeuwink, komt met haar erg oude hondje, Basje Spreeuwink, op het spreekuur. Het is een tijd geleden dat jij, als dierenartsassistent, Basje hebt gezien. En Basje ziet er toch heel anders uit dan de laatste keer. Het eerste dat je opvalt is de spaarzame, pluizige beharing op zijn rug, flanken en buik. Als je eens goed kijkt, zie je een toch wel hele ronde buik. Het lijkt haast een tonnetje. En dan zijn achterbenen: de stevige pootjes die je je van enkele jaren geleden nog voor de geest kunt halen, zijn veel spilliger geworden. Je vraagt mevrouw Spreeuwink wat de klachten zijn en ze krast met haar hoge stemmetje: “Basje drinkt de laatste tijd zo veel, hij plast veel en hij eet ook best veel. Zoals je kunt zien wordt hij veel te dik. Ik maak me toch wel een beetje ongerust over Basje. Hij is ook al dertien en hij is alles wat ik heb.” Aan welke ziekte denk je als je Basje zo ziet en het verhaal van mevrouw Spreeuwink hoort? Opdracht 11 Omcirkel bij de volgende multiple choice-vragen het juiste antwoord. 1. Hyperadrenocorticisme of ziekte van Cushing ontstaat als gevolg van: A - een tumor in de nierschors, een tumor in de hypothalamus en iatrogeen door overdosering van mineralocorticosteroïden. B - een tumor in de bijnierschors, een tumor in de hypothalamus en iatrogeen door overdosering van corticosteroïden. C - een tumor in de nierschors, een tumor in de hypofyse en iatrogeen door het geven van te veel tabletten met mineralocorticosteroïden. D - een tumor in de bijnierschors, een tumor in de hypofyse en iatrogeen door overdosering van corticosteroïden. 2. Symptomen die passen bij het beeld van Cushing zijn: A - PU/PD, minder eten en vermageren, suikerziekte, dunne en kale huid, spieratrofie. B - PU/PD, veel eten en dik worden, suikerziekte, dunne en kale huid, spieratrofie. C - Veel eten en dik worden, hypoglycaemie, dunne en kale huid, spiertoename. D - Veel eten en dik worden, suikerziekte, vervilte vacht, sloomheid. 3. De volgende bewering over de diagnostiek van de ziekte van Cushing is juist. A - De diagnose wordt gesteld door laboratoriumdiagnostiek en wel een bloedonderzoek, waarbij de cortisol/creatinine ratio wordt bepaald. B - Om de diagnose te kunnen stellen neemt de eigenaar gedurende drie dagen op dezelfde tijd ’s ochtends een urinemonster, nadat hij zijn hond de avond ervoor steeds op dezelfde tijd heeft uitgelaten. C - Na het opvangen van het eerste urinemonster krijgt de hond dexamethason per os toegediend. D - Bij een tumor van de hypofyse is de cortisol/creatinine ratio van het derde monster minder dan twee keer zo laag als van de twee controlemonsters. Bij een tumor van de bijnier is de ratio minstens twee keer zo laag. Opdracht 12 a. Wat is puerperale tetanie? b. Welke klinische verschijnselen vertoont een dier dat lijdt aan puerperale tetanie? c. Waaruit bestaat de behandeling?