Zijn misconcepties "mis"-concepties? Paulien Vegting NVON-maandblad, dertiende jaargang nr. 4 (mei 1988) Over misconcepties horen we tegenwoordig veel. Het onderwerp staat hoog op de prioriteitenlijst van didactische onderzoekers. We kunnen gerust stellen dat er in zo'n twaalf jaar op dit terrein heel wat veranderd is. Konden docenten destijds onbekommerd aanvangen hun begrippen aan de leerlingen over te dragen, in de veronderstelling dat die begrippen voor althans een aantal leerlingen duidelijk zouden zijn, nu weten we dat nogal wat begrippen voor de leerlingen andere betekenissen hebben dan voor de docenten, en dat simpel onderwijzen niet helpt om de denkbeelden van de leerlingen in die van de fysica te veranderen. Sterker nog, de concepten uit de leefwereld van de leerlingen blijken hardnekkig en verdringen binnen korte tijd weer die van de natuurkunde. Wat zijn misconcepties? En zijn misconcepties eigenlijk wel misconcepties? Is het terecht dat fysici menen dat de concepten van de natuurkunde juist zijn, maar dat die van de leerlingen niet deugen? We kennen langzamerhand allen wel een aantal misconcepties. Als iemand op de fiets rijdt met constante snelheid, dan is de aandrijvende kracht groter dan de tegenwerkende krachten. Je moet immers de tegenwerking overwinnen. Als je een lamp aansluit op een batterij, dan neemt de stroom in de draad geleidelijk aan af. We kunnen hier vele exempels aan toevoegen. Dit zijn nog maar heel simpele voorbeelden, maar we kennen inmiddels ook heel gecompliceerde gevallen. Opmerkelijk is dat zelfs studenten natuurkunde in de propaedeuse nog vaak beschikken over een aantal van dit soort foute opvattingen. Bij iedere nieuwe generatie leerlingen blijken we weer opnieuw te moeten beginnen met het afleren van de foute concepten en aanleren van de goede. Je kunt je terecht afvragen of de concepten van de leerlingen eigenlijk wel foute concepten zijn, of we ze wel mis-concepties mogen noemen. Wanneer we vervolgens vernemen, dat fysici uit de school van Aristoteles opvattingen koesterden zoals we die bij leerlingen ook wel aantreffen, dan ligt het voor de hand je af te vragen of hun begrippen misconcepties zijn, of dat zij een ander systeem van begrippen hanteren, die hun voldoende mogelijkheden biedt om de natuur te beschrijven. In dat geval immers is de Newtoniaanse omwenteling niet anders dan het vervangen van de ene fysische theorie door de andere, en staan leerlingen kennelijk dichter bij de opvattingen van Aristoteles dan bij die van Newton. Laten we enkele voorbeelden van het taalgebruik van leerlingen en natuurkundigen bekijken en zien of dat een oplossing kan betekenen voor ons probleem: zijn misconcepties wel "mis"concepties? Kracht en energie Nog niet zolang geleden bezocht ik een museum waar ons de techniek uit de vorige eeuw werd gedemonstreerd. Door een stoommachine werd een groot vliegwiel in beweging gebracht, en een as leidde de beweging de fabriek in, waar arbeiders via kleinere vliegwielen en een aandrijfriem de rondgaande beweging voor hun werk konden aanwenden. Een college van mij riep: hoe interessant, op die manier konden werkers kracht aftappen. Kracht aftappen, zo dacht ik, dat zou toch energie moeten zijn? Kracht is in dit verband gebruikt immers een misconceptie? Wat is hier mis, dat een goed geschoold natuurkundige een dergelijke aan het vak vreemde uitspraak doet en een misconcept hanteert? Als we een eeuw in de geschiedenis teruggaan, dan weten we dat in 1857 Helmholtz een boek heeft geschreven over het behoud van energie. In die tijd was men zeer gefascineerd door energieveranderingen, en nog maar net was door Mayer de equivalentie van warmte en arbeid ontdekt. Een schitterende beschrijving daarvan is te vinden in het antieke natuurkundeboek van Reindersma en Lohuizen. Maar, om terug te komen bij Helmholtz, het boek heette niet: de wet van het behoud van energie, maar Gesetz der Erhaltung der Kraft. Zo. Helmholtz gebruikte het woord "kracht". De beroemde Helmholtz. Hij moest wel. Het woord energie bestond nog niet eens. Energie en kracht werden met hetzelfde woord aangeduid. En geen wonder: in onze eigen beleving hebben kracht en energie veel met elkaar gemeen, je zou kunnen zeggen: in de leefwereld is er kennelijk niet veel behoefte onderscheid te maken tussen die twee concepten. Kracht aftappen. Dat is toch duidelijk? We weten overigens dat in het begin van de 19e eeuw er al een onderscheid begon te ontstaan tussen de twee zaken die wij later met kracht en energie gingen aanduiden. Er was een kracht volgens Newton, de vectorkracht, en er was de kracht volgens Leibniz, dat was de scalaire kracht. Het is handig om deze twee "krachten" te onderscheiden. Het is natuurlijk nog veel handiger om die twee soorten "kracht" met verschillende woorden aan te duiden. Dat gebeurde ook, hoewel het woord kracht nog heel lang voor bepaalde vormen van energie werd gebruikt. Zo leerde ik nog op de HBS het begrip "levende kracht", wat niet anders was dan kinetische energie. Wat leert ons dit verhaal? In de natuurkunde is het nodig om fijne onderscheidingen te maken. Eerst dan ook kunnen we er kwantitatief mee werken en kunnen op afdoende wijze verschijnselen verklaren en voorspellen. We moeten dan echter afstand nemen van onze directe ervaringen, van het gevoel dat woorden als kracht en energie bij ons oproepen. Dat is niet gemakkelijk. Het is voor de fysici in vorige eeuwen niet eenvoudig geweest, ze hebben er tenslotte eeuwen over gedaan om tot onze huidige concepten te komen. Zouden dan voor onze leerlingen deze concepten eenvoudiger zijn om te vatten? Nee, dat mogen we niet verwachten. Het gevoel staat heel dicht bij onszelf, het heeft alles met onze eigen identiteit te maken. De woorden, in die taal geuit, zijn de directe weergave van onze eigen ervaringen. Het is niet eenvoudig daar afstand van te doen. Natuurlijk, dat afstand nemen is nodig, maar we zullen dan de leerlingen de noodzaak daarvan moeten duidelijk maken. Kracht of krachten? Een eenvoudig voorbeeld, dat zo op het oog niets met misconcepties heeft te maken, maar wel iets zegt over de wijze waarop natuurkundebegrippen werken. Een arbeider probeert een kist voort te schuiven over de grond, door er met de rug tegenaan te gaan staan en dan de kist op te drukken. Voor dit geval zal de fysicus snel een tekening maken: een kracht vanuit het zogeheten aangrijpingspunt. Is er wel zo'n kracht? De arbeider drukt toch met het hele lichaam tegen die kist? Er zijn toch een zeer groot aantal krachten die werken, over het gehele contactoppervlak? Inderdaad. Maar we weten dat het niets uitmaakt, of we nu miljoenen kleine krachtjes tekenen of een hele grote. Het laatste alleen is handiger. Het past beter in het schema, de context van de natuurkunde. Door een kracht te gebruiken kunnen we veel beter calculaties maken. Een tweede voorbeeld maakt een en ander nog mooier duidelijk. In mijn artikel Kracht, een moeilijk begrip, gaf ik het voorbeeld van een auto die de bocht neemt. Hoe komt dat? Het fysische antwoord luidt: er werkt een centripetale kracht, de leerlingen echter zeggen: dat doe je door de wielen schuin te zetten. Zo trek je de auto door de bocht. Een misconceptie? Kom nou, de leerlingen hebben gelijk! Want wat doe je als je als chauffeur de bocht door wil? Dan oefen je een koppel van twee krachten uit op het stuurwiel. En vervolgens wordt het effect van dit koppel via tandwielen en stangen overgebracht op de voorwielen waar het effect schuin zetten van de wielen wordt bereikt, alweer, door een koppel van krachten, twee koppels zelfs, op ieder wiel één. Wat leert ons dit voorbeeld: er is niet een kracht, we kennen een kracht toe aan de geschetste situatie. Niet dat we maar willekeurig iets doen. Integendeel, we maken onze structuur zo dat er hanteerbare uitkomsten uitkomen. De hier geschetste werkwijze is echter voor leerlingen niet vanzelfsprekend. Zij zullen zich deze wijze van kijken eigen moeten maken, en dat laatste is niet zo eenvoudig, want zij zullen van hun gevoelsmatige ervaringen afstand moeten nemen. Is de maan wel een maan? Het lijkt een beetje op de vraag: zijn misconcepties wel misconcepties? Nog niet zolang geleden vertelde een astronoom mij, dat de maan eigenlijk helemaal niet een maan is, maar dat de aarde en haar satelliet gezien moeten worden als een dubbelplaneet. Hoe nu, vroeg ik, de maan is immers de maan par excellence, en nu kom jij mij vertellen dat allerlei steenklompen die zich door de ruimte spoeden met "maan" moeten worden aangeduid, maar dat de maan, waaraan al die reuzerotsblokken in de ruimte hun naam ontlenen, geen maan is. We zien hier dat "maan" een conceptueel schema geworden is, waaraan onze eigen maan niet voldoet. Nee, niemand zal op grond van de wetenschappelijke opvatting over manen de maan ineens geen maan meer noemen. In het dagelijks leven gebruiken we vanzelfsprekend dit etiket. Toch zijn er twee opmerkingen te maken aan de hand van dit voorbeeld: 1. We zien hoe in de loop van wetenschappelijk onderzoek betekenissen van woorden kunnen veranderen, dat woorden een andere betekenis krijgen, dat die betekenis veraf kan staan van de dagelijks-leven betekenis en de gevoelens die deze woorden oproepen. Wetenschapsontwikkeling betekent ook: taalontwikkeling. Maar juist dat gekunstelde, maar zeer waardevolle systeem van begrippen in de natuurkunde is moeilijk voor leerlingen om te aanvaarden. Welnu, uit dit voorbeeld kunnen we aflezen dat een genetisch pad van leefwereldbegrip naar wetenschappelijk begrip noodzakelijk is. 2. We zien dat we een begrippensysteem aan de dingen, de situaties, de gebeurtenissen om ons heen opleggen. Het begrip vloeit niet meer voort uit het ding, het is niet meer een simpele etikettering, maar voorwerpen of zaken krijgen hun naam op grond van een fysisch raamwerk, dat we aan de natuur opleggen. Van die taalverandering zijn meer voorbeelden te geven. Bijvoorbeeld: de woorden verbranden en oxideren. Oorspronkelijk was verbranden een heftig gebeuren met vlammen en rook en as. In die zin kon ook ijzer en chloorgas verbranden. Daarna werd het een reactie van een stof met zuurstof op een tamelijk heftige wijze. Oxidatie kon ook langzaam reageren met zuurstof inhouden. Maar ook de biologen spreken over de verbranding, namelijk die in ons lichaam. Hoewel we weten dat er niet in ons inwendige een kacheltje staat te loeien. En het verbranden van uranium in een kerncentrale heeft al helemaal niets meer met vuur en zuurstof te maken. We spreken over kernbrandstof, maar eigenlijk is dat niet terecht. Brandstof heet hier dus zo omdat de stof optreedt als energieleverancier, waarbij tegelijk een stof wordt omgezet. Met oxidatie is iets dergelijks aan de hand: aanvankelijk reactie met zuurstof, ging het over in reacties waarbij elektronen werden opgenomen. Die betekenisverandering kan ook leiden tot spraakverwarring: Moeten we zeggen: ijzer oxideert, of ijzer wordt geoxideerd? Of is het zo dat zuurstof oxideert? Zuurstof is immers het agens? Iets dergelijks is ook het geval met het woord "zuur" dat in zijn wetenschappelijke betekenis gedefinieerd wordt als protonendonor (Brönstedt), of als electronacceptor (Lewis) en zo niets meer van doen heeft met zure smaak. De kou in mijn botten Het is winter, dus, als het meezit, of tegen, zoals u het wilt bekijken, dan krijgen we nog wel een koudegolf. U loopt buiten en er waait een snijdende wind. U voelt die kou zelfs door uw warme kleren heen. U ontmoet een kennis en u zegt: ik voel hoe de kou in mijn botten trekt. Mag u dat wel zeggen? Is dat niet een misconceptie? Stel dat u zo overtuigd bent van uw fysisch gelijk, en van mening bent dat u ook in het dagelijks leven in fysische taal moet spreken. U zegt dus: ik voel hoe de warmte mijn botten verlaat en wordt afgegeven aan de omgeving (aan de lucht van lage temperatuur om ons heen). Medelijdende blikken zijn uw deel. Of ze denken: die is ook behoorlijk geschift. Ik weet wel zeker dat de meesten van ons zo niet spreken. We zeggen: het is warm in de kamer, en niet: de temperatuur is hoog. We praten bij de groenteboer over gewicht en niet over massa. Heeft u overigens ooit een chemicus horen spreken over een massadoos, in plaats van over een gewichtendoos? Dit voorbeeld leert ons weer iets anders: In sommige contexten is het prima om te spreken over: het is warm, hoeveel weegt dat, of wat is het gewicht, of, ik moet hard trappen om de tegenwerking te overwinnen. Maar in een andere context is dat heel onhandig om te doen. Daarom hebben we voor die context, de fysische context, een geheel ander begrippensysteem ontwikkeld, geëigend voor heel bepaalde doelen. Conclusies Welke conclusie kunnen we uit deze voorbeelden afleiden? Allereerst dit: de meeste misconcepties zijn geen mis-concepties. Ze berusten niet op een verkeerde begripsvorming, ze berusten op een andere perceptie van de werkelijkheid. Fysici zelf gebruiken in het dagelijks leven "misconcepties". En het is duidelijk waarom: ze doen dat om reden van verstaanbaarheid. Daarom bestaan er ook begrippen: om te kunnen communiceren. Het communiceren met mensen in de straat is anders dan dat in de natuurkunde. Veel beter is het te spreken over alternatieve concepten bij leerlingen, of, zoals ik ook wel eens heb zien staan, alternatieve frameworks. Hoewel het de vraag is of er 'bij leerlingen gesproken kan worden over een aanwezig framework. Leerlingen hebben begrippen gevormd aan de hand van concrete ervaringen. Ze hebben daartoe niet eerst die ervaringen in kaart gebracht en daar een begrippenstructuur voor ontwikkeld. Daardoor heeft het gebruik van die begrippen een ad hoc-karakter, en kan gemakkelijk tegenspraak ontstaan bij het vergelijken van twee situaties waar hetzelfde begrip wordt gebruikt. In de natuurkunde hebben we een consistent geheel van begrippen ontwikkeld, die we als het ware aan de verschijnselen opleggen om ze zo te kunnen beschrijven of verklaren. Zo'n construct, het woord zeg het al, heeft iets artificieels. Om een dergelijk theoretisch bouwwerk te kunnen maken, moeten we een gezichtspunt kiezen. We hebben al afstand genomen van onze directe ervaring, we kijken al van een zekere afstand naar de natuur, alsof de waarnemer zelf niet tot die natuur behoort, en nu is het zaak: waar moet de waarnemer, de theoreticus, gaan staan om zo goed mogelijk te kunnen beschrijven? Verschillende van onze voorbeelden laten dat kiezen van een gezichtspunt zien: de keuze van het criterium: wat is een maan? Wat is een dubbelplaneet? Of, bij krachten, het vervangen van een groot aantal kleine krachten door een grote kracht. Het kiezen voor het warmteconcept, in plaats van een kouconcept, of een theorie met warmte en kou. Welk gezichtspunt kiezen voor oxidatie? Een rode gloed, een reactie met zuurstof, een reactie waarbij elektronen worden overgedragen?' Voor ons, natuurwetenschappers is het nut duidelijk: het vervangen van onze individuele, en daarmee subjectieve ervaringen door objectieve beschrijvingen, het vervangen van duizenden subjectieve gezichtspunten, waarbij ieder subject ook nog denkt dat zij of hij het middelpunt van het heelal is, door een centraal gekozen gezichtspunt. Twee dingen daarover: Dat centrale gezichtspunt bevordert de communicatie tussen mensen, Wetenschappers vooral, maar niet allen tussen hen. En vervolgens: het vaak hardnekkig vasthouden aan subjectieve concepten heeft een psychologische oorzaak: ieder mens denkt nu eenmaal het belangrijkste subject in de wereld te zijn. Van zo'n houding moeten we, althans in de wetenschap, af, anders is wetenschap immers in het geheel niet mogelijk. Maar aan een zodanige houding zijn beginnende leerlingen nog niet toe. En een dergelijke werkwijze als die van de wetenschap zijn de leerlingen nog niet machtig. Wetenschappelijke begrippen hanteren betekent afstand nemen van een situatie, een begrippenstructuur met een theoretisch construct kunnen hanteren los van hun directe ervaring, en vervolgens met uitschakeling van hun gevoelsleven dat schema van begrippen en relaties op de situatie kunnen loslaten. Een zodanige houding spreekt niet vanzelf. Een dergelijke werkwijze moeten zij zich eigen maken. Daarbij zullen ze moeten leren inzien dat de hier geschetste aanpak noodzakelijk is. Wel zal het nodig zijn dat de gevoelde ervaringen een vertaling krijgen in een fysische context. Ervaringen, die eerst beleefd zijn, moeten een fysische betekenis krijgen. Ik heb dat in een vorig artikel laten zien aan de hand van de centrifugale kracht, die volgens sommige natuurkundigen niet zou bestaan, maar die door leerlingen, die zo'n kracht wel beleefden, benoemd werd als reactiekracht. Tenslotte dit: Het is tegenwoordig modieus om in het natuurkundeonderwijs gebruik te maken van contexten. Bedoeld wordt dan meestal: een leefwereldcontext. Men kiest daartoe thema's, zoals water, energie, bruggen bouwen, enzovoorts. Zulke thema's sluiten uitstekend aan bij de belevingswereld van de leerlingen. Dat is prima als het gaat om beginonderwijs. Alle kennis moet beginnen bij ervaring, bij de ervaring van de leerlingen wel te verstaan, met daarbij inbegrepen hun zienswijze en de manier waarop zij die ervaringen verwoorden. Maar daar moeten we in ons onderwijs niet bij blijven staan. We zien immers waartoe dat centraal stellen van de eigen, individuele, subjectieve ervaring kan leiden. Want ik noemde het woord belevingswereld. Dat wil dus zeggen dat de begrippen ontleend zijn aan de beleving. Maar we hebben gezien dat dit moet leiden tot een bevestiging van de misconcepties. Dat is niet erg, als we maar beseffen, dat fysische begrippen, de "echte" dus, alleen ontstaan kunnen in een fysische context. Want de leefwereldcontext is een belevingscontext, en daar doe je in de natuurkunde niet veel mee, maar de fysische context is een systeem van formules, van afleidingen, van toepassingen een logisch, abstract afstandelijk systeem dat we aan de natuur opleggen, zo dat de natuur antwoord geeft op onze vragen. Relevante antwoorden. Uiteindelijk is het onze taak leerlingen te leren in dat systeem te denken en te werken. Als we met het vak natuurkunde bezig zijn, uiteraard. De vraag is dan natuurlijk: hoe doe je dat? Hoe leid je leerlingen uit hun belevingswereld en boe breng je ze binnen in de wereld van fysische contexten? Ofwel, eenvoudiger gezegd: hoe zet je beleving om in logische, natuurkundige patronen? Noten: 1. P. Vegting, Kracht, Faraday 46 (1977) p.2. 2. Paulien Vegting, Kracht, een moeilijk begrip, NVON-maandblad 11 (1986) nr. 11, p.26. 3. 4. 5. 6. Zie voor begrippen als distantie, gezichtspunt, directe ervaring de auteurs genoemd onder 3 en 4: Ten Voorde, Verwoorden en Verstaan, dissertatie, 1977. J. Roest. Onderwijzen en bezinning op het weten, in Uit-Wei-dingen, bundel publicaties van de WEI, 1973, UvA Scheikunde-didactiek. BOF-cursus, Twickelcollege, 1974-1978. (Begin-Onderwijs Fysica) P. Vegting. Warmte, Faraday 46 (1977) p. 68. Het voorbeeld over elektriciteit is ontleend aan Engelse literatuur. 7. Pirsig, Zen and the art of motor cycle maintenance: Pirsig beschrijft hier, hoe onderdelen voor een motor in een magazijn worden gesorteerd, nl. als voorwerpen die bij elkaar zitten. Het is heel ongebruikelijk om hier onderdelen te sorteren naar hun functie: " ... there is a knife moving here. A very deadly one; an intellecual scalpen so swift and so sharp you sometimes don't see it moving. You get the illusion that alt those parts are just there and are being named as they exist. But they can be named quite differently depending on how the knife moves. For example, the feedback mechanism which includes the camshaft and cam chain and tappets and distributor exists only because of an unusual cut of this analytic knife."