Oudere zorgvrager

advertisement
3a3ccd1d-3e3b-4dc0-9b86-bafaa898d533
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | Mondriaan Verpleegk Verzorgend | 21.01.2010 11:29
www.thiememeulenhoff.nl
© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2010
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand,
of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere
manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jo het Besluit van 20
juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor
wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060,
2130 KB Hoofddorp (www.cedar.nl/pro). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere
compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen
zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 1 van 29
INHOUD:
1. OUDERDOM .................................................P.
2. BEELDVORMING ............................................P.
2.1. BEELDVORMING BIJ OUDEREN .....................P.
2.2. BEELDVORMING EN WERKERS IN DE
GEZONDHEIDSZORG ...................................P.
3. VEROUDERING ..............................................P.
3.1. ENDOGENE EN EXOGENE VERANDERINGEN
.................................................................P.
3.2. ACHTERUITGANG VAN DE ORGANEN ..........P.
3.2.1. VERMINDERING VAN HET AANTAL CELLEN
..............................................................P.
3.2.2. TOENAME BESCHADIGDE CELLEN EN
2
2
2
2
3
3
4
4
AFNAME COMMUNICATIE TUSSEN DE
CELLEN ..................................................P. 4
3.3. ACHTERUITGANG VAN DE ZINTUIGEN .........P.
3.4. VERMINDERDE HORMOONPRODUCTIE ........P.
3.5. VERANDERINGEN IN DE COGNITIEVE
FUNCTIES ..................................................P.
3.6. VERANDERINGEN IN DE MOBILITEIT ............P.
4. ZORGVRAGERS .............................................P.
5. KENMERKEN VAN DE GERIATRISCHE
ZORGVRAGER ................................................P.
5.1. SAMENHANG VAN SOMATISCHE,
PSYCHISCHE, SOCIALE EN FUNCTIONELE
FACTOREN .................................................P.
5.2. GELIJKTIJDIGE AANWEZIGHEID VAN MEER
DAN ÉÉN ZIEKTE ........................................P.
5.3. VERANDERDE PRESENTATIE VAN ZIEKTEN
.................................................................P.
5.4. GEBRUIK VAN VEEL VERSCHILLENDE
MEDICIJNEN ...............................................P.
5.5. AFNAME VAN FUNCTIONELE RESERVES EN
SNELLE ACHTERUITGANG ............................P.
5.6. LANGZAAM HERSTEL EN GROTERE KANS OP
COMPLICATIES ...........................................P.
6. GEZONDHEIDSPROBLEMEN ............................P.
7. GENERATIES .................................................P.
8. DE VERPLEEGKUNDIGE IN VERSCHILLENDE
SETTINGS ......................................................P.
9. VERPLEGEN VAN OUDEREN MET
UITEENLOPENDE AANDOENINGEN ...................P.
9.1. ZORG EN HULPMIDDELEN AFSTEMMEN OP
DE ZORGVRAGER .......................................P.
9.2. VRIJHEIDSBEPERKENDE MAATREGELEN
TOEPASSEN ................................................P.
9.3. ATTITUDE .................................................P.
9.4. BENADERINGSWIJZEN .................................P.
9.4.1. REALITEITS ORIËNTATIE TRAINING .........P.
4
5
5
5
5
7
7
8
8
9
9
9
10
10
11
11
12
12
13
14
14
9.4.2. BELEVINGSGERICHTE ZORG .....................P.
9.4.3. VALIDATION .........................................P.
9.5. VERPLEEGKUNDIGE AANDACHTSPUNTEN EN
INTERVENTIES ............................................P.
9.6. HANDHAVEN VAN ZELFSTANDIGHEID .........P.
10. POLYFARMACIE ............................................P.
11. MEETINSTRUMENTEN VALGEVAAR .................P.
12. VERPLEGEN VAN PATIËNTEN MET EEN DELIER
....................................................................P.
12.1. DEFINITIE .................................................P.
12.2. KENMERKEN EN SYMPTOMEN .....................P.
12.3. OORZAKEN EN GEVOLGEN .........................P.
12.4. HERKENNEN VAN RISICOPATIËNTEN EN –
SITUATIES ..................................................P.
12.4.1. FACTOREN DIE AL AANWEZIG ZIJN BIJ
OPNAME ................................................P.
12.4.2. LUXERENDE FACTOREN ...........................P.
12.5. HULPMIDDELEN ........................................P.
12.6. BEHANDELING EN BENADERING ..................P.
12.7. VERPLEEGKUNDIGE ZORG ...........................P.
12.7.1. PRIKKELDOSERING ..................................P.
13. VERPLEGEN VAN ZORGVRAGERS MET
DEMENTIE .....................................................P.
13.1. FEITEN EN CIJFERS ......................................P.
13.2. KENMERKEN EN SYMPTOMEN .....................P.
13.3. VORMEN VAN DEMENTIE ...........................P.
13.3.1. VASCULAIRE DEMENTIE ..........................P.
13.3.2. ZIEKTE VAN ALZHEIMER .........................P.
13.3.3. DEMENTIE MET LEWY-LICHAAMPJES
(LEWYBODY DEMENTIE) .........................P.
13.3.4. FRONTOTEMPORALE DEMENTIE ...............P.
13.4. DIAGNOSE ................................................P.
13.5. STADIA .....................................................P.
13.6. GEZONDHEIDS- EN BESTAANSPROBLEMEN
.................................................................P.
13.7. BENADERINGSWIJZEN .................................P.
15
15
15
16
16
17
18
18
19
19
20
20
20
20
21
23
23
23
23
24
25
25
25
26
26
27
27
28
29
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 2 van 29
1. Ouderdom
2.1. Beeldvorming bij ouderen
Er is geen scherpe grens aan te geven wanneer we spreken
over ouderdom. De vraag wat oud is, hangt samen met de
beeldvorming rondom ouderdom.
Uit onderzoeken blijkt dat veel ouderen zich niet oud voelen.
In stereotypen als hulpbehoevend, traag en passief herkent
de actieve oudere zichzelf niet.
Volgens het Van Dale woordenboek betekent ouderdom:
‘de tijd dat iemand geleefd heeft’ en ‘zij die een hoge leeftijd
hebben’. Er is geen scherpe grens aan te geven wanneer we
spreken over ouderdom. De overheid hanteert vaak 65 als
leeftijdsgrens. Denk hierbij aan de Algemene Ouderdomswet en de pensioengerechtigde leeftijd. Lid van een ouderenbond kun je al worden op je 55e. Een veelgebruikte
indeling is:
Het beeld dat ouderen van zichzelf hebben, is positiever
dan het beeld dat er over het algemeen in de maatschappij
bestaat. Uit onderzoeken blijkt dat veel ouderen zich niet
oud voelen. In stereotypen als hulpbehoevend, traag en
passief herkent de actieve oudere zichzelf niet. Dit betekent dat hij zich ook niet tot de categorie ouderen rekent.
Het bekende gezegde ‘je bent zo oud als je je voelt’ geldt
dus ook voor ouderen. De oudere krijgt een negatiever
zelfbeeld naarmate hij hulpbehoevender wordt. Als de lichamelijke gebreken toenemen, gaan ouderen zich wel tot
de categorie ouderen rekenen. Ouderen worden uiteraard
zelf ook beïnvloed door meningen in de maatschappij. Zij
behoren immers tot die zelfde maatschappij.
● senioren, ook wel jonge ouderen genoemd, 55 tot en
met 74 jaar;
● bejaarden, 75 tot en met 82 jaar;
● hoogbejaarden, 83 jaar en ouder. Deze steeds groter
wordende groep wordt ook wel de oldest old , de
oudsten onder de ouderen genoemd.
Of je iemand oud vindt, hangt voor een groot deel af van
je eigen leeftijd. Als je zelf nog geen 20 jaar bent, is 65 heel
oud. Mensen die zelf 65 zijn, vinden vaak 80 jaar pas oud.
De vraag wat oud is, hangt dus samen met de beeldvorming rondom ouderdom.
2. Beeldvorming
Beeldvorming is de opvatting die een persoon of groep heeft
over een andere persoon of groep. Wat zijn jouw waarden
en normen als het gaat om ouderen en hoe zit het met jouw
kennis over ouderen?
Beeldvorming is de opvatting die een persoon of groep
heeft over een andere persoon of groep. Je houding ten
opzichte van ouderen wordt in belangrijke mate bepaald
door de beeldvorming over ouderen. Het is dus zinvol stil
te staan bij meningen en stereotypen die over ouderen
bestaan. Maar in de eerste plaats is het goed na te gaan
wat je eigen houding ten opzichte van ouderen is. Wat zijn
jouw waarden en normen als het gaat om ouderen en hoe
zit het met jouw kennis over ouderen? Stel jezelf bijvoorbeeld de vraag hoeveel oude mensen je kent. Vind je deze
mensen oud? Vinden ze van zichzelf dat ze oud zijn? Zijn
ze actief of passief? Hoe beleven deze ouderen het ouder
worden?
2.2. Beeldvorming en werkers in
de gezondheidszorg
Beeldvorming is bepalend voor het contact met ouderen.
Stereotypen – positief of negatief – zijn hierbij richtinggevend. Het is belangrijk dat je weet hoe jij tegen ouderen
aankijkt.
Beeldvorming is bepalend voor het contact met ouderen.
Stereotypen – positief of negatief – zijn hierbij richtinggevend. Als je bijvoorbeeld van mening bent dat ouderen van
hun oude dag mogen genieten, zul je als verpleegkundige
minder snel het belang ervan inzien om de oudere zorgvrager te stimuleren tot bewegen. De communicatie tussen verpleegkundigen en ouderen kan behoorlijk worden
belemmerd als die verpleegkundigen negatieve opvattingen hebben over ouderen. Als je het idee hebt dat alle
ouderen zeuren, zul je het als lastig gedrag opvatten wanneer een oudere op een verpleegafdeling veel belt.
Het beeld van ouderen dat je als werker in de gezondheidszorg hebt, kan gekleurd worden door het beroep dat
je uitoefent. Als je als verpleegkundige in een verpleeghuis
werkt en altijd te maken hebt met kwetsbare ouderen, kun
je de indruk krijgen dat alle ouderen hulpbehoevend zijn.
Dit terwijl de meeste ouderen nog zelfstandig wonen en
weinig hulp nodig hebben.
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
Mensen die cursussen voor ouderen organiseren hebben
waarschijnlijk een heel ander beeld. Zij denken aan actieve,
vitale mensen die nooit te oud zijn om te leren.
Het is belangrijk dat je weet hoe jij tegen ouderen aankijkt.
Zoals uit bovenstaande voorbeelden blijkt, beïnvloedt het
beeld dat je als verpleegkundige van ouderen hebt onder
meer de communicatie tijdens je werk. Professioneel werken vereist een open houding, waarbij je zo neutraal
mogelijk observeert. Dit houdt in dat je je zo min mogelijk
laat leiden door vooronderstellingen.
3. Veroudering
Er treden bij ouderen een aantal onomkeerbare veranderingen in hun lichaam op. Deze veranderingen worden
samengevat onder de noemer ‘veroudering’. Ze treden spontaan op en nemen toe naarmate je ouder wordt.
Met het stijgen van de levensverwachting en de ontwikkelingen binnen de gezondheidszorg neemt ook het aantal
gezonde jaren toe. In tegenstelling tot wat vaak gedacht
wordt, gaat ouderdom niet per definitie gepaard met ziekte, eenzaamheid en gebreken. Uit onderzoek blijkt dat het
grootste deel van het leven na 65 jaar zonder lichamelijke
beperkingen is. Als mensen wel ziek worden, hebben ze
daar niet altijd direct last van. Vooral een hartziekte, beroerte of artrose hebben veel gevolgen voor de kwaliteit
van leven van ouderen.
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 3 van 29
wordt. Vanaf dat moment vinden er immers allerlei veranderingen plaats en word je elke dag een dagje ouder. In
de geneeskunde wordt pas van veroudering gesproken als
het gaat om blijvende veranderingen bij volwassenen. Het
gaat om onder andere de volgende veranderingen:
●
●
●
●
●
●
endogene en exogene veranderingen;
achteruitgang van de organen;
achteruitgang van de zintuigen;
verminderde hormoonproductie;
veranderingen in de cognitieve functies;
veranderingen in de mobiliteit.
3.1. Endogene en exogene
veranderingen
Endogene veranderingen zijn veranderingen van binnenuit.
Onder exogene verouderingsveranderingen worden verschijnselen verstaan die het gevolg zijn van schadelijke
invloeden van buitenaf.
Bij ieder mens treden een aantal veranderingen op bij het
ouder worden. Hierbij moet je onderscheid maken tussen
endogene veranderingen en exogene veranderingen .
Endogene veranderingen zijn veranderingen van binnenuit. Een voorbeeld van een endogene verandering is grijs
worden. Of en wanneer iemand grijs wordt, is van tevoren
niet te zeggen, dit is voor iedereen anders. Vaak zie je wel
dat grijs worden familiair is. Andere voorbeelden van veranderingen van binnenuit zijn:
●
●
●
●
●
ouderdomsdoofheid;
ouderdomsverziendheid;
staar;
botontkalking (osteoporose);
het dunner worden van de huid.
Onder exogene verouderingsveranderingen worden verschijnselen verstaan die het gevolg zijn van schadelijke
invloeden van buitenaf. Hierbij moet je denken aan iemands leefwijze, zoals:
Wel treden er bij ouderen een aantal onomkeerbare veranderingen in hun lichaam op. Deze veranderingen worden samengevat onder de noemer ‘veroudering’. Ze treden
spontaan op en nemen toe naarmate je ouder wordt. Veroudering begint eigenlijk al op het moment dat je geboren
●
●
●
●
●
voeding;
stress;
roken;
lichamelijke conditie;
milieu-invloeden.
Het is mogelijk dat een aantal endogene verschijnselen in
de toekomst toch exogeen blijkt te zijn. Zo werd vroeger
gedacht dat het krijgen van rimpels een gevolg was van
natuurlijke veroudering. Nu staat vast dat, naast natuurlijke
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 4 van 29
veroudering, zonlicht ook een grote invloed heeft op rimpelvorming.
wisseling in bloedsuikers duurt het bij een oudere langer
voor er weer een normale waarde is bereikt.
Vaak worden ouderdomsverschijnselen veroorzaakt door
een combinatie van factoren, die zowel van binnenuit als
van buitenaf komen. Aderverkalking is bijvoorbeeld een
aandoening die in bepaalde families veel voorkomt (endogeen) en verergert door verkeerde voedingsgewoonten,
zoals te vet eten (exogeen).
Hierdoor hebben oudere mensen een verhoogd risico op
het ontstaan van ziekten en andere stoornissen en een
grotere sterftekans.
3.2. Achteruitgang van de organen
Veroudering gaat gepaard met een achteruitgang van vrijwel alle organen. Dit komt door een vermindering van het
aantal cellen en door toename van het aantal beschadigde
cellen, waardoor communicatie tussen de cellen afneemt.
Veroudering gaat gepaard met een achteruitgang van vrijwel alle organen. Dit komt door een vermindering van het
aantal cellen en door toename van het aantal beschadigde
cellen, waardoor communicatie tussen de cellen afneemt.
3.2.1. Vermindering van het aantal
cellen
Ouderen hebben minder cellen dan jongvolwassenen. Deze vermindering uit zich in een afname van het gewicht
van organen, ook wel atrofie genoemd. Het normale
weefsel verdwijnt of wordt vervangen door bindweefsel.
Atrofie is onder meer te constateren in de nieren, de hersenen en het bot. Ook het skelet en de spieren worden
lichter, wat verklaart waarom oudere mensen krimpen.
3.2.2. Toename beschadigde cellen en
afname communicatie tussen de cellen
Omdat cellen beschadigd raken door endogene en exogene veranderingen, verloopt de communicatie tussen de
cellen langzamer. Hierdoor gaat het herstel van lichaamsfuncties bij ouderen trager dan bij jongvolwassenen. Je zou
kunnen zeggen dat hoe ouder iemand wordt, hoe moeilijker het is voor de cellen om zich aan te passen aan de
omgeving. Het inwendige evenwicht, ook wel homeostase genoemd, is sneller uit balans. Denk hierbij aan de
lichaamstemperatuur bij koorts. Het lichaam van een oudere heeft over het algemeen meer tijd nodig om de koorts
te bestrijden dan het lichaam van een jongere. Ook bij een
3.3. Achteruitgang van de
zintuigen
Een van de eerste verschijnselen waaraan mensen merken
dat ze ouder worden, is dat de zintuigen minder goed werken.
Het gezichtsvermogen wordt minder en het gehoor gaat
achteruit. Ook de tastzin, de smaak en de reuk nemen af.
Een van de eerste verschijnselen waaraan mensen merken
dat ze ouder worden, is dat de zintuigen minder goed
werken. Het gezichtsvermogen wordt minder, wat meestal
het eerst opvalt bij het lezen. Naast het gezichtsvermogen
wordt ook het gehoor minder.
Iets wat minder bekend is, is dat met het ouder worden
ook de tastzin, de smaak en de reuk afnemen. Het gevaar
van verminderde tastzin is dat iemand zich brandt aan heet
water of een kachel, omdat hij te laat voelt dat iets te heet
is. De achteruitgang van smaak en geur kan verklaren
waarom veel oudere mensen minder eetlust hebben. Het
eten ‘smaakt’ hen niet meer zoals vroeger. Dit komt doordat het aantal smaakpapillen achter op de tong minder
wordt. Men vermoedt dat tussen het 30e en 75e levensjaar
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
tweederde van de smaakpapillen verloren gaat. Smaken
die je het langst proeft, zijn zout en zuur.
3.4. Verminderde
hormoonproductie
De werking van de schildklier neemt af, waardoor ouderen
over het algemeen wat trager en minder oplettend worden.
Daarnaast heeft de veranderende hormoonhuishouding gevolgen voor de botmassa.
Een ander, minder bekend kenmerk van veroudering is de
verminderde hormoonproductie. De werking van de
schildklier neemt af, waardoor ouderen over het algemeen
wat trager en minder oplettend worden. Daarnaast heeft
de veranderende hormoonhuishouding gevolgen voor de
botmassa . Botontkalking ( osteoporose ) is een normaal
verouderingsverschijnsel bij zowel mannen als vrouwen.
Maar bij vrouwen komt botontkalking in een stroomversnelling als ze in de overgang komen. Dit komt doordat de
hoeveelheid vrouwelijke hormonen (oestrogeen) vermindert. Omdat vrouwen minder botmassa hebben dan mannen, heeft de botontkalking bij hen een grotere invloed op
de stevigheid van de botten. Hierdoor hebben zij een verhoogde kans op botbreuken.
3.5. Veranderingen in de
cognitieve functies
Cognitieve functies zijn processen in de hersenen die het
denken, spreken, onthouden, waarnemen en oplossen van
problemen mogelijk maken. Bij ouderen kost het verwerken
van informatie meer moeite en tijd.
Naast de hiervoor genoemde lichamelijke gevolgen, veranderen met het ouder worden ook de cognitieve functies.
Cognitieve functies zijn processen in de hersenen die het
denken, spreken, onthouden, waarnemen en oplossen van
problemen mogelijk maken. Bij ouderen kost het verwerken van informatie meer moeite en tijd. Dit verklaart
waarom leren steeds moeilijker wordt naarmate je ouder
wordt. Wanneer je een ‘gezonde’ oudere echter meer tijd
geeft, zal hij de informatie net zo goed verwerken als een
jongere.
Naast het vermogen om dingen te leren, verminderen ook
het reactie-, concentratie- en aanpassingsvermogen. Dit is
bijvoorbeeld te merken in het verkeer. Voor sommige ouderen is het drukke verkeer tijdens de spits nauwelijks te
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 5 van 29
volgen. Een ander bekend probleem bij veel ouderen is een
vermindering van het kortetermijngeheugen. Dit wil zeggen dat ze dingen die pas geleden gebeurd zijn niet
onthouden, terwijl gebeurtenissen uit het verleden nog
vers in het geheugen liggen. Dit laatste is iets wat veel
voorkomt bij mensen die lijden aan dementie.
3.6. Veranderingen in de
mobiliteit
Onder mobiliteit verstaan we de mogelijkheden die iemand
heeft om zich te bewegen en het gebruik dat hij daarvan
maakt. De oudere kan zich niet meer zo gemakkelijk bewegen als toen hij jonger was.
Ouder worden gaat vaak gepaard met veranderingen in de
mobiliteit. Onder mobiliteit verstaan we de mogelijkheden
die iemand heeft om zich te bewegen en het gebruik dat
hij daarvan maakt. De oudere kan zich niet meer zo gemakkelijk bewegen als toen hij jonger was. Hij wordt wat
langzamer en slechter ter been. Ook uit bed komen en
opstaan uit een stoel gaan moeilijker. Doordat de conditie
minder is, gaat het afleggen van lange afstanden niet meer.
Ook hier bevestigen uitzonderingen de regel, want er zijn
nog zeventigplussers die de marathon lopen.
4. Zorgvragers
De groep ouderen die een beroep doet op de gezondheidszorg
is geen homogene groep. Binnen de groep oudere zorgvragers
kan een onderverdeling gemaakt worden in de vitale oudere,
de pregeriatrische zorgvrager, de geriatrische zorgvrager en
de psychogeriatrische zorgvrager.
Dé oudere bestaat niet. Daarvoor zijn de verschillen binnen
de groep ouderen te groot. Ook de groep ouderen die een
beroep doet op de gezondheidszorg is geen homogene
groep. Binnen de groep oudere zorgvragers kan een onderverdeling gemaakt worden in:
●
●
●
●
de vitale oudere;
de pregeriatrische zorgvrager;
de geriatrische zorgvrager;
de psychogeriatrische zorgvrager.
De vitale oudere
Mevrouw De Jong uit het voorbeeld is een vitale oudere.
Zij gaat voor een medische behandeling naar het ziekenhuis, maar ze heeft slechts één probleem: haar galstenen.
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 6 van 29
Hier heeft zij, ondanks haar leeftijd, geen specifieke ‘geriatrische zorg’ voor nodig.
trische zorg. Het streven is namelijk dat de zorgvrager na
verloop van tijd terugkeert naar de thuissituatie.
Mevrouw De Jong is 76 jaar. Ze woont samen met haar zus
en geniet van het leven. Ze is nooit ziek geweest, maar sinds
het weekend heeft ze vreselijke pijn onder in haar buik.
Mevrouw De Jong wordt opgenomen in het ziekenhuis
voor een kijkoperatie. Tijdens de operatie blijkt dat zij galstenen heeft die verwijderd moeten worden.
Mevrouw Van Dijk is 82 jaar. Haar huisarts verwijst haar
door naar de polikliniek van de afdeling geriatrie. Mevrouw
Van Dijk is altijd een ‘nette’ dame geweest die veel tijd aan
haar uiterlijk besteedde. Ook haar huis zag er altijd schoon
en opgeruimd uit. Haar schoondochter vertelt dat het huis
sinds drie weken steeds rommeliger wordt en dat haar
schoonmoeder ook zichzelf lijkt te verwaarlozen. Ze eet
slecht en komt haast de deur niet uit. Mevrouw Van Dijk
kan zelf niet aangeven of ze klachten heeft. De huisarts
heeft wel een blaasontsteking geconstateerd en de
schoondochter zegt dat ze thuis gevallen is.
De pregeriatrische zorgvrager
Meneer Veenstra in het volgende voorbeeld is een kwetsbare oudere voor wie preventieve maatregelen nodig zijn
om de thuissituatie niet te laten escaleren. Hij was door de
hulp van zijn echtgenote nog relatief gezond en zelfstandig.
Door de ingrijpende gebeurtenis van het overlijden van
zijn vrouw bestaat echter de kans dat hij uit zijn (al wankele) evenwicht raakt en daardoor allerlei problemen krijgt.
Meneer Veenstra is 79 jaar. Hij woont samen met zijn
vrouw in een serviceflat. Hij is al jaren astmapatiënt. Sinds
hij vorig jaar een longontsteking heeft gehad, loopt hij te
kwakkelen. Langzamerhand heeft zijn echtgenote allerlei
taken van hem overgenomen. Begin dit jaar overlijdt zijn
vrouw plotseling.
De geriatrische zorgvrager
Het is niet makkelijk om een eensluidende definitie van de
geriatrische zorgvrager te geven. De term ‘geriatrische
zorgvrager’ wordt gereserveerd voor de oudere zorgvrager
met complexe ziekteproblemen als gevolg van stoornissen
in lichamelijke, geestelijke en sociale functies. Vaak zijn er
verschillende ziekten tegelijk aanwezig, die op een ingewikkelde manier in elkaar grijpen. Een belangrijk kenmerk
is dat de zorgvrager daardoor zijn zelfstandigheid verliest
en (meer) hulp nodig heeft. Deze samenhangende problematiek kan niet los worden gezien van de omgeving van
de zorgvrager. De zorgvrager is vaak al geruime tijd aangewezen op hulp van familieleden. Het kan dan ook zijn dat
de zorgvraag niet van de zorgvrager zelf komt, maar van
zijn naasten. Het komt voor dat de partner of de kinderen
van de zorgvrager al lange tijd mantelzorg verlenen en hier
op een gegeven moment professionele hulp bij nodig hebben. Niet alleen de zorgvrager, maar ook zijn naasten
hebben behoefte aan zorg en begeleiding. Het instandhouden van dit natuurlijke ondersteuningssysteem, de
mantelzorg, is een belangrijk aandachtspunt in de geria-
Zoals je ziet, is niet iedere zieke oudere zomaar een geriatrische zorgvrager. Wel kan iedere oudere (tijdelijk) een
geriatrische zorgvrager worden. Naar schatting is 5% van
de mensen boven de 65 jaar op enig moment geriatrisch
patiënt. Dit percentage neemt toe naarmate de leeftijd
stijgt. De geriatrische zorgvrager kun je in heel veel settings
tegenkomen. Bijvoorbeeld in de thuiszorg, het verzorgingsof verpleeghuis, de psychiatrie, het ziekenhuis en in de zorg
voor mensen met verstandelijke beperkingen.
In de behandeling van geriatrische zorgvragers ligt de nadruk niet zozeer op het bereiken van volledige gezondheid,
maar op handhaving van autonomie en herstel van functies. De kwaliteit van het leven is belangrijker dan de
verlenging van het leven.
De psychogeriatrische zorgvrager
Meneer Keur in het volgende voorbeeld is iemand die mogelijk een psychogeriatrische zorgvrager wordt. Als inderdaad blijkt dat meneer Keur aan dementie lijdt, zal zijn
geheugen steeds slechter worden en kan hij allerlei gedragsproblemen krijgen.
Psychogeriatrische zorgvragers zijn mensen die op latere
leeftijd meer of minder ernstig psychische problemen en/
of gedragsstoornissen ontwikkelen. Hierbij moet je naast
dementie ook denken aan depressie, achterdocht en wanen. Deze gedragsproblemen hebben een psychische, lichamelijke of sociale oorzaak. In eerste instantie zullen de
klachten thuis behandeld worden door de huisarts. Als de
problemen erger worden en de zorgvrager langdurige zorg
nodig heeft, kan de behandeling worden voortgezet in een
verpleeghuis.
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
Meneer Keur is vroeger rector op een middelbare school
geweest. Zes jaar geleden is hij met pensioen gegaan. Zijn
oudste zoon, die in Amerika woont, is een paar weken op
vakantie in Nederland. Het is bijna een jaar geleden dat hij
zijn vader heeft gezien. Hij vindt hem veranderd, maar kan
niet goed zeggen waarom. Het valt hem op dat zijn vader
af en toe ontwijkende antwoorden op zijn vragen geeft en
kleine dingen vergeet. Hij besluit wat meer op zijn vader te
letten tijdens zijn verblijf.
Hij merkt dat zijn vader soms niet meer weet waar hij mee
bezig is. Ook voert hij ogenschijnlijk gemakkelijke handelingen verkeerd uit. Meneer Keur houdt erg van lezen. In
het weekend kon hij zo een boek uitlezen. Nu is hij de hele
week al met één tijdschrift bezig, waar hij steeds opnieuw
in begint.
De zoon bespreekt zijn bevindingen met zijn moeder. In
eerste instantie kijkt ze ervan op, maar als ze er wat langer
over doorpraten, blijkt ook zij voorbeelden te kunnen noemen van momenten dat vader een beetje ‘raar’ deed. Zo
deed hij een tijdje geleden boodschappen en kwam toen
terug met een lege tas. Toen ze hem vroeg waar de boodschappen waren, werd hij boos. Sindsdien blijft hij steeds
meer binnen, terwijl hij altijd zo van uitstapjes hield.
Moeder en zoon besluiten de volgende dag de huisarts te
raadplegen, omdat ze bang zijn dat vader dement aan het
worden is.
5. Kenmerken van de
geriatrische zorgvrager
Relatief kleine veranderingen kunnen een oudere zorgvrager
al uit zijn evenwicht brengen. Het is moeilijk aan te geven
wanneer iemand kwetsbaar is of wordt. Het is vaak een opeenstapeling van factoren.
Het centrale thema in de geriatrie is de toenemende
kwetsbaarheid of fragiliteit van de oudere patiënt (Dieteren, 2004). Relatief kleine veranderingen kunnen een oudere zorgvrager al uit zijn evenwicht brengen. Het is
moeilijk aan te geven wanneer iemand kwetsbaar is of
wordt. Het is vaak een opeenstapeling van factoren. Karakteristiek voor de geriatrische zorgvrager is:
● de samenhang van somatische, psychische, sociale
en functionele factoren;
● de gelijktijdige aanwezigheid van meer dan één ziekte;
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 7 van 29
● de veranderde presentatie van ziekten;
● het gebruik van veel verschillende medicijnen;
● de afname van functionele reserves en snelle achteruitgang;
● het langzame herstel en de grotere kans op complicaties.
5.1. Samenhang van somatische,
psychische, sociale en functionele
factoren
Wil de aanpak van de problemen die de zorgvrager heeft
effectief zijn, dan moet naar de samenhang tussen somatische, psychische, sociale en functionele factoren gekeken
worden.
Bij de geriatrische zorgvrager zie je over het algemeen dat
het functioneren verstoord is geraakt als gevolg van het
gelijktijdig voorkomen van aandoeningen op lichamelijk,
psychisch en sociaal vlak. Eerder dan bij jongeren leidt een
lichamelijk probleem bij ouderen tot een psychisch probleem, bijvoorbeeld een delier bij een long- of blaasontsteking. Ook kan een psychische aandoening zich uiten als
een somatisch ziektebeeld, zoals een slechte voedingstoestand bij een depressie. De depressie heeft weer gevolgen
voor het sociale leven van de zorgvrager. De zorgvrager
komt de deur niet uit en zijn sociale contacten worden
minder. Dit kan op zijn beurt de depressie weer in stand
houden en zo belandt de zorvrager in een vicieuze cirkel.
Bij de functionele factoren moet je denken aan het vermogen om als mens te functioneren door activiteiten zoals
eten, bewegen, contacten onderhouden met anderen en
dergelijke. Somatische, psychische en sociale factoren hebben op hun beurt weer invloed op functionele factoren.
Wil de aanpak van de problemen die de zorgvrager heeft
effectief zijn, dan moet naar al deze factoren gekeken worden. In de geriatrie wordt daarom wel gesproken over de
vier assen waarop de hulpverleners hun doelen en acties
richten:
●
●
●
●
de somatische as;
de psychische as;
de sociale as;
de functionele as.
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
Meneer Postma is 80 jaar en woont zelfstandig. Hij krijgt
een keer in de week hulp bij het douchen van de wijkverpleegkundige. Van de ene op de andere dag wordt hij
verward en onrustig (psychische as). Meneer Postma was
redelijk adl-zelfstandig, maar door de onrust wordt hij volledig hulpbehoevend, zelfs zijn krant leest hij niet meer
(functionele as). Ook kan meneer Postma (tijdelijk) niet
meer naar zijn bridgeclub (sociale as). Tijdens de lichamelijke verzorging ontdekt de verpleegkundige dat meneer
Postma wat incontinent is (somatische as). De huisarts
constateert dat hij een blaasontsteking heeft opgelopen,
wat zijn incontinentie en verwardheid kan verklaren.
5.2. Gelijktijdige aanwezigheid
van meer dan één ziekte
Ongeveer 25% van de ouderen tussen de 65 en 74 jaar heeft
twee of méér chronische aandoeningen. Bij de ouderen tussen de 75 en 85 jaar is dit ongeveer 40%. Het gelijktijdig
aanwezig zijn van meer dan één (chronische) ziekte wordt
ook wel multipathologie genoemd.
Ruim 60% van de ouderen tussen de 65 en 74 jaar heeft
minstens één chronische ziekte. Van de ouderen tussen de
75 en 85 jaar is dit ruim 70%. Ongeveer 25% van de ouderen
tussen de 65 en 74 jaar heeft zelfs twee of méér chronische
aandoeningen. Bij de ouderen tussen de 75 en 85 jaar is dit
ongeveer 40%. In de tabel zie je de top tien van meest
voorkomende chronische ziekten die verwacht worden in
2010, vergeleken met 1990.
Het gelijktijdig aanwezig zijn van meer dan één (chronische) ziekte wordt ook wel multipathologie genoemd.
Veelvoorkomende chronische ziekten bij ouderen zijn:
chronisch hartfalen;
chronisch-obstructief longlijden;
astma;
neurologische aandoeningen, zoals de ziekte van Parkinson en het cerebrovasculair accident (CVA);
● diabetes mellitus;
● artrose;
● osteoporose.
●
●
●
●
Naast verschillende ziekten heeft de zorgvrager vaak ook
last van allerlei ouderdomskwaaltjes, zoals slechthorendheid. Dit gelijktijdig voorkomen van meerdere aandoeningen vraagt om een multidisciplinaire aanpak, temeer
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 8 van 29
omdat niet altijd direct duidelijk is waar oorzaak en gevolg
liggen.
5.3. Veranderde presentatie van
ziekten
De symptomen die de geriatrische zorgvrager vertoont zijn
vaak atypische symptomen. Dit wil zeggen dat symptomen
van ziekten zich op een andere manier uiten dan gebruikelijk
is.
De symptomen die de geriatrische zorgvrager vertoont zijn
vaak atypische symptomen . Dit wil zeggen dat symptomen van ziekten zich op een andere manier uiten dan
gebruikelijk is. Normaliter bijvoorbeeld treedt bij een blaasontsteking pijn bij het plassen op, bij een longontsteking
koorts en bij een hartinfarct pijn op de borst. Deze symptomen zijn bij de geriatrische zorgvrager vaak afwezig. Het
afwezig zijn van symptomen noem je symptoomarmoede . In plaats van de gangbare symptomen zie je bij ouderen
vaak een van de volgende algemene klachten:
●
●
●
●
●
verminderde mobiliteit: decubitus, contracturen;
gestoorde stabiliteit: duizeligheid, vallen;
gestoorde communicatie: slecht horen of zien;
psychische stoornis: verwardheid;
incontinentie van urine of feces.
Dit zijn de geriatric giants , die in 1992 door de Engelse
geriater Isaacs zijn benoemd. Deze klachten hebben allemaal meerdere oorzaken en een chronisch verloop. Bovendien zijn ze moeilijk te genezen en leiden ze vaak tot
hulpbehoevendheid. Het uitblijven van symptomen of de
afwijkende presentatie van ziekte in de vorm van de ‘geriatric giants’ maakt het onderkennen van de problemen
moeilijk.
Een andere factor die het onderkennen van problemen
bemoeilijkt, is dat de oudere zorgvrager of de hulpverlener
de klachten toeschrijft aan ouderdom. Dit komt nogal eens
voor bij incontinentie. De persoon in kwestie denkt dat er
toch niets aan te doen is en zoekt om die reden geen hulp.
De zorgvrager kan de problemen ook ontkennen, omdat
hij bang is voor de gevolgen: vervelende onderzoeken of
een opname in het ziekenhuis. Tot slot kan het voorkomen
dat de zorgvrager door cognitieve stoornissen of een depressie de klachten niet herkent of uit.
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
5.4. Gebruik van veel
verschillende medicijnen
Ruim 60 tot 70% van de mensen boven de 65 jaar gebruikt
geneesmiddelen. Meestal gebruiken ze meer dan één medicijn, soms worden zelfs vijf tot tien medicijnen tegelijkertijd
geslikt.
Het gebruik van geneesmiddelen onder ouderen, en dus
ook onder geriatrische zorgvragers, is over het algemeen
hoog. Het is dan ook geen wonder dat een kwart tot de
helft van de geneesmiddelen is voorgeschreven aan mensen boven de 65 jaar. Ruim 60 tot 70% van de mensen
boven de 65 jaar gebruikt geneesmiddelen. Meestal gebruiken ze meer dan één medicijn, soms worden zelfs vijf
tot tien medicijnen tegelijkertijd geslikt. Het gebruik van
veel verschillende medicijnen wordt polyfarmacie genoemd.
Tegenwoordig zijn veel medicijnen vrij te verkrijgen bij
drogist of supermarkt. Bij de huisarts is dit medicijnengebruik lang niet altijd bekend. Hoe meer medicijnen tegelijkertijd worden geslikt, des te groter de kans op
interacties is. Dit kan leiden tot een verminderd of juist
versterkt effect van het medicijn of tot bijwerkingen.
Door een tragere uitscheiding duurt het bij dezelfde dosering bij ouderen langer voordat de werkzame stof uit het
bloed is dan bij jongeren. Dit verklaart waarom ongewenste bijwerkingen bij ouderen ook meer voorkomen.
Een te hoge dosering kan intoxicatie (vergiftiging) veroorzaken. Ongeveer 10% van de ziekenhuisopnamen van
zorgvragers ouder dan 75 jaar is een gevolg van geneesmiddelenintoxicatie.
5.5. Afname van functionele
reserves en snelle achteruitgang
Veroudering leidt tot verminderde reserves van vrijwel alle
lichaamsfuncties. De reserve dient als veiligheidsmarge en
door veroudering wordt die marge kleiner. Dit kan een snelle
achteruitgang tot gevolg hebben.
Jongeren beschikken over functionele reserves van hun
organen. Dat wil zeggen dat een orgaan een functie die
uitvalt in veel gevallen zelf kan compenseren. De mogelijkheden en de grootte van die reserves verschilt per
orgaan. Zo zijn de reserves van de longen aanzienlijk groter
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 9 van 29
dan die van het hart en kunnen mensen over het algemeen
goed leven met één nier.
Veroudering leidt tot verminderde reserves van vrijwel alle
lichaamsfuncties. De reserve dient als veiligheidsmarge en
door veroudering wordt die marge kleiner. Dit kan een
snelle achteruitgang tot gevolg hebben. Wat enkele jaren
geleden nog een kleine verkoudheid was, ontaardt nu in
een longontsteking. Een valpartij veroorzaakt een gebroken heup, met als gevolg een langdurig ziekbed. Het is een
soort kettingreactie. Een relatief kleine aandoening krijgt
een chronisch karakter en kan als gevolg hebben dat iemand blijvend invalide wordt of zelfs komt te overlijden.
Geneesmiddelenintoxicaties kunnen bijdragen aan de kettingreactie of deze veroorzaken. Behalve een kettingreactie
op het somatische vlak, kan een lichamelijke aandoening
ook gevolgen hebben op het psychische en sociale vlak.
5.6. Langzaam herstel en grotere
kans op complicaties
Door de afgenomen reserves van de oudere en de snelle
achteruitgang verloopt het herstel van een doorgemaakte
ziekte traag. Het herstel is ook lang niet altijd volledig. De
kwetsbaarheid van de geriatrische zorgvrager komt daarnaast ook tot uiting in de grotere kans op complicaties.
Door de afgenomen reserves van de oudere en de snelle
achteruitgang verloopt het herstel van een doorgemaakte
ziekte traag. Het herstel is ook lang niet altijd volledig.
De kwetsbaarheid van de geriatrische zorgvrager komt
daarnaast ook tot uiting in de grotere kans op complicaties.
Een complicatie is een ongewenst neveneffect van bijvoorbeeld een ziekte, opname of operatie. Complicaties
zijn niet leeftijdgebonden, maar bij oudere zorgvragers
ontstaan ze sneller, zijn ze ernstiger en treden er vaak
meerdere complicaties tegelijkertijd op. Daarnaast leiden
deze complicaties bijna altijd tot het verergeren van of
ontstaan van nieuwe gezondheidsproblemen.
Als je je ziek voelt, willen de meeste mensen het liefst in
bed blijven liggen. Dat is een logische reactie. Gezondheidszorginstellingen, en vooral ziekenhuizen, worden geassocieerd met ziekte. Vaak zie je dan ook dat zorgvragers
bij binnenkomst in het ziekenhuis vrijwel direct hun pyjama aantrekken en in bed kruipen, ook als dit niet noodzakelijk is. Voor ouderen heeft bedrust echter al snel een
negatief effect. De verminderde activiteit kan onder meer
stijve ledematen, spieratrofie, contracturen, decubitus,
trombose, embolie en pneumonie veroorzaken.
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
Naast lichamelijke complicaties kan een ziekenhuisopname, of een andere ingrijpende gebeurtenis in het leven van
een oudere, psychische, functionele of sociale complicaties
met zich meebrengen.
Mevrouw Van Andelst is negentig jaar en wordt opgenomen op de afdeling interne geneeskunde van het ziekenhuis. Ze heeft nog nooit in het ziekenhuis gelegen. Een
ziekenhuisopname is voor iedereen spannend, maar zeker
voor een oude dame die voor het eerst in haar leven haar
huis moet verlaten. Ze is angstig en onzeker en weet niet
wat ze verwachten kan (psychische complicatie).
Mevrouw Van Andelst komt op een vierpersoonskamer
te liggen, in een bed dat ze niet zelf kan bedienen. Ook de
badkamer is niet aangepast aan haar kleine postuur. Dit
maakt haar afhankelijk en hulpbehoevend (functionele
complicaties).
De naambordjes op de deuren zijn zo klein dat ze gedesoriënteerd op de afdeling rondloopt (psychische complicatie). Omdat ze haar gehoorapparaat niet altijd in heeft,
geeft ze soms ‘rare’ antwoorden, waardoor ze verward
overkomt.
De vriendinnen van mevrouw Van Andelst, die ook in de
negentig zijn, zijn niet in staat om dagelijks op bezoek te
komen. Als ze lange tijd in het ziekenhuis moet blijven, kan
dit consequenties hebben voor haar sociale netwerk. Bovendien loopt ze de kans dat ze na de ziekenhuisopname
ook thuis professionele hulp nodig heeft (sociale complicaties).
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 10 van 29
gangspunt. Verpleegkundigen die in de zorg voor geriatrische zorgvragers werken, moeten hun aandacht dan ook
concentreren op de dreigende of feitelijke gezondheidsen bestaansproblemen die het gevolg zijn van de ziekte of
de problemen die de zorgvrager ervaart. Meestal heeft de
zorgvrager meerdere problemen tegelijkertijd. Deze kunnen op het vlak liggen van verschillende specialismen, zoals
interne geneeskunde, neurologie, urologie en psychiatrie.
Daarnaast hebben geriatrische zorgvragers vaak problemen met hun zelfverzorging. Gezondheidsproblemen die
je bij de geriatrische zorgvrager kunt tegenkomen, zijn:
●
●
●
●
●
●
●
●
de ziekte van Parkinson;
de ziekte van Alzheimer;
CVA;
hartfalen;
luchtweginfecties;
urineweginfecties;
depressie;
ontregelde diabetes.
Verpleegproblemen die daaruit voortvloeien, zijn onder
meer:
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
eenzaamheid, verwaarlozing;
slechte voedingstoestand;
somberheid;
acuut optredende verwardheid (delier);
gestoorde mobiliteit;
obstipatie;
incontinentie;
slikklachten;
verwardheid;
gestoorde stabiliteit.
Het is bij complicaties van groot belang dat ze voorkomen
worden en, als ze toch optreden, dat ze direct behandeld
worden. Dit betekent dat vooral verpleegkundigen heel
alert moeten zijn op potentiële problemen.
Deze opsomming is niet volledig en vooral bedoeld om je
een indruk te geven van de diversiteit aan problemen in
de geriatrie.
6. Gezondheidsproblemen
7. Generaties
Meestal heeft de zorgvrager meerdere problemen tegelijkertijd. Deze kunnen op het vlak liggen van verschillende specialismen, zoals interne geneeskunde, neurologie, urologie en
psychiatrie. Daarnaast hebben geriatrische zorgvragers
vaak problemen met hun zelfverzorging.
Een groep mensen die in een bepaalde periode heeft geleefd,
wordt aangeduid met de term generatie. Deze mensen vertonen in handelen en denken gelijkenissen, doordat ze in
dezelfde periode zijn opgegroeid en zijn beïnvloed door de
toen heersende ideeën.
Het kenmerk van de geriatrische zorgvrager is dat er vaak
sprake is van meerdere problemen, die zich zowel op lichamelijk als op psychisch en sociaal vlak voordoen. De
problemen die de zorgvrager ervaart als gevolg van zijn
ziekte staan centraal. Alle disciplines werken vanuit dit uit-
Zoals je hebt kunnen lezen, was de twintigste eeuw een
turbulente eeuw met veel veranderingen op technologisch en maatschappelijk gebied. Een groep mensen die in
een bepaalde periode heeft geleefd, wordt aangeduid met
de term generatie. Deze mensen vertonen in handelen en
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
denken gelijkenissen, doordat ze in dezelfde periode zijn
opgegroeid en zijn beïnvloed door de toen heersende
ideeën. Vaak worden de generaties in vijf, hiernagenoemde,
groepen ingedeeld. De omschrijvingen geven een verklaring voor de waarden en normen en het gedrag van
ouderen.
● De vooroorlogse generatie: geboren tussen 1910 en
1929, sterk beïnvloed door traditionele waarden over
arbeidsethos, gezagsgetrouwheid en strakke seksuele
opvattingen.
● De stille generatie: geboren tussen 1930 en 1945, sterk
beïnvloed in hun waarden door de periode van wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog, waarin
idealisme en opstandigheid naar de achtergrond
werden gedrukt.
● De protestgeneratie: geboren tussen 1946 en 1954,
ook wel de babyboomgeneratie genoemd. Deze generatie is sterk beïnvloed door de maatschappelijke
veranderingen in de jaren zestig.
● De verloren generatie: geboren tussen 1955 en 1969.
‘Verloren’ verwijst naar de langdurige werkeloosheid
waarmee deze generatie is geconfronteerd.
● De pragmatische generatie: geboren tussen 1970 en
1980. Typerend voor deze generatie is dat de normen
en waarden individueel zijn bepaald en geen verband
hebben met vroeger heersende opvattingen.
De eerste twee generaties worden door sommigen in de
zorg ook wel gekscherend de ‘dank-je-wel-generatie’ genoemd. Hiermee doelen ze op de gezagsgetrouwheid van
deze generatie ten opzichte van de hulpverleners.
8. De verpleegkundige in
verschillende settings
Verpleegkundigen die zorg verlenen aan geriatrische zorgvragers zijn in verschillende settings te vinden. Bijvoorbeeld
bij speciale afdelingen in algemene ziekenhuizen, de zogenoemde GAAZ (Geriatrie Afdeling Algemeen Ziekenhuis) en
in universitaire medische centra.
Verpleegkundigen die zorg verlenen aan geriatrische zorgvragers zijn in verschillende settings te vinden. Er zijn
speciale afdelingen in algemene ziekenhuizen, de zogenoemde GAAZ (Geriatrie Afdeling Algemeen Ziekenhuis)
en in universitaire medische centra. Daarnaast hebben
centra voor geestelijke gezondheidszorg afdelingen die gericht zijn op het begeleiden, behandelen en verzorgen van
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 11 van 29
ouderen met geriatrische en psychiatrische problemen.
Hierbij kun je een onderscheid maken tussen:
● intramurale zorg;
● ambulante zorg.
Intramurale zorg wordt gegeven op de klinische afdelingen
(GAPZ: Geriatrie Afdeling Psychiatrisch Ziekenhuis). Gespecialiseerde verpleegkundigen van de psychiatrische intensieve thuiszorg (PIT) en de sociaal-psychiatrisch
verpleegkundige (SPV) kunnen ambulante zorg leveren.
Maar ook in de reguliere thuiszorg, de verpleeghuizen, beschermende woonvormen voor ouderen en in poliklinische settings van algemene ziekenhuizen, zoals de
geheugen- of Alzheimerpoli en het dagonderzoekscentrum, kom je gespecialiseerde verpleegkundigen tegen. Op
de geheugenpoli werken verpleegkundigen die zich richten op de zorg voor dementerenden en hun naasten. In
een dagonderzoekscentrum, ook wel dagkliniek geriatrie
genoemd, worden de verschillende onderzoeken die nodig
zijn om een diagnose te kunnen stellen, gecombineerd. Een
voordeel hiervan is dat de zorgvrager niet voor ieder onderzoek opnieuw naar het ziekenhuis hoeft.
9. Verplegen van ouderen met
uiteenlopende aandoeningen
Ziekten doen zich bij ouderen vaak anders voor dan bij
jonge mensen, en ook het verloop is minder specifiek. Zo
kan een urineweginfectie zich uiten in de vorm van incontinentie van de zorgvrager, maar ook een plotseling optredende verwardheid (delier) kan hier een uitingsvorm
van zijn. Door eenzaamheid kan de eetlust afnemen, waardoor de zorgvrager vermagert of mogelijk zelfs uitdrogingsverschijnselen krijgt die weer kunnen leiden tot
sufheid. Lichamelijke klachten zoals vermagering, slecht
slapen en een slechte eetlust, kunnen duiden op een depressie. Ouderen uiten zich meestal anders dan jongeren.
In het algemeen zijn ze minder assertief en stellen zich terughoudender op. Hierdoor kunnen hun klachten onderschat worden. Daarbij gebeurt het nog regelmatig dat
allerlei klachten en aandoeningen door zowel de zorgvrager als de mensen in zijn omgeving toegeschreven worden
aan de leeftijd, en dus als iets waar niets meer aan te doen
is en maar gewoon geaccepteerd moet worden. In veel
gevallen is een verminderde zelfredzaamheid een eerste
teken dat er iets aan de hand is.
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
Je bent je als verpleegkundige van dit verschijnsel bewust
en houdt hier rekening mee. Je signaleert stoornissen die
zich op oudere leeftijd vaker voordoen, zoals vergeetachtigheid en dementie, communicatiestoornissen, visus- en
gehoorstoornissen, incontinentie en mobiliteitsstoornissen, en kan hier adequaat op reageren, zodat de stoornis
vermindert of de gevolgen zo beperkt mogelijk blijven.
Ook moet je regelmatig bepalen welke beperking of welk
verpleegprobleem het eerst aandacht krijgt. Je beschikt
over voldoende kennis om deze complexe keuzes te maken.
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 12 van 29
geval kan dit bijvoorbeeld de stalift of de passieve lift zijn,
ook wel Sara genoemd.
Omdat mevrouw Veenstra niet in staat is zichzelf te verzorgen, neemt de verpleegkundige dit tijdelijk van haar
over tot ze het zelf weer kan.
De aandoening (urineweginfectie) van mevrouw Veenstra
presenteert zich op een atypische manier. De verpleegkundige houdt rekening met deze mogelijkheid en laat de
urine onderzoeken. Ook signaleert ze dat mevrouw incontinent van urine is.
9.1. Zorg en hulpmiddelen
afstemmen op de zorgvrager
9.2. Vrijheidsbeperkende
maatregelen toepassen
De benodigde zorg kan per zorgvrager, per dag(deel) en
soms zelfs per uur wisselen. Zorgvragers met de ziekte van
Parkinson kunnen zich bijvoorbeeld het ene moment goed
voelen en in staat zijn tot het uitvoeren van adl-functies,
terwijl ze het andere moment veel last hebben van tremoren en vermoeidheid en niet voor zichzelf kunnen
zorgen. Ook bij zorgvragers met acuut optredende verwardheid zie je vaak een wisselend beeld: het ene moment
is de zorgvrager helder, het volgende moment verward en
gedesoriënteerd. Je moet daardoor de verpleegkundige
zorg die nodig is steeds opnieuw aanpassen aan de situatie
van de zorgvrager. Het kan voorkomen dat in het behandelplan vermeld staat dat een zorgvrager gestimuleerd
wordt tot mobiliteit en dat de verpleegkundige bij transfers ondersteuning biedt. Vervolgens blijkt in de praktijk
dat deze zorgvrager niet gemotiveerd is om hier actief aan
mee te werken. Het gevolg is dat je hem bij het uit bed
helpen, op de rand van zijn bed moet tillen om hem vervolgens te laten staan achter een rollator. Maar dat staan
gaat ook niet moeiteloos en de zorgvrager dreigt door zijn
benen te zakken. Je moet op dat moment beslissen op
welke manier en met welke hulpmiddelen je de zorgvrager
op een veilige manier uit bed helpt. Vervolgens maak je
deze situatie bespreekbaar in het multidisciplinair teamoverleg, waarbij je argumenten kan noemen om tot het
gebruik van (andere) hulpmiddelen over te gaan. In dit
Als verpleegkundige herken je risicogedrag en besluit of
het risico geaccepteerd kan worden of dat er vrijheidsbeperkende maatregelen genomen moeten worden. Je bekijkt of er misschien alternatieve oplossingen mogelijk zijn.
Je houdt rekening met geldende afspraken op afdelingsniveau, instellingsbepalingen en wettelijke bepalingen vanuit
de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) en de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). Op de afdeling geriatrie kun
je bijvoorbeeld gebruikmaken van de Zweedse band, verpleegdekens en aangepaste stoelen met tafelblad.
Het risico dat mevrouw Veenstra opnieuw uit bed valt, is
vrij groot. Omdat mevrouw al zo angstig is, kiest de verpleegkundige niet voor een vrijheidsbeperkende maatregel, zoals een Zweedse band, maar schakelt ze de dochter
in. Met deze dochter heeft mevrouw een goede band, en
haar aanwezigheid kan geruststellend werken.
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 13 van 29
heid) aangevuld met een aantal specifieke aandachtspunten.
Oudere mensen praten meestal iets langzamer dan jongeren. En in een gesprek reageren ze doorgaans iets minder
snel. Het is belangrijk hiermee rekening te houden in de
communicatie met de zorgvrager. Wanneer je als verpleegkundige in een hoog tempo iets begint uit te leggen,
is de kans op miscommunicatie erg groot. Aan de andere
kant kunnen ouderen zich betutteld voelen als je op een
overdreven nadrukkelijke, langzame manier tegen hen
praat.
In je taalgebruik houd je rekening met de leeftijd van de
zorgvrager. Het gebruik van zogenoemde jongerentaal,
straattaal en turbotaal past niet in een professionele relatie
met ouderen. Het getuigt niet van respect om ouderen
met dergelijke taal te benaderen. Daarnaast verhoogt dit
het risico op miscommunicatie. De oudere begrijpt waarschijnlijk niet wat je bedoelt en gaat zich onzeker voelen.
9.3. Attitude
Als je diep in je hart vindt dat oude mensen eigenlijk maar
zeurpieten zijn, dan zal dit een negatieve invloed hebben op
je verpleegkundig handelen. In de zorg voor geriatrische zorgvragers worden de aspecten van de algemene beroepshouding of attitude (respect, empathie, openstaan, echt zijn en
betrokkenheid) aangevuld met een aantal specifieke aandachtspunten.
De manier waarop je met oudere mensen omgaat, heeft
vooral te maken met de beeldvorming die over oudere
mensen bestaat. En die beeldvorming wordt weer bepaald
door de eigen ervaringen die je hebt met oudere mensen,
bijvoorbeeld opa’s en oma’s, en door informatie die je krijgt
van anderen, bijvoorbeeld de media. Het is belangrijk je te
realiseren dat de manier waarop je zelf tegen ouderen aankijkt van invloed is op de zorg die je verleent. Met andere
woorden, als je diep in je hart vindt dat oude mensen eigenlijk maar zeurpieten zijn, dan zal dit een negatieve
invloed hebben op je verpleegkundig handelen.
De manier waarop je als verpleegkundige met oudere
mensen omgaat, mag daarom geen persoonlijke keuze zijn,
maar is onderdeel van het professioneel verpleegkundig
handelen. In de zorg voor geriatrische zorgvragers worden
de aspecten van de algemene beroepshouding of attitude
(respect, empathie, openstaan, echt zijn en betrokken-
Let erop dat je als verpleegkundige de zorgvrager niet overof ondervraagt. Als de zorgvrager iets niet meer kan, houd
je rekening met deze beperking. Maar als hij bepaalde taken
nog kan uitvoeren, is het goed een beroep op deze vaardigheden te doen. Het gevoel van eigenwaarde bij de
zorgvrager neemt hierdoor toe.
Als verpleegkundige heb je oog voor alle functies van de
zorgvrager. Een zorgvrager die slechthorend is, pas weduwnaar geworden is en last heeft van depressies, zal
begeleiding krijgen op een manier die bij hem en zijn aandoening past. Er is dan niet alleen aandacht voor de
bestrijding van de depressie, maar ook voor zijn doofheid
en de problemen die daardoor zijn ontstaan. Je zal luider
praten, in het blikveld van de zorgvrager gaan zitten als je
met hem praat en mogelijk de informatie die je hem geeft,
opschrijven. Bij een zorgvrager die een CVA heeft gehad,
houd je hiermee rekening bij het opdienen van de maaltijd
en het neerleggen van bestek. Want als er sprake is van een
halfzijdige verlamming, kan de visus van de zorgvrager aan
de verlamde kant aangetast zijn waardoor hij aan die kant
geen gebruiksvoorwerpen ziet.
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
9.4. Benaderingswijzen
De verpleegkundige weet in elke situatie een benaderingswijze te kiezen en kan zowel in het team als aan de zorgvrager
en diens naasten uitleggen waarom ze juist deze benadering
verkiest boven een andere.
De verpleegkundige die werkzaam is in de geriatrie, heeft
meerdere benaderingswijzen tot haar beschikking. Zo
weet ze bij verschillende ziektebeelden welke interventies
ze moet toepassen. In de (psycho)geriatrie wordt regelmatig gebruikgemaakt van de Realiteits Oriëntatie Training, belevingsgerichte zorg, passiviteiten van het dagelijks
leven (pdl), reminiscentie, zintuigactivering, warme zorg en
validation. De verpleegkundige weet in elke situatie een
benaderingswijze te kiezen en kan zowel in het team als
aan de zorgvrager en diens naasten uitleggen waarom ze
juist deze benadering verkiest boven een andere.
9.4.1. Realiteits Oriëntatie Training
De verpleegkundige betrekt de zorgvragers bij de realiteit van
het dagelijks leven, zodat ze op die manier zo lang mogelijk
zelfstandig kunnen blijven. Je biedt steeds informatie aan
over het hier en nu.
Realiteits Oriëntatie Training (ROT) wordt gebruikt bij
mensen met een beginnende vorm van dementie. De verpleegkundige betrekt de zorgvragers bij de realiteit van het
dagelijks leven, zodat ze op die manier zo lang mogelijk
zelfstandig kunnen blijven. Je biedt steeds informatie aan
over het hier en nu. Je vraagt de zorgvrager welke dag het
is en helpt als hij het niet weet. Andere vragen zijn:
● Welke datum is het vandaag?
● Welk jaargetijde hoort daarbij?
● Welke belangrijke of bijzondere dag vindt plaats in
deze maand of dit jaargetijde (bijvoorbeeld Koninginnedag in het voorjaar of kerst in de winter)?
● Welke bloemen horen bij dit jaargetijde?
Je sluit aan bij de leefwereld van de zorgvrager. Als die bijvoorbeeld weinig op had met bloemen, is het geen logisch
onderwerp van gesprek. Je zoekt een onderwerp dat de
interesse heeft van de zorgvrager en probeert dat in het
hier en nu te betrekken.
Je houdt bij de inrichting van de omgeving rekening met
de zorgvrager. Je zorgt dat er een kalender hangt op een
duidelijke plaats. De kalender is goed leesbaar, heeft grote
letters en cijfers en is op elke bladzijde hetzelfde ingedeeld.
Ook hangt er een klok met een duidelijke tijdsaanduiding.
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 14 van 29
Het gezichtsvermogen van ouderen is meestal wat achteruit gegaan. Daar moet bij aanschaf van hulpmiddelen
rekening mee worden gehouden. De verschillende ruimtes
zijn duidelijk te herkennen voor de zorgvrager. Zo kan het
zijn dat alle toiletdeuren een bepaalde kleur hebben of er
staat duidelijk aangegeven dat hier het toilet is. Op dezelfde manier zijn de andere ruimtes goed herkenbaar. Als een
zorgvrager moeite heeft met het vinden van zijn slaapkamer, kun je een foto of afbeelding op de deur hangen die
voor de zorgvrager goed herkenbaar is. Dit vergemakkelijkt
het zoeken en geeft hem meer steun en houvast.
Voor zorgvragers met cognitieve problemen is het van belang dat de dagen er voor hen hetzelfde uitzien. Dat wil
zeggen dat elke dag dezelfde activiteiten gebeuren op hetzelfde tijdstip. Deze structuur helpt bij het tegengaan van
het geleidelijke verlies van controle over de werkelijkheid.
Het leervermogen van ouderen is vaak beperkter geworden. Het is dan goed om van buitenaf een zekere regelmaat
aan te brengen. Deze wordt op den duur een automatisme
en levert de zorgvrager zekerheid op. Een vast dag- en
weekschema geeft elke dag houvast. Je kunt de zorgvrager
betrekken bij de dagelijkse gang van zaken op de afdeling
door hem bijvoorbeeld te laten helpen met het dekken en
afruimen van de tafel of met afwassen. Je biedt daarbij ondersteuning en legt bij het afwassen bijvoorbeeld alles op
volgorde, zodat de zorgvrager een overzichtelijk deel uit
kan voeren.
De Realiteits Oriëntatie Training is een benaderingswijze
die multidisciplinair uitgevoerd wordt. De activiteitenbegeleiding traint bijvoorbeeld de geheugenfuncties. Dit
vindt meestal groepsgericht plaats. Het is hierbij van belang
dat de groepssamenstelling homogeen is. Zorgvragers die
geen geheugenproblemen hebben, voelen zich bijvoorbeeld niet thuis tussen dementerenden.
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 15 van 29
9.4.2. Belevingsgerichte zorg
9.4.3. Validation
In de belevingsgerichte zorg wordt vanuit een professionele
visie gekeken naar wat goed is voor de zorgvrager, daarbij
rekening houdend met diens gewoonten. Als een zorgvrager
bijvoorbeeld gewend is geweest ’s morgens om zes uur op te
staan, zal hij in de instelling niet terug naar bed begeleid
worden als hij zo vroeg opstaat.
Als verpleegkundige probeer je je te verplaatsen in de belevingswereld van de zorgvrager. Je gaat op zoek naar de
betekenis achter de woorden van de zorgvrager. Je laat de
zorgvrager in zijn waarde.
Belevingsgerichte zorg gaat uit van de zorgvrager. Als verpleegkundige weet je welke normen en waarden de zorgvrager altijd aangehangen heeft en past de zorg daarop aan.
Dit wil overigens niet zeggen dat een depressieve zorgvrager altijd in bed kan blijven liggen als hij dat wil, want
daardoor zouden zijn gezondheidsproblemen kunnen
toenemen. In de belevingsgerichte zorg wordt vanuit een
professionele visie gekeken naar wat goed is voor de zorgvrager, daarbij rekening houdend met diens gewoonten.
Als een zorgvrager bijvoorbeeld gewend is geweest ’s morgens om zes uur op te staan, zal hij in de instelling niet terug
naar bed begeleid worden als hij zo vroeg opstaat. Er wordt
rekening gehouden met zijn ritme en zijn gewoonten. Uit
onderzoek is gebleken dat door het toepassen van geïntegreerde belevingsgerichte zorg mensen met dementie
beter in evenwicht blijven. Zij kunnen zich beter uiten en
tonen meer plezier en tevredenheid. Na een training in
belevingsgerichte zorg bleken verpleegkundigen daadwerkelijk anders te werken dan daarvoor het geval was. Ook
werden zij sensitiever voor de wensen en behoeften van
de dementerende bewoners.
Het verschil tussen ROT en belevingsgerichte zorg is dat
bij de ROT getraind wordt en dat het aanbod daartoe van
de verpleegkundige uitgaat. De belevingsgerichte zorg gaat
uit van de zorgvrager. De verpleegkundige kent de zorgvrager, weet wat hij in zijn leven heeft meegemaakt, hoe
zijn dagelijks leven eruit zag en wat belangrijk voor hem is.
Ook weet ze hoe hij zijn leven vorm wil geven, wat hij nog
verwacht of hoopt en ook wat hij niet meer wil. Om deze
informatie te verzamelen bevraagt de verpleegkundige de
zorgvrager en diens familie. De informatie die ze op deze
manier verzamelt, vormt het uitgangspunt van de te verlenen zorg.
Validation wordt het meest gebruikt bij dementerende
ouderen. Als verpleegkundige probeer je je te verplaatsen
in de belevingswereld van de zorgvrager. Je gaat op zoek
naar de betekenis achter de woorden van de zorgvrager. Je
laat de zorgvrager in zijn waarde. Je verbetert hem niet en
confronteert hem niet met zijn gedrag, maar zoekt naar de
waarde ervan voor de zorgvrager. Validation is gebaseerd
op de principes van Naomi Feil. Zij heeft validation ontwikkeld naar de theorie van Erik Erikson. Erikson was een
bekende psycholoog (1902-1994) die het leven in zeven
stadia verdeelde. Je kunt volgens zijn theorie pas naar een
volgend stadium gaan als je het vorige stadium goed doorlopen hebt. In de laatste levensfase kunnen mensen dement worden. Dit heeft, volgens de theorie waarop
validation gestoeld is, te maken met het niet verwerkt
hebben van gebeurtenissen. De zorgvrager kan de confrontatie met het onverwerkte niet aan en verliest de
realiteitszin. Als de zorgvrager echter in staat is om dingen
alsnog te verwerken, kan hij het leven beter aan en verloopt
het dementieproces anders. Je begeleidt de zorgvrager op
deze weg. Je bent er voor hem en reageert op zijn gevoelens
in plaats van zijn uitspraken te corrigeren. Hierdoor win je
het vertrouwen en voelt de zorgvrager zich minder eenzaam.
9.5. Verpleegkundige
aandachtspunten en interventies
De term die voor ongewenste effecten van opname in een
(psychiatrisch) ziekenhuis, verzorgings- of verpleeghuis
wordt gebruikt, is iatrogene aandoeningen. Dit betekent:
aandoeningen veroorzaakt door medisch ingrijpen. Er is een
aantal factoren die de kans op het krijgen van iatrogene
aandoeningen vergroten. Het is belangrijk dat je als verpleegkundige deze risicofactoren kent.
Een opname in een (psychiatrisch) ziekenhuis, verzorgingsof verpleeghuis is een gebeurtenis die direct ingrijpt in het
leven van mensen. Het betekent dat de zorgvrager weggerukt wordt uit zijn eigen vertrouwde omgeving en het
ritme van alledag, en zich moet overgeven en aanpassen
aan een nieuwe situatie. Gevoelens van angst en onzekerheid over de toekomst kunnen een rol gaan spelen. Oudere
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
mensen zijn in het algemeen minder goed in staat zich aan
te passen aan nieuwe situaties. Een opname in een ziekenhuis of andere instelling is voor hen dan ook zeer ingrijpend. Het maakt ze kwetsbaar, waardoor de opname
allerlei ongewenste effecten kan hebben, zoals incontinentie, decubitus, problemen met cognitieve vermogens, achteruitgang van adl-vermogens en eetproblemen. De term
die voor deze ongewenste effecten wordt gebruikt, is iatrogene aandoeningen . Dit betekent: aandoeningen veroorzaakt door medisch ingrijpen. Er is een aantal factoren
die de kans op het krijgen van iatrogene aandoeningen
vergroten. Het is belangrijk dat je als verpleegkundige deze
risicofactoren kent, omdat je door de juiste interventies
iatrogene aandoeningen kunt voorkomen of tot een minimum kunt beperken. In het vervolg van deze paragraaf
komen een aantal aandachtspunten, risicofactoren en interventies aan bod, die samenhangen met iatrogene aandoeningen.
9.6. Handhaven van
zelfstandigheid
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 16 van 29
te doen. Ook als dit betekent dat de lichaamsverzorging
hierdoor meer tijd kost. Die tijd moet je ook nemen om te
oefenen met mobiliseren. Bijvoorbeeld door samen met
de cliënt naar het toilet te lopen in plaats van hiervoor een
rolstoel te gebruiken. Ook het aanbieden van allerlei (creatieve) activiteiten of het betrekken van de cliënt bij de
dagelijkse gang van zaken op de afdeling kan bijdragen aan
het behoud van zelfstandigheid.
Op de opnameafdeling geriatrie is het gebruikelijk dat clienten kennismaken met allerlei activiteiten. Na zo’n kennismaking kiezen ze een aantal activiteiten die ze leuk
vinden. Mevrouw Dijkhuizen beweert niet creatief te zijn.
Ze ziet erg op tegen deelname aan activiteiten. Pas na enige
stimulans doet ze mee. Zo maakt ze kennis met het kleuren
van mantra’s. Ze vindt dit zo leuk dat ze deze activiteit kiest
om vaker te doen met enkele medecliënten. Na een paar
weken is er een expositie van de gekleurde mantra’s in de
gangen van het ziekenhuis, gemaakt door vijf cliënten van
tachtig jaar en ouder.
Cliënten die zo veel mogelijk zelf de activiteiten van het dagelijks leven uitvoeren, blijven ook in psychisch en sociaal
opzicht beter functioneren. Immobiliteit is een bedreiging
voor die zelfstandigheid en dus voor de kwaliteit van leven.
Als gevolg van immobiliteit kunnen allerlei andere aandoeningen ontstaan.
In de zorg voor oudere mensen is het erg belangrijk dat je
als verpleegkundige streeft naar optimale zelfstandigheid
van de cliënt. Cliënten die zo veel mogelijk zelf de activiteiten van het dagelijks leven uitvoeren, blijven ook in
psychisch en sociaal opzicht beter functioneren. Immobiliteit is een bedreiging voor die zelfstandigheid en dus voor
de kwaliteit van leven. Als gevolg van immobiliteit kunnen
allerlei andere aandoeningen ontstaan zoals:
●
●
●
●
●
decubitus;
incontinentie;
luchtweginfecties;
obstipatie;
spieratrofie.
Immobiliteit kan ook eenzaamheid veroorzaken en depressies. Als verpleegkundige moet je daarom bedverpleging zo veel mogelijk vermijden. Je moet niet alleen kijken
naar hetgeen de cliënt niet meer kan, maar juist naar wat
hij nog wel kan. Voor iemand die zichzelf niet meer kan
wassen, maar nog wel zijn eigen gezicht kan afdrogen en
daar ook de energie voor heeft, is het belangrijk dit ook zelf
10. Polyfarmacie
Het gebruik van (te) veel verschillende geneesmiddelen
wordt ook wel polyfarmacie genoemd. Polyfarmacie vergroot het risico van ongewenste bijwerkingen en de kans op
intoxicatie (vergiftiging).
Geriatrische cliënten hebben meer dan één aandoening
tegelijk. Als gevolg hiervan is hun medicijngebruik vaak
hoog. Het gebruik van (te) veel verschillende geneesmiddelen wordt ook wel polyfarmacie genoemd. Polyfarmacie
vergroot het risico van ongewenste bijwerkingen en de
kans op intoxicatie (vergiftiging). Voorbeelden van bijwerkingen zijn:
● maagbloedingen als gevolg van het gebruik van bepaalde pijnstillers;
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
● valincidenten als gevolg van het gebruik van slaapen kalmeringsmiddelen;
● incontinentie als gevolg van diureticagebruik.
Maar ook de manier waarop ouderen zelf en hun zorgverleners met de medicijnen omgaan, speelt hierbij een rol.
Als de instructie over de dosering niet duidelijk genoeg is
geweest, of als de cliënt vergeetachtig is, kan hij te veel of
te weinig medicijnen innemen. Ook gebeurt het nog vaak
dat de medicijnen die door verschillende specialisten zijn
voorgeschreven elkaar tegenwerken of juist versterken.
Maar ook achteruitgang van het gezichtsvermogen en de
fijne motoriek kunnen verkeerd innemen van medicijnen
in de hand werken. Iemand die niet meer goed kan zien en
voelen of hij geen, één of meerdere kleine tabletjes uit het
medicijnpotje heeft gehaald, loopt het risico een onjuiste
dosering in te nemen. En iemand die het etiket niet meer
goed kan lezen, loopt het risico het verkeerde medicijn in
te nemen.
Als verpleegkundige heb je hier vooral een signalerende
functie. Je houdt in de gaten hoe de cliënt reageert op de
voorgeschreven medicatie en of er bijwerkingen zijn. Je
observeert of de medicijnen voor deze cliënt wel op de
meest praktische manier zijn voorgeschreven. Hierbij gaat
het om de grootte van de tabletten, de verpakking en de
vorm. Vragen die je hierbij kunt stellen zijn:
● Zijn de tabletten niet te groot voor deze cliënt?
● Kan de cliënt grote tabletten gebroken innemen of
zijn ze oplosbaar?
● Kan de cliënt zelf de verpakking open krijgen? (Bijvoorbeeld een tablet uit een doordrukstrip)
● Is de cliënt in staat de medicijnen door te slikken?
● Zijn er anders ook andere mogelijkheden zoals druppels of poeders?
● Zijn er nog andere functionele beperkingen die het
innemen van medicijnen belemmeren?
Ten slotte is het ook belangrijk om na te gaan of de cliënt
zélf weet welke medicijnen voorgeschreven zijn en waarom ze voorgeschreven zijn.
11. Meetinstrumenten
valgevaar
Als zorgvragers tijdens het anamnesegesprek vertellen dat
ze wel eens vallen, is het zinvol een risicoanalyse te maken.
Voor verpleeghuizen is de ‘Persoonlijke Risicoanalyse Val-
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 17 van 29
ongevallen’ ontwikkeld en voor geriatrische patiënten in
ziekenhuizen het ‘Stratify-instrument’.
De Persoonlijke Risicoanalyse Valongevallen bestaat uit
een formulier met achttien vragen, waarmee de risicofactoren bij en oorzaken van vallen worden geïnventariseerd.
Het formulier kan behalve bij opname ook periodiek voor
alle bewoners en na een valincident worden ingevuld. Op
het formulier staan risicofactoren en interventies. Als verpleegkundige geef je preventief de risicofactoren aan en de
interventies die genomen zijn om een valincident te voorkomen. Na een valincident geef je aan welke risicofactor
heeft bijgedragen aan het valincident en voor welke interventie is gekozen om een nieuw valincident te voorkomen.
Een risicofactor voor een valincident is bijvoorbeeld: ‘De
bewoner heeft problemen met lopen (voelt zich onzeker
of onveilig).’ De interventie is bijvoorbeeld: ‘Check de veiligheid van de omgeving en biedt looptraining door de
fysiotherapeut aan.’
Het Stratify-instrument (Oliver Stratify 1997) bestaat uit
vijf vragen. Elk antwoord krijgt één of nul punten. Bij een
totale score van twee of meer punten is er sprake van een
verhoogd risico op vallen. De verpleegkundige vult de lijst
in.
1
2
3
4
Was de directe aanleiding van de opname in het
ziekenhuis een valincident of is de patiënt sinds de
opname nog gevallen? (Ja=1, Nee= 0)
Denk je dat de patiënt onrustig is? (Ja=1, Nee=0)
Denk je dat de patiënt een visuele beperking heeft
die zo ernstig is dat deze het dagelijks functioneren
negatief beïnvloedt? (Ja=1, Nee=0)
Denk je dat de patiënt behoefte heeft aan een frequente toiletgang? (Ja=1, Nee=0)
Transfer:
○ De patiënt is niet in staat tot zelfstandig transfer.(0)
○ De patiënt heeft veel hulp nodig (één tot twee
mensen, lichamelijk).(1)
○ De patiënt heeft weinig hulp nodig (met
woorden, lichamelijk). (2)
○ De patiënt is onafhankelijk. (3)
Mobiliteit:
○ De patiënt kan zich niet verplaatsen. (0)
○ De patiënt is onafhankelijk met rolstoel. (1)
○ De patiënt loopt met hulp van één persoon
(met woorden, lichamelijk). (2)
○ De patiënt is onafhankelijk (maar mag gebruikmaken van een hulpmiddel, bijvoorbeeld een stok). (3)
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
5
Is de totale transfer- en mobiliteitsscore 3 of 4?
(Ja=1, Nee=0)
12. Verplegen van patiënten
met een delier
Een delier is een voorbijgaande psychische stoornis ten gevolge van een lichamelijke ontregeling. Een delier kan toenemende adl-afhankelijkheid, verwondingen en zelfs de
dood tot gevolg hebben. De rol van de verpleegkundigen bij
deze aandoening is groot, zowel wat betreft de herkenning
van het ziektebeeld als het omgaan met de symptomen.
Ria, verpleegkundige op afdeling algemene interne geneeskunde, vertelt: ‘Eergisteren heb ik een oude mevrouw
opgenomen met een ontregelde diabetes en een open
been. Bij het opnamegesprek konden we gewoon met elkaar praten en vertelde ze wat er gebeurd was. En nu, twee
dagen later, herkent ze me niet meer. Ze zit maar voor zich
uit te staren en suft weg. Ik snap er niets van, ze kwam zo
vitaal over’.
Dit is een situatie die iedere verpleegkundige die in een
ziekenhuis of verpleeghuis werkt in zijn of haar loopbaan
zal tegen komen: oudere, vaak acuut zieke patiënten van
wie na een of meerdere dagen opname het gedrag verandert. Ze zijn suf of juist hyperactief. In veel gevallen is hier
sprake van een delier, binnen de verpleegkunde ook wel
acuut optredende verwardheid genoemd. Een delier is een
voorbijgaande psychische stoornis ten gevolge van een lichamelijke ontregeling. Meestal is er sprake van meerdere
oorzaken tegelijkertijd. Het komt met name bij oude patiënten in het ziekenhuis voor, maar kan ook optreden in
de thuissituatie, in het verzorgings- of verpleeghuis. Een
delier kan toenemende adl-afhankelijkheid, verwondingen
en zelfs de dood tot gevolg hebben. De rol van de verpleegkundigen bij deze aandoening is groot, zowel wat
betreft de herkenning van het ziektebeeld als het omgaan
met de symptomen.
12.1. Definitie
Het delier, binnen de verpleegkunde vaak acuut optredende
verwardheid genoemd, is een voorbijgaande psychische
stoornis die het gevolg is van een lichamelijke ontregeling.
Het woord delier of delirium is afkomstig van het Griekse
leros, wat ‘gekkenpraat’, ‘onzin’ betekent en van het Latijnse delirare of de lira decedere, wat ‘buiten de schreef’
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 18 van 29
betekent. Het delier, binnen de verpleegkunde vaak acuut
optredende verwardheid genoemd, is een voorbijgaande
psychische stoornis die het gevolg is van een lichamelijke
ontregeling. Het kan op alle leeftijden voorkomen. Bekend
is het ijlen door een kind met koorts of het delier na overmatig alcoholgebruik. Een delier is vaak een eerste uiting
van het verbreken van het evenwicht tussen draaglast en
draagkracht. Dit evenwicht is bij ouderen labiel. Daarom
treedt een delier bij ouderen sneller op dan bij jongeren.
De hersencellen hebben door de veroudering niet meer de
reserve om hun werk op een normale manier te blijven
uitvoeren. Het aantal zenuwcellen is afgenomen. Maar ook
de organen en de bloedvaten, die de hersenen in staat
moeten stellen hun werk normaal te blijven verrichten,
functioneren minder goed. In een ziekenhuis komt deze
stoornis gemiddeld bij 15% van de patiënten ouder dan 65
jaar voor. Als het gaat om demente patiënten die opgenomen worden met een lichamelijke aandoening, ligt dit
aantal hoger. Dementerende ouderen lopen namelijk een
verhoogd risico op het krijgen van een delier doordat hun
hersenen al kwetsbaar zijn. Vooral op de afdelingen chirurgie en interne geneeskunde en op de intensivecare- en
cardiocare-units kom je vaak delirante patiënten tegen. Uit
onderzoek op deze afdelingen blijkt dat 25 tot 35% van
patiënten ouder dan 65 jaar een delier ontwikkelt. Dit is
viermaal vaker dan patiënten onder de 40 jaar. Reden hiervoor is dat de ouderen die opgenomen zijn op die afdelingen vaak ernstig ziek zijn, operaties (hebben) ondergaan
en vaak metabool ontregeld zijn. Ook kunnen patiënten
in de thuissituatie en in het verzorgings- of verpleeghuis
ermee te maken krijgen.
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
Meneer Alberda (82 jaar) woont sinds een jaar in een verpleeghuis. Het is een vriendelijke man die nog vrij zelfstandig is, maar last heeft van kortademigheid door COPD.
Iedere dag krijgt hij hulp bij de dagelijkse verzorging en bij
het aantrekken van zijn steunkousen en één keer per week
gaat hij onder begeleiding onder de douche. Verder gaat
hij overdag zijn eigen gangetje; hij drinkt koffie met wat
leeftijdgenoten, leest de krant en gaat af en toe met zijn
scootmobiel naar buiten. Het geheugen van meneer Alberda is nog prima. Sinds een paar dagen voelt hij zich niet
lekker. Hij hoest flink, is erg moe en ligt veel in bed. Het valt
de verpleging op dat meneer Alberda in de war is. Overdag
is hij vrij rustig maar ’s avonds en ’s nachts ligt hij ontbloot
in bed en dreigt hij uit bed te vallen. Hij vertelt dat er honden op zijn kamer zitten en dat hij niet in bed durft te
blijven. Ook praat hij over zijn overleden echtgenote alsof
zij nog leeft. De verpleeghuisarts wordt erbij gehaald. Hij
constateert dat er sprake is van een delier op basis van een
longontsteking en schrijft een antibioticum voor.
12.2. Kenmerken en symptomen
De symptomen die optreden bij een delier zijn: bewustzijnsstoornis met verminderde concentratie; erandering in cognitieve functie of ontwikkeling van een waarnemingsstoornis; veranderende psychomotorische activiteit en stoornis in
het slaap-waakpatroon.
De belangrijkste kenmerken van een delier zijn het snelle
ontstaan en de wisselingen in de symptomen. De symptomen ontstaan soms binnen enkele uren, maar het kan
ook een aantal dagen duren. De symptomen wisselen in
de loop van de dag. Hierdoor is het moeilijk het beeld te
herkennen. Op sommige momenten is een patiënt helder
en geeft hij adequate antwoorden op vragen, het andere
moment kan de patiënt heel verward zijn en kun je geen
contact met hem maken. Vaak zie je dat de symptomen
het hevigst zijn aan het eind van de middag, avond en ’s
nachts.
De symptomen die optreden bij een delier zijn:
● bewustzijnsstoornis met verminderde concentratie;
● verandering in cognitieve functie of ontwikkeling van
een waarnemingsstoornis;
● veranderende psychomotorische activiteit;
● stoornis in het slaap-waakpatroon.
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 19 van 29
12.3. Oorzaken en gevolgen
Vrijwel alle lichamelijke aandoeningen en verschillende soorten geneesmiddelen kunnen bij ouderen een delier veroorzaken. De meest voorkomende oorzaak is intoxicatie door
medicijnen.
Hoe een delier precies ontstaat is onduidelijk. Er is een verstoring in de prikkeloverdracht in het zenuwstelsel. Vrijwel
alle lichamelijke aandoeningen en verschillende soorten
geneesmiddelen kunnen bij ouderen een delier veroorzaken. De meest voorkomende oorzaak is intoxicatie door
medicijnen. Patiënten die veel medicijnen gebruiken (iets
wat je vaak ziet bij ouderen) lopen dus een verhoogd risico
op een delier. Daarnaast kunnen infecties, met name luchtweg- en urineweginfecties een delier veroorzaken. Verder
kan een delier optreden bij:
●
●
●
●
een vocht- en elektrolytenverstoring;
een metabole stoornis;
endocriene, interne en cardiale problematiek;
pijn.
Bij ouderen is er over het algemeen geen sprake van één
oorzaak, maar van een combinatie van factoren ( multifactorieel ). Aangezien oudere patiënten die in het ziekenhuis zijn opgenomen vaak ernstig ziek zijn en veel
medicijnen gebruiken, is de kans op een delier in een ziekenhuis dan ook groot.
Een lichamelijke ziekte uit zich bij ouderen meestal anders
dan bij jongeren. Zo kan het voorkomen dat een patiënt
een hartinfarct doormaakt zonder pijn op de borst; of een
longontsteking zonder koorts en hoesten. De diagnostiek
van aandoeningen bij ouderen is daarom erg moeilijk. Deze
patiënten kunnen zich bij een arts melden met toenemende verwardheid in plaats van met pijn op de borst of
koorts. Als een oudere patiënt plotseling in de war raakt,
moet je alert zijn op een delier. Het kan een teken zijn dat
er iets aan de hand is dat behandeld moet worden. De
verwardheid is een uiting van het ziek zijn.
De gevolgen van een delier kunnen voor patiënten en hun
familie groot zijn. Patiënten lopen risico op verwondingen
of complicaties van een behandeling. Na het doormaken
van een delier houden patiënten vaak een bepaalde mate
van invaliditeit over. Als gevolg van deze invaliditeit komen
patiënten vaker in een verpleeghuis terecht. Ook kunnen
patiënten overlijden tijdens een delirante periode. Het onderliggende lijden is hier dan vaak de oorzaak van. Ook
kunnen mensen overlijden door het gedrag dat ze tijdens
een delier vertonen, bijvoorbeeld uit bed klimmen en vallen, eruit trekken van een sonde, uitputting door angst.
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
Familieleden kunnen erg schrikken als ze hun naaste tijdens een delier zien. Ze begrijpen vaak niet hoe het komt
dat hun familielid zo in de war is en zijn soms bang dat er
sprake is van dementie. Ook vinden ze het moeilijk ermee
om te gaan. Ook verpleegkundigen kunnen geconfronteerd worden met de gevolgen van een delirante patiënt.
Door het delier kan een patiënt extreem agressief en sterk
worden. Dit kan zich uiten in verbale, maar ook fysieke
agressie.
12.4. Herkennen van
risicopatiënten en –situaties
Sommige ouderen hebben er een verhoogde gevoeligheid
voor. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen risicopatiënten en risicosituaties.
Niet iedere oudere loopt tijdens een ziekenhuisopname
evenveel risico om delirant te worden. Sommige ouderen
hebben er een verhoogde gevoeligheid voor. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen:
● factoren die al aanwezig zijn bij opname (risicopatienten);
● luxerende factoren die optreden tijdens de opname
(risicosituaties).
12.4.1. Factoren die al aanwezig zijn bij
opname
Vaak genoemde factoren, die al aanwezig zijn bij opname
zijn:
● al bestaande cognitieve stoornissen (bijvoorbeeld de
ziekte van Alzheimer);
● ouder zijn dan tachtig jaar;
● ernstige ziekte bij opname;
● uitdroging;
● veel comorbide problemen;
● een visuele beperking;
● eerder een delier doorgemaakt.
12.4.2. Luxerende factoren
Er zijn vijf luxerende factoren die het ontstaan van een
delier beïnvloeden. Dit zijn:
● het gebruik van fixatiemiddelen;
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 20 van 29
●
●
●
●
ondervoeding;
toevoeging van drie of meer nieuwe medicijnen;
aanwezigheid van een blaaskatheter;
iatrogene complicaties, bijvoorbeeld het krijgen van
een wondinfectie na een operatie of het last krijgen
van je maag nadat je met bepaalde medicatie bent
gestart.
Op basis hiervan kun je als verpleegkundige bij een patiënt
tijdens het opnamegesprek al achterhalen of die patiënt
een verhoogde kans heeft op het ontwikkelen van een delier. Als je een 83-jarige patiënt opneemt die veel comorbide problemen heeft, dementerend is en nu geopereerd
moet worden aan zijn heup, dan bestaat er een grote kans
dat deze patiënt na de operatie delirant gaat worden. De
verpleegkundige heeft bij deze factoren een signalerende
rol. Als een verpleegkundige op basis van de anamnese een
verhoogd risico op delier vermoedt, is het belangrijk dit
aan de arts door te geven. Anamnese en heteroanamnese
zijn erg belangrijk. Als je niet weet of iemand voor opname
al geheugenproblemen had, kun je immers ook niet vaststellen of het tijdens de opname verandert. En om een
delier te kunnen onderscheiden van dementie of depressie,
is goede informatie en inventarisatie van risicofactoren bij
opname van belang.
12.5. Hulpmiddelen
Om symptomen van een delier vast te stellen zijn er allerlei
tests, interviews en observatieschalen ontwikkeld waarbij je
op geregelde tijdstippen het gedrag van een patiënt evalueert. Een veel gebruikte test is de Mini Mental State Examination (MMSE).
Als verpleegkundigen zich zorgen maken over de voedingstoestand van een patiënt gaan ze hem een paar dagen
wegen of een voedingslijst bijhouden. Eigenlijk is het met
het delier net zo. Als je de situatie niet vertrouwt, is het
goed objectief te meten. Om symptomen van een delier
vast te stellen zijn er allerlei tests, interviews en observatieschalen ontwikkeld waarbij je op geregelde tijdstippen
het gedrag van een patiënt evalueert. Een veel gebruikte
test is de Mini Mental State Examination (MMSE). Deze
bestaat uit een reeks vragen waarmee je het cognitieve
vermogen van de patiënt in kaart brengt. Patiënten wordt
daarbij bijvoorbeeld gevraagd welke dag het is, welk jaar,
in welk land ze wonen, of ze een rekensom kunnen maken,
of ze een figuur na kunnen tekenen. Deze test is niet specifiek bedoeld voor het vaststellen van een delier, maar kan
daarvoor wel als hulpmiddel dienen. Om echter meerdere
keren dezelfde vragen aan een patiënt te stellen (iedere
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
keer dezelfde tekening moeten namaken en beantwoorden welke dag het is) is voor een patiënt vervelend en kost
veel tijd.
Andere hulpmiddelen zijn observatieschalen. De patiënt
hoeft daarbij geen vragen te beantwoorden. Een voorbeeld
daarvan is de Delirium Observatie Screening (DOS) schaal.
Deze bestaat uit dertien observaties die je gewoon doet
tijdens de dagelijkse zorg. Als je deze schaal drie diensten
achter elkaar invult, heb je een indicatie of er sprake is van
een delier. Belangrijk is wel dat je je bij het invullen van de
scores niet laat leiden door de observaties uit de vorige
dienst. Immers, kenmerk van een delier is het wisselende
beeld, dus ook als er overdag geen gedragsverandering te
zien was, kan het goed zijn dat er 's avonds van alles mis
gaat.
Een ander voorbeeld is de NEECHAM Confusion Scale. Dit
is een iets langere lijst die een inschatting geeft van de kans
dat iemand delirant wordt. Deze lijst bestaat uit negen
items waarbij, naast observaties over verwerking van informatie en gedrag, ook naar de fysiologische toestand van
een patiënt gekeken wordt. Je moet daarbij de bloeddruk,
pols, temperatuur en zuurstofsaturatie meten.
Het invullen van zo’n delierobservatielijst kost maar een
paar minuten en je krijgt daardoor een idee of er sprake is
van een delier. De uiteindelijke diagnose delier zal altijd
gesteld moeten worden door een arts. De delierobservatielijsten zijn wel goede hulpmiddelen om bij het vaststellen van de diagnose te gebruiken. Verpleegkundigen
kunnen op eigen initiatief een observatieschaal 24 uur gaan
bijhouden. Bijvoorbeeld als ze een patiënt in toenemende
mate verward vinden worden of als het gedrag van een
patiënt vreemd overkomt, maar niet precies duidelijk is
wat er aan de hand is. Ook kan het voorkomen dat de
zaalarts of een psychiater of geriater daarom vraagt. Het
gebruiken van een delierobservatielijst maakt dat er sneller
gereageerd kan worden op een patiënt die een delier ontwikkelt. Hierdoor kan de behandeling van de onderliggende oorzaak vroeg ingezet worden. Dit leidt tot minder
ernstige delieren en minder ernstige gevolgen.
12.6. Behandeling en benadering
Aangezien een delier altijd een lichamelijke oorzaak heeft,
moet naar deze oorzaak op zoek gegaan worden. Vaak is de
oorzaak voor de hand liggend, soms is er veel onderzoek voor
nodig om te achterhalen wat de oorzaak is.
Aangezien een delier altijd een lichamelijke oorzaak heeft,
moet naar deze oorzaak op zoek gegaan worden. Vaak is
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 21 van 29
de oorzaak voor de hand liggend, soms is er veel onderzoek
voor nodig om te achterhalen wat de oorzaak is. In het
ziekenhuis kan de geriater in consult geroepen worden om
hierin mee te denken. Afhankelijk van de oorzaak wordt
de behandeling ingezet. Gaat het om een luchtweginfectie,
dan zal er een antibioticum voor worden geschreven. Bij
gebruik van veel verschillende medicijnen zal kritisch bekeken moeten worden welke medicijnen de patiënt beslist
moet krijgen en wat er gestopt of verminderd kan worden.
Bij uitdroging zal een patiënt extra vocht krijgen. Het behandelen van de oorzaak is een medische taak, wel is het
belangrijk als verpleegkundige hierin mee te denken. Als
een patiënt al een aantal dagen geen ontlasting gehad
heeft en steeds verwarder wordt, is het van belang aan te
geven dat deze verwardheid mogelijk veroorzaakt wordt
door obstipatie. Als de oorzaak van het delier is opgeheven,
kunnen de symptomen nog enkele dagen aanhouden.
Daarnaast kunnen symptomen van het delier behandeld
worden. Deze behandeling kan bestaan uit:
● medicamenteuze interventie;
● niet-medicamenteuze interventie.
Medicamenteuze interventie
Wanneer er sprake is van sterke overprikkeling, hevige motorische onrust, wanen en hallucinaties en deze gepaard
gaan met angst en/of gevaar voor zichzelf of de omgeving,
is het toedienen van een antipsychoticum geïndiceerd.
Ouderen kunnen heftig reageren op medicijnen en er
wordt dan ook vaak voor gekozen met een lage dosering
te starten. Haloperidol (Haldol) is een antipsychoticum dat
tot doel heeft de psychomotore onrust, de angst en de
psychotische verschijnselen (hallucinaties en/of wanen) te
bestrijden. Het kan oraal (pillen of druppels), per injectie
of per infuus gegeven worden. De bijwerkingen kunnen
bestaan uit lichte sufheid, Parkinsonisme (stijfheid en tremoren) en speekselvloed. Bij ernstige onrust wordt naast
haloperidol soms ook een benzodiazepine gegeven, voorbeelden hiervan zijn Oxazepam en Lorazepam.
Niet-medicamenteuze interventie
De niet-medicamenteuze interventies richten zich op de
patiënt, de omgeving en de familie van de patiënt. Deze
interventies zullen in een individueel verpleegplan voor de
patiënt moeten komen.
Een recent wetenschappelijk onderzoek liet zien dat een
aantal interventies preventief werkt op het ontstaan van
een delier bij ouderen in een ziekenhuis, te weten:
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
● op de afdeling gebruikmaken van een oriëntatieprotocol . De patiënt bevindt zich in een voor hem
onbekende omgeving. Als iemand zich niet kan oriënteren in een bepaalde ruimte, kan hij daar onzeker
van worden. Het is dus belangrijk de patiënt oriëntatiepunten te geven. Door een kalender op te hangen (met de datum, de dag en het jaartal daarop) en
te zorgen dat er een klok in zicht van de patiënt aanwezig is, wordt daar een eerste stap in genomen.
Verder kan aan familie gevraagd worden bekende
voorwerpen van een patiënt mee te nemen, zoals
foto’s, eigen kleding of spullen die een bepaalde betekenis hebben voor een patiënt.
● het aanbieden van stimulerende therapeutische activiteiten zoals geheugentraining. In sommige ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen zijn
activiteitenbegeleiders aanwezig die groepsactiviteiten met patiënten doen om het geheugen te ondersteunen. Te denken valt aan groepsgesprekken,
gezamenlijk de krant lezen en bespreken en gezamenlijk de maaltijd voorbereiden.
● het stimuleren van het op een juiste manier gebruiken van visuele en auditieve hulpmiddelen, zoals
gehoorapparaat en bril.
● het voorkómen van slaapdeprivatie . Mogelijkheden
hiertoe zijn het aanbieden van warme dranken en
ontspannende muziek ’s avonds en reductie van geluiden in de omgeving.
● het zo snel mogelijk mobiliseren van patiënten. Dus
als een oudere patiënt geopereerd is aan zijn heup
moet hij, in zoverre zijn lichamelijke conditie het
toestaat, regelmatig uit bed en zo snel mogelijk weer
op de been.
● het stimuleren van een goede vochtintake.
Doordat een delirante patiënt niet in staat is nieuwe informatie op te nemen, lijkt alles wat hij meemaakt nieuw.
Hij kan zich niet oriënteren in waar hij is en hoe laat het is,
wat hem nog verwarder maakt. Daarnaast krijgt hij op één
dag ontzettend veel prikkels te verwerken wat hem angstig
kan maken. De contacten die een verpleegkundige heeft
met een delirante patiënt zijn dan ook van grote invloed
op de patiënt. Realiseer je altijd hoe een delirante patiënt
zich kan voelen voordat je contact maakt met hem. Jouw
gedrag heeft invloed op het gedrag van de delirante patient. Je gedrag moet erop gericht zijn de patiënt gerust te
stellen en angst te voorkomen. Als je naar een patiënt toe
gaat maak je eerst contact met hem. Je kunt dit doen door
oogcontact te maken, een patiënt aan te raken (wees hier
voorzichtig mee, niet elke patiënt vindt dit prettig) of op
oogniveau te gaan zitten. Geef uitleg wie je bent, ook al
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 22 van 29
ben je die dienst al vaker geweest. Vertel iedere keer wat
je gaat doen voordat je de handeling uitvoert. Deze stappen voer je bij ieder volgend contact ook weer uit. Benader
de patiënt altijd op een rustige, geruststellende manier.
Maak gebruik van korte, duidelijke zinnen en stel korte,
eenvoudige vragen. Probeer het aantal personen dat contact heeft met een patiënt te minimaliseren; iedere keer
een nieuw gezicht kan heel verwarrend zijn voor een patiënt.
Meneer Abdollah (77) is met een delier op basis van dehydratie en een blaasontsteking opgenomen op de afdeling interne geneeskunde van een algemeen ziekenhuis.
Overdag loopt hij af en toe wat rond over de afdeling, maar
heeft iedere keer weer moeite zijn kamer terug te vinden.
De verpleegkundige van de avonddienst probeert hem
naar bed te brengen, het is immers al 23.00 uur. Bij zijn
kamer aangekomen weigert meneer naar binnen te gaan.
‘Dit is mijn kamer helemaal niet’, zegt hij. Vervolgens loopt
hij naar een andere kamer waar een patiënt in bed ligt die
hij stevig aanspreekt op het feit dat hij in zijn bed ligt. Meneer is er niet van te overtuigen dat dat zijn bed niet is, hij
wordt steeds bozer en dreigt klappen uit te gaan delen. De
verpleegkundige brengt hem onder enige dwang naar zijn
eigen kamer toe waarbij ze een klap van hem in haar gezicht
krijgt. Na een onrustige nacht wordt meneer de volgende
dag wakker. Hij is erg verdrietig en schaamt zich dat hij een
verpleegkundige heeft geslagen. Hij vertelt er niets van te
snappen, aangezien hij zo helemaal niet van karakter is.
Tijdens en na de delirante episode is het belangrijk met de
patiënt te bespreken wat er gebeurd is. Sommige patiënten
herinneren zich goed wat er voorgevallen is en schamen
zich hiervoor. Uitleg wat een delier is en hoe dat veroorzaakt wordt, kan heel verhelderend zijn voor een patiënt.
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
12.7. Verpleegkundige zorg
Bij de verpleegkundige zorg van een patiënt met een delier
moet je letten op veiligheid; desoriëntatie; prikkeldosering;
angst; verstoord slaap-waakpatroon; voeding, vocht en uitscheiding en familie.
Bij de verpleegkundige zorg van een patiënt met een delier
moet je op de volgende aspecten letten:
●
●
●
●
●
●
●
veiligheid;
desoriëntatie;
prikkeldosering;
angst;
verstoord slaap-waakpatroon;
voeding, vocht en uitscheiding;
familie.
12.7.1. Prikkeldosering
Bij zowel overprikkeling (bij hyperactief delier) als onderprikkeling (bij een hypoactief delier) is het van belang de
prikkels die een patiënt krijgt, te doseren. Dit kan door bijvoorbeeld het gebruik van een vast dagprogramma.
Een delirante patiënt kan alle prikkels die hij op een dag
krijgt niet goed verwerken. Zowel te veel als te weinig prikkels kunnen leiden tot onrust. Als de patiënt de prikkels
niet goed interpreteert, kan dit leiden tot hallucinaties, wat
hem erg angstig kan maken. Een patiënt is vaak extra
waakzaam en reageert dan op iedere prikkel vanuit zijn
omgeving. Ook kan een patiënt erg schrikachtig zijn. Als
een patiënt te weinig prikkels krijgt, kan hij apathisch zijn
en onverschillig reageren. Bij zowel overprikkeling (bij hyperactief delier) als onderprikkeling (bij een hypoactief
delier) is het van belang de prikkels die een patiënt krijgt,
te doseren. Dit kan door bijvoorbeeld het gebruik van een
vast dagprogramma. Hierin kan precies beschreven worden op welk tijdstip welke prikkels aangeboden worden
aan een patiënt. Dit zal per patiënt verschillen. Realiseer je
dat wat voor jou normale prikkels zijn voor een patiënt al
vaak te veel is. Denk aan een doktersvisite, bloed prikken,
bezoek bij medepatiënten, een meerpersoonskamer, dit
zijn allemaal prikkels die van invloed kunnen zijn op een
patiënt. Rust en activiteit moeten worden afgewisseld gedurende de dag. Dus als een patiënt ’s morgens een
longfoto moet laten maken, ’s middags met de fysiotherapeut gaat oefenen met lopen en ook nog bezoek krijgt,
heeft hij over de dag heen ook momenten nodig om minder prikkels te krijgen en tot rust te komen. Belangrijk
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 23 van 29
daarbij is dat iedereen zich aan de afspraken van het dagprogramma houdt.
13. Verplegen van zorgvragers
met dementie
Dementie is een term die gebruikt wordt voor een groot
aantal verschijnselen waarvan geheugenverlies de meest
bekende is. Hier worden de vier meest voorkomende vormen
van dementie besproken, de mogelijke behandeling en verpleegkundige interventies.
Verbaasd doet mevrouw Boog de deur open. ‘ Waar kan
ik u mee van dienst zijn?’ vraagt zij verbaasd. ‘Uw huisarts
heeft mij gevraagd bij u langs te gaan om met u te praten.
Hij maakt zich zorgen over u,’ zegt Bonita, de wijkverpleegkundige. ‘Mag ik bij u binnenkomen?’ Twijfelend doet
mevrouw Boog de deur verder open, een wat muffe geur
komt Bonita tegemoet. Uit het gesprek dat volgt blijkt dat
mevrouw Boog al twaalf jaar alleen woont en nauwelijks
nog familie heeft. Als Bonita naar de datum vraagt, weet
zij die niet. Ze zegt: ‘Nee, als je de krant niet meer leest dan
vergeet je dat.’ Het valt Bonita op dat mevrouw Boog gedurende het gesprek een paar keer hetzelfde vertelt. Zij kan
ook de weg niet goed meer vinden in de buurt, in haar
eigen straat gaat het nog wel. Op verzoek van Bonita lopen
zij samen naar de keuken. De keuken ziet er rommelig uit,
op het aanrecht staan een paar aangebrande pannetjes en
het valt Bonita op dat vrijwel alle kastjes zo goed als leeg
zijn. Mevrouw Boog verontschuldigt zich voor de lege kastjes, zij heeft vandaag nog geen boodschappen gedaan.
Dit hoofdstuk gaat over dementie bij de geriatrische zorgvrager. Dementie is een term die gebruikt wordt voor een
groot aantal verschijnselen waarvan geheugenverlies de
meest bekende is. In dit hoofdstuk worden de vier meest
voorkomende vormen van dementie besproken, de mogelijke behandeling en verpleegkundige interventies.
13.1. Feiten en cijfers
Dementie is geen ziekte maar een syndroom. Het gaat om
een aantal verschijnselen die zich op hetzelfde moment
voordoen. Er zijn meer dan vijftig verschillende oorzaken van
dementie bekend, tot nu toe is er voor vrijwel alle vormen
van dementie geen behandeling.
Het woord dementie komt uit het Latijn en betekent letterlijk ‘zonder geest’. Dementie is geen ziekte maar een
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
syndroom. Het gaat om een aantal verschijnselen die zich
op hetzelfde moment voordoen. Er zijn meer dan vijftig
verschillende oorzaken van dementie bekend, tot nu toe
is er voor vrijwel alle vormen van dementie geen behandeling.
Er zijn in Nederland 175.000 mensen met de diagnose dementie. Dit aantal groeit naar verwachting tot 316.000 in
2030 en 413.000 in 2050. Het aantal dementerenden stijgt
fors en wordt dan ook de epidemie van de eenentwintigste
eeuw genoemd. Het aantal neemt toe omdat ouderen
langer blijven leven. In de DSM-IV worden voor het dementiesyndroom de volgende criteria gegeven (American
Psychiatric Association, 1994):
1
2
3
Er moet sprake zijn van geheugenstoornissen.
Tevens moet er sprake zijn van ten minste één andere verstandelijke stoornis: problemen met praten, herkennen of uitvoerende functies, verstoring
van het abstracte denken of oordeelsvermogen, het
optreden van persoonlijkheidsveranderingen.
De stoornissen hebben een duidelijk negatieve invloed op het werk of sociale activiteiten van de
zorgvrager.
Voor alle soorten dementie geldt dat naarmate de leeftijd
hoger is mensen meer risico lopen om dement te worden.
Een uitzondering hierop vormt de frontotemporale dementie. Deze vorm komt voornamelijk voor in de leeftijdsgroep van veertig tot zeventig jaar.
De meeste mensen met dementie wonen het grootste gedeelte van hun ziekteperiode thuis. Een groot deel van hen
overlijdt uiteindelijk in een zorginstelling. Demente zorgvragers worden verpleegd in de thuissituatie, maar ook in
zorginstellingen, zoals een verzorgingshuis, verpleeghuis en
in algemene en psychiatrische ziekenhuizen.
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 24 van 29
De heer Verbrugge wordt opgenomen in het verpleeghuis.
Drie jaar geleden is er een vasculaire dementie bij hem
vastgesteld door de neuroloog. Hij is 81 jaar oud en woont
samen met zijn vrouw. De reden van de opname is dat zijn
vrouw de situatie niet meer aankon. Iedere dag kwam er
een verpleegkundige van de thuiszorg langs om meneer te
wassen en aan te kleden. De laatste dagen werd meneer in
toenemende mate ’s nachts onrustig: hij stapte de laatste
nachten om een uur of drie uit bed in de veronderstelling
dat het tijd was om op te staan. Hij maakte dan aanstalten
om zich te wassen maar maakte een puinhoop van de
badkamer. Zijn vrouw kon hem er niet van overtuigen dat
hij weer moest gaan slapen omdat het veel te vroeg in de
ochtend was. Beneden in de kamer rommelde meneer
Verbrugge wat, zette pannetjes, vaak leeg, op het vuur en
liet de kraan open staan. Zijn vrouw was genoodzaakt ook
op te staan om te voorkomen dat er ongelukken gebeurden. Overdag viel meneer regelmatig in slaap en was dan
vaak niet te wekken. Na het slaapje was hij in de war; hij
herkende zijn vrouw dan niet meer. Ook zijn eigen huis
herkende hij vaak niet meer als zijn eigen huis en dan wilde
hij het huis verlaten. Hij is in het verleden al een aantal
keren door buurtbewoners en de politie teruggebracht,
nadat hij het huis had verlaten. Mevrouw Verbrugge was
volledig uitgeput en had de huisarts te hulp geroepen. Die
zag opname nog als enige mogelijkheid om verbetering te
bereiken voor mevrouw Verbrugge.
13.2. Kenmerken en symptomen
Dementie kent een groot aantal symptomen. Aan de hand
van deze symptomen kan de arts de diagnose stellen. Symptomen zijn bijvoorbeeld geheugenstoornissen, taalstoornissen en apraxie.
Dementie kent een groot aantal symptomen. Aan de hand
van deze symptomen kan de arts de diagnose stellen.
● Oriëntatiestoornissen, eerst in tijd, later in plaats en
op het eind in persoon.
● Geheugenstoornissen, met name het kortetermijngeheugen is slecht, later is ook het langetermijngeheugen aangetast.
● Taalstoornissen, spreken en schrijven gaan steeds
slechter.
● Sociale vaardigheden worden minder, de zorgvrager
heeft geen belangstelling meer voor anderen, het
aangaan van een gesprek wordt moeilijker en er
treedt decorumverlies op.
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
● Apraxie , het niet meer kunnen uitvoeren van aangeleerde vaardigheden zoals wassen en aankleden,
eten met bestek en naar het toilet gaan. Dit geldt ook
voor de sociale vaardigheden, er kan decorumverlies
optreden.
● Het vermogen om zelfstandig te handelen, initiatief
te nemen en te begrijpen verdwijnt.
● Bijkomende problemen, ook wel comorbiditeit genoemd. Denk hierbij aan depressie, hallucinaties,
wanen en verwardheid (ook acuut ontstaan) en lichamelijke problemen als ondervoeding, blaas- en
longontstekingen en huiddefecten.
● Ondanks de verschillen die bij het begin van de ziekte
kunnen optreden, is het uiteindelijke verloop bij alle
vormen van dementie hetzelfde. Een dementerende
verliest de greep op het leven en moet in alle handelingen worden ondersteund. Zorgvragers overlijden niet aan de dementie zelf, maar vrijwel altijd aan
andere ziekten of infecties.
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 25 van 29
13.3.1. Vasculaire dementie
Vasculaire dementie is de verzamelnaam voor afwijkingen
die leiden tot verandering in de bloedvaten of de bloeddoorstroming van de hersenen. Deze vorm van dementie is te
herkenen aan het vaak wisselende verloop: zorgvragers hebben goede en slechte dagen.
Van de meeste soorten dementie is nog geen exacte oorzaak gevonden. Vaak is maar voor een deel bekend hoe het
proces verloopt dat tot achteruitgang leidt, en is het exacte
mechanisme dat leidt tot de ziekteverschijnselen nog onbekend. Vasculaire dementie is hierop een uitzondering.
Van vasculaire dementie is een aantal duidelijk aanwijsbare
oorzaken bekend zoals diabetes, hoge bloeddruk, vetzucht,
verhoogd cholesterol, hersenbloeding en roken. Vasculaire
dementie is de verzamelnaam voor afwijkingen die leiden
tot verandering in de bloedvaten of de bloeddoorstroming
van de hersenen. Deze vorm van dementie is te herkenen
aan het vaak wisselende verloop: zorgvragers hebben goede en slechte dagen. Soms zijn ze dagen in de war, gedesoriënteerd in tijd en plaats (deze symptomen lijken erg op
die van een delier) en apathisch en vervolgens hebben ze
een paar goede dagen. Het geheugen is vaak niet aangedaan. Wel zijn zorgvragers met een vasculaire dementie
traag, ze lopen traag en hun handelen en denken gaat
langzamer dan voorheen.
13.3.2. Ziekte van Alzheimer
13.3. Vormen van dementie
De meest bekende vormen van dementie zijn vasculaire dementie; ziekte van Alzheimer; dementie met Lewy-lichaampjes en frontotemporale dementie
De meest bekende vormen van dementie zijn:
●
●
●
●
vasculaire dementie;
ziekte van Alzheimer;
dementie met Lewy-lichaampjes;
frontotemporale dementie.
In de meeste gevallen van dementie is er sprake van een
van deze vier syndromen. Deze vormen van dementie verschillen in oorzaak en verschijnselen. Over het algemeen
heeft dementie een langzaam verloop. Effectieve behandelingen bestaan er vooralsnog niet. Vaak wordt aangenomen dat een gezonde levensstijl de kans op het ontstaan
van dementie verkleint.
De ziekte van Alzheimer begint in de hippocampus en geeft
eiwitafzetting in de hersenen, waardoor de normale hersencellen verdwijnen.Kenmerkend voor de ziekte van Alzheimer
is het geheugenverlies, met name het geheugen op korte termijn verslechtert. Dit geheugenverlies verloopt, zeker in het
begin, traag.
Een aantal andere vormen van dementie zijn genoemd
naar de ontdekker of naar de plaats in de hersenen waar
het proces van atrofie begint. Zo begint de ziekte van Alzheimer in de hippocampus en geeft eiwitafzetting in de
hersenen, waardoor de normale hersencellen verdwijnen.
De ziekte is door Alois Alzheimer, een Duitse psychiater en
neuropatholoog, eind negentiende eeuw beschreven.
Kenmerkend voor de ziekte van Alzheimer is het geheugenverlies, met name het geheugen op korte termijn
verslechtert. Dit geheugenverlies verloopt, zeker in het begin, traag. Meestal zijn het de mensen in de omgeving die
de verandering opmerken, niet de persoon in kwestie. De
zorgvrager vergeet in eerste instantie namen en gebeurtenissen. Later kan hij nauwelijks meer iets onthouden. In een
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 26 van 29
volgend stadium wordt de oriëntatie een steeds groter
probleem. Eerst verdwijnt het tijdsbesef, zowel in uren als
in dagen, weken, maanden en jaren. Na het tijdsbesef verdwijnt de oriëntatie in plaats. Eerst in een vreemde omgeving (bijvoorbeeld tijdens een vakantie), dan in de
woonomgeving en uiteindelijk herkent de zorgvrager zijn
eigen huis niet meer. Halverwege het proces van desoriëntatie gaat ook de oriëntatie in persoon achteruit. Eerst
worden kleinkinderen niet meer herkend en uiteindelijk
herkent een zorgvrager zijn eigen kinderen en echtgenoot
niet meer. Tijdens het proces gaat de eupraxie , het kunnen
uitvoeren van gerichte handelingen, ook achteruit. Handelingen als koken, klussen in huis en het gebruik van
apparatuur gaat steeds slechter tot uiteindelijk zelfs het
gebruik van bestek om te eten niet meer begrepen wordt.
Het onvermogen tot het uitvoeren van gerichte handelingen heet apraxie. Bij het stellen van de diagnose is het
belangrijkste criterium – naast het slechte geheugen – het
afnemen of niet meer volledig kunnen verrichten van adl.
kwab) wordt aangetast. Synoniemen zijn (verouderd, maar
nog wel veel gebruikt): de ziekte van Pick en frontaalkwabdementie.
13.3.3. Dementie met Lewylichaampjes (Lewybody dementie)
Kenmerkend voor deze vorm van dementie zijn gedragsstoornissen. Cliënten zijn vaak erg dwingend en dwangmatig. Het begin van de ziekte is sluipend en geleidelijk
progressief, de zorgvrager heeft geen ziekte-inzicht en -besef. Er treedt in toenemende mate verwaarlozing op van
zichzelf en de omgeving. Cliënten met frontotemporale
dementie gedragen zich bijna robotachtig: zij spreken met
een vlakke monotone stem, hebben vrijwel geen mimiek
en bewegen zich traag en houterig. Gaandeweg de achteruitgang treedt ook mutisme op, je krijgt het gevoel dat
je de persoon niet kunt bereiken: er is geen oogcontact
meer, cliënten zeggen vrijwel niets meer en reageren afwijzend op lichamelijk contact. Het spreekt voor zich dat
de psychosociale problematiek bij deze cliëntengroep anders is dan bij de andere vormen van dementie. Vaak zijn
er nog thuiswonende kinderen, hebben cliënten nog een
baan en zijn zij actief in het verenigingsleven. Zij kunnen
hun baan verliezen omdat ze als gevolg van de dementie
slecht functioneren. Het stellen van de diagnose frontotemporale dementie is moeilijk. Daarom duurt het in de
meeste gevallen lang voor de diagnose gesteld wordt.
Bij deze vorm van dementie staan andere verschijnselen dan
geheugenverlies op de voorgrond. Met name stoornissen op
het gebied van aandacht, concentratie, uitvoerende taken
en flexibiliteit vallen op.
Deze vorm van dementie, voor het eerst omschreven in
1961, is omstreden. Volgens sommige onderzoeken moet
deze dementie meer als een vorm van Parkinsonisme dan
als een vorm van dementie worden gezien. Bij deze vorm
van dementie staan andere verschijnselen dan geheugenverlies op de voorgrond. Met name stoornissen op het
gebied van aandacht, concentratie, uitvoerende taken en
flexibiliteit vallen op. Deze beperkingen leiden tot sociaal
en beroepsmatig disfunctioneren. Opvallend is dat het gezicht van de zorgvrager geen emoties vertoont en dat hij
een wat houterige manier van voortbewegen heeft. Cliënten die aan deze vorm van dementie lijden, hebben vaak
last van hallucinaties (met name visuele hallucinaties) en
waanachtige denkbeelden .
13.3.4. Frontotemporale dementie
Frontotemporale dementie is een vorm van dementie waarbij het voorste gedeelte van de hersenen, bestaande uit de
frontaalkwab (voorhoofdskwab) en temporaalkwab (slaap-
De drie bovenstaande vormen van dementie komen voornamelijk voor bij mensen van 65 jaar en ouder, incidenteel
zie je deze vorm ook bij cliënten tussen de 40 en 65 jaar.
De frontotemporale dementie komt voornamelijk voor in
de leeftijdsgroep 40- tot 65-jarigen. Frontotemporale dementie is een vorm van dementie waarbij het voorste
gedeelte van de hersenen, bestaande uit de frontaalkwab
(voorhoofdskwab) en temporaalkwab (slaapkwab) wordt
aangetast. Synoniemen zijn (verouderd, maar nog wel veel
gebruikt): de ziekte van Pick en frontaalkwabdementie. De
frontaalkwab is de grootste kwab van de hersenen en is
verantwoordelijk voor planning, organisatie en emoties. De
temporaalkwab heeft een belangrijke functie bij de communicatie; het zijn voornamelijk de taalvaardigheid en het
gesproken woord die door de temporaalkwab worden
aangestuurd.
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 27 van 29
13.4. Diagnose
De wijze waarop de diagnostiek verricht moet worden bij
een verdenking op dementie is vastgelegd in een vast protocol. Hierin staat beschreven dat het diagnostisch onderzoek uitsluitend door een multidisciplinair team verricht kan
worden.
De wijze waarop de diagnostiek verricht moet worden bij
een verdenking op dementie is vastgelegd in een vast protocol. Hierin staat beschreven dat het diagnostisch onderzoek uitsluitend door een multidisciplinair team verricht
kan worden. Zo’ n team bestaat meestal uit een neuroloog,
geriater, psychiater, neuropsycholoog, sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen en een maatschappelijk werker.
De onderzoeken die verricht worden zijn EEG (electro-encefalogram), MRI-scan en bloedonderzoek.
Voordat de diagnose dementie kan worden gesteld, moet
uitgesloten worden dat een zorgvrager delirant of depressief is. Dit zijn problemen die behandelbaar zijn. Pas nadat
depressie of delier behandeld is, kan de diagnose dementie
gesteld worden.
onderscheiden fasen, die ieder hun eigen kenmerken hebben. Vaak loopt het proces echter anders dan voorspeld
en verschilt het verloop per individu. Een van die beschrijvingen (Braam en Dautzenberg) ziet er als volgt uit:
1
2
3
13.5. Stadia
Volgens verschillende schrijvers is er een onderscheid tussen
diverse duidelijk van elkaar te onderscheiden fasen, die ieder
hun eigen kenmerken hebben. Vaak loopt het proces echter
anders dan voorspeld en verschilt het verloop per individu.
4
Een groot aantal schrijvers heeft vanuit diverse invalshoeken de verschillende stadia van dementie beschreven,
voornamelijk van de ziekte van Alzheimer. Volgens hen is
er een onderscheid tussen diverse duidelijk van elkaar te
Het pre-diagnostisch stadium, de periode voorafgaand aan het stellen van de diagnose. Omdat de
symptomen aan het begin van de ziekte nog vaag
zijn en de zorgvrager zich aangepast en ontkennend
gedraagt, duurt het pre-diagnose stadium gewoonlijk zo’n één tot twee jaar.
Het ambulant ondersteunend stadium, de periode
waarin thuis wonen met hulp mogelijk is. De duur
van dit stadium is variabel en onder meer afhankelijk van de aanwezigheid van een partner en de
steun van de familie, de individuele symptomen, de
eventuele complicaties van de ziekte van Alzheimer
en de mate waarin de zorgvrager reageert op de
behandeling. Gemiddeld duurt dit stadium twee
tot drie jaar.
Het gehospitaliseerde stadium, de periode waarin
opname in het verpleeghuis noodzakelijk is. Dit stadium duurt totdat de zorgvrager bedlegerig is geworden of slikproblemen krijgt, met onvoldoende
voedsel- en vochtinname als gevolg. Dit stadium
kan één tot drie jaar duren.
Het terminale stadium, het eindstadium. Tijdens dit
stadium is er vaak sprake van een langzaam sterven
van de zorgvrager, dat soms maanden kan duren.
Goede communicatie tussen zorgvrager en zijn familie en de hulpverleners is in alle stadia van belang,
maar vooral in dit laatste stadium essentieel. Dit
stadium kan enkele weken tot maanden duren.
STADIUM
VERLIES
PERIODE SINDS START SYMPTOMEN
Pre-diagnose
AmbulantOndersteunend
Hospitalisatie
Terminaal
PlanningInitiatief
InzichtOordeelsvermogen
Routinematig handelenSpraak
Spontane activiteitenBewegingen
1-2 jaar
2-3 jaar
3-8 jaar
> 6 jaar
Een andere indeling in stadia is die van Naomi Feil, een
Canadese groepswerker die in de jaren ’60 ‘validation’ als
benaderingsmethode van mensen met dementie heeft
vormgegeven. Feil onderscheidt bij dementie vier stadia
van verwarring, variërend van mild tot zeer ernstig. Deze
stadia zijn:
1
2
Lichte verwardheid of slecht georiënteerd zijn. In
het eerste stadium is de dementerende zich bewust
van optredende verwardheid, houdt zich strikt aan
de sociale regels, en klampt zich vast aan het heden.
Verwarring in tijd. De dementerende heeft geen
gevoel van tijd meer en creëert zijn eigen innerlijke
realiteit door middel van fantasie.
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
3
4
Voortdurende of telkens herhaalde beweging. In dit
stadium trekt de dementerende zich steeds meer
terug en verdwijnen de verbale vermogens langzaam. Woorden worden vervangen door bewegingen en ritmische herhalingen. Mensen in dit
stadium sluiten zich meer en meer af, en kunnen
zich niet meer concentreren.
Vegeteren. In dit stadium sluit de dementerende
zich af van de wereld om zich heen en geeft het
gevecht om te leven op. Hij herkent familieleden en
begeleiders niet en reageert ook niet meer op aanraking, stem of oogcontact.
13.6. Gezondheids- en
bestaansproblemen
In de dagelijkse omgang met dementerende zorgvragers
moet rekening worden gehouden met de volgende aspecten,
ongeacht de zorgsetting: dagelijkse routine; fysiologische
stress; vermoeidheid en omgevingsfactoren.
In tegenstelling tot wat veel mensen denken, woont het
merendeel van de dementerenden gewoon thuis. Als de
diagnose in een vroeg stadium is gesteld, kunnen dementerende cliënten nog lang thuis blijven. Zeker als zij nog
een partner, betrokken kinderen en de steun van vrienden
en buren hebben. Gaandeweg het proces hebben cliënten
en hun partner steeds meer ondersteuning nodig. Dit is
sterk afhankelijk van de leeftijd, de lichamelijke en psychische gezondheid van beiden en het optreden van gedragsstoornissen bij de zorgvrager. Allereerst wordt er hulp
ingezet om het gezin te ondersteunen bij huishoudelijke
taken. Later gaat de dementerende eerst één en later
meerdere dagen naar de dagopvang in een verpleeghuis.
In veel gevallen hebben dementerenden ook verpleegkundige hulp in de thuissituatie nodig, bijvoorbeeld bij het
aantrekken van steunkousen, een douchebeurt of het geven van medicijnen.
Een aparte problematische groep vormen de alleenstaanden. Zij gaan niet naar de huisarts met klachten over hun
geheugen. Soms zijn kinderen in staat hun ouders te motiveren naar de huisarts te gaan. Er is dan ook geen partner
aanwezig die de ‘bewaking’ op zich kan nemen. Alleenstaanden zijn daardoor kwetsbaar, zij verwaarlozen zichzelf
sneller, en schenken minder aandacht aan hun adl. Vaak
raken deze personen sociaal geïsoleerd, door hun vergeetachtigheid worden zij achterdochtig en angstig. Ze gaan
contact met anderen uit de weg.
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 28 van 29
Veel ouderen ervaren een zekere mate van stress als zij zich
in een onbekende omgeving bevinden. Demente ouderen
zijn in een dergelijke situatie nog sneller ontregeld. In de
dagelijkse omgang met dementerende zorgvragers moet
rekening worden gehouden met de volgende aspecten,
ongeacht de zorgsetting:
●
●
●
●
dagelijkse routine;
fysiologische stress;
vermoeidheid;
omgevingsfactoren.
Dagelijkse routine
Dementerende zorgvragers hebben moeite met veranderingen in hun dagelijkse routine. Verandering van het
dagelijkse leefritme, personen en omgeving kunnen hen
ontregelen. Veranderingen geven aanleiding tot stress, frustratie en verlies van overzicht, met paniek tot gevolg. Het
is belangrijk zoveel mogelijk de dagelijkse routine van de
zorgvrager te handhaven. Met een vast dagprogramma
krijgen dementerenden ankerpunten in hun leven. Dit
geeft hun een veilig gevoel dankzij de grote mate van
voorspelbaarheid. Activiteiten en dagelijkse handelingen
zijn voorspelbaar en geven een ritme aan de dag.
Fysiologische stress
Cliënten met dementie zijn veel gevoeliger voor acute en
chronische ziekten. Door hun hoge leeftijd zijn zij kwetsbaarder, daarnaast zijn hun zelfverzorging en voedingspatroon vaak zo slecht dat zij een verhoogde kans hebben
op ziekten. Ook zijn de lichamelijke reacties op medicijnen,
pijn en lichamelijk malaise vaak onvoorspelbaar. Problemen als obstipatie, infecties (met name aan de urineweg
en luchtwegen), ingegroeide teennagels en een volle blaas
kunnen heftige reacties veroorzaken (bijvoorbeeld motorische onrust of een delirant toestandsbeeld). Omdat een
dementerende zorgvrager niet zo snel zal aangeven dat hij
ergens last van heeft, is het extra belangrijk dat je aandacht
besteedt aan observatie en rapportage. Een dementerend
persoon zal in bed kruipen of onrustig over de gang schuifelen en de hele nacht slecht slapen in plaats van aan te
geven dat hij last heeft van zijn buik. Het is belangrijk dat
je als verpleegkundige dit gedrag goed observeert, omdat
deze onrust kan overgaan in een delier. Daarnaast kan een
goede observatie en rapportage van het gedrag, met name
van de gedragsverandering een indicatie geven wat er aan
de hand is.
Vermoeidheid
De hoeveelheid energie die de zorgvrager beschikbaar
heeft, neemt af naarmate de dementie voortschrijdt. Een
Oudere zorgvrager
Nadine Kettelarij | 21.01.2010
dagprogramma gevuld met doktersvisite, onderzoeken,
adl, bezoek, maaltijden en bezoek aan activiteitenbegeleiding doet een te groot beroep op het uithoudingsvermogen van de zorgvrager. Het is belangrijk de activiteiten te
onderbreken voor rustperiodes waarin de zorgvrager weer
bij kan komen. Er moet een balans gevonden worden tussen inspanning en ontspanning. Als een zorgvrager te veel
overdag rust bestaat de kans dat die zorgvrager 's nachts
niet goed kan slapen en gaat dwalen, waarbij hij een groot
gevaar loopt te vallen. Is een dag van een dementerende
te vol dan zal die persoon halverwege de dag meer in de
war raken of sterk vermoeid in slaap vallen.
Een van de kenmerken van de ziekte van Alzheimer is dat
er functieverlies optreedt. Als er voortdurend een beroep
op die verstoorde functies wordt gedaan, levert dat stress
en angst op, omdat de zorgvrager steeds wordt geconfronteerd met zijn beperkingen. Het is zaak een zorgvrager
te ondersteunen en niet voortdurend te testen wat hij of
zij nog wel en niet meer kan. Hierin moet ook de familie
worden betrokken, als die bijvoorbeeld voortdurend probeert of de zorgvrager zich de namen van zijn of haar
kleinkinderen nog kan herinneren.
Omgevingsfactoren
Bij het ouder worden, verandert de beleving van de omgeving. Ouderen interpreteren geluiden en visuele waarnemingen anders. Dementerende mensen geven geen
grens aan van wat zij kunnen verdragen, veelal reageren zij
met motorische of verbale onrust. Het is in de omgang met
dementerenden belangrijk dat je gedrag voorspelbaar is.
Maak in het contact met een dementerende duidelijk wie
je bent en wat je komt doen. Probeer ook bevestigd te
krijgen dat de dementerende begrijpt wat je gaat doen. De
stilte die kan optreden als iemand alleen woont kan als
rustgevend worden ervaren, maar ook als het tegenovergestelde. Als er in de thuissituatie sociale contacten ontbreken, kan dat aanleiding geven tot hallucinaties en
incidenteel een delier.
13.7. Benaderingswijzen
De verschillende benaderingswijzen bij omgaan met dementerende mensen zijn stuk voor stuk, in meer of mindere
mate gebaseerd op ervaring, visie, opvattingen en wetenschappelijk onderzoek.
In het behandelen en begeleiden van mensen met dementie worden in de praktijk verschillende benaderingswijzen gebruikt. Deze manieren van omgaan met dementerende mensen zijn stuk voor stuk, in meer of mindere
© ThiemeMeulenhoff / www.i-careflex.nl
pagina 29 van 29
mate gebaseerd op ervaring, visie, opvattingen en wetenschappelijk onderzoek. Met alle hieronder beschreven
benaderingswijzen zijn in de loop der jaren goede en minder goede ervaringen opgedaan. Van sommige benaderingswijzen wordt gesteld dat ze slechts geschikt zijn in een
bepaald stadium van dementie.
●
●
●
●
●
●
Realiteits Oriëntatie Training (ROT);
reminiscentietherapie;
validation;
activiteitengroepen;
snoezelen;
warme zorg.
Download