KORFBAL - HET EERSTE JAAR In de korfballiteratuur is nog weinig geschreven over welke thema’s wanneer aan bod kunnen komen om kinderen korfbal te leren. Vaak worden er wel doelen voor het einde van het seizoen gesteld en gelden ze voor alle ploegen binnen een leeftijdscategorie. Maar binnen een leeftijdsgroep kunnen grote verschillen zitten in korfbalervaring en kwaliteit. Het lijkt beter te werken volgens een methodische lijn, waarbij eerst wordt vastgesteld wat de beginsituatie is. Hier wordt een poging gedaan een leerprogramma voor het eerste korfbaljaar te beschrijven. Uitgegaan is van een situatie met beginnende korfballers in de leeftijd van 7-8 jaar. In deze methode wordt het jaar wordt ingedeeld in 3 periodes van 3 maanden. Aan het eind van elke periode moet er goed worden gekeken in hoeverre de thema’s daadwerkelijk aangeleerd zijn en wat er nog verbeterd moet worden. Omdat met name in deze leeftijd kinderen zich vaak niet even snel ontwikkelen kunnen er verschillen ontstaan per individu. Voor de trainer is het belangrijk hier goed op te letten en er zeker niet aan voorbij te gaan!! MAAND 1-3 In de periode komen de volgende thema's aan bod, waarbij de volgende aandachtspunten worden meegegeven: 1. Het schot uit stand. Voor de methodiek van aanleren wordt verwezen naar de beschrijving die in de trainersmap is opgenomen. 2. Samenspelen. Let hierbij vooral op volgende aandachtspunten: - vrijlopen (van de niet-balbezitter) en het herkennen van ‘vrije’ ruimte; - herkennen van vrijlopen (bij de balbezitter); - schijnbewegingen maken om vrij te lopen. 3. Onderscheppen, met als aandachtspunten: - dichter bij bal lopen; - je hebt een ‘eigen’ tegenstander. 4. Gooien, met als aandachtspunten: - gericht gooien naar schutter; - met één hand, bal naast oor brengen en naar achteren stappen; - zsm gevolgd door volgende stap; de bal achter hoofd op hoogte van oor brengen; - de bal gooien, lichaam laten meedraaien en nawijzen. 5. Vangen, waarbij er vooral gelet wordt op: - het handen klaar houden om te kunnen gaan schieten - plaatsing van de duimen - snelheid van de bal opvangen met gebogen ellebogen.. 6. Spelregels, in het kort de volgende: - niet lopen etc. met de bal; - bal niet uit handen slaan, tikken; - lichaam van de tegenstander vrij houden, geen lichamelijk contact; - wat is ‘verdedigd’; - de bal mag niet ‘vallend’ bemachtigd worden (ofwel zsm hand oo de bal leggen); - jongen tegen jongen, meisje/meisje; - lijn is uit; - niet ‘voetballen’; - bal niet ‘overgeven’. MAAND 4-6 Dezelfde thema’s als in de eerste periode komen hier ook aan de orde. Het blijft nog van het grootste belang goed toezicht te houden op de uitvoering van de toegepaste technieken. In deze periode zit de uitbreiding er vooral in om de onderwerpen sneller, verder, harder uit te voeren. Of de situatie wat complexer te maken. Nogmaals: let er goed op dat de individuele ontwikkeling sterk kan verschillen!! Het schot uit stand wordt verder ontwikkeld door van verder te leren schieten en sneller te leren schieten. Maar altijd attent zijn op de ‘technisch goede’ uitvoering. Probeer te voorkomen dat de techniek ‘geforceerd’ wordt. Het samenspelen wordt verder ontwikkeld door sneller en in een in een moeilijker situatie (met tegenstander) met als doel de ruimte t.o.v. de tegenstander en medespelers beter gaan benutten. Het onderscheppen wordt verder ontwikkeld door steeds meer aandacht te geven aan het zowel op de bal als op de tegenstander letten. Maak ze bewust van het opstellen in de "driehoek". Het gooien wordt sneller, verder en zuiverder uitgevoerd. Maak ook gebruik van een ‘bewegende’ speler. Telkens iets meer weerstand inbouwen bij de ‘werper’. Vooral in partijtjes terug laten komen. Ook het vangen komt in moeilijkere situaties terug. De bal wordt bijv. van ‘verder’ aangegooid. Wat harder gooien. Vangen kan vooral ook geoefend worden in situatie waarbij geschoten wordt. Dat levert ‘beoordelen van schot’ op, maar vooral ook vangen in situaties die niet direct voorspelbaar zijn. Ook vangen in situatie dat je naar de bal toeloopt (doorloopbal). Mogelijk zullen er, op basis van de wedstrijden, nieuwe spelregels bijkomen, zoals de afstand bij een vrije bal en de vrije bal sneller laten nemen (uitleg 4-secondenregel, niet te strikt toepassen). In deze periode komen er ook twee ‘nieuwe thema’s bij: Het variëren met diverse balvaardigheden. Voorbeelden zijn het verwerken van een rollende bal, het sprongduel, links en rechts gooien, gooien met stuit, etc. Zie hiervoor ook de trainingsdoelstellingen. Er kan een begin worden gemaakt met de doorloopbal. Voor de methodiek van aanleren wordt verwezen naar de beschrijving die in de trainersmap is opgenomen. MAAND 7-9 Ook in deze periode wordt vooral verder ingegaan op de thema’s van de voorgaande periode. De thema’s worden steeds meer gecombineerd aangeboden. Bijvoorbeeld gooien op bewegende spelers en schieten. Maar dan vooral met aandacht voor het goed in de handen gooien. Of op het goed en snel schieten. Daarnaast kunnen ‘andere’ vormen van gooien geoefend worden, bijvoorbeeld met verkeerde hand gooien, de tweehandige strekworp en het gooien met ‘uitstappen’. Hier wordt dan een verdediger ervoor gezet. Bij het samenspel kan gelet gaan worden op de beginopstelling. Niet met zijn allen aan de lijn. Aandacht geven aan het sneller en ruimer t.o.v. elkaar spelen. Bewegen zonder de bal. Bewuster met ruimte omgaan. Een ander belangrijk punt om aandacht te geven aan het herkennen van situaties. Wie staat vrij en waar moet ik heen lopen. Hoe moet ik aansteunen. De doorloop in de praktijk brengen. Werk met opdrachten om het moeilijker of anders te maken. Werk bijvoorbeeld met overtallen en ondertallen. Tot slot. Kijk goed na elke periode van 3 maanden hoe de spelers zich ontwikkeld hebben. Stem met de andere trainers af of de gewenste ontwikkeling is bereikt en welke doelen er voor de volgende periode gesteld moeten worden. Ontleend aan: Korfbal in het eerste jaar van korfbalvereniging Spes.