Natuurkunde Wisselwerking & Beweging HAVO 2 Veranderende krachten Wisselwerking & Beweging HAVO 2 Veranderende krachten Dit materiaal is bedoeld voor evaluatief gebruik 2 Lesplanning hoofdstuk 2 Les 1 2 3 Onderwerp 1 Inleiding Hoe Fignon de Tour had kunnen winnen 2 Afstand en versnelling 5 6 7 8 9 opdrachten 1 t/m 4 5 t/m 8 9, 10 Bij veranderende krachten 3 Parachutespringen Veilig springen en landen 4 klassikaal 4 De Bungee Catapult Bewegen onder invloed van de veerkracht 4 De Bungee Catapult Toepassingen 5 Dynamische Modellen Algemeen model van bewegingen 6 Dynamische Modellen Toepassing van het algemeen model Terugblik en samenvatting 11 t/m 15 16, 17, 18 19 t/m 22 23, 24 29 t/m 32 25+26 of 27+28 33 t/m 35 37 t/m 45 46 t/m 48 4 1 Inleiding Een wereld vol krachten Wat gaan we doen? Nieuwe begrippen in deze paragraaf In dit hoofdstuk gaan we verder met de invloed van krachten op bewegingen. Daarbij kijken we naar situaties waarbij meerdere krachten samenwerken en situaties waarbij sommige krachten niet constant zijn. Welke krachten ken je? Van welke factoren hangen die krachten af? Wat gebeurt er met de snelheid als de krachten niet constant zijn? Luchtwrijving Voorwaartse kracht Nettokracht Krachtenevenwicht Frontaal oppervlak cw-waarde Luchtdichtheid Veranderende krachten Tot nu toe hebben we steeds naar situaties gekeken waarin slechts één kracht werkt die bovendien constant is. Een constante kracht zorgt voor een constante versnelling of vertraging. Als er meerdere krachten op hetzelfde voorwerp werken dan kijken we naar de somkracht of nettokracht. 1 Inleiding - Een wereld vol krachten Op de onderstaande foto’s zie je situaties waarbij meerdere krachten werken. Noteer zoveel mogelijk verschillende krachten en geef aan van welke factoren die krachten afhangen. zwaartekracht – hangt af van de massa (is dus meestal constant) Luchtwrijving overwinnen In de drie situaties op de onderstaande foto’s zijn steeds twee krachten van belang, een constante kracht (bijvoorbeeld de zwaartekracht of de trapkracht) en een kracht die van grootte kan veranderen (de luchtwrijving). 2 Oriëntatie - De start van een tijdrit Bij wielrennen is een tijdrit vaak erg belangrijk. Zo verloor de Fransman Fignon de Tour de France in de afsluitende tijdrit. In deze opgave kijken we naar de start van een tijdrit. a Voorspel met een grafiek hoe de snelheid van de wielrenner verandert gedurende de eerste minuut direct na de start van de tijdrit. Het gaat alleen om de globale vorm van de grafiek. Figuur 3 – Laurent Fignon tijdens de afsluitende tijdrit. Figuur 4 – Grafiek van de snelheid Tijdens de tijdrit werken er twee krachten: de trapkracht van de wielrenner en de luchtwrijving (andere krachten worden verwaarloosd). We nemen aan dat Fignon tijdens de gehele tijdrit een constante voorwaartse kracht van 42,5 N levert. De totale massa van Fignon plus fiets is 85 kg. b Leg uit dat direct na de start de luchtwrijving te verwaarlozen is. c Bereken de versnelling direct na de start. d Hoe groot is de snelheid na 1 seconde? En na 10 seconden? Teken die punten in de grafiek. Uiteindelijk bereikt de wielrenner een constante snelheid. e Wat kun je zeggen over de twee krachten die op de wielrenner werken als de snelheid constant is geworden? 6 3 Constante snelheid De luchtwrijving hangt van verschillende factoren af (zie theorieblok). De formule voor de luchtwrijving wordt vaak vereenvoudigd tot: Fw,l k v 2 a Leg in je eigen woorden uit waarom de formule Fw,l =½cwAv² bij de tijdrit vereenvoudigd kan worden tot Fw,l = k·v². Voor de tijdrit van Fignon geldt: cw = 0,82, A = 0,37 m² en ρ = 1,28 kg/m³. b Laat zien dat bij Fignon geldt k = 0,194. c Figuur 5 – Het bepalen van het frontaal oppervlak van een wielrenner. Laat met een berekening zien dat bij een snelheid van 36 km/h (dat is 10 m/s) de luchtwrijving nog groter is dan de voorwaartse kracht. d Bereken welke constante snelheid Fignon uiteindelijk bereikt. 4 Had Fignon de Tour kunnen winnen? De Ronde van Frankrijk in 1989 werd beslist in de laatste tijdrit. Fignon startte de tijdrit met 50 s voorsprong in het klassement. Figuur 6 – Laurent Fignon (links) en Greg Lemond (rechts) tijdens de tijdrit in 1989. Fignon reed toen nog in de gele trui. a In figuur 6 zie je Fignon en Lemond tijdens die tijdrit. Welke verschillen merk je op tussen beide wielrenners en fietsen? De afsluitende tijdrit ging over een afstand van 24,5 km. b Neem aan dat Fignon de hele rit met dezelfde snelheid van 14,8 m/s aflegde. Bereken de eindtijd van Fignon. Wetenschappers hebben berekend dat Fignon zijn luchtwrijving met 2% had kunnen verlagen als hij hetzelfde materiaal had gehad. c Laat zien dat dan zou gelden Fw,l = 0,190v² en bereken de snelheid en de eindtijd die daarbij horen. Neem aan dat Fvw = 42,5 N. Figuur 7 - Fignon won wél de Tour van 1983 en 1984. Bij de start van de tijdrit had Fignon een voorsprong van 50 s op zijn naaste concurrent, Greg Lemond. Dat leek voldoende maar dankzij voor die tijd revolutionaire aanpassingen won Lemond de tijdrit met 58 seconde voorsprong en daadoor de Tour met 8 seconde – het kleinste verschil ooit. d Zou Fignon de Tour de France hebben kunnen winnen met hetzelfde materiaal als Lemond? Luchtwrijving De luchtwrijving Fw,l op een wielrenner of auto hangt af van de stroomlijn, het frontaal oppervlak, de luchtdichtheid en de snelheid: Fw,l 12 cw A v 2 Uit de formule blijkt dat de luchtwrijving evenredig is met de stroomlijnfactor cw, het frontaal oppervlak A (in m²) en de luchtdichtheid ρ (in kg/m³). De luchtwrijving is kwadratisch evenredig met de snelheid v (in m/s). Bij grotere snelheden neemt de luchtwrijving dus sterk toe.. Omdat de stroomlijn cw, het frontaal oppervlak A en de luchtdichtheid ρ in veel situaties constant zijn wordt de formule voor de luchtwrijving vaak vereenvoudigd tot: Figuur 8 – Bij wielrennen is de luchtwrijving de belangrijkste factor, de rolweerstand is een stuk kleiner. Fw,l k v 2 Nettokracht en beweging Als er meerdere krachten in één lijn op een voorwerp werken dan is de nettokracht gelijk aan de som van de krachten. Krachten die in dezelfde richting werken worden bij elkaar opgeteld, bij krachten die tegengesteld werken wordt het verschil genomen. Fnetto = som krachten Als de nettokracht niet nul is dan zal het voorwerp versnellen of vertragen. Voor de versnelling a geldt: Fnetto = m·a Als de nettokracht nul is dan heffen de krachten elkaar op. Dat betekent dat het voorwerp stil staat of met constante snelheid beweegt. Fres = 0 v = 0 of v = constant. OPGAVEN 5 Als een voorwerp geen versnelling heeft, kun je dan zeggen dat er geen krachten op dat voorwerp worden uitgeoefend? Leg uit waarom wel of niet. 6 Op een voertuig werken twee krachten. Wat weet je van de nettokracht op het voertuig in elk van de volgende vier situaties? a Het voertuig staat stil. b Het voertuig rijdt met een constante snelheid. c Het voertuig trekt op. d Het voertuig remt af. 8 7 Voetbal In figuur 6 zie je de beweging van een voetbal na het nemen van een vrije trap. Figuur 9 – De plaats van een voetbal op een aantal opeenvolgende tijdstippen. a Teken in figuur 9 de krachten op de voetbal op het begintijdstip (bij het trappen van de bal) en op minstens drie andere tijdstippen. b Welke krachten veranderen niet tijdens de beweging van de bal? Leg uit waarom. c 8 Figuur 10 – Twee verschillende fietshoudingen: voorovergebogen en rechtop. Welke krachten veranderen wel tijdens de beweging van de bal? Hoe veranderen die krachten? Leg uit waarom. Fietshouding In figuur 10 zie je twee mogelijke lichaamshoudingen bij het fietsen: rechtop en voorovergebogen. De lichaamshouding heeft invloed op de luchtwrijving. Zowel de waarde van de luchtwrijvingscoëfficiënt cw als het frontaal oppervlak A hangt af van de lichaamshouding: Bij rechtop fietsen: cw = 1,1 A = 0,51 m2 Bij voorovergebogen fietsen: cw = 0,88 A = 0,31 m2 De dichtheid ρ van de lucht is 1,2 kg/m3. a Bij de voorovergebogen lichaamshouding is de luchtwrijving op de fiets met fietser kleiner. Leg uit waarom. b Beschrijf een methode om het frontaal oppervlak van een fietser te meten. c Bereken de luchtwrijving Fw,l bij een snelheid v van 15 km/h bij rechtop fietsen. d Hoe groot wordt de snelheid als de fietser in voorovergebogen houding voor een even grote voorwaartse kracht zorgt als bij 15 km/h rechtop? 2 Afstand en versnelling Bij veranderende krachten Wat gaan we doen? In de vorige paragraaf hebben we gezien hoe de snelheid verandert bij beweging waarbij luchtwrijving een rol speelt. Situaties met veranderende krachten kunnen met een computermodel nagebootst worden. Hoe kun je een computermodel gebruiken om een beweging met veranderende krachten te onderzoeken? Nieuwe begrippen in deze paragraaf Dynamisch model 9 Oriëntatie - De tijdrit met een computermodel Met een computermodel kan het verloop van de snelheid in veel kleinere stapjes berekend worden. Het computermodel ‘Tijdrit deel 1’ tekent een grafiek van de snelheid en berekent tegelijk de afstand. In het model kan de trapkracht en de luchtwrijving ingesteld worden. Voor Fignon geldt k = 0,194. Dat geeft de volgende grafiek: Figuur 11 – Snelheid tijdens de start van een tijdrit. a Hoe kun je aan de grafiek zien dat de versnelling in het begin 0,5 m/s² is? Figuur 12 – Computermodel voor de tijdrit van Fignon. Op de wielrenner werken twee krachten. De snelheid en de afstand zijn in het scherm weergegeven. b Ga na dat de eindsnelheid overeenkomt met de berekeningen van de voorgaande paragraaf. Met het model kun je ook onderzoeken wat het effect is van een lagere luchtweerstand of een grotere voorwaartse kracht. c Ga met het model na wat het effect is van een 10% kleinere luchtweerstand of een 10% grotere voorwaartse kracht. Met hoeveel % neemt de snelheid dan toe of af? 10 Hoe bouw je zelf een computermodel? In het voorgaande computermodel zie je alleen de resultaten. Je ziet niet hoe de computer rekent. In feite rekent het model op dezelfde manier als de methode van Newton. De beweging wordt verdeeld in kleine tijdstapjes. Na elk stapje wordt steeds opnieuw berekend hoe groot de krachten, de versnelling en de snelheid zijn. 10 Een model voor snelheid en versnelling In figuur 23 is het eenvoudige model voor een versnelde beweging weergegeven. Het model bestaat uit een constante kracht F en een massa m NLT- Dynamische modellen dieVersnelde daardoor eenBeweging versnelling a 1 krijgt. ? ? snelheid_v versnelling_a ? ? kracht_F massa_m Figuur 13 – Een model voor snelheid en versnelling Instroompijl De waarde van de instroompijl versnelling geeft aan hoeveel de variabele snelheid per tijdseenheid toeneemt. Als de waarde van de instroompijl negatief is dan neemt de snelheid af. De computer berekent de versnelling aan de hand van de kracht en de massa. a Met welke formule berekent de computer de versnelling? De versnelling is getekend als een instroompijl bij de snelheid. De instroom voegt, als een soort kraan, elke seconde iets toe aan de snelheid. b Lees in het kader wat de betekenis van een instroompijl is en leg in je eigen woorden uit waarom de versnelling de instroom van de snelheid is. c Bouw het model zelf of open het model Versnelde Beweging 1. d Vul voor de kracht en de massa de waarden van Fignon is. e Noteer in het vakje versnelling de juiste formule. De snelheid is een voorraadgrootheid. De computer berekent hoeveel er inof uitstroomt, je hoeft alleen de startwaarde in te vullen. f Welke startwaarde heeft de snelheid? Noteer die in het model. g Laat het model lopen en teken een grafiek van de snelheid. h Klopt de grafiek met wat je zou verwachten? Verklaar de vorm van de grafiek en ga na of de lijn klopt met de waarden van de kracht en de massa. snelheid versnelling trapkracht massa luchtw rijving k Figuur 14 – Computermodel voor de tijdrit van Fignon met luchtwrijving. i Breid het model uit met de luchtwrijving. Gebruik de waarde voor k die bij Fignon past. Pas ook de formule voor de versnelling aan. Dit model kun je ook gebruiken om te onderzoeken wat het effect is van een lagere luchtweerstand of een grotere voorwaartse kracht. j Ga met het model na wat het effect is van een 10% kleinere luchtweerstand of een 10% grotere voorwaartse kracht. Met hoeveel % neemt de snelheid dan toe of af? Overzicht wrijvingskrachten Schuifwrijving – om te remmen of om je af te zetten Schuifwrijving ontstaat wanneer twee voorwerpen langs elkaar schuiven, maar ook bij het afzetten van je voeten op de vloer. De grootte van de schuifwrijving is evenredig met de ‘druk’ van de twee voorwerpen op elkaar en hangt af van de ruwheid van de twee oppervlakken. De formule voor de maximale schuifwrijving is: Fw,s f Fn In deze formule is Fw,s de maximale schuifwrijving (in N), f de wrijvingscoëfficiënt en Fn de normaalkracht (in N). De normaalkracht is de kracht waarmee de twee voorwerpen op elkaar gedrukt worden. Rolwrijving De grootte van de rolwrijving is evenredig met de ‘druk’ van fietsband op de weg. De rolwrijving hangt ook af van de vorm van de band, het materiaal en de luchtdruk in de band. De rolwrijving is in veel situaties constant. De formule voor de rolwrijving is: . Fw,r cr Fn Figuur 16 – De rolwrijving Fw,r hangt af van de massa: hoe meer passagiers en/of bagage, des te groter is de rolwrijving. Figuur 17 – De rolwrijving Fw,r hangt ook af van de vervorming van de oppervlakken die elkaar raken: hoe zachter de banden zijn opgepompt, des te groter is de vervorming en des te groter is de rolwrijving. In deze formule is Fw,r de rolwrijving (in N), cr de rolwrijvingscoëfficiënt (zonder eenheid) en Fn de normaalkracht (in N). Luchtwrijving Bij het fietsen stroomt de lucht langs je lichaam en de fiets. Je botst als het ware voortdurend tegen de lucht aan. Op je lichaam en de fiets wordt dan een luchtwrijving uitgeoefend. De grootte van de luchtwrijving hangt af van de snelheid, het frontaal oppervlak, de luchtdichtheid en de stroomlijn. Hoe groter de snelheid is, des te groter is de luchtwrijving. De formule voor de luchtwrijving is: Fw,l 12 cw A v2 In deze formule is Fw,l de luchtwrijving (in N), cw de luchtwrijvingscoëfficiënt (zonder eenheid), A het frontaal oppervlak (in m²), de dichtheid van de lucht (in kg/m³) en v de snelheid (in m/s). In de formule geeft de luchtwrijvingscoëfficiënt cw de invloed van de stroomlijn: hoe beter de stroomlijn is, des te kleiner is de cw-waarde. OPGAVEN 11 In figuur 18 zie je het v,t-diagram van een optrekkende auto. a Leg uit waardoor de versnelling van de auto niet constant is. b Wordt deze versnelling in de loop van de tijd groter of kleiner? Hoe zie je dat aan het v,t-diagram? Figuur 18 – Optrekkende auto. c Bepaal uit de grafiek de afgelegde afstand na 25 s. 12 12 Boek op tafel Een boek met een massa van 1,5 kg ligt op een tafelblad. a Hoe groot is de zwaartekracht op het boek? b Hoe groot is de nettokracht op het boek? c 13 Hoe komt het dat de nettokracht deze waarde heeft? Vliegtuig Een vliegtuig vliegt met een constante horizontale snelheid van 1000 km/h onder invloed van een constante stuwkracht van de motoren van 1,0·10 5 N. a Hoe groot is de versnelling van het vliegtuig? b En hoe groot is de luchtwrijving op het vliegtuig? Op het vliegtuig werkt ook de zwaartekracht. c Hoe komt het dat het vliegtuig niet naar beneden valt? Welke kracht zorgt daarvoor. 14 Auto Een auto rijdt met een constante snelheid van 50 km/h. Hoeveel keer zo groot is de luchtwrijving op de auto bij 100 km/h? 15 Imperiaal Een auto wordt voorzien van een imperiaal met bagage. Daardoor wordt het frontaal oppervlak 1,5 maal zo groot. Hoeveel maal zo groot moet de voorwaartse kracht van de motor zijn bij om dezelfde snelheid te halen? Leg uit waarom. 3 Parachutespringen Veilig springen en landen Wat gaan we doen? Stel dat jij vanaf grote hoogte uit het vliegtuig springt, dan zou je wellicht de volgende vragen hebben: Welke snelheid zou je maximaal kunnen halen tijdens de vrije val? Hoe groot zou je parachute moeten zijn om veilig te landen? Nieuwe begrippen in deze paragraaf Oppervlaktemethode 16 Maximumsnelheid Een parachutesprong bestaat uit twee delen. Tijdens het eerste deel van de sprong is de parachute nog gesloten, dat noemen we een vrije val, dan wordt de snelheid erg groot. Na enige tijd opent de parachutist zijn parachute. a Geef eerst een voorspelling: Wat is de maximale snelheid tijdens de vrije val? Vanaf welke hoogte moet je springen om die snelheid te halen? b Vul de lijst met gegevens aan met een schatting voor jouw situatie.. massa m = . . . . kg frontaal oppervlak A = . . . . m² stroomlijn cw = 0,90 luchtdichtheid ρ = 1,2 kg/m³ c Bereken met deze gegevens de waarde van k in de formule Fw,l = kv² Figuur 19 – Het frontaal oppervlak bij fietsen is ongeveer 0,5 m² d Bereken jouw maximale snelheid in m/s en in km/h. e Teken in de onderstaande grafiek met een stippellijn jouw maximale snelheid. Figuur 20 – Welke snelheid haal je tijdens de vrije val? f Schets vervolgens de grafiek van de snelheid tijdens de val. g Na hoeveel seconde (ongeveer) bereik je de maximumsnelheid? 14 17 Een model voor de parachutesprong Het model voor de fietser is eenvoudig om te bouwen tot een model voor de val van een parachute. De trapkracht wordt daarbij vervangen door de zwaartekracht. Zie onderstaand figuur. snelheid versnelling 60 ? snelheid 50 zw aartekracht 40 massa luchtw rijving 30 20 k 10 Figuur 21 – Model voor parachutesprong. 0 0 5 10 15 20 Time a Welke formule komt er in het vakje voor de zwaartekracht? Na ongeveer 20 s bereik je de maximale snelheid. b Stel het model zo in dat het loopt tot t = 20 (bij Simulation Setup). c Maak met het model een grafiek van de snelheid. d Lees in het model de maximale snelheid af. Reken om naar km/h. e Maak een ruwe schatting van de afstand die je in 20 s hebt afgelegd met behulp van de oppervlaktemethode (zie figuur). Figuur 22 – Afstand bepalen met de oppervlakte. 18 ? afstand snelheid De hoogte berekenen met het model De tweede vraag is: “Vanaf welke hoogte moet je springen om de maximumsnelheid te halen?”. Met de oppervlaktemethode kun je een ruwe schatting maken, maar het is ook mogelijk om het model uit te breiden met d afstand. In figuur 23 zie je hoe de afstand met het model berekend wordt. a Leg uit dat de afstand een grootheid is waar steeds iets bijkomt, een voorraadgrootheid. versnelling Figuur 23 – De afstand in een model. b Breid het model uit met de afstand. c Bereken met het model de afstand na 20 s en vergelijk het met de ruwe schatting van de vorige vraag. Bij de landing is het van belang dat de snelheid niet te groot is. Bij militairen wordt daarvoor een snelheid van 18 km/h (5 m/s) genomen. d Verander de waarde van k totdat de eindsnelheid 5 m/s is. e Voor de parachute geldt cw = 1,2 . Bereken hoe groot het frontaal oppervlak A van de parachute moet zijn. Figuur 24 – Klassieke parachute met daalsnelheid 18 km/h. OPGAVEN 19 Tennisballen Als je twee tennisballen tegelijkertijd vanaf een toren laat vallen, raken ze op hetzelfde moment de grond. Als je één van die ballen vult met loodkorrels, welke komt dan het eerst op de grond terecht? Geef een toelichting. 20 Regen Leg uit waarom het gevaarlijk zou zijn om op een regenachtige dag naar buiten te gaan als er geen luchtwrijving zou zijn. 21 Parachute Een parachutespringster springt uit een hoogvliegende helikopter. Haar parachute blijft (voorlopig) ongeopend. a Leg uit of haar versnelling tijdens de val toeneemt, afneemt of gelijk blijft. b Waarom valt een zware parachutist sneller dan een lichte parachutist met dezelfde maat parachute? 22 Rolweerstand en autorijden Lees eerst het onderstaande krantenartikel over rolweerstand. Rolweerstand niet verwaarlozen Het is vreemd dat de rolweerstand van de personenauto nooit dezelfde aandacht heeft gekregen als de luchtwrijving. De rolweerstand is namelijk voor stadsverkeer van dezelfde orde van grootte als de luchtwrijving. De rolweerstand wordt veroorzaakt door het indrukken van de band op de plaats waar hij de weg raakt. De bandenspanning en de structuur van het wegoppervlak zijn er dus op van invloed, de snelheid van de auto nagenoeg niet. In het algemeen is de rolweerstand recht evenredig met het gewicht van de auto. In formule-vorm wordt voor deze kracht daarom wel geschreven: Fw,r = crmg. Hierin is cr de zogenaamde rolwrijvingscoëfficiënt. In het geval van een auto heeft cr een gemiddelde waarde van 0,015. De autofabrikant die een auto met een lage rolweerstand wil leveren, moet dus een licht autootje op de markt brengen. Een auto met een laag gewicht, dus een geringe massa, is in het stadsverkeer sowieso aantrekkelijk omdat er zo vaak geremd en opnieuw versneld moet worden. Bron: NRC Handelsblad a Leg uit dat een auto met harde banden minder benzine verbruikt dan dezelfde auto met zachte banden. 16 Uit het artikel blijkt dat de massa van een auto om twee redenen klein moet zijn als men een energiezuinige auto wil maken. b Wat is, naast de lagere rolweerstand, het tweede voordeel van een lichte auto in het stadsverkeer? In het artikel wordt gezegd dat de rolweerstand van dezelfde orde van grootte is als de luchtwrijving. Een gemiddelde auto heeft een massa m van 1200 kg, een frontaal oppervlak A van 2,0 m² en een cw-waarde van 0,3. c Bij welke snelheid is dan de luchtwrijving gelijk aan de rolweerstand? 4 Bewegen aan een elastiek De Bungee Jump of Catapult Wat gaan we doen? Een lancering met de Bungee Catapult is een spectaculaire attractie. Tijdens de lancering zakt je maag al in je schoenen. De veerkracht van de bungeekoorden zorgen voor een veranderende kracht. In dit geval hangt de kracht af van de positie. Wat voor soort beweging ontstaat bij een kracht die afhangt van de plaats? Hoe groot zijn de G-krachten bij zo’n catapult? Nieuwe begrippen in deze paragraaf Veerkracht Veerconstante G-versnelling Demping Bungee Jump en Bungee Catapult De Bungee Catapult is een spectaculaire attractie waarbij de deelnemers aan elastische bungeekoorden omhoog geschoten worden. Bij een bungeejump springt men vanaf een hoogte aan bungee-elastieken naar beneden. In deze situaties werken drie krachten: de zwaartekracht, de luchtwrijving en de veerkracht. De veerkracht van de elastieken is evenredig met de uitrekking: Fveer C u In deze formule is F de kracht in newton, C de veerconstante in N/m en u de uitrekking van de veer in meter. Figuur 25 – Bungeesprong 23 Oriëntatie - Model voor een bungeecatapult Een eenvoudig model voor een bungeecatapult is een gewichtje aan een metalen veer dat eerst een klein stukje naar beneden getrokken wordt en vervolgens wordt losgelaten. a Welke twee krachten werken er direct na het loslaten? b Hoe bereken je de versnelling direct na het loslaten? Het gewichtje heeft een massa van 100 gram, de veerconstante is 10 N/m. Als het gewichtje losgelaten wordt komt het op een punt waarbij de veerkracht even groot is als de zwaartekracht. c Bereken hoe ver de veer dan uitgerekt is. d Leg uit waardoor het gewichtje op die positie niet stopt maar verder naar beneden beweegt. e Bouw een model voor deze beweging. Verwaarloos eerst de luchtwrijving. Figuur 26 – Model voor bungeesprong of catapult. 18 24 Het model gebruiken Stel de beginwaarde voor de uitrekking in op 0,15 m. Kies in de Simulation Setup voor een zeer kleine tijdstap en laat de tijd lopen van 0 tot 2 seconde. (NB: het model kan ‘uitlopen’. Kies zonodig voor een andere Integration Method zoals RK2) a Hoe groot zijn in het model de amplitude, de trillingstijd en de evenwichtsstand? b Stel de beginwaarde voor de uitrekking in op 0,20 m. Hoe groot zijn de amplitude en de trillingstijd dan? uitrekking snelheid versnelling veerkracht Ga met het model na hoe de beweging verandert als je een twee keer zo grote massa neemt, of een twee keer zo grote veerconstante. Ga ook na wat er verandert als je beide twee keer zo groot neemt. luchtw rijving zw aartekracht massa C c k Figuur 27 – Model voor bungeecatapult. Bij een echte catapult kom je vrij in de lucht te bewegen. d Stel de beginwaarde voor de uitrekking in op 1 meter. Onderzoek wat nu de maximale versnelling tijdens de beweging is. Toepassing: een veilige de Bungee Catapult De Bungee Catapult is een spectaculaire attractie waarbij de deelnemers aan elastische bungeekoorden omhoog geschoten worden. Bij een grote attractie wordt een cabine met twee inzittenden gebruikt. De cabine wordt met een elektromagneet vastgehouden terwijl de twee armen van de installatie worden uitgeschoven zodat het elastiek gespannen wordt. Figuur 28 – De elastieken zijn niet altijd gespannen. Figuur 29 – Bungee Catapult met koorden aan het lichaam of met een cabine. G-versnelling In het dagelijks gebruik wordt vaak gesproken over G-krachten, maar het is beter om te spreken over de G-versnelling. De spectaculaire effecten worden immers veroorzaakt doordat je versnelt of vertraagt. Met de G-versnelling vergelijken we de versnelling met de valversnelling g. Een versnelling van 3g betekent dat de versnelling drie keer zo groot is als g, dus 39,8 = 29,4 m/s². Veiligheidseisen: Voor pretparkattracties zoals de Bungee Catapult geldt dat de G-versnelling nooit hoger mag zijn dan 5g. Daarnaast geldt er bij elke installatie een maximale hoogte. Een computermodel van de Bungee Catapult In het model van de Bungee Catapult wordt een cabine met twee personen weggeschoten. De startwaarden van het model zijn: massa = 250 kg, hoogte = 35 m, veerconstante = 675 N/m (van de bungeekoorden samen). 25 G-versnellingen Eén van de veiligheidseisen bij de Bungee Catapult is de maximale hoogte. a Open het model ‘Bungee Catapult’ en start de simulatie. Hoe hoog komt de cabine in dit voorbeeld? Figuur 30 – De armen van de installatie kunnen uitgeschoven worden Figuur 31 – G-versnellingmeter en grafiek van de hoogte. Het model laat met een G-meter zien wat er tijdens de lancering gebeurt. b Hoe groot is tijdens deze lancering de maximale G-versnelling? Gebruik de slider om de beweging te onderzoeken. De grootste G-versnelling treedt op direct na de lancering. c Voel je je dan zwaarder of juist lichter? Figuur 32 – Met de buttons kan het model gestart en gestopt worden. Met de slider kan de beweging onderzocht worden (nadat de model doorgerekend is). d Hoe groot is de G-versnelling op het hoogste punt? Leg uit. 26 De hoogte van de bungee-armen aanpassen Deze Bungee Catapult voldoet wel aan de veiligheidseisen, maar is niet erg spectaculair. De proefpersoon komt niet eens boven de palen uit en de maximale G-versnelling is niet erg groot. Door de armen verder uit te schuiven verandert de hoogte en worden de bungeekoorden meer gespannen. a Pas de hoogte van de armen van de Bungee Catapult zo aan dat de lancering wel spectaculair is maar toch binnen de veiligheidseisen blijft. Wat is de optimale hoogte van de armen van de installatie? Figuur 33 – Startwaarden van het model. b Hoe groot is dan de maximale G-versnelling? Hoe hoog komt de cabine? 20 De totale massa is 250 kg. Dat werd veroorzaakt door twee zware personen in de cabine. Wat zal er gebeuren als er vervolgens twee lichte personen instappen? c Verander de massa in 150 kg en start het model. Leg kort uit wat er gebeurt. Een manier om deze lancering veilig te maken is het verlagen van de hoogte. d Verander de waarde van de hoogte van de armen van de installatie tot de maximale G-versnelling bij de start 5g is. Noteer de hoogte van de armen. e Leg uit waardoor de cabine nu niet een hoogte van 55 m bereikt. Het aanpassen van de hoogte van de armen is kennelijk geen goede manier om te compenseren voor zwaardere of lichtere personen. De beheerder van de installatie heeft twee andere mogelijkheden om hiervoor te compenseren: - Het aanpassen van de veerconstante van de koorden. - Het aanpassen van de totale massa van de cabine. f Welk van deze mogelijkheden is in de praktijk het eenvoudigst uit te voeren? Leg uit. 27 Toepassing: demping bij een auto Om een beetje soepel over een hobbelige weg te rijden heeft een auto schokbrekers die zorgen voor demping en vering. De metalen spiraalveren leveren de veerkracht, de olie binnen de cilinders zorgt voor demping. Hierbij spelen dezelfde drie krachten een rol: zwaartekracht, veerkracht en wrijving. a Leg uit dat bij een auto de wrijving een veel grotere invloed heeft op de beweging dan bij de Bungee Catapult. Hoe zou de auto na een hobbel bewegen als de wrijving heel klein zou zijn? Figuur 35 – Schokbrekers combineren vering en demping. Figuur 36 – De auto deint na de hobbel nog even na. Naast de schokbrekers is ook de massa van de auto belangrijk voor het gedrag op de weg. b Hoe verandert de beweging van een auto na een hobbel als de auto heel zwaar beladen is? Het computermodel ‘autodemping’ is gemaakt om te onderzoeken wat er gebeurt als een auto over een hobbel rijdt of door een kuil gaat. In het model zijn de massa van de auto, de veerkracht van de vering en de demping (wrijving) van de schokbrekers opgenomen. c Open het model ‘Autodemping’ en laat het model lopen. Het model rijdt één keer over een drempel. Daarna kun je zelf een kuil of een hobbel nabootsen door de auto op te pakken en omhoog of omlaag te bewegen. d Onderzoek wat er gebeurt als je de auto door kuilen en over hobbels laat gaan. e Vind je dat de schokbreking van de auto goed werkt? Is de demping te slap of te sterk? Leg uit. Bij schokbrekers is het erg belangrijk dat de massa, de vering en de demping goed op elkaar zijn afgesteld. Dat wordt kritische demping genoemd. Het model start met de volgende waarden: massa = 1200 kg, vering = 8000 N/m en demping = 3000 N/(m/s). f Verander de demping totdat de auto zonder te ‘deinen’ over de drempel gaat. Bij welke waarde wordt de demping (ongeveer) kritisch? 28 Toepassing: Demping bij bruggen Ook bij bruggen spelen de zwaartekracht, de veerkracht en de demping een rol. Daarnaast is er nog de kracht van de wind of van het verkeer dat over de brug rijdt. Zo bleek al vrij snel na het in gebruik nemen van de nieuwe Erasmusbrug over de Maas in Rotterdam dat er iets mis was. Onder bepaalde weersomstandigheden raakten de tuikabels van de brug sterker dan verwacht in trilling. Alle schokdempers moesten worden vervangen. Figuur 38 – De Erasmusbrug in Rotterdam en het vervangen van de schokdempers. De trillingen zijn te voorkomen door de massa, de veerkracht of de wrijving aan te passen. a Leg uit waarom het bij de Erasmusbrug niet goed mogelijk om de massa of de veerkracht aan te passen. Een beroemd voorbeeld van resonantie bij een brug is de Tacoma Narrows Bridge, een hangbrug met een lengte van maar liefst 1,6 km lengte in de Verenigde Staten. Het was op dat moment de derde langste brug van de wereld. De eerste versie van de brug stortte op 7 november 1940, kort na de voltooiing, op spectaculaire wijze in door trillingen die werden veroorzaakt door de wind. Figuur 39 – De Tacoma Narrows Bridge, een lange en smalle hangbrug. b Bekijk het filmpje (te vinden op internet) en leg in je eigen woorden uit waardoor de brug kon instorten door de wind. 22 De Tacoma Narrows Bridge is een klassieke hangbrug. De betonnen constructie met daarop het relatief slappe wegdek hangt met verticale tuien aan dikke kabels die in een boog tussen de pilaren aan de zijkanten gespannen zijn. Na het instorten van de brug is een nieuwe versie gebouwd die veel beter tegen invloed van de wind bestand was. c Wat zou men aan het ontwerp hebben kunnen veranderen om de brug beter bestand te maken tegen de invloed van de wind? Noem meerdere factoren en beschrijf hoe die aanpassing werkt. EXTRA: Een computermodel voor de beweging van de brug De beweging van de brug is een goed voorbeeld van resonantie: een gedempte trilling die door een aandrijvende kracht een steeds grotere amplitude krijgt. Figuur 40 – Startwaarden in het model. Figuur 41 – De trilling van het wegdek wordt in het model weergegeven door een balk. d Open het model ‘Resonantie Tacoma brug’. Onderzoek of je de juiste frequentie kunt vinden om de brug in resonantie te krijgen. OPGAVEN 29 Topsnelheid Een kleine auto heeft een topsnelheid van 120 km/h. Een tweede auto met dezelfde vorm en afmetingen heeft een veel krachtiger motor, die voor een tweemaal zo grote voorwaartse kracht op de auto kan zorgen. a Hoe groot is de nettokracht (of de resultante van de krachten) op de auto’s als ze beide op topsnelheid rijden? b De rolwrijving op beide auto’s is verwaarloosbaar klein. Hoe groot is dan de topsnelheid van de tweede auto? 30 Metalen veer Een metalen veer heeft een lengte van 18 cm. Als er een voorwerp met m = 0,20 kg dan wordt de lengte van de veer 29 cm. a Bereken de zwaartekracht op het voorwerp b Bereken de veerconstante van de veer. c 31 Hoe lang wordt de veer als er een twee keer zo zwaar voorwerp aan wordt gehangen? Veer Een voorwerp met m = 0,20 kg hangt in evenwicht aan een veer met C = 120 N/m. Het voorwerp wordt 10 cm naar beneden getrokken. a Bereken de nettokracht op het voorwerp. b Bereken de versnelling op het moment dat het voorwerp losgelaten wordt. c Hoe verandert de versnelling als de massa van het voorwerp twee keer zo groot is? d Hoe verandert de versnelling als een twee keer zo stugge veer gebruikt wordt? 32 bungeejumper Een bungeejumper met massa m = 80 kg springt naar beneden van een hoogte van 40 m. De bungeekoorden hebben een lengte van 10 m en een veerconstante van 200 N/m. Verwaarloos de luchtwrijving. a Op welke hoogte is het bungeekoord voor het eerst gespannen?. b Leg uit dat op deze hoogte de bungeejumper nog steeds versnelt. c Op een bepaald moment is de jumper op een hoogte van 20 m. Bereken de nettokracht en geef aan in welke richting de nettokracht werkt. 24 33 Hobbelige weg Een auto rijdt over een hobbelige weg. Het rijgedrag van de auto hangt af van de massa, de veerkracht en de wrijvingskracht. In eerste instantie zijn de schokbrekers van de auto goed afgesteld. a Hoe verandert het rijgedrag als er stuggere veren gebruikt worden? Leg uit waarom dat voor de inzittenden niet prettig is. b Hoe verandert het rijgedrag als de demping sterk vermindert? Leg uit waarom dat voor de inzittenden niet prettig is. 34 Raket Een raket met een massa van 2,1·104 kg wordt gelanceerd. Bij de start is de (constante) stuwkracht 3,9·105 N. De luchtwrijving op de raket is in de eerste seconden na de start nog verwaarloosbaar klein. a Bereken de versnelling van de raket bij de start. De stuwkracht blijft constant. Op een grote hoogte boven het aardoppervlak blijkt de versnelling van de raket groter te zijn dan bij de start. b Geef daarvoor ten minste drie redenen. 35 Werelduurrecord Francesco Moser vestigde begin 1984 in Mexico Stad een nieuw werelduurrecord bij het wielrennen: 51,151 km. Hij deed dat op een fiets met schijfwielen (dus: zonder spaken in de wielen), en dat was nieuw in die tijd. Het oude record stond op naam van Eddy Merckx met 49,431 km. Welke invloed hebben deze nieuwe schijfwielen gehad op de geslaagde aanval op het werelduurrecord? In de tabel van figuur 16 staan enkele gegevens over Francesco Moser en verschillende soorten racefietsen. Figuur 15 – Een racefiets met schijfwielen heeft een kleinere luchtwrijvingscoëfficiënt. massa Moser met racefiets m 86,7 kg Frontaal oppervlak A 0,30 m2 luchtdichtheid ρ 1,125 kg/m3 rolwrijvingscoëfficiënt cr 0,0020 racefiets met schijfwielen cw 0,80 racefiets met spaakwielen cw 0,83 luchtwrijvingscoëfficiënt: Figuur 16 Bij een rit over zo’n 50 km kunnen we de start wel verwaarlozen, zodat we de hele rit kunnen opvatten als een eenparige beweging. Ga met een berekening na of de verbetering van het werelduurrecord een gevolg was van de nieuwe schijfwielen. Of, met andere woorden: had Francesco Moser dat record ook wel verbeterd op een racefiets met spaakwielen? 5 Dynamische Modellen Een model bouwen voor bewegingen Wat gaan we doen? Bij het beschrijven van bewegingen staan de begrippen kracht, versnelling en snelheidsverandering centraal. Omdat die begrippen in élke beweging dezelfde rol spelen ligt het voor de hand om een algemeen model voor bewegingen te maken dat in elke situatie bruikbaar is. Het startprobleem (neerkomende kogels) wordt gebruikt om een algemeen model te vinden. Hoe bouw je een algemeen model voor bewegingen op? Hoe kun je met het model bewegingen onderzoeken? NLT-module Het lesmateriaal is een onderdeel van de module Dynamische Modellen. Modellen van bewegingen Bij het onderwerp bewegingen en krachten zijn veel situaties te vinden waarbij een model gebruikt wordt om voorspellingen te doen of om verbeteringen aan te brengen. Enkele voorbeelden van dit soort situaties: - de lancering van raketten - een flight-simulator voor het trainen van piloten - de invloed van luchtwrijving en gewichtbesparing bij wielrennen Om een algemeen geldend computermodel voor bewegingen op te stellen maken we gebruik van een probleem uit een praktijksituatie. 36 Praktijksituatie: Neerkomende kogels Iemand plaatste op internet de volgende vraag: Vreugdeschoten Bij vreugdevolle gebeurtenissen schieten mensen soms met een pistool in de lucht ten overstaan van een grote menigte. Waarom raakt er nooit iemand gewond als de kogel weer naar beneden valt? Bron: www.intermediar.nl rubriek Knagende vragen Bespreek de Knagende Vraag in je groep. Noteer daarbij zoveel mogelijk verklaringen, oorzaken of vragen. Om tot een antwoord te komen, kijken we eerst naar de beweging van de kogel. Daarbij komen vragen naar voren als “Hoe hard komt een kogel uit een pistool?”, “Met welke snelheid komt de kogel op de grond?”, “Hoe hoog komt de kogel?” en “Hoe lang is de kogel in de lucht?”. En je gaat deze beantwoorden met behulp van een model. 26 Plan van aanpak We kijken naar de situatie dat de kogel recht omhoog geschoten wordt. Daarbij werken twee krachten: de zwaartekracht en de luchtwrijving. De beweging bestaat uit twee delen: omhoog en omlaag. Het plan van aanpak bestaat uit: Een model bouwen voor een situatie zonder luchtwrijving. De zwaartekracht zorgt dan voor het afnemen en toenemen van de snelheid. Het model uitbreiden voor de hoogte van de kogel. De luchtwrijving toevoegen aan het model. 37 Uitvoering: Een eenvoudig model Als eerste wordt een eenvoudig model opgesteld dat later uitgebreid wordt. Voor het eenvoudige model beginnen we met twee aannames: Er is geen luchtwrijving. De kogel wordt verticaal omhoog geschoten. Met deze twee aannames wordt de beweging van de kogel een rechtlijnige beweging met slechts één kracht: de zwaartekracht. a Wat voor soort beweging is de beweging omhoog van de kogel? b Wat voor soort beweging is de beweging omlaag van de kogel? In figuur 42 is het eenvoudige model voor een versnelde beweging weergegeven. Een constante kracht F werkt op een massa m die daardoor een versnelling a krijgt. De versnelling zorgt ervoor dat de snelheid v NLT- Dynamische modellen verandert. Versnelde Beweging 1 ? ? snelheid_v versnelling_a ? ? kracht_F massa_m Figuur 42 – Een model voor snelheid en versnelling Instroompijl De waarde van de instroompijl versnelling geeft aan hoeveel de variabele snelheid per tijdseenheid toeneemt. Als de waarde van de instroompijl negatief is dan neemt de snelheid af. In het model in figuur 42 is de versnelling de instroom bij de snelheid. c Lees in het kader wat de betekenis van een instroompijl is en leg in je eigen woorden uit waarom de versnelling de instroom van de snelheid is. d Is het model in figuur 42 geschikt voor de beweging omhoog, de beweging omlaag, of voor beide bewegingen? Leg uit. Positief of negatief Een vertraagde beweging omhoog is een beweging met een positieve snelheid en een negatieve versnelling. De snelheid neemt dan af. Na het hoogste punt wordt de snelheid negatief. Omdat de versnelling negatief blijft wordt de snelheid steeds meer groter negatief. Het voorwerp heeft een steeds grotere snelheid omlaag. Om het model goed te laten werken moet bij elke kracht, snelheid, versnelling of positie nagegaan worden of de waarde positief of negatief is. Meestal wordt omhoog als positief gezien, naar beneden als negatief. 38 Omhoog en omlaag Om het model in twee richtingen te laten werken is het nodig om een positieve en een negatieve richting te kiezen. In dit soort situaties wordt omhoog als positief gezien, naar beneden als negatief. a Welke van de vier vakjes in het model van figuur 23 heeft, in het geval van de kogel die omhoog geschoten wordt, aan het begin een negatieve waarde? In figuur 43 vind je enkele gegevens over het pistool dat door de Nederlandse politie gebruikt wordt. b Welke van de vier modelvariabelen uit figuur 42 zijn met deze gegevens te bepalen? Noteer de gegevens. Figuur 43 – Een Walther P5 kaliber kogel frontaal oppervlak massa afschietsnelheid cw-waarde luchtdichtheid 9 mm 6,410-5 m² 9 gram 350 m/s 0,2 à 0,3 1,3 kg/m³ c Met welke formule bereken je de zwaartekracht? d Is de zwaartekracht positief of negatief? Open het model Versnelde Beweging 1. Dit model is het begin van een model voor een versnelde beweging. 39 Model Versnelde Beweging Model Versnelde Beweging 1 gaat alleen over snelheid en versnelling. De versnelling a hangt af van de kracht F en de massa m: F = ma . a Welke formule moet je nu in het model invullen om de versnelling a te berekenen? De enige kracht in dit model is de zwaartekracht. In plaats van steeds de waarde uitrekenen, kun je deze ook laten berekenen met een formule. b Trek een relatiepijl van massa naar kracht en noteer de formule waarmee je de zwaartekracht kunt berekenen uit de massa in het model. Denk aan de negatieve waarde voor de zwaartekracht! c Kies de massa en de beginsnelheid van de kogel van een Walther P5 (zie figuur 43). Laat het model lopen. 28 40 Na het hoogste punt De snelheid van de kogel neemt af naarmate de kogel hoger komt. Zodra de kogel weer naar beneden komt neemt de snelheid weer toe. De snelheid wordt dan negatief. a Breid het model uit met een grafiek van de snelheid en teken de grafiek. 300 200 snelheid_v 100 0 -100 -200 -300 0 10 20 30 40 50 60 70 Time Figuur 44 – Snelheid-tijd-diagram van de kogel b Klopt de grafiek met je verwachtingen? Noteer wat wel en niet overeenkomt. Op een gegeven moment wordt de snelheid van de kogel nul. c Bepaal zo nauwkeurig mogelijk op welk tijdstip de snelheid nul wordt. d Maak met behulp van de grafiek van de snelheid een schatting van de hoogte die de kogel bereikt. Wiskunde D Dynamische modellen 41 Het model uitbreiden ersnelde Beweging en afstand Tijdens het vallen neemt niet alleen de snelheid van het voorwerp toe, ook de ? hoogte_h hoogte verandert. a Voeg een niveauvariabele hoogte_h toe en vul de beginwaarde in. b Teken een instroompijl bij de hoogte, en zorg dat de waarde van de instroom gelijk is aan de snelheid. Met het uitgebreide model is het mogelijk om een grafiek van de hoogte van de kogel te tekenen. snelheid_v 6.000 versnelling_a 5.000 hoogte_h 4.000 kracht_F massa_m Figuur 45 - Model met snelheid en afstand 3.000 2.000 1.000 0 0 10 20 30 40 50 60 70 Time Figuur 46 – Hoogte-tijd-diagram van de kogel c Laat het model een grafiek tekenen van de hoogte. Neem het resultaat over in figuur 46. d Hoe hoog komt de kogel? Klopt je antwoord met de voorspelling? 42 De invloed van de luchtwrijving Het eenvoudige model van het pistoolschot gaat uit van een beweging zonder luchtwrijving, in de praktijk zal de luchtwrijving wel degelijk invloed hebben. Voordat het model uitgebreid wordt stellen we een voorspelling op. a Zal de kogel in werkelijkheid hoger of minder hoog komen dan in het eenvoudige model? b Zal de kogel in werkelijkheid korter of langer in de lucht zijn dan in het eenvoudige model? Figuur 47 - Een Walther P5 c kaliber kogel frontaal oppervlak massa afschietsnelheid cw-waarde luchtdichtheid d Schets in de grafieken van de snelheid en de afstand een voorspelling van de beweging met luchtwrijving. 9 mm 6,410-5 m² 9 gram 350 m/s 0,2 1,3 kg/m³ 43 Zal de kogel in werkelijkheid met een hogere of lagere snelheid op de grond komen dan in het eenvoudige model? Luchtwrijving Voor de luchtwrijving van een kogel geldt: Fw,l 12 cw A v 2 a Bereken met de formule de grootte van de luchtwrijving van de kogel van de Walther P5 direct na het verlaten van de loop. b Breid het model uit met een rekenvariabele F_lucht. c Breid het model uit met drie constanten: cw_waarde, oppervlak_A en luchtdichtheid. d Trek alle benodigde relatiepijlen, denk ook aan de snelheid. e Hoe moet de formule voor de versnelling aangepast worden? IF-statement gebruiken De luchtwrijving heeft ook een richting. Als de kogel omhoog beweegt dan is de luchtwrijving naar beneden gericht (negatief). Omgekeerd moet de luchtwrijving positief zijn als de kogel omlaag beweegt. In de formule wordt het kwadraat van de snelheid gebruikt. De uitkomst is dus altijd negatief! In het model kan de luchtwrijving op een juiste manier ingevoerd worden met de onderstaande formule voor de luchtwrijving: IF( v>0 , -0,5*cw*A*ρ*v^2 , 0,5*cw*A*ρ*v^2) Het IF-statement betekent dat als de voorwaarde ( v>0) klopt de eerste formule wordt gebruikt. Als de voorwaarde niet klopt wordt de tweede formule gebruikt. 30 44 Positieve en negatieve luchtwrijving De luchtwrijving heeft ook een richting. Als de kogel omhoog beweegt dan is de luchtwrijving negatief. Omgekeerd moet de luchtwrijving positief zijn als de kogel omlaag beweegt. Lees het bovenstaande kader over het IF-statment. a Leg uit dat met deze formule de luchtwrijving negatief is als de kogel omhoog gaat, en positief als de kogel naar beneden gaat. b Noteer de formule voor Flucht in het model. c Laat het model lopen en teken grafieken voor de hoogte en voor de snelheid. Pas indien nodig de assen aan en schets de grafieken in figuur 48. 1.400 300 1.200 1.000 hoogte_h snelheid_v 200 100 800 600 0 400 200 -100 0 0 5 10 15 20 25 30 35 0 5 10 15 Time 20 25 30 35 Time Figuur 48 – Snelheid-tijd-diagram en hoogte-tijd-diagram van de kogel met luchtwrijving d Welke maximale hoogte bereikt de kogel? e Hoe lang is de kogel onderweg? f 45 Met welke snelheid bereikt de kogel de grond? Evaluatie: Resultaten van het model Geef antwoord op de onderstaande vragen met behulp van de resultaten van je model èn de informatie in de bron ‘Losse flodders of dodelijke schoten’. a Kan een neervallende kogel dodelijk zijn? Licht toe. b Is een kogel lang genoeg in de lucht om met de wind meegenomen te worden? Licht toe. c Maak een afweging naar aanleiding van de vraag: Is het vreugdevuur nu wel of niet gevaarlijk? Losse flodders of dodelijke schoten? Knagende vraag: Vreugdeschoten Bij vreugdevolle gebeurtenissen schieten mensen soms met een pistool in de lucht ten overstaan van een grote menigte. Waarom raakt er nooit iemand gewond als de kogel weer naar beneden valt? Antwoord R. Kollerie, Arnhem: Als deze pistoolschoten of zelfs machinegeweersalvo's afgevuurd worden met echte kogels, vallen soms wel degelijk doden. Tijdens de onrusten in Albanië waren er waarnemers die hun verontrusting uitspraken over het aantal doden en gewonden dat op deze manier werd veroorzaakt. Antwoord Nico Verschuren, Amsterdam: Een verticaal afgevuurde kogel kan een grote hoogte bereiken. Afhankelijk van het type, komt het projectiel tot duizend à 2.500 meter boven de grond. Het duurt daarbij soms meer dan een minuut voordat de kogel weer terugkeert op aarde. Al die tijd is de kogel ten prooi aan zijwind. Zelfs een kogel die recht omhoog wordt afgevuurd, krijgt daardoor meestal een behoorlijke horizontale snelheid. Daardoor is de kans gering dat de kogel neerkomt binnen een straal van honderd meter van de schutter. Antwoord Peter Kooistra, Amsterdam: Aan het begin van de vorige eeuw werd dit door verschillende kogelexperts gemeten, meldt Peter. De 7,6 mm kaliber kogels deden er bijna twintig seconden over om een hoogte te bereiken van ruim 2,5 km. Daarna deden ze er meer dan dertig seconden over om weer neer te komen in het meer, met een snelheid van honderd meter per seconde. Hoe dodelijk is zo'n kogel? Kooistra: 'Bij zo'n vijftig meter per seconde dringt de kogel door de huid. De inslag van zo'n kogel kan dus soms dodelijk te zijn' Bron: www.intermediair.nl 32 6 Dynamische Modellen Het algemeen model gebruiken Wat gaan we doen? NLT-module In de vorige les is aan de hand van een praktijksituatie (vallende kogels) een model ontwikkeld waarmee alle bewegingen die langs een rechte lijn verlopen onderzocht kunnen worden. Hoe kun je met het model bewegingen onderzoeken? Het lesmateriaal is een onderdeel van de module Dynamische Modellen. Algemeen model van bewegingen In het onderstaande figuur is het algemeen model voor bewegingen weergegeven. In dit model zijn, naast snelheid, versnelling en afstand, drie krachten opgenomen die samen een totale kracht of resultante leveren. Het model is gemaakt voor bewegingen langs een rechte lijn. NLT - Dynamische modellen Algemeen model bewegingen afstand_s verplaatsing snelheid_v versnelling_a ? totale_kracht_F massa_m ? ? ? kracht_F1 kracht_F2 kracht_F3 Figuur 30 – Een algemeen model voor bewegingen en krachten 46 Het algemeen model Het model in figuur 30 lijkt veel op het laatste model van de verticale baan van de kogel. Er zijn ook verschillen. a Vergelijk het algemene model met het model van de kogel. Welke verschillen zie je? b Dit model kun je ook gebruiken voor de remweg van een auto. Hoe zorg je dat de snelheid van de auto afneemt? Toepassing algemeen model: Schaatsen De eerste toepassing van het algemeen model gaat over schaatsen. Het ijsstadion van Calgary is een zogenaamde ‘hooglandbaan’ waar de luchtwrijving op een schaatser relatief klein is. Topsprinters beweren dat je in Calgary na de sprint wel een volle ronde van 400 m kunt doorglijden. Klopt deze bewering? Om dit te onderzoekenzetten we eerst op een rij welke krachten er werken. De twee krachten op een uitglijdende schaatser zijn de glijwrijving Fw,g (tussen de schaatsen en het ijs) en de luchtwrijving Fw,l (op het lichaam). De glijwrijving Fw,g op de schaatser wordt gegeven door de volgende formule: Figuur 31 – De Olympic Oval in Calgary Fw, g c g Fn c g m g Hierin is cg de glijwrijvingscoëfficiënt, Fn de normaalkracht (van het ijs op de schaatser), m de massa van de schaatser, en g de zwaartekrachtconstante (9,8 N/kg). Uit deze formule blijkt dat de glijwrijving tijdens het uitglijden constant is. Voor de luchtwrijving Fw,l op de schaatser geldt de volgende formule: Fw,l 12 cw A v 2 Hierin is cw de luchtwrijvingscoëfficiënt (stroomlijnfactor), A de frontale oppervlakte van de schaatser, de luchtdichtheid en v de snelheid van de schaatser. Uit deze formule blijkt dat de luchtwrijving tijdens het uitglijden niet constant is. Figuur 31 - Het testen van de luchtwrijving van een schaatspak gebeurt in een windtunnel 47 Oriëntatie op het schaatsmodel Naast de benodigde formules heb je een groot aantal gegevens nodig van grootheden die in de berekeningen gebruikt worden. a Stel een lijst op van alle grootheden waarvan de waarde voor dit probleem van belang is. Noteer het symbool van de grootheid met de bijbehorende eenheid (voor bijvoorbeeld de massa is dat: m in kg). Snelste rondje aller tijden Jeremy Wotherspoon verbeterde het afgelopen weekeinde in Salt Lake City het meest onderschatte schaatswereldrecord: dat van de snelste volle ronde van 400 meter. Tijdens zijn wereldrecordrace over 1000 meter (1.07,72) legde de Canadees de afstand tussen 200 en 600 meter af in 24,71 seconden. Als eerste moet je weten met welke snelheid de schaatser de finishlijn passeert. Lees daarvoor het krantenartikel ‘ Snelste rondje aller tijden’. b Geef op basis van het artikel een redelijke schatting van de snelheid van een topschaatser bij het passeren van de finishlijn. Twee andere benodigde gegevens zijn de glijwrijvingscoëfficiënt cg en de massa m van de schaatser: cg = 0,0034 en m = 75 kg. c Bereken de grootte van de glijwrijving Fw,g . bron: Volkskrant, 3-12-2001 Voor de luchtwrijving gaat het om de luchtwrijvingscoëfficiënt cw en het frontaal oppervlak A van de schaatser, en om de dichtheid van de lucht: cw = 0,70, A = 0,60 m² en = 1,02 kg/m³. Daardoor geldt: Fw,l = 0,214v². d Bereken de grootte van de luchtwrijving Fw,l bij het passeren van de finishlijn. 34 Direct na het passeren van de finishlijn neemt de snelheid van de schaatser af. e Bereken de nettokracht en de vertraging direct na de finishlijn. Schets in de grafiek van figuur 32 hoe je verwacht dat de snelheid van de schaatser zal afnemen. Gebruik daarbij de gegevens die je hiervoor berekend hebt en noteer getallen langs de assen. v f 0 0 t Figuur 32 - Voorspelling van het (v,t)-diagram van een uitglijdende schaatser. Met behulp van de grafiek kun je een voorspelling maken over het uitglijden van de schaatser na het passeren van de finishlijn. g Schat hoe lang het duurt voordat de schaatser stilstaat. h Schat welke afstand de schaatser tijdens het uitglijden aflegt. 48 Een model voor schaatsen bouwen Open het ‘ Algemeen model voor bewegingen’. Je gaat dit model aanpassen voor de schaatser na het passeren van de finishlijn. a Plaats de luchtwrijving en de glijwrijving in het model. Gebruik voor elke symbool in de formules een aparte variabele (een constante) in het model. b Trek de benodigde relatiepijlen en vul het model met formules en getallen. c Breid het model uit met een grafiek voor de snelheid en een grafiek voor de afstand. d Laat het model lopen. Welke afstand haalt de uitglijdende schaatser? e Hoe lang duurt het totdat de schaatser stilstaat? f Nadat de snelheid nul is geworden, gebeurt er iets vreemds in het model. Wat gebeurt er eigenlijk? Hoe kan dat? 35 Antwoorden 8. Fw cw . . A.v 2 a. Zowel cw als A zijn kleiner bij de voorovergebogen fietser, dus de luchtwrijvingskracht is kleiner. b. Er zijn verschillende manieren, bijv dmv een foto waarvan de schaal bekend is, raster aanbrengen, vakjes tellen. 2 2 c. Fw cw .. A.v 1,1.0,51.1, 2.(15 / 3,6) 11,7 N 1. Zwaartekracht, hangt af van de massa Opwaartse kracht , hangt af van volume ballon, temperatuur, dichtheid Veerkracht, hangt af van uitrekking en sterkte veer. Luchtwrijving, hangt af van snelheid, luchtdichtheid, oppervlak en vorm Drijfkracht, hangt af van volume onder water en dichtheid water Spankracht touw, hangt af van de kracht waarmee getrokken wordt Kracht langs helling, hangt af van massa en stijgingspercentage weg Liftkracht, hangt af van snelheid, vorm en grootte vleugels. Fw cw .. A.v 2 0,88.0,31.1, 2.(15 / 3,6) 2 5,68 N d. Ongeveer half zo groot. 9. a. De snelheid groeit 5,0 m/s in 10 s. Dus a = v/t = 5,0/10 = 0,50 m/s² b. 14,8 m/s. c. Met ongeveer 5%. 10. a. a = F/m j. Met ongeveer 5%. 2. a. De snelheid neemt in het begin toe, maar bereikt na een tijdje een maximale waarde. Verder eigen antwoord van de leerling. b. Eigen uitleg. c. F = ma geeft a = 0,5 m/s² d. na 1 seconde 0,5 m/s, na 10 seconde 5,0 m/s. e. Die zijn even groot. 11. a.-b. Bij een constante versnelling neemt de snelheid gelijkmatig toe (of af) en is de (v,t)-grafiek een rechte lijn. De grafiek is echter krom, wordt steeds minder steil, de snelheid neemt steeds minder snel toe, dus de versnelling neemt af. 3. a. De factoren cw, A en ρ zijn constant. b. k = ½×cw×A×ρ = 0,194 c. Fw,l = k·v² = 0,194×10² = 19,4 N, du voorwaartse kracht is 42,5 N. d. Evenwicht, dus Fw,l = 42,5 geeft 0,194×v² = 42,5 en v = 14,8 m/s = 53,3 m/s. d. De oppervlakte schatten met een driehoek: ½2512 = 150 m. 4. a. Ligstuur, helm, andere houding, dicht achterwiel. b. s = vt geeft 24.500 = 14,8t en t = 1655,4 s = 27 min 35,4 s. c. 2% minder betekent 0,98, dus 0,1940,98 = 0,190. Dan geldt 0,190v² = 41,5. Dat geeft v = 14,78 s en t = 1656 s. d. De tijden verschillen 19 s. Daarmee had Fignon de Tour de France kunnen winnen met 11 s verschil. 12. a. Zwaartekracht: 1,5x9,81=14,7 N b. Nettokracht: 0 N (immers de snelheid is en blijft 0 m/s). c. De nettokracht op het boek is het gevolg van de combinatie van zwaartekracht en de kracht die de tafel uitoefent, ter ondersteuning van het boek. 5. Je kunt zeggen dat de krachten die op dat voorwerp worden uitgeoefend elkaar opheffen: de nettokracht is 0. De precieze formulering van Newtons Tweede Wet luidt: Fnetto m.a 13. a. Het vliegtuig heeft een constante snelheid dus de versnelling is 0. b. De luchtwrijving heft de voortstuwende kracht op: grootte is dus 1,0.105 N. c. De liftkracht van de vleugels 6. a., b. Nettokracht 0 N. c. De nettokracht is in voorwaartse richting (gelijkgericht aan de snelheid). d. De nettokracht is in achterwaartse richtin (tegengesteld aan de snelheid.) 14. De luchtwrijvingskracht is evenredig met het kwadraat van de snelheid: 2 keer zo grote snelheid dan 4 x zo grote luchtwrijvingskracht. 15. Als alleen het frontaal oppervlak verandert wordt de luchtwrijvingskracht 1,5 maal zo groot. Het is echter waarschijnlijk dat de stroomlijn van de auto ook slechter wordt,zodat de luchtwrijvingscoefficient 7. b. Zwaartekracht blijft gelijk. c. Luchtwrijvingskracht verandert, want die is afhankelijk van de snelheid. 36 groter wordt. Dat zorgt voor een extra toename van de luchtwrijvingskracht. d. Het heeft een snelheid, er is een kracht nodig om af te remmen. 16 a. Eigen voorspelling. b. Eigen gegevens. c. Gebruik k = ½cwA ρ d. Gebruik Fz = Fw,l, dus m·g = k·v².. Vul jouw k in 24. a. amplitude 5,2 cm, evenwicht bij 9,8 cm en trillingstijd 0,63 s. b. amplitude 10,2 cm, trillingstijd gelijk. c. T wordt 1,4 maal zo groot, 1,4 maal zo klein en blijft gelijk. Veerkracht en zwaartekracht. b. (veerkracht – zwaartekracht) / massa c. Fz = Fveer, dus mg = Cu geeft 0,19,8 = 10u en u = 0,098 m. d. 90 m/s². zonder luchtweerstand: helling = a = 9,81 m/s² maximumsnelheid 25.-26. Eigen resultaten van onderzoek aan de simulatie van de Bungee Katapult. f g. Zie grafiek. Meestal na 15 tot 20 seconde. 27. a. De beweging van de auto dempt snel, bij weinig demping blijft de auto bij iedere hobbel nog lang op-en-neer-bewegen. b. De bewegin gaat trager en blijft langer deinen. c. d. e. De demping is te slap. f. Bij demping = 5000 17. a. (zwaartekracht – luchtwrijving)/massa. e. Maak een schatting met behulp van een driehoek en een rechthoek. Ongeveer 800 m 18. a. De snelheid (in m/s) geeft aan hoeveel meter de afstand elke seconde groeit (of afneemt). d. Eigen waarde e. Eigen waarden. Gebruik dat k = ½cwA 28. a. De massa van het wegdek zou dan veel groter moeten worden en de tuien worden veel trakker gespannen. b. De wind duwt toevallig in het juiste tempo waardoor de brug steeds iets meer gaat bewegen. c. Grotere massa, stijver wegdek, zwaardere kabels. d. De brug gaat bewegen als f = 0,16 Hz 19. De luchtwrijving blijft gelijk, maar de zwaartekracht wordt veel groter. 20. De druppels blijven dan versnellen, dus de snelheid wordt erg groot. Bij een hoogte van 500 m wordt de snelheid 99 m/s = 357 km/h. Dat zou hard aankomen. 29. a. Bij constante topsnelheid is de nettokracht 0 N. b. Bij topsnelheid geldt: Fmotor = Fw,l = kv². Als F twee keer zo groot wordt dan wordt v² ook twee keer zo groot. Dan wordt v met 2 vermenigvuldigd 1202 = 170 km/h. Je kunt ook een getallenvoorbeeld nemen met k = 2 en v = 120 21. a. In het begin is v=0m/s en de versnelling gelijk aan g. Tijdens de val neemt v toe dus de versnelling zal steeds kleiner worden. b. Zie 50. 30. a. Fz = mg = 0,209,8 = 1,96 N. b. C = F/u = 1,96/0,11 = 17,8 N/m c. Nog eens 11 cm erbij, dus 40 cm. 22. a. Een band die zachter heeft een grotere rolweerstand. De motor moet harder draaien, en per km meer benzine nodig is. b. De kracht nodig voor optrekken en afremmen is volgens de tweede wet evenredig met de massa: minder nettokracht nodig bij versnellen en remmen. c. cr .m.g cw . . A.v 2 ofwel: 0,015.1200.9,81=0,3.1,2.2.v 2 v 31. a. F = Cu = 1200,10 = 12 N. b. F = ma geeft a = F/m = 12/0,2 = 60 m/s². c. De helft, 30 m.s². d. Het dubbele, 120 m/s². 176,58 15, 7m / s 56km / h .72 32. a. 20 m. b. De veerkracht is dan nog kleiner dan de zwaartekracht. c. Fveer = Cu = 20010 = 2000 N. Fnetto = 2000 809,8 = 1,2 kN omhoog. 23. a. Veerkracht en zwaartekracht. b. (veerkracht – zwaartekracht) / massa c. Fz = Fveer, dus mg = Cu geeft 0,19,8 = 10u en u = 0,098 m. 37 33. a. De auto ‘reageert’ veel sneller op hobbels, de inzittenden worden een beetje door elkaar geschud.. b. Na een hobbel blijft de auto lang op en neer deinen. Daar kun je wagenziek van worden. e. Ruim 6 km hoog. Vergelijk met je voorspelling. f . Bij Δt=1 wordt de hoogte 6,4 km. Bij Δt=0,1 wordt de hoogte 6,26 km. 42. a. Minder hoog. b. Korter. c. Een lagere snelheid. d. – 34. a. Fnetto = Fstuw- Fz. De zwaartekracht is 2,06105 N, Fnetto = 1,8105 N. F = ma geeft a = 1,8105 / 2,1104 = 8,6 m/s². b. De massa is minder geworden, de luchtwrijving is kleiner geworden en er werkt een kleinere zwaartekracht. 43. a. Fw,l = 0,50,26,4·10-51,3350² = 1,0 N. b. – c. – d. – e. a = (F_z + F_lucht)/massa 35. Bij constante snelheid met schijfwielen: Fnetto 0 N dus Fvw Fw,rol Fw,l 1 1 Fvw cr .Fn .cw,l . A. .v 2 0, 0020.86, 7.9,81 .0,80.1,125.0,30.v 2 2 2 s 51151 v 14, 2m / s dus Fvw 1, 70 0,135.(14, 2) 2 28,95 N t 3600 Met spaakwiel en dezelfde voorwaartse kracht: 44. a. ALS v positief is DAN geldt de eerste formule en is F negatief, ANDERS is F positief. b. – c. – d. De maximale hoogte is ongeveer 1,36 km. e. De kogel is ongeveer 34 s onderweg. f. De eindsnelheid is ongeveer 100 m/s. 1 Fvw 28,95 1, 70 .0,83.1,125.0,30.v 2 2 28.95 1, 70 v 13,95m / s 0,5.0,83.1,125.0,30 s v.t 13,95.3600 50218m 45. a. Een kogel met een snelheid van 100 m/s kan dodelijk zijn. b. De kogel is een halve minuut in de lucht, op die hoogte waait het altijd vrij hard. Zelfs bij rustig weer komt de kogel vele honderden meters verder op de grond. c. De trefkans is niet groot, maar er is toch gevaar bij grote menigtes en veel kogels. Dat is meer dan de afstand die Merckx reed: Moser zou het record verbroken hebben met een gespaakt wiel. 37. a. Een eenparig vertraagde beweging, g = 9,8 m/s² b. Een eenparig versnelde beweging, g = 9,8 m/s². c. De versnelling is de toename of afname van de snelheid per seconde, de eenheid is m/s per seconde, ofwel m/s². d. Het model is geschikt voor beide bewegingen. De kracht is negatief, de beginsnelheid positief. De negatieve instroom zorgt voor een afname. 46. a. Het algemeen model kent drie krachten die niet gespecificeerd zijn. b. Negatieve kracht. 46. a. De massa m in kg, de beginsnelheid v in m/s, de luchtdichtheid ρ in kg/m³, de cw-waarde, de snelheid v in m/s, het frontaal oppervlak A in m², de glijweerstand Fw,g in N. b. 400 m in ca. 25 s geeft v = 16 m/s. c. Fw,g .= 0,00349,8175 = 2,5 N. d. Fw,l = 0,50,70,61,0216² = 55 N. e. a = 57,5/75 = 0,76 m/s². f. De snelheid daalt eerst snel, daarna steeds langzamer. g. Maak een eigen schatting. h. Maak een eigen schatting. 38. a. De kracht is negatief b. De snelheid: 350 m/s, de massa: 0,009 kg, de zwaartekracht: 0,089 N. c. F = m*g of F = m*9,81 d. Negatief 39. a. a = F/m . b. Fz = -9,81massa 40. a. De grafiek is een dalende rechte lijn, de helling is 9,8. b. Omdat er alleen zwaartekracht is moet de versnelling constant zijn. c. Na 35,7 s. d. De kogel is op het hoogste punt. e. vgem = 175 m/s en t = 35,7 s geeft h = 6,2 km. f. Twee keer 35,7 = 71,4 s. 47. a. b. – c. – d. De schaatser haalt een afstand van meer dan 540 m. e. Het uitglijden duurt ongeveer 140 s. f. De snelheid wordt negatief door de constante glijwrijvingskracht, dat is een foutje in het model. 41. a. De beginhoogte is 0 m. b. – c. De snelheid (in m/s) geeft aan hoe snel de hoogte toeneemt per tijdstap van een seconde. d. De grafiek wordt een parabool. 38 Samenvatting Samenvatting In het onderstaande schema’s zijn de begrippenlijst en de formulelijst uit hoofdstuk 2 uitgebreid met begrippen en formules uit hoofdstuk 3. Begrippen Korte omschrijving, symbool, eenheid, formule… Zwaartekracht Normaalkracht Luchtwrijving Schuifwrijving Veerkracht Veerconstante Nettokracht Versnelling Valversnelling Snelheidsverandering Gemiddelde snelheid Remweg Oppervlakmethode in het v,t-diagram Autogordel Kreukelzone 39 Betekenis symbolen, eenheden, situatie waarbij de formule gebruikt wordt Formules Fz m g Fw,s f Fn Fnetto m a v a t (of a v ) t v(t ) a t s (t ) 12 a t 2 s v gem t srem 12 vbegin trem v(t ) g t s (t ) 12 g t 2 Fw,l 12 cw A v2 Fv C u 40 BIJLAGE - Overzicht knoppen op de taakbalk Powersim