samenvatting natuurverkenning Bouwstenen H 1 tm

advertisement
Natuurverkenning samenvatting ‘Bouwstenen’
In het volgende boekje ging het over de volgende onderwerpen:
1. Grote bouwsels
3. Het geraamte van de mens
2. Kleine bouwsels
4. Spieren
Grote bouwsels
Alles wat we om ons heen zien is opgebouwd uit kleinere eenheden. (bijv. beton uit grind, zand en
cement) Ook onze school is opgebouwd uit kleinere onderdelen of bouwstenen.
Het heelal daarentegen is heel groot, maar ook opgebouwd uit kleine bouwstenen. Volgens de
mensen die tot de 16de eeuw leefde, draaide de sterren, de maan en de zon om de aarde heen, een
geocentrische wereldbeeld (geos=wereld). Het lijkt voor ons dat de hemellichamen om de aarde
heen draaien, maar al duizenden jaar voor onze jaartelling, waren er al nauwkeurige gegevens over
de banen van de hemellichamen en de planeten.
In het heelal hebben we grote groepen met sterren, minstens 500, die melkwegstelsels worden
genoemd. Ze draaien op een vast punt, wat je het middelpunt zou kunnen noemen. Zo’n stelsel lijkt
op een draaikolk. De aarde bevindt zich in een waaier van zo’n schijf, die wij zien als een zwak
lichtende strook sterren: ‘de Melkweg’
Sterren zijn gloeiende, gasvormige, lichtende bollen, die wel 2000x keer zo groot als de zon kunnen
zijn. Op blz. 9 zie je een afbeelding van de noordelijke en zuidelijke sterrenhemel. De grote van de
stippen geeft de helderheid aan. De sterren staan niet altijd op dezelfde plek, doordat de aarde om
zijn as en om de zon heen draait, lijkt het of de sterrenhemel draait.
Als je naar de hemel kijkt is het punt recht boven je het ‘zenith’. De poolster staat echt altijd in het
noorden, de rest van de sterrenhemel draait er omheen. Als je de Poolster wilt zien, moet je de
Groter Beer gaan zoeken. De Groter Beer is een sterrenbeeld in de vorm van een steelpan. Als je nu
een lijn denkt tussen de twee sterren tegenover de steel en dan een lijn trekt die 5 keer zo groot is
als de lengte van de afstand tussen die 2 sterren, dan vind je de Poolster. Andere sterrenbeelden zijn
Regulus en Orion, die goed is te herkennen aan zijn gordel en sterrenhoop.
Naast melkwegstelsels, draaien ook sterren rond en daarom heen draaien de planeten. Zo’n ster met
planneten noemen we een zonnestelsel. Vanaf de zon: Mercurius – Venus – Aarde – Mars – Jupiter –
Saturnus- Uranus – Neptunus. Pluto is geen planneet. Pluto is een dwergplanneet, kwamen
onderzoekers mee, omdat er door de jaren heen, planeten die groter waren dan Pluto zijn gevonden.
Men wist niet zeker of dit daad werkelijk planeten waren en daarom zijn er 3 regels waaraan je moet
voldoen voor de naam planeet:
1. Rond een ster draaien
2. Door zijn eigen zwaartekracht worden rond getrokken
3. Eigen omgeving schoon hebben getrokken van klein puin.
Pluto voldoet niet aan de laatste eis, want er zweeft veel puin om Pluto heen en Pluto beweegt in
een langgerekte ellips vorm om de zon heen.
Er zijn 3 soorten: planeten, dwergplaneten en planetoïden. Dwergplaneten zijn groter dan
planetoïden en kleiner dan planeten. Een dwergplanneet moet aan de volgende eisen voldoen:
1. In een baan rond de zon draaien en geen energie produceren door kernfusie
2. Genoeg massa hebben zodat ze door hun eigen zwaartekracht (bijna) bolvormig geworden
zijn en dus in hydrostatisch evenwicht zijn.
3. Hun baan niet schoon geveegd hebben van andere objecten
Planeten en dwergplaneten draaien om de zon, maar ook om hun eigen as.
Planeten draaien vaak om 1 of meer manen: Mercurius en venus: geen manen, Aarde: 1 maan, Mars:
2 manen, Jupiter: 10 manen
We kijken altijd tegen dezelfde kant van de maan doordat de maan ook om zijn eigen as draait. Op de
maan bevinden zich plekken: donkere plekken zijn woestijnen, lichte plekken zijn bergen en donkere
rondjes zijn kraters. Veel kunstmanen en satellieten hebben een vaste plek boven de aarde en
draaien dus met de aarde mee.
Conclusie: manen draaien om planeten, planeten draaien om sterren, sterren draaien in een
melkwegstelsel, melkwegstelsels draaien in het heelal.
Dankzij de zwaartekracht van de maan en een beetje van de zon hebben wij op aarde eb en vloed.
Opkomende tij/vloed: het stijgen van het water.
Hoogwater/hoogtij: zo wordt het genoemd, wanneer het water is gestegen
Afgaand tij/eb: het water gaat dalen
Laagwater/laagtij: het water is gedaald
Springtij: de trekkracht van zon en de maan werken samen, waardoor ze elkaar versterken. Ze staan
dan in 1 lijn, wat nieuwe maan wordt genoemd. De waterhoogte bereikt dan zijn hoogste punt.
Doodtij: de maan en de zon staan tegenover elkaar, waardoor ze elkaar verzwakken en er weinig
verschil is tussen eb en vloed.
Op blz. 16 staat hoe het water in de richting van de maan en de zon getrokken wordt en bij welke
standen er springtij en doodtij is.
Om al deze hele grote bouwsels te kunnen zien, hebben we telescopen en radiotelescopen nodig.
(tele = ver; skopein = zien)
Kleine bouwsels
Naast grote bouwsels hebben we ook kleine bouwsels. Bijvoorbeeld de veren van een vogel. Die
veren verschillen, door de verschillende functies. De stevigste veren zitten bij de staart en de
vleugels. Deze worden pennen genoemd. Je hebt slagpennen en stuurpennen. De stuurpennen zitten
in de staart en dienen om te sturen. De slagpennen zitten in de vleugels en dienen om de vleugels te
bewegen. Deze veren zijn luchtdicht. Een vogel heeft ook donsveertjes die de vogel moeten isoleren.
Over de donsveertjes zit dakpansgewijs een laag met dekveren, die waterdicht zijn.
Waarom laten de slagpennen geen lucht door? De veer is opgebouwd uit verschillende delen. De
spoel is de middelste ‘staaf’. Het gedeelde waar de ‘haren’ aan vast zitten wordt de schacht
genoemd. Die ‘haren’ worden baarden genoemd, dit zijn dus de zijnerven van de schacht. De
zijnerven van de baarden zijn de baardjes. Deze zitten aan elkaar vast door de haakjes.
Met een telescoop kunnen we sterren bestuderen, met een binoculair de veer, maar voor nog
kleinere bouwstenen hebben we een microscoop nodig. (micro = klein)
Het geraamte van de mens
Onze botten zijn een deel van onze bouwstenen, die bij elkaar het geraamte maken. De botten
bestaan uit beenaarde, een harde, kalkachtige stof, en lijmstof, een buigzame stof. Dankzij been
aarde zijn onze botten stevig. Dankzij lijmstof zijn sommige delen van ons lichaam, zoals de oorschelp
buigzaam. Dit heet kraakbeen
In de demonstratieproef van 3.1 heb je gezien, dat zonder beenaarde, ook wel kalk genoemd, het
botje flexibel is. de kalk is uit het botje verdwenen, doordat je het in zoutzuur hebt gelegd. De kalk
verdwijnt, maar de lijmstof blijft. Ook zag je dat een botje zonder lijmstof heel broos, breekbaar, is.
Dit deed je door het botje te verbranden. De lijmstof verbrandt, maar het kalk niet.
In de botten van een baby zit veel lijmstof, daardoor breken baby’s bijna nooit hun botten. In de
botten van bejaarde zit weinig lijmstof, waardoor de botten snel breken.
Het geraamte heeft vier functies:
1. Stevigheid
2. Organen, als hart en longen, beschermen
3. Spieren zitten vast aan de botten
4. De vorm van ons lichaam
We gaan nu na 3 grote delen van ons lichaam kijken: de schedel, de ledematen en de romp
 De schedel
Onze schedel beschermt de hersenen. We delen de schedel in 2 delen op: het schedeldak en het
aangezichtsgedeelte
1. Het schedeldak
Het schedeldak bestaat uit: het wandbeen, het voorhoofdsbeen, het wiggebeen, het slaapbeen,
de gehooropening en het achterhoofdbeen.
2. Het aangezichtsgedeelte
Het aangezichtsgedeelte bestaat uit: het neusbeen, de bovenkaak, het jukbeen en de onderkaak.

De ledematen
De ledematen bestaan uit de armen en de benen, die ons de mogelijkheid geven om te lopen
1. De armen
De arm bestaat uit het opperarmbeen, het spaakbeen, de ellepijp en de hand. Je kan goed het
verschil onthouden tussen de ellepijp en het spaakbeen doordat de ellepijp naar de pink loopt.
De pink heeft drie vingerkoortjes en de duim twee.
1.1 De hand
De hand bestaat uit de handwortelbeentjes, de middenhandsbeentjes en vingerkoortjes. Alle
vingers hebben drie vingerkootjes, maar de duim heeft er twee.
2. De benen
Het been bestaat uit het dijbeen, het scheenbeen, het kuitbeen en de voet. Het verschil tussen
het scheenbeen en het kuitbeen is goed te onthouden, doordat het scheenbeen veel dikker is
dan het kuitbeen.
2.1 De voet
De voet bestaat uit de voetwortelbeentjes, de middenvoetsbeentjes en de teenkootjes. Ook
hier geld: alle tenen hebben 3 vingerkootjes, maar de grote teen 2.
De vinger en de tenen lijken veel langer. Dit komt doorat de middenhand en de middenvoet lang
en dun zijn, net als de kootjes.

De romp
De romp is behoorlijk groot en bestaat dan ook uit vier delen: de wervelkolom, de
schoudergordel, de borstkas en de bekkengordel
1. De wervelkolom
De wervelkolom bestaat uit 7 halswervels, 12 borstwervels, 5 lendewervels, het heiligbeen (5
vergroeide) en het staartbeen (4 vergroeide) in totaal dus 33 wervels. De wervelkolom bestaat
uit verschillende stukjes, die allemaal aan elkaar vastzitten door een laagje kraakbeen. De
wervelkolom heeft de vorm van een dubbele-S. Dankzij de vorm en het schijfje kraakbeen in de
wervelkolom, is de wervelkolom buigzaam en veerkrachtig.
Wij, als mensen worden door biologen tot de gewervelden gerekend, die allemaal 7 halswervels
hebben. De wervels zien er niet allemaal hetzelfde uit, maar wel allemaal volgens het zelfde
schema opgebouwd: het doornuitsteeksel, het dwarsuitsteeksel, het wervelgat en het
wervellichaam.
We hebben ook twee botten die ons helpen om ja en nee te schudden: de draaier en de atlas. Bij
ja, scharniert de schedel over de atlas. Bij nee, draait de atlas om de draaier. De draaier draait
dus niet!!!
De wervels naar beneden zijn steeds zwaarder gebouwd, doordat ze meer gewicht moeten
dragen.
1.1 Lichaamshouding
Het is belangrijk dat de vorm van de wervelkolom de S-vorm blijft houden, daarvoor is een
goede lichaamshouding nodig: goed rechtop zitten, tillen altijd met een rechte rug, gebogen
knieën en houdt het voorwerp tegen je aan.
2. De schoudergordel
De schoudergordel is gemaakt uit links en rechts een sleutelbeen en een schouderblad.
3. De borstkas
Bestaat uit het borstbeen, de ribben en de 12 borstwervels van de wervelkolom
3. 1 Het borstbeen
Het borstbeen bestaat uit het handvat, het borstbeen en het zwaardvormig aanhangsel
3. 2 De ribben
De ribben zijn een soort kooi tussen de het borstbeen en de borstwervels. Ze bestaan uit
de ware ribben, de valse ribben en de zwevende ribben
3.2.1 De 7 ware ribben zitten met kraakbeen aan het borstbeen vast
3.2.2 De 3 valse ribben zitten met kraakbeen vast aan het kraakbeen van de
bovenliggende ribben
3.2.3 De 2 zwevende ribben zitten niet vast aan het borstbeen
3. 3 De 12 borstwervels van de wervelkolom
Alle ribben zitten vast aan de 12 borstwervels met een schaniertje waardoor ze kunnen
bewegen
4. De bekkengordel
De bekkengordel bestaat uit het heiligbeen, het staartbeen, het heupbeen en het
schaambeen. Het schaambeen bestaat uit twee beenstukken verbonden door kraakbeen.
De botten kunnen bewegelijk on onbeweeglijk met elkaar verbonden zijn. Een verbinding tussen de
botten, noemen we een beenverbinding. We hebben drie soorten verbindingen: een naadverbinding,
een kraakbeenverbinding en met gewrichten.
1. De naadverbinding
De schedel heeft een naadverbinding. De schedeldelen zitten tegenelkaar door de
naadverbinding. Een naadverbinding is onbeweeglijk
2. De kraakbeenverbinding
Kraakbeen speelt een belangrijke rol bij verbinding van botten. De meeste botten zijn
oorspronkelijk van kraakbeen en zijn tijdens de groei hard geworden, waardoor er been ontstond.
Wanneer 2 botten bij elkaar komen verhardt het kraakbeen niet. Een voorbeeld van een
kraakbeenverbinding is die tussen de ribben en het borstbeen.
3. De gewrichten
Als botten bewegelijk met elkaar verbonden zijn heet dit een gewricht. De gewrichten zijn op te
delen in onder andere 3 soorten: een kogelgewricht, een scharniergewricht en een rolgewricht.
3.1. Het kogelgewricht
Bij een kogelgewricht past de gewrichtsknobbel precies in de gewrichtskom, zoals bij de heup:
de knobbel van het dijbeen past precies in de kom van het heupbeen.
3.2. Het scharniergewricht
De naam scharniergewricht komt natuurlijk omdat die maar 1 richting op kan bewegen. Deze
vind je bijvoorbeeld tussen de vingerkootjes, tussen het dijbeen en het scheenbeen en tussen de
teenkootjes.
3.3. Het rolgewicht
De elleboog is nogal ingewikkeld. Tussen de ellepijp en het opperarmbeen vinden we een
scharniergewricht, maar het spaakbeen kan om de ellepijp draaien, waardoor de handpalm naar
voren en naar achteren kan. Dit is de enige plek waar we dit vinden.
De bouw van de gewrichten is steeds hetzelfde: het ene botstuk heeft een knobbel op het einde en
de andere een kom waar de knobel inpast. De knobbel en de kom zijn bedekt met een laagje
kraakbeen, anders zouden ze snel versleten zijn. Door stevige banden worden de botstukken op hun
plaats gehouden, dit heet het gewrichtskapsel. Die scheiden het gewrichtsmeer af, wat ervoor zorgt
dat het bewegen gesmeerd gaat.
Soms kan een gewricht te ver doorbuigen, wat twee blessuren kan opleveren: een verstuiking of
een ontwrichting
1. Een verstuiking
De gewrichtsknobbel is uit de kom geweest, maar er weer ingeschoten, hierdoor is het
gewrichtskapsel uitgerekt, maar met wat rust geneest dit weer.
2. Een ontwrichting
De gewrichtsknobbel blijft uit de kom. Het gewrichtskapsel is hier ook beschadigd, maar erger en
er kan een inwendige bloeding ontstaan, waardoor de enkel later dik wordt. De dokter moet nu
de gewrichtsknobbel weer op de juiste plek zetten.
Het is slim om ook alle tekeningen te leren en 3.6. LET OP: 3.6 zijn niet alle onderdelen!
Spieren
Het lichaam telt 600 spieren, waarvan 40% van het lichaamsgewicht skeletspieren zijn. Deze zitten
vast aan pezen aan de botten, waardoor wij kunnen bewegen. Ze bestaan uit spiervezels, die zich
kunnen samentrekken en daardoor korter en dikker wordt. Hiervoor is veel energie nodig, waardoor
er veel verbranding plaatsvindt, waarvoor veel voedingstoffen en zuurstof nodig is. als je beweegt ga
je ook hijen, dit komt doordat de spieren voor de verbranding meer zuurstof nodig hebben
Naast hijgen gebeurt er nog meer: Je gaat zweten, je wordt warmer en roder, Je hartslag gaat
omhoog
We hebben willekeurige en onwillekeurige spieren. Willekeurige spieren werken als we dat willen:
spieren voor leren fietsen of zwemmen. Onwillekeurige spieren werken automatisch: hartspieren en
spieren in je ingewanden.
Spieren kunnen samentrekken. Wanneer je een andere spier nodigt hebt om weer te ontspannen,
noemen we deze spieren, antagonisten: in je bovenarm zitten biceps en triceps. De biceps laten de
armen buigen. De triceps laten je strekken. Je biceps zitten aan de voorkant van bovenarm . Je
triceps aan de achterkant van je bovenarm.
Spieren die samengetrokken zijn, zijn korter. Spieren waarmee je lange tijd niks doet worden na een
tijdje ook korter. Als zo’n spier ineens intensief gaan gebruiken, dan kan die scheuren. Een spier
scheurt niet als je eerst langzaam hebt ingelopen bijvoorbeeld. Dit komt doordat er meer bloed naar
je spieren stroomt dan, die de spieren opwarmt. Een opgewarmde en goed doorbloede spier scheurt
minder snel. Om blessures te verkomen is het beter om na het inlopen te stretchen (spieren iets
langer maken) Volledig uitgerechte spieren scheuren minder snel.
In 4.5 ging het over vragen die je op de computer moest beantwoorden.
Download