Docentenblad kaartjes Klas verdelen in groepjes. Groepjes krijgen de kaartjes. Verdelen ze onder de groepsleden, die de antwoorden opzoeken, ze opschrijven en ze onthouden. Aantal malen rouleren zodat elk al de kaartjes heeft ontvangen en verwerkt. Kaartjes innemen en aantekeningen weg. Afwisselend mogen leerlingen kaartjes uitzoeken en voorleggen aan de anderen. Competitie-element: Klas in tweeën delen en dit weer onderverdelen in +/- 3 groepen. Om beurten is een groep van de ene en de andere kant a/d beurt. Als een groepje het antwoord niet weet mag dezelfde helft helpen. Als deze het ook niet weten mag de andere helft reageren. Punten: Antwoord door groep zelf: 1 Antwoord door zelfde helft: ½ Antwoord door andere helft: 2 Antwoorden kaartjes 1. functies van het skelet: geeft stevigheid aan je lichaam beschermt tere organen maakt beweging mogelijk geeft vorm aan je lichaam 2. In het rode beenmerg worden rode bloedcellen gemaakt. Bevindt zich in de koppen van de pijpbeenderen en de platte beenderen. 3. Ouderen breken sneller hun botten dan jongeren omdat: - het skelet minder kraakbeen bevat dan bij jongeren - de tussencelstof v/h beenweefsel van ouderen minder lijmstof bevat dan bij de jongeren. 4. Bestanddelen van de tussencelstof in been: lijmstof en kalkzouten. 5. Functie kalkzouten: geven stevigheid aan de botten 6. Functie lijmstof: zorgen dat botten beetje buigzaam zijn. 7. Beenverbindingen: vergroeid, naad, door kraakbeen, gewrichten 8. Gewrichtssmeer wordt geproduceerd door de binnenkant v/h gewrichtskapsel. 9. Typen gewrichten: kogelgewricht, Scharniergewricht, Rolgewricht 10. Antagonisten: spieren waarvan het samentrekken een tegengesteld effect heeft. Vaak een buiger en een strekker. 11. Veerkracht aan de wervelkolom wordt gegeven door de aanwezigheid van de tussenwervelschijven en de karakteristieke S-vorm. 12. Niet recht zitten en/of staan drukt de tussenwervelschijven aan één kant wat in. Uiteindelijk verliezen ze daardoor hun veerkracht en kunnen ze tussen de wervels gaan uitpuilen. Hierdoor kan een zenuw beklemt komen te zitten wat pijn veroorzaakt. 13. Zweepslag=een spierscheuring in de kuitspier. Geneest meestal met rust. 14. Voetbalknie=beschadiging kniegewricht doordat het lichaam draait terwijl het onderbeen blijft staan. Beschadiging kan o.a bestaan uit gescheurde meniscus, gescheurde gewrichtsbanden en/of gescheurd gewrichtskapsel. 15. Tennisarm=ontsteking van de aanhechtingsplaats van de elleboogspier. 16. Ontwrichting=gewrichtskogel schiet uit de gewrichtskom. 17. Belang cooling-down: stimuleren van de doorbloeding zodat afvalstoffen (melkzuur m.n gevormd in spieren met tekort aan zuurstof) snel kunnen worden afgevoerd zodat minder spierpijn. Belang warming-up: stimuleren doorbloeding zodat spieren beter voorbereid op de grotere behoefte aan zuurstof en voedingsstoffen bij sporten. 18. Teengangers lopen op hun tenen. Bijv. kat, hond 19. Functie van de kraakbeenlaagjes over kop en kom in een gewricht: -slijtage tegengaan -het soepel laten bewegen van gewrichten 20. Kraakbeen bij volwassenen bevindt zich in de gewrichten, in de tussenwervelschijven, ribverbindingen a/h borstbeen, de neus, de oorschelpen. VRAGENKAARTJES Welke twee factoren geven de veerkracht aan de wervelkolom. Wat is een zweepslag? Wat kan het niet recht zitten en/of staan voor gevolgen hebben voor de tussenwervelschijf. Wat is een voetbalknie? Wat is een tennisarm? Wat is een ontwrichting? Waarom is een cooling-down na het sporten zo belangrijk? Wat is de functie (2X) van de kraakbeenlaagjes over kop en kom in een gewricht? Wat zijn teengangers? Noem twee voorbeelden. Noem minstens drie plaatsen waar kraakbeen voorkomt bij volwassen mensen. Noem 4 functies van het skelet. Wat is de functie van rood beenmerg? Waarom breken ouderen sneller hun botten? Noem twee belangrijke bestanddelen van de tussencelstof van been. Wat is de functie van kalkzouten in been? Wat is de functie van lijmstof in been? Noem vier soorten beenverbindingen. Noem 3 typen gewrichten. Waardoor wordt gewrichtssmeer gemaakt? Geef een voorbeeld van twee spieren die elkaars antagonisten zijn.