Zhelaizhai, woonplaats van Romeinse afstammelingen in China?

advertisement
Universiteit Gent
Academiejaar 2008-2009
Zhelaizhai, woonplaats van Romeinse
afstammelingen in China?
Promotor : Prof. Dr. Ann Heirman
verhandeling voorgelegd
aan de Faculteit der Letteren
en Wijsbegeerte, tot het
verkrijgen van de graad van
Master in de Oosterse talen
en culturen door
Sahin Demuynck
INHOUDSTAFEL
Voorwoord.
p1
1. Inleiding
p2
2. Kort historisch overzicht
p4
2.1. Het tot stand komen van de handelsrelaties tussen het Romeinse Rijk en
Han China van 365 v.C. tot 166 n.C
2.1.1. Alexander de Grote en de Grieken
2.1.2. De missies van Zhang Qian (Han-dynastie) naar Centraal en WestAzië
2.1.3. De expeditie van generaal Ban Chao
2.1.4. Het eerste opgetekende contact tussen Rome en China in 166 n.C.
2.2. De Drang naar zijde en de Parthen waren de drijfveer om de
handelsrelaties op te bouwen.
2.2.1. De drang naar zijde bij de Romeinse burgerij.
2.2.2. De Parthen
3. Historische achtergrond in Rome en China
3.1. Rome
3.2. Han China
3.2.1. Het beleid ten aanzien van de barbaren in Han China
3.2.2. De algemene situatie van de Xiongnu vanaf de 2e eeuw v.C.
p4
p4
p5
p6
p8
p9
p9
p10
p12
p12
p15
p15
p17
3.2.2.1. Hu Hanxie, opgenomen in het tribuutsysteem
3.2.2.2. De situatie bij Zhi Zhi
3.2.2.3. De wraak van de Chinezen in 36 v.C.
p18
p20
p24
4. De slag tussen Han China en de Xiongnu in 36 v.C. (scenes)
p27
4.1. De interpretatie van de scènes
4.1.1. De visie van H.H. Dubs over de visschubformatie in scène 1.
4.1.2. Discussiepunten in de beweringen van H.H. Dubs.
4.1.3. De visie van H.H. Dubs over de dubbele houten palissade als
bevestiging van de Romeinse aanwezigheid in scène 3.
4.1.4. De reactie op het thema van de dubbele houten palissade.
p31
p31
p34
p35
p36
4.2. De tekeningen en het verslag van de aanval op Zhi Zhi.
p39
4.2.1. De Chinese karakters „tushu‟.
4.2.2. De tekeningen van de slag bij Zhi Zhi.
4.2.3. De tekenaar : een zoveelste punt van discussie
p39
p43
p46
4.3. Het verdere verloop van de slag.
5. Andere argumenten die een Romeinse aanwezigheid kunnen verklaren.
p48
p50
5.1. De oudste naam voor Rome : onenigheid omtrent de identificatie van Li
Jian.
p50
5.1.1. H.H. Dubs‟ identificatie van Li Jian met Alexandrië (Egypte),
centrum van het oosten van het Romeinse Rijk.
5.1.2. De discussie over de identificatie van Li Jian met Alexandrië.
p55
5.1.2.1. S. Cammann verwijst naar een Alexandrië in Centraal-Azië.
5.1.2.2. H.H. Dubs‟ ongenoegen over de beweringen van S. Cammann
5.1.2.3. D.D. Leslie en K.L.J. Gardiner situeren Li Jian in het
Seleucidische rijk.
5.1.2.4.E. G. Pulleyblank ziet Li juian als de transcriptie van Hyrcania.
5.2. Kan Li Jian als een Romeinse „colonia‟ gezien worden?
5.2.1. H.H. Dubs stelt dat er een nederzetting was die als colonia kan
beschouwd worden.
5.2.2. Y. Yingshi heeft vijf redenen waarom H.H. Dubs verkeerd zit.
p57
p57
p58
p59
p61
p62
p63
p64
6. Andere mogelijke hypothesen.
p67
7. Verder te onderzoeken, onopgeloste vragen.
p69
8. De fascinatie voor een Romeinse stad in China de afgelopen decennia.
p71
8.1. De believers : D. Harris en Guan Yiquan.
8.2. Archeologen op zoek naar waarneembare sporen.
8.3. Kan DNA onderzoek voor de oplossing zorgen?
p71
p72
p74
9. Conclusie.
p76
Bibliografie.
Bijlagen.
p78
p83
Voorwoord
Hoewel een masterproef hoofdzakelijk het werk is van 1 persoon, zijn er toch heel wat
anderen die in meer of mindere mate hun steentje bijgedragen hebben. En dus zou ik hier de
gelegenheid willen aangrijpen om hen te bedanken voor hun bereidwillige medewerking.
In de eerste plaats wil ik een woord van dank richten aan mijn promotor Prof. Dr. Ann
Heirman, voor de tijd die ze genomen heeft om mijn scriptie regelmatig te herzien. Maar ook
voor de talrijke tips en het beantwoorden van de vele vragen waarmee ik geconfronteerd werd
tijdens het schrijven van deze proef.
Natuurlijk gaat ook een woord van dank uit naar de docenten en gastdocenten Oosterse Talen
en Culturen en het personeel van de bibliotheken van de Sinologie, vakgroep Archeologie en
Oude Geschiedenis van Europa, en vakgroep Latijn en Grieks van de Rijksuniversiteit Gent
voor hun vakkundige begeleiding en vooral ook naar het personeel van de
seminariebibliotheek van de Sinologie van de Rijksuniversiteit te Leiden voor hun
vriendelijke hulp en geduld bij het opzoekwerk.
Ook mijn vrienden en medesinologen in wording verdienen een bijzondere vermelding. Ik
wens hen te bedanken voor die 4 onvergetelijke jaren dat ik in hun aanwezigheid mocht
vertoeven, en voor het opfleuren van de ontspanningsmomenten tijdens het schrijven.
Tenslotte, maar niet in het minst, wens ik ook mijn ouders te bedanken voor hun niet
aflatende steun en vertrouwen, en dit niet alleen tijdens mijn studie of tijdens het schrijven
van mijn masterproef, maar al mijn hele leven lang.
Bedankt!
Sahin Demuynck
Brugge, mei 2009
1
1. Inleiding
“A Roman City in Ancient China”, dit boek van H.H. Dubs wekte mijn nieuwsgierigheid en
zoals vele historici al decennia lang, raakte ik gefascineerd door de verdwijning van
Romeinse legioensoldaten in 53 v.C. na de slag bij Carrhae tussen Romeinen en Parthen. Dit
gegeven gecombineerd met het feit dat er de voorbije jaren krantenartikels verschenen over
een dorpje in China, Zhelaizhai (者来寨), waar de inwoners uitgesproken westerse
gelaatstrekken hadden, was de aanzet voor mijn duik in het verleden op zoek naar die soldaten
en hun afstammelingen. Aanvankelijk wou ik mij voornamelijk op de recente opgravingen en
wetenschappelijke onderzoeken in het Yongchang district in de provincie Gansu toeleggen.
Maar het werd mij al vlug duidelijk dat de meeste informatie van eind vorige begin deze eeuw
dateerde. Voor zover ik kan nagaan staan de resultaten van de onderzoeken in geen enkel
wetenschappelijk werk of artikel bescheven. Daarom heb ik mij toegespitst op de informatie
waarmee het eigenlijk allemaal begon, het werk van H.H. Dubs „A Roman City in Ancient
China‟. De argumenten die H.H. Dubs naar voor brengt , zijn de eerste grondig bestudeerde
stellingen over dit onderwerp en nemen in deze scriptie dan ook een centrale plaats in.
In het westen wordt algemeen aanvaard dat Marco Polo in de 13e eeuw de eerste Europeaan
was die China bereikte. Maar met deze stelling negeren we een groot aantal westerse
handelaars die tussen 356 v.C. en 166 n.C. via de zijderoute of over zee, via Indië, China
bereikten. Zo ook de Romeinen bij wie de drang naar zijde bij de burgerij en hun
voortdurende conflicten met de Parthen een drijfveer was om handelsrelaties met Han China
op te bouwen en daar in 166 n.C. volgens de geschreven bronnen in slaagden. Vooraleer
dieper in te gaan op de theorie van H.H. Dubs, is het belangrijk de historische achtergrond
zowel in Rome als in Han China te schetsen. Rome en zijn conflicten met de Parthen met als
belangrijk gegeven de slag bij Carrhae in 53 v.C.
Han China dat vooral te maken had met de
bevriende Zuidelijke Xiongnu onder leiding van shanyu Hu Hanxie en de meer vijandige
Noordelijke Xiongnu met aan het hoofd shanyu Zhi Zhi, die aanleiding gaf tot het treffen
tussen Chinezen en Xiognu in 36 v.C.
2
H.H. Dubs baseert de hele bewijsvoering in zijn boek op het verslag van deze strijd,
opgetekend in de Hanshu. De vier grondslagen voor zijn betoog zijn : de beschrijving van een
visschubformatie (Romeinse testudo), de vermelding van een dubbele houten palissade voor
de stad van Zhi Zhi, het feit dat het verslag op zo‟n manier geschreven is dat het op een
beschrijving van tekeningen lijkt. Hiermee verwijst hij naar het gebruik van tekeningen
tijdens de Romeinse triumphus. Tenslotte baseert hij zich ook op de vermelding in de Hanshu
van Li Jian, de oudste naam die de Chinezen aan Rome gaven.
Zoals kon verwacht worden bracht het boek heel wat reacties teweeg. Er onstonden
discussies, en meningsverschillen onder de historici, fonologen en onderzoekers kwamen tot
uiting. Sommigen formuleerden zelfs een eigen hypothese. Toch blijven nog veel facetten
onbeantwoord en is er nog veel ruimte voor verder diepgaand onderzoek.
De afgelopen jaren kwam dit onopgelost vraagstuk, met enkele archeologische vondsten en
wetenschappelijk DNA-onderzoek terug in het nieuws. Misschien brengen de huidige
moderne technologieën uitsluitsel en geven eindelijk een antwoord op de vraag :
A Roman City in Ancient China … reality or wishful thinking ?
3
2. Kort historisch overzicht
2.1. Het tot stand komen van de handelsrelaties tussen het Romeinse Rijk en Han China
van 365 v.C. tot 166 n.C.
De Chinees-Romeinse relaties begonnen op onrechtstreekse basis rond de 2e eeuw v. C. De
groei van de Romeinse handel met het oude China zou hoogstwaarschijnlijk nooit mogelijk
geweest zijn zonder twee voorafgaande belangrijke gebeurtenissen : aan de ene kant de
veroveringen van Alexander de Grote en de oude Grieken en aan de andere kant de talrijke
missies tijdens de Han-dynastie van onder meer Zhang Qian (张骞)1 naar Centraal en WestAzië.
2.1.1. Alexander de Grote en de Grieken
De eerste grote stap in het leggen van handelsrelaties tussen het Oosten en het Westen kwam
er door de expansiedrang van Alexander de Grote die tot diep in Centraal-Azië reikte. Hij
bereikte de Ferganavallei (strekt zich uit over Oezbekistan, Tadjikistan en Kirgizië) aan de
grens van de huidige Xinjiang streek in het noordwesten van China, waar hij in 329 v.C.
Alexandrië Eschate (aan de zuidelijke oever van de rivier Jaxartes (nu Syr Darya 锡尔河)2),
een Griekse nederzetting, stichtte3. Tijdens de heerschappij van de Griekse heerser
Euthydemus I (230-200 v.C.) bleven de Grieken verder oostwaarts uitbreiden. Hun controle
reikte tot Sogdië (momenteel Zuid-Oezbekistan en West-Tadjikistan) en Dayuan (大
huidige Fergana
, het
, provincie in het oosten van Oezbekistan)4.
Er zijn zelfs indicaties dat Euthydemus I expedities leidde tot in Chinees Turkestan wat rond
200 v.C. mogelijk tot de eerste contacten tussen China en het Westen leidde5. De Grieken
zouden de volgende drie eeuwen in Centraal-Azië blijven6.
1
Chinees diplomaat tijdens de Westelijke Han (202 v.C.-23 n.C.), leefde vermoedelijk tussen 195 v.C. en 114
v.C. Dillon, M. (1998 : 379).
2
Centraal Aziatische rivier, die stroomt van Kyrgizië door Kazakstan naar het Aralmeer. Liu Guanghua (2005 :
25). Zie kaart, bijlage 1. Tarn, W.W. (1938 : Map 1).
3
Zie kaart, bijlage 1. Tarn, W.W. (1938 : Map 1).
4
Zie kaart, bijlage 2. Tan Qixiang (1982-1987, Vol. 2 : 37-38).
5
Zie kaart, bijlage 1. Tarn, W.W. (1938 : Map 1).
6
Tarn, W.W. (1938 : 83-84).
4
2.1.2. De missies van Zhang Qian (Han-dynastie) naar Centraal en West-Azië
Zhang Qian werd in 138 v.C. door keizer Wu van de Han (汉武帝) vanuit de huidige
provincie Gansu (甘肃) als gezant naar de westerse regio‟s (西域)7 gestuurd om met de
Yuezhi (月氏, streek tussen Amu Darya (
)8 en Hindukush gebergte, voornamelijk in
het noordoosten van Afghanistan9) een alliantie aan te gaan tegen de Xiongnu (匈奴)10.
Onderweg werd hij echter gevangen genomen. Na 10 jaar wist hij te ontsnappen en via
Dayuan, Kangju (康居, de huidige regio van de vallei van de Talas rivier 塔拉斯河11) ging
Zhang Qian uiteindelijk naar de Yuezhi en Daxia (大夏 Bactrië, huidige westelijke deel van
Afghanistan) 12. De Yuezhi leefden nu echter in vrede en koesterden niet langer wraak tegen
de Xiongnu. En dus keerde Zhang Qian in 126 v.C. terug naar Chang‟an (长安, hoofdstad
van de Westelijke Han).
Hoewel hij zijn doel niet had bereikt, zorgde hij er wel voor dat gedetailleerde informatie over
de geografische plaatsen, lokale gewoonten en ook over politieke, economische, militaire
zaken van elk land van de westerse regio‟s in handen kwam van de Han13.
7
In de brede zin wijst het op het gebied ten westen van Yumenguan (玉门关, in het huidige noordwesten van
Dunhuang en Gansu) en Yangguan (阳关, huidige regio in zuidwesten van Dunhuang en Gansu), uitgebreid tot
de regio‟s van het huidige Centraal-Azie, Zuidwest-Azie en Zuid-Azie en ook Europa, namelijk het oude Parthië
(het huidige Iran), Tiaozhi (条支, tijdens de Tang-dynastie Dashi 大食 genoemd, in het huidige Arabië-Israël
( 阿刺伯), Lixuan (犁轩 het Romeinse Rijk, wijst op het huidige Alexandrië in Egypte), Shendu (身毒, het
huidige Indië).
In de strikte zin wijzen de westerse regio‟s op het gebied ten westen van Yumenguan en Yangguan, ten oosten
van Congling (葱岭, het huidige Pamirplateau), ten noorden van Nanshan (南山, de huidige bergketen Kunlun
), en zuid-noord van Beishan (北山, de huidige bergketen Tianshan 天山). Op sommige tijdstippen werd de
regio van het westelijk deel van de Congling er ook bijgerekend. Zhao Yongfu (1983 : 59). Zie kaart, bijlage 2.
Tan Qixiang (1982-1987, Vol. 2 : 37-38).
8
Vroeger de Oxus. Ontspringt in het Pamirgebergte, stroomt door Hindukush, Turkmenistan en Oezbekistan en
mondt uit in het Aralmeer Zie kaart, bijlage 3. Tan Qixiang (1982-1987, Vol. 2 : 13-14).
9
Liu Guanghua (2005:27).
10
De Yuezhi werden tussen 174 en 160 v.C. door de Xiongnu verslaan, en werden vanuit hun territorium
Ningxia (宁夏) in de provincie Gansu verdreven ten westen van de Gele Rivier (黄河). Een klein aantal vluchtte
naar de oostelijke Altyntagh (
) bergketen en was sindsdien gekend als de kleine Yuezhi. Een ander
deel, de grote Yuezhi trok westwaarts. De Yuezhi die hier vermeld worden zijn de „grote Yuezhi‟. MaenchenHelfen, O. (1945 : 71). Voor verdere informatie over de Yuezhi en hun band met Daxia (Bactrië), zie
Maenchen-Helfen, O. (1945 : 71-81). Zie kaart, bijlage 3. Tan Qixiang (1982-1987, Vol. 2 : 13-14). Voor de
Xiongnu : zie kaart, bijlage 4. Tan Qixiang (1982-1987, Vol. 2 :39).
11
Ontspringt in de provincie Talas in Kirgizië en stroomt westwaarts tot in Kazakstan. Waarschijnlijk de
vroegere Dulai rivier in Zuidoost Turkestan. MC. Govern, W.M. (1939 : 191). Zie kaart, bijlage 2. Tan
Qixiang (1982-1987, Vol. 2 : 37-38).
12
Zie kaart, bijlage 2. Tan Qixiang (1982-1987, Vol. 2 : 37-38).
13
Dillon, M. (1998 : 379); Zhao Yongfu (1983 : 59).
5
Zhang Qian was dus de eerste diplomaat die betrouwbare informatie over Centraal-Azië naar
het keizerlijke hof bracht, bovendien liet hij ook aantekeningen na over de aangrenzende
landen zoals Parthië (Anxi (安息) nu het noordoosten van Iran), Mesopotamië (Irak, OostSyrië en Zuid-Turkije) en Indië (Shendu (身毒))14. Als gevolg van de tochten en informatie
van Zhang Qian bloeiden, door de vele Chinese missies, de commerciële relaties tussen China
en Centraal en West-Azië rond de 2e en 1e eeuw v.C. Zo werd een begin gemaakt met de
ontwikkeling van de Zijderoute, één van de grootste en rijkste handelsroutes waarlangs
goederen, en in het bijzonder zijde, overgebracht van karavaan naar karavaan, dwars door
Azië tenslotte het Romeinse Rijk bereikten15.
2.1.3. De expeditie van generaal Ban Chao
Tijdens de periode dat Ban Chao (班超) aangesteld was als Opperste Beschermer16 van de
westerse regio‟s (西域都护), stuurde hij Gan Ying (甘英)17 naar de Westelijke Zee (huidige
Perzische golf). Het was de verste diplomatieke missie ooit die in die tijd gezonden werd18.
和帝永元九年,都護班超遣甘英使大秦,抵條支。臨大海欲度,而
安息西界船人謂英曰:海水廣大,往來者逢善風三月乃得度,
若遇 風,亦有二歲者,故入海人皆齎三歲糧。海中善使人思
土戀慕,數有死亡者。英聞之乃止 19.
In the 9th year of Yung-yiian of the Emperor Ho (i.e. 97), the Protector
General Pan Ch'ao sent Kan Ying as an envoy to Ta-ch'in. He arrived in
14
Zie kaart b, bijlage 5. Herrmann, A. (1966 : 10-11).
Zhao Yongfu (1983 : 59).
16
Om hun westelijke grens te beschermen, hadden ze aan de vruchtbare rand van de Taklamakan woestijn in de
huidige Chinese provincie Xinjiang (新疆) een ambtenaar gevestigd met als officiële titel : de Opperste
Beschermer van de westelijke grensregio‟s (汉西域都护). Zheng Ji was in 60 v.C. de eerste die deze functie
waarnam. De kleine koninkrijken in de oasen langs de grens van deze woestijn waren onderworpen aan de
Chinezen en hadden zich ertoe verbonden hulptroepen naar de Opperste Beschermer te zenden wanneer een
keizerlijk bevel daarvoor uitgevaardigd werd. Hij had zeer getrainde, mobiele Chinese troepen ter beschikking.
Dubs, H.H. (1957 a : 8); Dubs, H.H. (1957 b : 143); Liu Guanghua (2005 : 32).
17
Was een officier onder de Opperste beschermer van de Westerse regio‟s Ban Chao. In 97 v.C. werd Gan Ying
door Ban Chao naar Da Qin gestuurd, het blijkt wel dat hij enkel tot aan de Perzische golf reikte. Toch werd zijn
verslag over de gebieden in het verre westen de basis voor de latere Han kennis over deze regio‟s. De Crespigny,
R. (2007 : 239-240).
18
Zhao Yongfu (1983 : 60).
19
Ho u Ha n s h u, j . 8 8 , p . 2 9 1 8 .
15
6
T'iao- chih, bordering on the Great Sea. When about to take his passage
across the sea, the sailors of the western frontier of An-hsi told Ying:
"The sea is vast. With favorable winds it is still only possible for
travellers to cross in three months. But if one meets with slow winds, it
may even take two years. It is for this reason that those who go to sea
always take on board a supply of three years' provisions. There is
something in the sea which is apt to make men homesick, and several
have thus lost their lives". On hearing this, Ying gave up20.
Het verhaal over de moeilijkheden bij het oversteken van de zee werd lange tijd gezien als een
niet meer dan ingenieus bedrog van de Parthen21. Het lijdt geen twijfel dat de Parthen een
sterk motief hadden om zo‟n verhaal uit te vinden. (Zie 2.2.2 Parthen.) Hoewel Gan Ying niet
verder dan Mesopotamië kwam, liet hij gedetailleerde aantekeningen over Westerse landen en
Rome na, waarschijnlijk gebaseerd op tweedehandse informatie. Foute veronderstellingen
van vroegere generaties werden gecorrigeerd, eventuele volgende missies naar het Romeinse
Rijk kregen belangrijke informatie en het stelde China in staat economische en culturele
banden met andere landen en streken aan te knopen22. Hij bestempelde Rome correct als de
belangrijkste economische macht in het westelijk deel van Eurazië. In de geschreven bronnen
kan geen melding gevonden worden dat er door Chinese handelaars ooit een serieuze poging
ondernomen werd om het Romeinse Rijk te bereiken. Gan Yings expeditie was eerder
geïnspireerd door diplomatieke dan door commerciële overwegingen.23
20
Vertaling Leslie, D.D. en Gardiner, K.H.J. (1982 : 282-284).
Hirth, F. (1966 : 164-165).
22
Yang Gongle (2001 : 117-118).
23
Yingshi, Y. (1967 : 159).
21
7
2.1.4. Het eerste opgetekende contact tussen Rome en China in 166 n.C.
Met de overwinning op de Parthen (162-165 n.C.) en de controle over de Perzische Golf
kregen de Romeinse handelaars de mogelijkheid rechtstreeks met China handel te voeren (tot
nu toe waren de Parthen altijd tussenpersoon). Met succes verlegden ze hun routes over zee.
Een nieuwe route leidde van het door China gecontroleerde Jiaozhi (交趾, huidige omgeving
van Hanoi–Vietnam) via de havens aan de kusten van Indië en Sri Lanka tot de door Rome
bestuurde havens in Egypte en de noordoostkust van de Rode Zee.
In het hoofdstuk over de westelijke gebieden (西域传) in de Hou Hanshu (后汉书)24 werd het
volgende neergeschreven :
[…] 大秦王 安敦 遣使自日南徼外獻象牙、犀角、
通焉。其所表貢,並無珍異,疑傳者過焉 25.
瑁,始乃一
[…] When the king of Ta-Ts‟in, An-tun, sent an embassy who, from the
frontier of Jih-nan [Annam] offered ivory, rhinoceros horns, and tortoise
shell. From that time dates the [direct] intercourse with this country.
The list of their tribute contained no jewels whatever, which fact throws
doubt on the tradition26.
De meeste historici aanvaarden dat deze Romeinse bezoekers in werkelijkheid eerder
handelaars waren die in eigen belang handelden, dan een groep ambassadeurs gezonden door
de Romeinse keizer. Hun heerser „Andun‟(安敦) was mogelijk de Romeinse keizer Marcus
Aurelius Antonius27 (regeerde van 161-180 n.C.).
De etiquette aan het Han hof eiste dat ze iets aanboden, en dus werden ze verplicht hun juist
verworven handelsgoederen af te staan als diplomatieke geschenken. Dit armzalig tribuut was
24
Chinees officieel historisch werk, die de Oostelijke Han-dynastie (25-220 n.C.) behandelt. Gecompileerd door
Fan Ye (范曄) in 445. Het hoofdstuk over de westelijke gebieden werd gecompileerd door Ban Yong (班勇).
25
Hou Hanshu, j. 88, p. 2920.
26
Vertaling Hirth, F. (1966 : 42).
27
Keizer (83-30 v.C.). Vanaf 54 v.C. diende hij onder Caesar in Gallië en Italië. Hij vormde in 43 v.C. samen
met Augustus en Lepidus het tweede triumviraat. Hij kreeg de Oostelijke provincies onder zijn bestuur en
ontmoette in 41 v.C. de Egyptische koningin Cleopatra. Hij werd door Octavianus verslagen in de slag bij
Actium in 31 v.C. Hij stierf een jaar later samen met Cleopatra. Woolf, G. (2003 : 363).
8
in scherp contrast met de gerapporteerde rijkdom en macht van Rome. De Han twijfelden er
niet aan dat het de wettelijke vertegenwoordigers waren28.
In het algemeen wordt aangenomen dat dit het begin was van de directe communicatie tussen
Romeinen en Chinezen. Deze groep Romeinen die via de zeeroute China bereikten, waren de
eerste westerlingen die naar hier kwamen om handel te drijven. Maar in werkelijkheid
zouden er voor 166 n.C. reeds handelscaravan(en) vanuit Rome in China geweest zijn29.
Vanaf de 2e eeuw werd de handelsroute over de Indische Oceaan veelvuldig gebruikt en vele
havens in Indië en Sri Lanka hadden Romeinse gemeenschappen waarlangs de missies op weg
naar China passeerden.
2.2. De Drang naar zijde en de Parthen waren de drijfveer om de handelsrelaties op te
bouwen.
2.2.1. De drang naar zijde bij de Romeinse burgerij.
Chinese zijde was in het Westen reeds in de 1e eeuw v.C. gekend. De Romeinen dachten dat
zijde aan bomen groeide, want volgens Plinius de Oudere30 in zijn “Naturalis Historia” waren
de Seres (Chinezen) beroemd voor de wollen substantie uit hun bossen; nadat die in water
gedompeld werd, kamden ze de witte dons van de bladeren31. Hoewel amber en glazen
artikelen, die van Romeinse origine zouden zijn, in verschillende delen van China
aangetroffen werden, draaide de handel tussen Rome en China hoofdzakelijk rond zijde, het
meer waardevolle artikel. De meeste historici dateren de introductie van zijde in Rome
tijdens de heerschappij van keizer Augustus32 (27 v.C.–14 n.C.).
Tegen de 2e helft van de 1e eeuw v.C. was zijde zeer gegeerd bij de Romeinse burgerij die dit
tot elke prijs wilde hebben.
28
Mc. Laughlin, R. (2008 : 5).
Zie voor voor verder onderzoek : Yang Gongle (1993 : 117).
30
Romeins rechtsgeleerde en bestuurder (23/24-79 n.C.). Zijn voornaamste werk : Historia Naturalis, een
encyclopedie bestaande uit 37 boeken over eigentijdse kennis. Hij stierf bij de uitbarsting van de Vesuvius.
Woolf, G. (2003 : 371).
31
Coèdes, G. (1977 : 13).
32
Keizer (63 v.C.-14 n.C.), geadopteerd door Caesar. In 43 v.C. vormde hij samen met Marcus Antonius en
Lepidus een triumviraat. In 27 v.C. kreeg hij van de senaat de titel „Augustus‟. Onder zijn heerschappij kregen
we een enorme expansie van het Romeinse Rijk. Hij hervormde de maatschappij op elk niveau, was vriend en
sponsor van schrijvers en artiesten. Veel architecturale meesterwerken kwamen tijdens zijn regeerperiode tot
stand. Hij werd opgevolgd door Tiberius. Woolf, G. (2003 : 360).
29
9
Volgens Plinius de Oudere ging jaarlijks meer dan 100 miljoen sestertiën 33 voornamelijk op
in de aankoop van zijde34, zodat de senaat zelfs, zei het tevergeefs, edicten uitvaardigde om
het dragen van zijde zowel om economische als morele redenen te verbieden. De prijs werd
grotendeels kunstmatig opgedreven, hoofdzakelijk door de tussenkomst van het Parthische
Rijk.
De Romeinen kwamen voor het eerst in contact met zijde in 53 v.C., tijdens één van hun
campagnes tegen de Parthen, in de slag bij Carrhae (huidige Harran district in de Şanlıurfa
provincie in Turkije)35. Ze waren diep onder de indruk van de vaandels van de Parthen die zo
in het zonlicht schitterden dat er in hun gelederen paniek uitbrak.
Zij die de slag overleefden, vertelden dat ze schitterende, glanzende vaandels bij de Parthen
gezien hadden. Bijgevolg groeide de interesse in deze nieuwe stof en breidden de
handelsroutes zich uit tot in China. Dit betekende effectief een volgende stap in de
ontwikkeling van de Zijderoute, die meer dan 4.000 mijl (ongeveer 6.500 km) lang was en
voor het grootste deel over gevaarlijke en onherbergzame gebieden liep.
2.2.2. De Parthen
Tussen China en de gebieden rond de Middellandse Zee lag het grote Parthische Rijk,
gedurende eeuwen een rivaal en vijand van Rome. In het tijdperk dat ze een dreiging
vormden voor Rome, verstoorden de Parthen dikwijls de handel en communicatie tussen de
Middellandse Zee gebieden en de landen aan hun oostgrens. De handel in zijde tussen Han
China en het Parthische Rijk staat duidelijk beschreven. Bij de zijdehandel tussen China en
Rome waren ze tussenpersoon en konden ze zich verrijken door de karavanen die langs hun
grenzen kwamen te doen betalen.
Parthië verhinderde opzettelijk direct contact tussen Rome en China omdat, welk contact er
ook tussen de twee grote oosterse en westerse rijken zou zijn, het hen in staat zou stellen hun
handel langs andere streken te voeren en de Parthen zo hun zeer voordelige positie als
33
Romeinse munt, was een kwart van een denarius waard – nu ongeveer 65 eurocent. Woolf. G. (2003 : 359).
Coèdes, G. (1977 : 17) ; Qin Jin (1998 : 68).
35
Zie kaart, bijlage 6. Dubs, H.H. (1957 a : 1).
34
10
tussenpersoon bij de zijdehandel te ontnemen36. In het hoofdstuk over de westerse regio‟s in
de Hou Hanshu staat geschreven dat de koning van Da Qin gezantschappen wilde sturen naar
de Han, maar het Parthische Rijk wilde zelf de handel met hen voortzetten en daarom
verhinderden ze hen (de Romeinen) China te bereiken37. Denk maar aan het eerder
geciteerde voorbeeld van Gan Ying.
Hoe lang en in welke mate de Parthen genoten van het monopolie door hun geografisch
voordeel is nog steeds een punt van discussie. De Indiërs slaagden er in de zijdehandel te
verleggen, weg van Parthië. Gelijkaardige pogingen werden ook ondernomen door de
Romeinen. Aangezien het vooral Rome was dat leed onder de Parthische interventie in haar
handel met het oosten, voerde ze dan ook tijdens de eerste 2 eeuwen n.C. een beleid om
directe zeehandel met Indië aan te moedigen. Op die manier wilden ze de landroutes via
Parthië afsnijden om zo de last van fiscale afhankelijkheid van Parthië te vermijden38.
Na de nederlaag van de Parthen (Parthische oorlogen van 162–165 n.C.) was de weg vrij voor
de Romeinse handelaars om rechtstreeks handel te drijven met Han China en werden nieuwe
routes over zee gebruikt zodat de dure landroute via Parthië stilletjes aan werd vermeden39.
Enkele historici, waaronder H.H. Dubs zijn er echter van overtuigd dat er, naast de eerste
handelscontacten, reeds in 36 v.C. contact was tussen Han China en Rome.
36
Qiu Jin (1998 : 68).
Hirth, F. (1966 : 100); Seligman, C.G. (1938 : 560-561); Yang Gongle (1993 : 117); Yingshi, Y. (1967 :
156); Hou Hanshu, j. 88, pp. 2919-2920.
38
Yingshi, Y. (1967 : 157).
39
Yingshi, Y. (1967 : 157).
37
11
3. Historische achtergrond in Rome en China
Voordat we deze theorie van H.H. Dubs in zijn boek “A Roman city in ancient China”, nader
bekijken, is het belangrijk een reeks historische gebeurtenissen, zowel in het Romeinse als in
het Chinese rijk, die ervoor zorgden dat de twee grootmachten uiteindelijk met elkaar in
contact kwamen, te schetsen.
3.1. Rome
In 60 v.C.40 kreeg de zegevierende veldheer Pompeius41 in Rome zijn „triumphus‟42 van de
Romeinse senaat. Samen met Caesar43 en Crassus44 vormde hij het eerste triumviraat45.
Caesar werd consul46 in 59 v.C. en Pompeius en Crassus in 55 v.C., Pompeius werd later
proconsul47 van Syrië.
40
H.T. Wallinga wijst er op dat Pompeius zijn „triumphus‟ in 61 v.C. kreeg en niet in 60 v.C. zoals Dubs schreef.
Wallinga, H.T. (1958 : 80).
41
Romeins veldheer (106-48 v.C.). Zijn militair succes leidde tot het consulschap in 70 v.C. Hij annexeerde
Syrië na zijn overwinning op Mithradates. Hij vormde samen met Caesar en Crassus in 60 v.C. het eerste
triumviraat. Hij greep de wanorde in Rome aan om in 52 v.C. alleen consul te worden. In 48 v.C. werd hij
verslagen in de slag bij Pharsalus. Woolf, G. (2003 : 364).
42
De „triumphus‟ toegekend aan een succesvol militair bevelhebber was de meest spectaculaire en meest
gewaardeerde viering bij de Romeinen. De Romeinse „triumphus‟ had drie cruciale doelstellingen : ten eerste
erkende de ceremonie niet alleen het militair succes maar zuiverde de stad en haar soldaten ook van de
bloedschuld van een oorlog. Vervolgens suste en eerde de „triumphus‟ de goden en tenslotte rechtvaardigde de
plechtigheid militaire campagnes tegenover de Senaat en de inwoners van Rome. Niet elke overwinning was
echter een „triumphus‟ waard. De oorlog moest tegen buitenlandse vijanden gevoerd worden; er moesten er ten
minste 5.000 gedood worden in 1 veldslag en het gevecht moest leiden tot een ondubbelzinnig succes. Het leger
erkende de overwinning door de bevelhebber tot imperator van het slagveld uit te roepen. Daarna werd een
verslag naar de Senaat gezonden. Bij zijn terugkeer diende de bevelhebber zijn verzoek voor een „triumphus‟ in
tijdens een bijeenkomst van de Senaat. Holliday, P.J. (1997 : 132-133).
43
Romeins leider en veldheer (100-44 v.C.). Vormde in 60 v.C. het eerste triumviraat samen met Crassus en
Pompeius. Werd in 59 v.C. consul. Leidde het Romeinse leger in de oorlog in Gallië (58-51 v.C.) en breidde het
Romeinse territorium uit tot aan het Kanaal. In 44 v.C. werd hij dictator voor het leven, maar werd enkele
maanden later vermoord. Woolf , G. (2003 : 360).
44
Romeins leider en generaal (112-53 v.C.). Sloeg de slavenopstand geleid door Spartacus neer, alhoewel
Pompeius de eer opeiste. Werd consul in 70 v.C. en vormde samen met Caesar en Pompeius het eerste
triumviraat in 60 v.C. Hij kreeg een belangrijke militaire opdracht in Syrië en kwam om in 53 v.C. in de slag bij
Carrhae. Woolf, G. (2003 : 361).
45
Het was essentieel een private, en in het begin een geheime overeenkomst om samen te werken voor hun
wederzijds politiek voordeel. Scullard, H.H. (1959 : 118).
46
Hoofd van de burgerlijke en militaire magistratuur in Rome tijdens de Republiek. Ieder jaar werden er 2
verkozen. Onder het Keizerrijk verleende deze positie nog eer maar de macht werd door de keizers
onafhankelijk van het ambt gehouden. Woolf, G. (2003 : 356).
47
Een magistraat die in plaats van de consul optreedt buiten Rome en buiten de normale jaarlijkse magistratuur.
Hij kan een oud-consul zijn die na zijn consulair jaar een militaire opdracht aanvaardt of verderzet. Het kan ook
de gouverneur van een provincie zijn. Woolf, G. (2003 : 359).
12
Crassus stak grote sommen geld, die de twee andere niet bezaten, maar wel hard nodig hadden
voor hun plannen, in het triumviraat. Het enige wat hem ontbrak en wat hij het meest wou,
was militair succes, de belangrijkste manier om lof en eer te verwerven bij de Romeinen48.
Hij verliet Rome nog voor het einde van zijn consulair jaar. Hij bereikte Syrië (sinds 64 v.C.
een Romeinse provincie) en liet zich in met een oorlog tegen de Parthen, ondanks het negatief
advies van zijn beste generaals. In 54 v.C. marcheerde hij met 7 legioenen, 4.000 man
cavalerie, en eenzelfde aantal licht bewapende mannen naar het Parthische rijk49.
De Parthen en de Romeinen ontmoetten elkaar in Carrhae. In zijn oorlogsvoering steunde het
Parthische leger hoofdzakelijk op 2 soorten cavalerie. Aan de ene kant de katafrakten50.
Daarnaast gebruikten ze ook boogschutters te paard, gewapend met een asymmetrische boog.
Ze hanteerden deze boog met grote vakkundigheid bij het „Parthisch schot‟. De Parthen
pasten deze tactiek veelvuldig toe, onder andere tegen de Romeinen. Ze deden alsof ze
vluchtten maar plots zetten de boogschutters zich, al rijdend, achterste voren op hun paard en
schoten de achtervolgende vijand neer51.
De Romeinse legioensoldaten vormden een vierkant en beschermden zich door hun schilden
rond het vierkant te sluiten. Zo werd de typisch Romeinse testudo (soort dak gevormd door
het naast elkaar houden van de schilden, die de aanrukkende manschappen boven het hoofd
hielden)52 bekomen. Op die manier konden de legioensoldaten hun lichaam beschermen.
De boogschutters te paard omsingelden de Romeinen en vuurden een dodelijke pijlenregen
af53. Crassus zond Gallische cavaleriesoldaten, die zijn zoon Publius54 uit Gallië had
meegebracht, voorop om hen te beschermen. Tevergeefs, Publius‟ mannen werden
verpletterd. Ondertussen probeerde de hoofdmacht stand te houden tegen de pijlen van de
Parthen.
48
Holliday, P.J. (1997 : 131).
Plutarchus, Crassus, 20. Vert. door Perrin, Bernadotte (1916 : 374-375).
50
Man bijna volledig in wapenuitrusting. Zijn hoofd en nek waren beschermd door een helm, uit een stuk
gemaakt, die alles bedekte behalve de ogen. Zijn lichaam van de nek tot de knie, met inbegrip van de armen,
was beschermd door een soort maliënkolder. Ook het paard was op een gelijkaardige manier beschermd. De
ruiter hield in zijn rechterhand een lange en zware speer. Rattenbury, R.M. (1942 : 113). Zie afbeelding,
bijlage 8.
51
Scullard, H.H. (1959 : 128). Zie afbeelding, bijlage 9.
52
Knapp, C. (1928 : 57).
53
Dubs, H.H. (1957 b : 140).
54
De eerste zoon van Crassus. Hij vergezelde Caesar in Gallië (58-56 v.C.) waar hij belangrijke opdrachten
kreeg. Vergezelde Crassus naar Syrië. Ward, A.M. (1977 : 55).
49
13
In het verleden (Mithridatische Oorlogen : 88-63 v.C.) wachtten de Romeinse legioenen
gewoon tot de Parthen geen pijlen meer hadden.
Maar in de slag bij Carrhae had de Parthische bevelhebber een speciaal korps met 1.000
Arabische kamelen gevormd, die voortdurend voorraden pijlen aanbrachten, zodat zijn
boogschutters te paard de ganse dag pijlen op de Romeinen konden afvuren. De Parthen
weigerden een gevecht van man tot man, waarin de Romeinen uitblonken. De Parthische
ruiters trokken zich dus terug vooraleer het Romeinse voetvolk in actie kon komen en
bijgevolg waren de Romeinen hulpeloos. De Parthen maaiden de Romeinen neer, zonder zelf
echt gevaar te lopen55.
Crassus, die het risico van een nachtelijke aanval op de vijand en zijn vermoeide paarden niet
durfde te nemen, liet op het einde van de dag 4.000 gewonden achter, 20.000 soldaten waren
afgeslacht en 10.000 werden gevangen genomen. Slechts een vierde wist te ontsnappen en
bereikte Syrië. We weten weinig over wat er precies met de gevangenen gebeurd is56.
Volgens Plinius werden ze naar Margiana (een regio in centraal Azië, het huidige Merv)
overgebracht om er de oostelijke grens van Parthië te bewaken57. Hoeveel van de 10.000
Romeinse soldaten deze plek bereikten, werd niet vermeld. De afstand van Carrhae naar
Antiochië in Margiana, is ongeveer 1.500 mijl (2.414 km)58, en op zo‟n tocht werden de
gevangenen nauwelijks goedaardig behandeld. In een ode, giste Horatius59 dat deze
Romeinen met barbaarse vrouwen trouwden en in het Parthische leger dienden60.
55
Scullard, H.H. (1959 : 129).
Dubs, H.H. (1957 a : 4); Dubs, H.H. (1957 b : 140); Scullard, H.H. (1959 : 129); Wang Shoukuan (2000 :
115).
57
Plinius, Historia Naturalis, 6 (47). Heruitgegeven door Detlefsen, D. (1904 : 137-138).
58
Zie kaart, bijlage 7. Leslie, D.D. en Gardiner K.H.J. (1982 : 305).
59
Poëet (65-8 v.C.). Trad toe tot de literaire kring van Maecenas en was later bevriend met Augustus. Zijn
beroemdste gedichten zijn de Oden en Satiren. Woolf, G. (2003 : 370).
60
Horatius, Odes, 3 (5.5). introd., rev. tekst en comment. door Quinn, Kenneth (1980 : 65-67).
56
14
3.2. Han China
De achtergrondinformatie bij de gebeurtenissen in Han China handelt vooral over de relaties
tussen China en de Xiongnu met hun leiders Hu Hanxie (呼韩邪) en Zhi Zhi (郅支).
We mogen echter niet aan het feit voorbijgaan dat de Xiongnu geen geschreven bronnen
achtergelaten hebben zodat alle verkregen informatie hoofdzakelijk gebaseerd is op passages
neergeschreven in de Hanshu (汉书)61.
3.2.1. Het beleid ten aanzien van de barbaren in Han China
Het Chinese tribuutsysteem62 werd vaak gezien als een strategie, die erin bestond hulp te
bieden aan de partij die verwikkeld was in een stammenoorlog zodat deze hun vijand op de
steppe konden verslaan. Deze strategie verschilde van een openlijke overgave aan China
waarbij de stammenleider Chinese titels aanvaarde en in het netwerk van de Han administratie
terechtkwam. De „binnen de grenzen‟ strategie deed beroep op een leider om de autonomie te
behouden en niet onder de directe controle van China te vallen. Deze koers was enkel
mogelijk als de Verenigde Confederatie van steppenomaden uiteenviel, want er was geen
ruimte voor een rompstaat aan de grens als dit intact bleef. De Chinezen waren gretig om
strijders in een stammentwist te steunen. Ze gebruikten barbaren om barbaren te bestrijden,
een beleid dat altijd populair was aan het Han hof. Ze verwachtten ook dat het helpen van de
winnaars, de basis zou leggen voor vriendschappelijke relaties in de toekomst. Terwijl die
twee doelstellingen op korte termijn konden gerealiseerd worden, stelde de Chinese hulp, op
lange termijn, de nomaden in staat hun gebied terug op te bouwen63.
61
Dillon, M. (1998 : 136). Boek van de Han. Is ook gekend als de Qian Hanshu (geschiedenis van de vroegere
Han-dynastie) geschreven door Ban Gu van de Oostelijke Han. De Hanshu is het eerste werk „undynastic
history‟. In stijl is de Hanshu gelijkaardig aan de Shiji.
62
Het Chinese politieke model werd via de tribuutrelaties opgelegd aan de buurstaten. De buurstaten werden
hierbij verondersteld China als modelstaat te aanvaarden en hun erkenning van de superioriteit van de Chinese
cultuur via tribuutschenkingen (schenken van lokale producten) tot uiting te brengen. China van zijn kant
gebruikte het tribuutsysteem om via een politiek van verdeel en heers, het vormen van vijandige confederaties
van steppevolkeren tegen te gaan. Eens een tribuutrelatie tot stand was gebracht, hielp China de tribuutstaat bij
allerlei problemen en gaf het vaak zelfs meer dan het ervan terugkreeg. Heirman, A. Dessein, B. Delporte, D.
(2001 : 164-165).
63
Barfield, T.J. (1989 : 63).
15
De shanyu (leider van de Xiongnu, is de „zoon van de hemel‟, een titel in de taal van de
Xiongnu, die de Chinezen uitdrukten in karakters, waarvan de uitspraak shanyu of chanyu (单
于) is)64, gebruikte de Han subsidies om zijn eigen positie op de steppe te verstevigen.
De subsidies konden immers verdeeld worden onder de politieke elite om hun steun te
kopen65.
Wellicht pasten de Xiongnu een roofzuchtige ontwrichtingstrategie toe met als doel het Han
hof te imponeren met hun kracht. Deze „buiten de grenzen‟ strategie maakte optimaal gebruik
van het vermogen van de nomaden om plots diep in China toe te slaan en zich dan terug te
trekken voor de Chinezen de tijd voor een vergeldingsactie hadden.
Er waren duidelijk drie belangrijke elementen : de gewelddadige rooftochten die het Han hof
schrik aanjoegen, er was de afwisseling van oorlog en vrede, die het aantal subsidies en
handelsvoordelen, toegekend door de Chinezen verhoogde en het is opvallend dat de Xiongnu
geen gebied innamen zelfs na grote overwinningen.
1. De Xiongnu gebruikten gewelddadige rooftochten of de dreiging ervan als middel in
hun onderhandelingen met het Han hof. Naar verluid waren de rooftochten van de Xiongnu
met opzet destructief met een politiek doel voor ogen. Het Han hof vreesde dat verstoringen
langs haar grenzen tot het uitrafelen van het rijk zou kunnen leiden. Moedwillig geweld en
vreselijke verslagen van voorvallen aan de grenzen deden deze vrees toenemen. Hoe groter
de verwoesting hoe groter het effect was op het Han hof66.
2. De Xiongnu wisselden periodes van oorlog en vrede af die steeds grotere voordelen
opleverden. Plunderende invasies werden gevolgd door gezantschappen van de shanyu die
altijd suggereerden dat de huidige problemen konden opgelost worden door een nieuw
verdrag. Ieder verbroken verdrag werd gebruikt als basis voor nieuwe eisen. De shanyu
kreeg meer subsidies en grotere handelsvoordelen in ruil voor een belofte van vrede67.
64
Dubs, H.H. (1957 a : 5).
Barfield, T.J. (1989 : 52).
66
Barfield, T.J. (1981: 54).
67
Barfield, T.J. (1981 : 55).
65
16
3. De Xiongnu buitten China uit van op een afstand, maar vermeden het bezit van
Chinese landbouwgrond. Ze namen namelijk nooit Chinees land in dat ze zouden moeten
verdedigen, want de Xiongnu waren immers geen partij voor de grote Chinese legers en ze
maakten er een punt van om zich terug te trekken net voor ze aangevallen werden68.
Het schatplicht systeem van de Han was in de breedste zin een universeel principe dat
zowel op Chinezen als barbaren van toepassing was. Maar in de praktijk werd het systeem,
zoals het toegepast werd bij buitenlandse relaties, constant aangepast om aan de noden van de
verschillende situaties, als die zich voordeden, tegemoet te komen.
In geval van de Xiongnu waren de oorspronkelijke schatplichtige voorwaarden waarop het
Han hof aandrong, drievoudig. Ten eerste moest de shanyu een gijzelaar van zijn koninklijke
familie zenden om in de Han hoofdstad te verblijven.
Vervolgens moest de Xiongnu shanyu of een gezantschap die de shanyu persoonlijk
vertegenwoordigde regelmatig naar China komen om eer te betuigen. En tenslotte was de
shanyu in ruil voor de keizerlijke giften van China tot wederdienst verplicht door hulde te
brengen aan de Han keizer69.
3.2.2. De algemene situatie van de Xiongnu vanaf de 2e eeuw v.C.
In de Hanshu wordt beschreven dat in de tweede eeuw v.C. het huidige Mongolië bewoond
was door de Xiongnu70. Ze aasden op de Chinezen, vooral na het ontstaan van een
confederatie onder leiding van de eerste Xiongnu leider, Maodun (冒顿)71, die door alle
stammen erkend werd. Hij stond aan het hoofd van een groot gebied, dat zich langs de
noordelijke grens van China uitstrekte, van Mantsjoerije waarschijnlijk helemaal tot aan
Bactrië 72.
Tussen de jaren 60-58 v.C. braken overal in het rijk stammentwisten uit. Zelfs nadat de
heerser Wuyanjuti verplicht werd zelfmoord te plegen en de legitieme eiser Hu Hanxie73 in 58
68
Barfield, T.J. (1981 : 55).
Wright, D.C. (2002 : 65).
70
Hanshu, j. 94B.
71
Douman had er in de 3e eeuw v.C. voor gezorgd dat verschillende stammen in het huidige Binnen-Mongolië
zich verenigden tot de Xiongnu confederatie, maar het was onder zijn zoon shanyu Mao Dun in de 2e eeuw v.C.
dat de confederatie tot bloei kwam. MC Govern, W.M. (1939 : 116).
72
Zie kaart a, bijlage 5. Herrmann, A. (1966 : 10-11).
73
Hij werd aangesteld door een vergadering edelen in het oostelijke deel van het rijk en was dus vermoedelijk de
wettelijke heerser. Dubs, H.H. (1957 a : 5).
69
17
v.C. op de troon geplaatst werd, was orde in het gebied ver te zoeken. De Xiongnu waren
ondertussen zo vertrouwd met bloedige gevechten tussen rivaliserende pretendenten, dat ze
het er moeilijk mee hadden opnieuw onder een eengemaakt bewind te leven.
In de periode tussen 58-55 v.C. waren er niet minder dan 5 prinsen die zichzelf als shanyu
zagen en bloedige campagnes tegen elkaar voerden74.
In 55 v.C. was Hu Hanxie er nog maar net in geslaagd vier van zijn rivalen te elimineren, of
zijn halfbroer Zhi Zhi kwam in opstand. Geen van de twee broers slaagde erin een
verpletterende overwinning te behalen. Bijgevolg was Mongolië tijdens de twee volgende
decennia verdeeld in 2 aparte koninkrijken, die gekend zijn als de Noordelijke en de
Zuidelijke Koninkrijken75.
Zhi Zhi‟s voornaamste kracht lag in het noorden, in wat nu de republiek Mongolië is, terwijl
Hu Hanxie de controle behield in het zuiden, de huidige Chinese autonome regio BinnenMongolië (内蒙古自治区)76.
3.2.2.1. Hu Hanxie, opgenomen in het tribuutsysteem
In 53 v.C. werd Hu Hanxie, de leider van de Zuidelijke Xiongnu, zo hard bestookt door Zhi
Zhi‟s troepen, dat hij een plechtige vergadering van zijn edelen bijeenriep om te bespreken of
ze veiligheid en bescherming zouden zoeken door zich formeel te onderwerpen aan de
Chinese jurisdictie. De tegenstanders zeiden dat het altijd al de gewoonte van de Xiongnu
was bezielde acties te bewonderen en slaafsheid te verachten. Ze stonden beschreven als
mannen zonder vrees om te sterven en altijd klaar om zich in de strijd te storten. Daarom was
hun naam en faam ook wijd en zijd verspreid. Ze meenden dat eens ze zich vernederden, door
vazallen van de Han te worden, ze onmiddellijk hun leiderschap, dat tot nu toe onbetwist was,
over de verschillende volkeren buiten China, zouden verliezen77.
De voorstanders benaderden de zaak op een realistische manier. De macht van de Han was nu
op zijn top. De Wusun (乌孙, huidige regio van de Yili(伊犁) rivier tot aan het Tianshan (天
山) gebergte78) en andere staten waren al vazallen van China geworden, terwijl de macht van
74
Dubs, H.H. (1957 a : 5); MC. Govern, W.M. (1939 : 169); Yang Jianguo (1996 : 70-71).
Barfield, T.J. (1989 : 61); Yang Jianguo (1996 : 71).
76
MC. Govern, W.M. (1939 : 169); Zie kaart, bijlage 4. Tan Qixiang (1982-1987, Vol. 2 : 39).
77
Barfield, T.J. (1989 : 61); Hanshu, j. 94b, p.3797.
78
Liu Guanghua (2005 : 25); Zie kaart, bijlage 3. Tan Qixiang (1982-1987, Vol. 2 : 13-14).
75
18
de Xiongnu sinds de heerschappij van shanyu Qie Tihou (且提侯, 101-97 v.C.) verder
afbrokkelde. Ondanks al hun inspanningen, hadden ze amper een dag rust gekend. De
veiligheid van de Xiongnu hing volgens hen af van het al dan niet onderwerpen aan de Han79.
Hu Hanxie stond voor het volgende dilemma : indien, zoals veel Xiongnu geloofden, de
onderwerping aan China een overgave en annexatie betekende, zouden velen van hen
ongetwijfeld eerder naar Zhi Zhi overlopen dan voor een annexatie bij China te kiezen 80.
Hoewel de voorstanders zeker in de minderheid waren, was Hu Hanxie zelf gewonnen voor
hun argumenten en dwong de tegenstanders akkoord te gaan met het plan.
Aan het hoofd van zijn troepen ging hij vervolgens in zuidelijke richting. Van hieruit werd
een gezantschap naar het Chinese hof gestuurd, om de formele onderwerping van de
Zuidelijke Xiongnu aan te kondigen en een datum vast te leggen waarop de shanyu in eigen
persoon aan het hof kon verschijnen om hulde te brengen. De eisen van het tribuutsysteem
bleken voor het grote deel ceremonieel te zijn.
Omdat hij een shanyu was, werd Hu Hanxie met bijzonder respect behandeld, en werd hij
door keizer Xuan (宣帝, regeerperiode 73-48 v.C ) boven alle Han edelen geplaatst, en
overstelpt met geschenken, maar er werd geen poging gedaan om zijn volk te annexeren. Als
hij zich tot de keizer wendde, moest hij zichzelf „uw dienaar‟81 noemen, en mocht hij zijn
eigen naam niet zeggen82. Hij zond zijn zoon naar de Chinese keizer om lid te worden van
zijn gevolg83. Maar ook Zhi Zhi zond zijn zoon naar het Chinese hof.
Nadat Hu Hanxie meer dan een maand in China verbleef, werd hij terug naar de grens
geëscorteerd. Op zijn verzoek bleven hij en zijn volgelingen op een korte afstand van de
Chinese muur gestationeerd (huidige zuidwesten van Baotoushi (包头市))84, om de Chinese
buitenposten te beschermen tegen mogelijke aanvallen van Zhi Zhi of andere onverzoenlijke
Xiongnu zonder berouw. Er werden ook orders gegeven [door de Chinezen] om de nu
79
Hanshu , j. 94b, p.3797.
Barfield, T.J. (1989 : 62).
81
In de Chinese etiquette wordt het gebruik van iemands persoonlijke naam in plaats van een persoonlijk
voornaamwoord gezien als een teken van volledige onderdanigheid aan de gesprekspartner. MC. Govern, W.M.
(1939 : 171).
82
Barfield, T.J. (1989 : 62); MC. Govern, W.M. (1939 : 170-171); Yun Fan (1993 : 21).
83
De Chinese gewoonte bestond erin een zoon van iedere bevriende buitenlandse prins, deels als onderpand voor
zijn vaders goed gedrag, deels om hem met de Chinese cultuur en macht te indoctrineren, aan het Chinese hof te
houden. Dubs, H.H. (1957 b : 142).
84
Zie kaart, bijlage 4. Tan Qixiang (1982-1987, Vol. 2 : 39).
80
19
onderdanige Zuidelijke Xiongnu te voorzien van rijst en andere graangewassen, die deze
barbaren niet zelf konden kweken85.
De Chinezen konden het zich veroorloven de bescherming tegen de invallen van de andere
vijandige Xiongnu aan de Chinese grens duur te betalen. Gedurende enkele jaren zonden de
Chinezen Hu Hanxie in totaal zo‟n 20.000 schepels graan voor zijn volgelingen, waardoor hij
in staat moet geweest zijn om veel volgelingen onder de Xiongnu aan te trekken86. De
vriendelijke relatie tussen Hu Hanxie en het Chinese hof hield vele jaren stand.
Het feit dat deze Xiongnu zich onder Chinese bescherming bevonden, voorkwam aanvallen
van Zhi Zhi en zijn troepen, met als resultaat dat Hu Hanxie‟s volgelingen voorspoedig
leefden en sterk in aantal toenamen87.
3.2.2.2. De situatie bij Zhi Zhi
Wat was er intussen geworden van rivaal Zhi Zhi, die zo lang over Noord of Buiten-Mongolië
heerste ?
Sinds zijn broer en rivaal Hu Hanxie zich aan de genade van China had overgeleverd (53
v.C.), was Zhi Zhi in tweestrijd betreffende het best te volgen pad. Zolang Hu Hanxie
Chinese ondersteuning en bescherming kreeg, voelde Zhi Zhi dat zijn rivaal niet echt
verpletterd kon worden tijdens een militaire campagne. Hij had eerst gehoopt langs
diplomatieke weg de band tussen Hu Hanxie en de Chinezen losser te maken. Met dit in
gedachten, ging ook hij vriendschapsrelaties aan met het Chinese hof.
Hoewel hij zich niet formeel tot vazal wou verklaren, en ook niet persoonlijk naar de Chinese
hoofdstad wou komen om te buigen voor de Drakentroon, zond hij wel zijn zoon deels als
gijzelaar deels om aan het hof te dienen88. Bovendien bleef hij gedurende jaren, met
tussenpozen, tribuutgeschenken naar de Hemelse Heerser zenden89.
85
Liu Ming, Xie Sheng (1997 : 54); MC. Govern, W.M. (1939 : 185); Yang Jianguo (1996 : 71); Yun Fan
(1993 : 21).
86
Dubs, H.H. (1957 b : 142).
87
MC. Govern, W.M. (1939 : 185).
88
De Chinese gewoonte bestond erin een zoon van iedere bevriende buitenlandse prins, deels als onderpand voor
zijn vaders goed gedrag, deels om hem met de Chinese cultuur en macht te indoctrineren, aan het Chinese hof te
houden.
89
Liu Ming, Xie Sheng (1997 : 54); MC. Govern, W.M. (1939 : 187).
20
Hoewel Zhi Zhi‟s zoon en andere gezanten van de Noordelijke Xiongnu op een vriendelijke
manier door de Chinezen ontvangen werden, toonden deze laatste nogal openlijk dat Hu
Hanxie en de Zuidelijke Xiongnu, als erkende vazallen, hun favorieten waren. Zhi Zhi begon
te beseffen dat diplomatie alleen niet volstond als hij zelf over een echt groot gebied wilde
heersen. Hij was vastberaden een groot veroveraar te worden zelfs zonder een groot
diplomaat te zijn90. Hij verliet Mongolië, trok westwaarts en vestigde zijn hoofdkwartier in
Zungaria (NW van China omringd door het Tianshan gebergte in het zuiden en het Altai
gebergte in het noorden) en Turkestan91. Vervolgens probeerde hij een alliantie aan te gaan
met de Wusun. Die waren echter bondgenoten van de Chinezen.
Ze vermoordden Zhi Zhi‟s gezant, zonden hem zijn hoofd en trokken met hun leger in de
aanval tegen Zhi Zhi, maar die slaagde erin het Wusun leger te verrassen en te verslaan.
Hij vond het echter niet verstandig de oorlog met de Wusun verder te zetten. Hij verkoos zijn
aandacht noordwaarts te richten en veroverde enkele zwakkere stammen in het noordwesten.
Zhi Zhi stichtte een nieuwe hoofdstad in het noordoosten van Turkistan. Van daaruit richtte
hij nog verschillende aanvallen op de Wusun maar kon hun gebied niet inlijven. Door de
migratie van Zhi Zhi in westelijke richting kon Hu Hanxie in 43 v.C. noordwaarts trekken en
het oude Xiongnu gebied ten noorden van de Gobi woestijn terug innemen. De migratie
westwaarts van Zhi Zhi en de migratie in noordelijke richting van Hu Hanxie bracht een
vreemde situatie met zich mee. Gedurende vele jaren waren de Xiongnu verdeeld in twee
koninkrijken die de Noordelijke en Zuidelijke Koninkrijken genoemd werden.
Door al die volksverhuizingen wordt er niet langer van de Noordelijke en Zuidelijke
Koninkrijken maar de Westelijke en Oostelijke Koninkrijken gesproken. Het ene in Zungaria
en Turkestan (Zhi Zhi), het andere in Mongolië.
Zhi Zhi‟s herhaalde aanvallen op de Wusun, de vrienden en bondgenoten van de Chinezen,
hebben zeker niet bijgedragen tot de verbetering van de relaties tussen het stamhoofd van de
Xiongnu en het Hemelse Rijk. Toch was er voor een tijdje geen open en definitieve breuk
tussen de twee machten.
Hoe dan ook, in 44 v.C. vond een gebeurtenis plaats die van het grootste belang bleek te zijn
voor de lotsbestemming van het nieuwe Xiongnu gebied Turkestan. In dat jaar was Zhi Zhi
90
91
MC. Govern, W.M. (1939 : 187-188).
Zie kaart, bijlage 3. Tan Qixiang (1982-1987, Vol. 2 : 13-14).
21
furieus omdat zijn zoon, die nog steeds aan het Chinese hof verbleef, niet met het juiste
respect en de nodige achting behandeld werd. Hij stuurde een boodschapper met de eis zijn
zoon terug te laten keren naar zijn vader92. Gu Ji (
), een majoor van de Chinese
paleiswacht, kreeg de opdracht de zoon te begeleiden. Maar wanneer hij het hof van Zhi Zhi
bereikte, werden hij en zijn mannen door de Xiongnu afgeslacht. Tenslotte ontdekte China
dat Zhi Zhi de gezant vermoord, en al zijn bezittingen in beslag genomen had. Het Chinese
hof zond in een korte tijdspanne drie karavanen gezanten naar Zhi Zhi, om de lichamen van
Gu Ji en zijn mannen op te eisen. Maar Zhi Zhi behandelde hen slecht en antwoordde de
Chinese Opperste Beschermer op een hooghartige manier93. Dit veroorzaakte natuurlijk veel
wrevel en leidde uiteindelijk tot openlijke vijandigheden tussen de Chinezen en Zhi Zhi94.
Uit voorzorg begon hij nieuwe vrienden en bondgenoten te zoeken. Juist op dat moment werd
hij benaderd door de koning van Sogdië (Kangju)95 met een voorstel voor een alliantie96.
Sogdië leed namelijk terzelfder tijd zwaar onder de invallen van de Wusun. Zhi Zhi had een
uitstekende reputatie als strijder, en de koning van Sogdië nodigde hem uit zich in het
oostelijke deel van zijn land te vestigen. Daar zou hij een veel rijker grondgebied ter
beschikking hebben dan in het koude noorden en kon hij Sogdië beschermen tegen de Wusun.
Zhi Zhi had gehoord dat Hu Hanxie heel machtig was geworden en men had er hem op
gewezen hoe erg hij de Chinezen beledigd had, zodat hij nu bang was van een heimelijke
aanval uit wraak.
Hij was dan ook blij met dit Sogdische voorstel, niet alleen als afrekening met de Wusun,
maar ook om een betere strategische positie te verkrijgen in geval China wraak zocht voor de
moord op haar gezant. De koning verwelkomde en behandelde Zhi Zhi met heel veel respect,
er werd een pact gesloten97, en om de overeenkomst nog meer bindend te maken, trouwde Zhi
92
MC. Govern, W.M. (1939 : 189).
Dubs, H.H. (1957 b : 142-143); Liu Ming, Xie Sheng (1997 : 54).
94
MC. Govern, W.M. (1939 : 189-190); Teggart, F.J. (1969 : 151-152).
95
De Kangju waren Iraanse nomaden die het grootste deel van de Transoxiana regio bezetten, inclusief een groot
deel van de regio die stroomafwaarts door de Jaxartes rivier bevloeid wordt. In het oosten hadden de Kangju de
Wusun als dichtste buren, met wie ze op gespannen voet leefden. In het noordoosten bevond zich Jiankun
gebied, wat nu het centrum van Zhi Zhi‟s gebied was. Aangezien de koning van de Kangju en Zhi Zhi
voortdurend in conflict lagen met de Wusun is het niet verwonderlijk dat de Kangju een gezant zonden om
toenadering te zoeken. MC. Govern, W.M. (1939 : 190).
96
MC. Govern, W.M. (1939 : 190); Teggart (1969 : 152); Yun Fan (1993 : 21).
97
Dubs, H.H. (1957 b: 143).
93
22
Zhi met de dochter van de koning van de Kangju, en deze laatste trouwde met de dochter van
Zhi Zhi98.
Het leger van de Westelijke Xiongnu en de Kangju onder leiding van Zhi Zhi vielen enkele
keren de Wusun aan. De meeste van deze aanvallen waren succesvol. Zhi Zhi drong diep
door in het gebied van de Wusun, doodde hen, nam hen als slaaf gevangen en verdreef hun
vee en schapen. Hoewel de Wusun niet volledig verslagen waren, durfden ze Zhi Zhi en zijn
bondgenoten toch niet langer aan te vallen. Ze trokken zich terug, en lieten zo‟n 300 mijl
(483 km) van hun westelijk grondgebied onbezet. Zhi Zhi was nu op het hoogtepunt van zijn
macht en begon zichzelf als een potentiële wereldveroveraar te zien.
Hij begon een grote omwalde stad te bouwen die moest dienen als vaste woonplaats99. In de
Hanshu wordt beschreven dat Zhi Zhi‟s eigendunk nu zo groot was dat hij brak met zijn
nieuwe vriend en bondgenoot, de koning van de Kangju omdat deze zich niet eerbiedig en vol
respect gedroeg100. Wat er gebeurde met de heerser van de Kangju weten we niet maar de
Hanshu vertelt ons dat Zhi Zhi, om zich te wreken voor deze minachting, waar of ingebeeld,
zijn nieuwe bruid, de dochter van de Kangju koning vermoordde samen met enkele honderden
andere belangrijke Kangju onderdanen, die toevallig in de buurt waren101. Het grootste deel
van de Kangju natie moet een diepe haat gevoeld hebben, maar op dat moment voelden ze
zich te machteloos om hun woede te tonen. In ieder geval bleef het koninkrijk Kangju deel
van Zhi Zhi‟s nieuwe rijk 102.
98
Liu Ming, Xie Sheng (1997 : 55); MC. Govern, W.M. (1939 : 190); Yun Fan (1993 : 21).
Dit was een belangrijke gebeurtenis want het is de eerste keer dat er melding gemaakt wordt van een leider bij
de Xiongnu die opzettelijk een vaste woonplaats bouwt. Chinese bronnen zijn zeer vaag over de ligging van
deze nieuwe stad. Maar bepaalde indicaties doen ons geloven dat het ergens aan of dicht bij de Talas rivier moet
geweest zijn. MC. Govern, W.M. (1939 : 191). Zie kaart, bijlage 2. Tan Qixiang (1982-1987, Vol. 2 : 37-38).
100
Hanshu, j. 70, p. 3009.
101
Hanshu, j. 70, p. 3009.
102
Dubs, H.H. (1957 b : 143); MC. Govern, W.M. (1939 : 191).
99
23
3.2.2.3. De wraak van de Chinezen in 36 v.C.
Deze interessante gebeurtenissen brengen ons tenslotte in het jaar 36 v.C. en het begin van de
Chinese interventie. De Chinezen hadden Zhi Zhi natuurlijk nooit de moord op hun gezant
vergeven. Het Chinese rijk besteedde in die periode zo veel aandacht aan de interne
problemen dat het onmogelijk was openlijk in conflict te komen met de leider van de
Westelijke Xiongnu. In feite was het heel goed mogelijk dat China een afdoende actie nog
enkele jaren zou uitgesteld hebben, als er in Kashgar (shule, 疏勒)103 geen ongewoon moedig
en agressief militair officier was en zijn naam was Chen Tang (陈汤).
Chen Tang werd geboren in een arme familie. Hij toonde al zeer vroeg interesse voor boeken,
en door zijn literaire bekwaamheid eerder dan door zijn militaire prestaties verzekerde hij zich
van werk in de ambtenarij. Een tijdje later, viel hij omwille van een kleine misdaad, in
ongenade en belandde in de gevangenis.
Toen hij vrijgelaten werd, vroeg hij om in Kashgar actieve dienst te doen. Hij hoopte dat het
makkelijker zou zijn om faam en rijkdom te vergaren in deze afgelegen regio.
Zijn vraag werd ingewilligd en hij werd aangesteld als bevelhebber van de Chinese troepen
die in Kashgar gestationeerd waren104.
Hij was een ondergeschikte, en onderworpen aan de orders van de Opperste Beschermer van
Kashgar. Maar van zodra Chen Tang op zijn nieuwe post aankwam (36 v.C), deed hij zijn
uiterste best om zijn overste Gan Yanshou (甘延寿, Opperste Beschermer en
hoofdcommandant) te overtuigen dat het noodzakelijk was een campagne te organiseren tegen
de leider van de Westelijke Xiongnu105. Volgens hem was het de natuur van de barbaren om
door vrees bestuurd te worden. Zhi Zhi stond reeds aan het hoofd van een reusachtig gebied,
en zijn faam was wijd en zijd verspreid. Als ze hem nu met rust lieten, zou hij nog meer aan
kracht en prestige winnen. Ze moesten uitkijken want zelfs de kleine staten van Kashgar
zouden zo onder de indruk van zijn macht raken dat ze hun trouw aan China verloochenden
en zouden ingelijfd worden.
Aan de andere kant als ze nu toesloegen voor Zhi Zhi de gelegenheid had om zijn nieuw
veroverde bezittingen goed aaneen te smeden, hadden de Chinese troepen, onder leiding van
103
Zie kaart, bijlage 2. Tan Qixiang (1982-1987, Vol. 2 : 37-38).
Hanshu, j. 70, p. 3007-3008; Yun Fan (1993 : 21).
105
Yun Fan (1993 : 21-22).
104
24
de Opperste Beschermer een goede kans om hem met de hulp van de autochtone bondgenoten,
een verpletterende nederlaag toe te brengen, die het hem voor altijd onmogelijk zou maken
verdere schade te veroorzaken106.
De Opperste Beschermer was zeer onder de indruk van deze argumenten, maar hij was een
behoedzaam man en wilde het project voorleggen aan de regering thuis vooraleer een
definitieve actie te ondernemen. Chen Tang was furieus bij het horen van dit voorstel. De
raadgevers van de staat met hun bekrompen geest zouden zeker hun veto stellen bij elk
verstrekkend voorstel107. Chen Tang argumenteerde dat zo‟n aanvraag vertragingen met zich
zou meebrengen en dat het spaarzame keizerlijk hof zo‟n expeditie te duur zou vinden. De
verleiding was echter te groot voor Chen Tang. Stoutmoedig vervalste hij een keizerlijk order
waarin hij de vazalstaten het bevel gaf hulptroepen te zenden. Hij gelastte de kolonel van de
Chinese troepen die aan de westelijke grensregio‟s gelegerd waren naar het hoofdkwartier van
de Opperste Beschermer te komen om zich klaar te maken voor een expeditie108.
Toen de Opperste Beschermer tenslotte van deze voorbereidingen hoorde, gaf hij het bevel de
troepen te ontbinden. Maar de echt gevaarlijke handeling, de kapitale misdaad van het
vervalsen van een keizerlijk order, was reeds geschied en kon niet meer ongedaan gemaakt
worden. Dus overtuigde Chen Tang zijn overste, gedeeltelijk met dreigementen, gedeeltelijk
met argumenten, de kans op onsterfelijke roem te grijpen.
Toen ze een legermacht van 40.000 manschappen verzameld hadden, stuurden ze een
document oostwaarts naar het keizerlijk hof, waarin ze zichzelf beschuldigden van het
uitvaardigen van een vals keizerlijk edict en van het verzamelen van keizerlijke troepen109.
Op dezelfde dag, in de herfst van 36 v.C.110, vertrokken ze in westelijke richting waar geen
tegenbevel hen kon bereiken. Op het moment dat ze Sogdië binnenkwamen, ging Chen Tang
een geheime overeenkomst aan met enkele Sogdische edelen die Zhi Zhi haatten. Zo
verzekerde hij zich van belangrijke informatie over Zhi Zhi‟s leefomstandigheden111.
Ze hielden halt op enkele mijlen van hun doelwit en zetten hun kamp op. Na vruchteloze
onderhandelingen rukte het Chinese leger op tot aan de omwalde stad van Zhi Zhi en begon
haar bestorming. Zhi Zhi‟s woonplaats moet imponerend geweest zijn, omringd door een
106
MC. Govern, W.M. (1939 : 192).
Dubs, H.H. (1957 b : 143-144); MC. Govern, W.M. (1939 : 193).
108
Dubs, H.H. (1957 b : 144).
109
Yun Fan (193 : 22).
110
Hanshu, j. 9, p. 295.
111
Dubs, H.H. (1957 b : 144).
107
25
reusachtige muur in het oosten. Langs deze muur stonden op verschillende plaatsen een
aantal torens. Van daaruit werd een pijlenregen op de belegeraars afgeschoten. Naast aarde
speelde hout een belangrijke rol in de bouw van de stad en waarschijnlijk ook de torens. Dit
houten element in de structuur was voor Zhi Zhi en zijn volgelingen hun grootste ongeluk.
De Chinezen slaagden er namelijk in laaiende takkenbossen tot aan de stadsmuren te brengen.
Bijna onmiddellijk stond de hele stad in brand. De verdedigers waren niet alleen door het
razende vuur gehandicapt ook de Kangju strijders toonden weinig ijver in het verder zetten
van de strijd. Bovendien was de ambitieuze Zhi Zhi door een pijl gewond geraakt in het
gezicht, en niet langer in staat om de manoeuvres te leiden. Door al deze tegenslagen,
slaagden de Chinezen erin zich een weg te banen in de stad waarin Zhi Zhi zich
teruggetrokken had. Een Chinese officier onthoofde Zhi Zhi en de strijd kwam tot een
einde112.
Chen Tang, Gan Yanshou en de Chinese bevelhebbers zonden onmiddellijk na de afslachting
het onthoofde hoofd van Zhi Zhi naar de keizerlijke hoofdstad113. Ze verontschuldigden zich
bij de keizer omdat ze hun campagne tegen de Westelijke Xiongnu voortgezet hadden zonder
eerst toestemming te krijgen van de centrale regering.
De komst van deze boodschapper veroorzaakte in de hoofdstad heel wat herrie onder de
ministers van staat. Velen onder hen vonden dat Chen Tang en zijn collega niet beloond
mochten worden voor hun succesvolle campagne, maar streng gestraft voor hun
onbeschaamdheid om zonder toestemming een expeditie te organiseren.
Uiteindelijk werden beide bevelhebbers, na veel heen en weer gepraat, niet gestraft maar
kregen de rang van markies en enkele leenstaten onder hun hoede114.
112
MC. Govern, W.M. (1939 : 194-195).
Hanshu, j. 9, p. 295.
114
MC. Govern, W.M. (1939 : 195).
113
26
4. De slag tussen Han China en de Xiongnu in 36 v.C. (scenes)
De aantekeningen over de inname van de stad van Zhi Zhi vinden we terug in de Chinese
verslaggeving, nl. in de Hanshu, geschreven door de Chinese historicus Ban Gu (班固)115.
J.J.L. Duyvendak was een van de eerste onderzoekers die erop wees dat het relaas van de
strijd gebaseerd was op tekeningen, al dan niet ter plaatse gemaakt. Hij stipte dit aan nog
voor iemand een verband vermoedde tussen de expeditie van Chen Tang en de Romeinen.
H.H. Dubs maakte volgende vertaling van de scènes116 waarop het belangrijkste deel van zijn
bewijsvoering stoelt.
De eerste scène :
明日,前至郅支城都賴水上,離城三里,止營傅陳.望見單于城上
立五采幡織,數百人披甲乘城,又出百餘騎往來馳城下,步兵百餘
人夾門魚鱗陳,講習用兵.城上人更招漢軍曰來117!
De volgende dag naderde het Chinese leger de stad van Zhi Zhi aan de
Dulai rivier (都赖水) 118 , en hield halt op 3 li (nu gestandaardiseerde
lengte van 500 meter) van de stad. Hier sloegen ze hun tenten op en hun
linies verspreidden zich. Van ver zagen ze de gekleurde vaandels en
enkele honderden gewapende mannen op de muur. Meer dan honderd
ruiters waren naar buiten gekomen, en galoppeerden heen en weer aan de
voet van de muur. Meer dan honderd voetsoldaten, die in visschub
formatie opgesteld waren aan elke zijde van de poort, hielden een
militaire dril. De mannen op de muur daagden de een na de ander het
Chinese leger uit en riepen : “Kom en vecht” !119
115
Leefde tijdens de Latere Han van 32 tot 92 n.C., auteur van de Hanshu. Dillon, M. (1998 : 20).
Dubs, H.H. (1957 b : 144). Alle scènes vinden we terug in de Hanshu j. 70, pp. 3012-3014.
117
Hanshu, j. 70, p. 3013.
118
Is de huidige Talas rivier. Zie kaart, bijlage 2. Tan Qixiang (1982-1987, Vol. 2 : 37-38).
119
Eigen vertaling S.D. aan de hand van Dubs, H.H. (1957 a : 10); Dubs, H.H. (1957 b : 144).
116
27
De tweede scène :
百餘騎馳赴營,營皆張弩持滿指之,騎引卻.頗遣吏士射城門騎步
兵,騎步兵皆入120.
De cavalerie van de Xiongnu galoppeerde naar het Chinese kamp, waar
de Chinezen hen opwachtten met geladen kruisbogen, waardoor de
cavalerie zich terugtrok.
Nogal wat officieren en mannen werden uitgezonden om de ruiters en het
voetvolk bij de stadspoort te beschieten, waarna iedereen naar binnen
ging121.
De derde scène :
延壽﹑湯令軍聞鼓音皆薄城下,四面圍城,各有所守,穿塹,塞門
戶,鹵楯為前,戟弩為後,卬射城中樓上人,樓上人下走.土城外
有重木城,從木城中射,頗殺傷外人.外人發薪燒木城122.
Gan Yanshou en Chen Tang gaven met tromgeroffel aan dat het leger de
druk op de stad moest verhogen. Dus omsingelde het Chinese leger,
aangespoord door haar strijdtrommels, de stad langs alle kanten. Elke
divisie had zijn deel om te bewaken. Ze legden de gracht droog en
blokkeerden de grote en kleine ingangen. Beschut achter de grote
schilden, beschoot het Chinese leger de cavalerie en het voetvolk buiten
de stad, die zich daarop achter de stadsmuren terugtrokken. Sommigen
beschoten de verdedigers in de torens binnen de stad, en dwongen hen
naar beneden te komen om beschutting te zoeken. Maar vanachter een
dubbele houten palissade buiten de stad beschoten en doodden de
verdedigers veel aanvallers en dus staken de Chinezen de palissade in
brand123.
120
Hanshu, j. 70, p. 3013.
Eigen vertaling S.D. aan de hand van Dubs, H.H. (1957 a : 10); Dubs, H.H. (1957 b : 144).
122
Hanshu, j. 70, p. 3013.
123
Eigen vertaling S.D. aan de hand van Dubs, H.H. (1957 a : 10-11); Dubs, H.H. (1957 b : 144).
121
28
De vierde scène :
夜,數百騎欲出外,迎射殺之.初,單于聞漢兵至,欲去,疑康居
怨己,為漢內應,又聞烏孫諸國兵皆發,自以無所之.郅支已出,
復還,曰:不如堅守.漢兵遠來,不能久攻. 單于乃被甲在樓上,諸
閼氏夫人數十皆以弓射外人.外人射中單于鼻,諸夫人頗死.單于
下騎,傳戰大內124.
‟s Nachts probeerden enkele honderden ruiters de stad uit te komen.
Maar diegenen die buiten de stad waren, vielen hen aan en schoten hen
neer 125 . Eerder, toen de shanyu hoorde dat de Chinese troepen
aangekomen waren, was hij van plan geweest de stad uit te vluchten,
omdat hij vermoedde dat de Sogdiërs die hem haatten van binnenuit met
de Chinezen zouden samenwerken. Maar hij had ook vernomen dat de
troepen van de Wusun en alle andere staten [die met de Chinezen een
verbond hadden] gemobiliseerd waren en zag dat hij nergens naartoe kon.
Dus toen Zhi Zhi terugkeerde naar de stad verklaarde hij dat het beter
was de stad met man en macht te verdedigen. De Chinese troepen
kwamen van ver en konden niet onafgebroken blijven aanvallen. De
shanyu trok daarop zijn wapenuitrusting aan en besteeg een toren met
zijn gemalin en verscheidene van zijn vrouwen. Allemaal beschoten ze
de Chinezen. Maar de aanvallers raakten de shanyu in de neus, en veel
van de vrouwen werden gedood. Zhi Zhi daalde van de toren af, besteeg
zijn paard, en riep allen in het paleis op te vechten126.
De vijfde scène :
夜過半,木城穿,中人卻入土城,乘城呼.時康居兵萬餘騎分為十
餘處,四面環城,亦與相應和.夜,數 營,不利,輒卻127.
Na middernacht. De houten palissade (de ommuring) was afgebrand en
de overgebleven verdedigers vluchtten de stad in. Sommigen waren de
muur opgekropen en riepen luid.
Buiten de stad en rond het Chinese kamp waren grote groepen van de
Sogdische cavalerie gelegerd. Sommige vielen de Chinezen aan, maar ze
werden teruggeslagen128.
124
Hanshu, j. 70, pp. 3013-3014.
Het zinsdeel “diegene buiten [de stad]” (外人) wordt gebruikt om te verwijzen naar de Chinezen. Dit gebruik
kon enkel voortgekomen zijn uit een letterlijke beschrijving van een tekening. Dubs, H.H. (1957 a : 31-32).
126
Eigen vertaling S.D. aan de hand van Dubs, H.H. (1957 a : 11); Dubs, H.H. (1957 b : 145).
127
Hanshu, j. 70, p. 3014.
125
29
De zesde scène :
平明,四面火起,吏士喜,大呼乘之,鉦鼓聲動地.康居兵引卻129.
Het werd ochtend. Overal in het kamp laaide het vuur op. De Chinese
officieren en mannen waren wild aan het roepen, en het geluid van hun
bellen en trommels deed de aarde schudden. De Sogdische cavalerie
werd schrik aangejaagd en vluchtte130.
De zevende scène :
漢兵四面推鹵楯,並入土城中.單于男女百餘人走入大內131.
De Chinezen en hun bondgenoten, beschermd door hun grote schilden,
naderden de stad aan alle kanten. De shanyu vluchtte samen met meer
dan honderd mannen en vrouwen in zijn paleis132.
De achtste en laatste scène :
漢兵縱火,吏士爭入,單于被創死.軍候假丞杜勳斬單于首133.
De Chinezen staken het paleis in brand, wedijverden met elkaar in hun
pogingen om er binnen te komen. Sommigen zijn binnengedrongen, en,
hebben de shanyu doodgestoken in een gevecht van man tot man. Zijn
hoofd werd afgehakt door een Chinese kapitein134.
128
Eigen vertaling S.D. aan de hand van Dubs, H.H. (1957 b : 145).
Hanshu, j. 70, p. 3014.
130
Eigen vertaling S.D. aan de hand van Dubs, H.H. (1957 b : 145).
131
Hanshu, j. 70, p. 3014.
132
Eigen vertaling S.D. aan de hand van Dubs, H.H. (1957 b : 145).
133
Hanshu, j. 70, p. 3014.
134
Eigen vertaling S.D. aan de hand van Dubs, H.H. (1957 b : 145).
129
30
4.1. De interpretatie van de scènes
Deze beschrijving van de tekeningen vormt de grondslag van H.H. Dubs‟ redenering dat
Cheng Tang en zijn leger tijdens de strijd in 36 v.C. Romeinse legioensoldaten ontmoetten die
bij Zhi Zhi in dienst waren.
Als dit werkelijk zo was dan waren de eerste contacten tussen Han China en Rome veel
vroeger dan gedacht. Het is dus van belang om enkele details uit de verslaggeving van de
inname, die op een Romeinse aanwezigheid zouden kunnen wijzen, aandachtig te bekijken.
4.1.1. De visie van H.H. Dubs over de visschubformatie in scène 1.
In de eerste scène vermeldt de Hanshu dat er meer dan honderd voetsoldaten waren, in
visschub formatie opgesteld, aan elke zijde van de poort. Deze term, visschub formatie (yülin
zhen 鱼鳞阵), is uniek in de Chinese literatuur135.
Een visschub formatie is een moeilijke opstelling. De soldaten moeten dicht bij elkaar staan
en hun schilden laten overlappen. Het vereist een uniforme actie van de hele groep. Vooral
wanneer deze in het zicht van een aanval moest uitgevoerd worden, was er veel discipline
vereist. Dergelijke formatie roept vragen op over de aard en de afkomst van de troepen die
zo‟n ingewikkeld manoeuvre konden uitvoeren. Er was een intensieve training en discipline
vereist om een slagorde te krijgen met zo‟n patroon dat deze op visschubben lijkt. Deze
discipline was van die aard dat ze enkel te vinden was bij een professioneel leger.
H.H. Dubs is van mening dat nomadische volkeren zoals de Xiongnu en andere nietgeciviliseerde volkeren dit zeker niet voor mekaar kregen. Ze trokken namelijk
ongeorganiseerd ten strijde. Enkel mannen die een lange training als beroepssoldaat genoten,
konden zich, volgens een welbepaald patroon, in zo‟n slagorde opstellen. En in die tijd
waren de enige professionele soldaten waarvan de formaties regelmatig beschreven werden,
de Grieken en Romeinen136.
135
136
Dubs, H.H. (1957 a : 32-37).
Dubs, H.H. (1941 : 323); Dubs, H.H. (1957 a : 12-13).
31
Volgens H.H. Dubs is het meer dan waarschijnlijk dat deze mannen geen Grieken waren.
Grieks Bactrië137 viel immers in handen van de barbaren tussen 141 en 128 v.C., mogelijk in
130 v.C., bijna een eeuw voor Chen Tangs expeditie138.
Bovendien schrijft W.W. Tarn139 aan H.H. Dubs140 :
I don‟t see how it is possible at that date for it (the fish-scale formation)
to have anything to do with either the Macedonian phalanx or the Greek
hoplite phalanx. It would have implied that the memory of the phalanx
had lasted in Sogdiana for a century. […] Any idea of the Greek phalanx
seems to be quite impossible. The Macedonian phalanx carried small
round shields. Men bearing them could hardly have crowded closely
enough together to appear „arrayed like fish-scales‟141.
Dus was er weinig voordeel te halen uit het overlappen van de schilden omdat ze door hun
vorm moeilijk aaneensloten en geen bescherming boden tegen de pijlen.
De Romeinse legioenen daarentegen, droegen grote rechthoekige schilden, die gemakkelijk
aaneensloten om bescherming te bieden tegen projectielen142.
De soldaten van de visschub formatie moeten dus Romeinen geweest zijn.
W.W. Tarn wijst erop dat er op het gegeven moment, Romeinse legioensoldaten op korte
afstand van Zhi Zhi‟s stad waren. Deze Romeinen waren beroepshalve legioensoldaten
alvorens ze in gevangenschap in Margiana aankwamen. Grieken, Sakas (Iraanse nomaden) en
anderen waren gewoonlijk huurlingen. De legioenen hadden op hun talrijke veldtochten veel
soldaten nodig. De Romeinse staat lijfde dus alle beschikbare mannen in, zodat geen enkel
Romeins soldaat zijn diensten aan anderen moest aanbieden.
De Romeinse gevangenen uit Crassus‟ leger in Margiana waren door een uitgestrekt en
vijandig gebied afgesneden van Romeins grondgebied zodat de hoop op een eventuele
terugkeer onrealistisch was.
H.H. Dubs beweert dat het dus zeer aannemelijk was dat enkele van deze Romeinen konden
ontsnappen om in dienst te gaan bij andere heersers, toen ze hoorden over een beroemde
strijder (Zhi Zhi) die beloofde een rivaal van de gehate Parthen te worden143.
137
Zie kaart, bijlage 1. Tarn, W.W. (1938 : Map 1).
Tarn, W.W. (1938 : 294).
139
Was Britse klassieke onderzoeker, leefde van 1869 tot 1957.
140
Geciteerd uit een persoonlijke brief van W.W. Tarn aan H.H. Dubs. Dubs, H.H. (1957 a : 12-13).
141
Dubs, H.H. (1957 a : 12-13).
142
Dubs, H.H. (1941 : 323-324).
138
32
Het was ongeveer 400 tot 500 mijl (650-800 km) van de Parthische grens aan de Oxus
(huidige Amu Darya rivier) naar Zhi Zhi‟s hoofdstad aan de Talas rivier. Er zat 18 jaar tussen
de nederlaag van Crassus en het moment dat de Chinezen de mannen zagen die zich voor Zhi
Zhi‟s stad opstelden in die typisch Romeinse formatie, de testudo, die door geen andere
troepen gebruikt werd. De punten van de rechthoekige Romeinse scuta144, vooraan gerond,
leken, voor iemand die nog nooit zo‟n formatie gezien had, inderdaad op visschubben
wanneer een rij soldaten die zij aan zij stonden ze vasthielden en ze in het typisch Chinees
perspectief van bovenaf geschilderd werden145.
Het meest treffende kenmerk van de Romeinse testudo lijkt het aaneensluiten van de schilden
boven de hoofden van de soldaten om een dak te vormen tegen projectielen. Maar dit „dak‟
was niet het typische kenmerk van een testudo. De Romeinen waren geen boogschutters. Ze
verkozen een gevecht van man tot man, waarin ze hun meerdere niet kenden en deden een
beroep op helpers als boogschutters. Ze hadden dus een verdediging nodig tegen pijlen en
vonden die in het scutum (schild), dat bestand was tegen welke pijlen ook.
Wanneer de Romeinen zich moesten beschermen tegen een regen van pijlen gingen de
rechthoekige schilden als vanzelf tegen elkaar, en zo bood dit manoeuvre een veilige
bescherming tegen projectielen. We weten uit het verslag van de slag bij Carrhae146, dat
Crassus‟ mannen hun hoofden niet beschermden met hun scuta. Het uitvallen van een soldaat
ontwrichtte de hele formatie, zodat het zeer gedisciplineerde en professionele soldaten
vereiste, die niet achteruit deinsden en gewoon waren als groep te handelen147.
H.H. Dubs is er zeker van dat geen enkel gekend wapen behalve het Romeinse scutum en
geen andere opstelling behalve de Romeinse testudo kunnen doorgaan voor de, door de
Chinezen beschreven, visschub formatie148.
143
Dubs, H.H. (1957 a : 13).
Vierhoekige, cilindrische schilden, bestaande uit stroken van het hardste hout, stevig aan elkaar gelijmd en
versterkt aan de buitenzijde met leder of ander materiaal, die ongeveer 75 cm breed en 125 cm hoog zijn. Dubs
H.H. (1957 a : 14); Noyen, P. (1968 : 227-228).
145
Dubs, H.H. (1957 b : 145-146).
146
Zie Plutarchus, Crassus. Vert. door Perrin, Bernadotte (1916 : 374-375).
147
Dubs, H.H. (1957 a : 13-14).
148
Dubs, H.H. (1957 a : 14).
144
33
4.1.2. Discussiepunten in de beweringen van H.H. Dubs.
H.H. Dubs identificeert deze visschub formatie, beschreven in de Hanshu, dan ook als de
typisch Romeinse testudo149.
Hoewel velen, zoals o.a. O. Lattimore150 zich kunnen vinden in de bewering dat de visschub
formatie een Romeinse testudo was, zijn er toch een aantal die zich kritisch opstellen.
De Romeinen die aan de zijde van de Xiongnu vochten, zouden gevangen genomen zijn door
de Parthen na de slag bij Carrhae in 54 v.C.151. S. Cammann merkt op dat tussen deze twee
tijdstippen (54 v.C. en 36 v.C.) 18 jaar zit. En hij stelt vast dat deze Romeinse soldaten
mogelijk te oud waren om in een afgelegen en vijandig gebied een hard leven te leiden als
huurling onder het bevel van een primitieve heerser. Hij is van mening dat het eerder zou
gaan om enkele Aziatische troepen getraind door Romeinse veteranen. Dit zou dan volgens S.
Cammann ook hun snelle terugtrekking verklaren, wat vast en zeker niet de gewoonte was bij
de Romeinen152.
H.H. Dubs is het daar niet mee eens. Hij geeft toe dat het mogelijk is dat sommigen al een
hogere leeftijd hadden, maar die zouden waarschijnlijk niet proberen ontsnappen uit hun
gevangenschap bij de Parthen. Als iemand op 18-jarige leeftijd in dienst ging toen Crassus in
54 v.C. op zoek was naar troepen in zijn proconsulaat (senaatsprovincie) dan was hij in 36 v.C.
nog niet te oud om als huurling in dienst te gaan153. Bovendien vindt H.H. Dubs het
onwaarschijnlijk dat de mannen in de visschub formatie autochtonen waren, getraind om te
vechten zoals de Romeinen.
Er waren wel gevallen waarbij autochtonen een vreemde manier van strijden aanleerden, maar
dit was enkel het geval als ze onderworpen waren door troepen die deze vreemde tactieken
toepasten, zodat de superioriteit duidelijk naar voor kwam154.
149
Dubs, H.H. (1941).
“H.H. Dubs is waarschijnlijk juist als hij visschub formatie als de Chinese afschildering van de Romeinse
testudo neemt”. Lattimore, O. (1958 : 447- 448).
151
H.T. Wallinga wijst er op dat de slag bij Carrhae plaatsvond in 53 v.C. en niet in 54 v.C. zoals H.H. Dubs
schrijft. Wallinga , H.T. (1958 : 80)
152
Cammann, S. (1962 : 381-382).
153
Dubs, H.H. (1962 : 135).
154
Dubs, H.H. (1941 : 327); Dubs, H.H. (1957 a : 38).
150
34
Volgens H.T. Wallinga komen er twee overwegingen naar voor bij de keuze tussen Romeinen
en niet-Romeinen : enerzijds is het weinig waarschijnlijk dat een heerser uit het Midden
Oosten, na de nederlaag in Carrhae, Romeinse gevechtstactieken in zijn leger zou willen
toepassen of behouden. Anderzijds, als Plinius in zijn Naturalis Historia juist is155, hadden de
verslagen troepen zich in Margiana gevestigd, met andere woorden, zo dicht bij Kirgizië dat
hun aanwezigheid daar realistisch was. Toch vindt hij dat H.H. Dubs‟ interpretatie zeer zwaar
op het bewijsmateriaal weegt, vooral zijn bewering dat de visschub formatie in feite een
Romeinse testudo was. Volgens hem weten we te weinig over de realia van de CentraalAziatische oorlogsvoering uit die tijd om echt zeker te zijn156.
E. Gruber daarentegen is ervan overtuigd dat het zinsdeel „visschub formatie‟ als het gaat over
de mannen in een militaire formatie, toch lijkt te wijzen op een mogelijk buitenlandse
aanwezigheid in het fort van Zhi Zhi. Vooral omdat de Xiongnu ruiters waren, net als de
naburige Scythen (Iraanse nomaden) en de Yuezhi157.
4.1.3. De visie van H.H. Dubs over de dubbele houten palissade als bevestiging van
de Romeinse aanwezigheid in scène 3.
De aanwezigheid van Romeinen bij Zhi Zhi wordt volgens H.H. Dubs verder bevestigd door
de dubbele houten palissade die de Chinezen buiten de stadsmuren aantroffen158.
W.W. Tarn schrijft aan H.H. Dubs :
I cannot remember ever having met, either in literature or archaeology,
with any Greek town that had a palisade outside the wall. The rule of
one wall with a ditch outside (or in a great fortress even three ditches)
seems to have been absolute159.
De Romeinen daarentegen gebruikten regelmatig palissades om hun grachten te versterken,
vooral voor de poorten. Waar een brug over water was, konden palissades gebouwd worden
van elke oever boven of onder de brug160.
155
Plinius, Historia Naturalis, 6 (47). Heruitgegeven door Detlefsen, D. (1904 : 137-138).
Wallinga, H.T. (1958 : 80).
157
Gruber, E. (2007 : 18).
158
Zie scène drie, p. 28. Hanshu, j. 70, p. 3013.
159
Dubs, H.H. (1957 a : 14).
160
Dubs, H.H. (1957 a : 14).
156
35
Volgens H.H. Dubs waren de Xiongnu nomaden die geen steden hadden in Mongolië, met
uitzondering van enkele gebouwd door Chinese overlopers. In Sogdië zocht Zhi Zhi voor het
versterken van zijn verblijfplaats natuurlijk de beste militaire assistentie en de Romeinse
legioensoldaten waren een ongeëvenaarde bron van kennis bij het bouwen van versterkte
plaatsen. De dubbele houten palissade die de Chinezen in Sogdië zagen was toen een
standaard kenmerk van een Romeinse versterking. Dus, zegt H.H. Dubs, had Zhi Zhi
overduidelijk Romeinse assistentie gekregen bij het bouwen van zijn stad.
Hij vond het niet ongewoon dat Zhi Zhi Romeinse huurlingen kon krijgen. Zijn roem zorgde
ervoor dat Fergana en andere staten hem tribuut zonden, zodat hij inkomsten had om
huurlingen te betalen. Toen hij brak met de Sogdiërs wantrouwde hij hen natuurlijk. De
Romeinen aan de andere kant, werden natuurlijk aangetrokken door een beroemde krijger die
beloofde de vijand van de gehate Parthen te worden. De aantrekkingskracht tussen Zhi Zhi en
de Romeinen was dus wederzijds161 .
4.1.4. De reactie op het thema van de dubbele houten palissade.
Volgens E. Gruber zijn zowel W.W. Tarns bewering als het feit dat H.H. Dubs de dubbele
palissade als een standaard gebruik bij de Romeinen ziet, incorrect. De dubbele palissade was
niet uniek voor de Romeinen, en ook geen standaard gebruik. De bijstand die de zogezegde
Romeinen Zhi Zhi gaven in het bouwen van zijn versterkingen, zoals H.H. Dubs beweert,
gebeurde vermoedelijk omdat de legioensoldaten zeer vertrouwd waren met het opzetten van
legerplaatsen162.
E. Gruber stelt dat er vijf onderdelen waren bij de bescherming van een Romeins legerkamp :
gracht, wal, schanspalen, palissade, en linies van gewapende mannen. De laatste drie waren
enkel nodig indien de grond te rul was voor een standaard gracht of wal. Op de wallen werd
dan een palissade van puntige palen of houten voetangels aangebracht. Verschillende
bronnen suggereren dat soldaten de houten palen meedroegen die gebruikt werden voor de
palissades, maar dit was niet altijd het geval. In een bosarme, woestijn omgeving was het heel
waarschijnlijk dat de Romeinen lege zakken droegen, die ze dan met zand opvulden om een
wal te construeren163.
161
Dubs, H.H. (1957 a : 14-15).
Gruber, E. (2007 : 13-14).
163
Gilliver, C.M. (1993 : 70); Gruber, E. (2007 : 14).
162
36
Over het algemeen vinden we weinig details over de bouw van wallen en grachten. Bij
Livius164 vinden we een beschrijving over de manier waarop een palissade met takken en
palen in elkaar gestoken werd165.
Verschillende, in het midden, vastgesjorde palen vormden een doeltreffende, tijdelijke
omheining, die niet gemakkelijk te verwijderen was maar die makkelijk kon opgetrokken
worden. De palissade kon gebruikt worden als extra bescherming bij een wal of om een kamp
zonder wal en gracht te verdedigen166. C.M. Gilliver suggereert dat er in dit geval
waarschijnlijk geen archeologische overblijfselen van de versterkte kampen zijn.
De legioenen van Marcus Licinius Crassus konden, bij gebrek aan hout dat stevig genoeg was
voor het bouwen van een palissade, hun legerkampen even goed opgebouwd hebben met
wallen die enkel uit aarde en zand bestonden. Legerkampen en ook palissades waren geen
patent van de Romeinen. Volgens C.M. Gilliver is er geen afdoend bewijsmateriaal over de
origine en de introductie van het Romeins legerkamp.
Het is heel goed mogelijk dat de Romeinen, net als bij veel andere militaire procedures, die
nuttig waren, de palissade van bij hun tegenstanders overgenomen en ze eventueel aanpast
hebben167.
E. Gruber gelooft dat we, in tegenstelling tot de uitspraak van W.W. Tarn dat de Grieken geen
palissade muren gebruikten, de vroegste referentie in de Griekse literatuur terugvinden in de
beschrijving door Homerus168 van de Achaean muur in Troje, met zijn verdediging buiten de
stad die een gracht en een palissade had169.
Misschien werd W.W. Tarn in de war gebracht door het virtuele ontbreken van grachten en
palissades bij Griekse versterkingen in de vroegere periodes, vooral in de Archaïsche periode
(650-480 v.C.). Volgens F. E. Winter is dit te wijten aan het feit dat de Grieken natuurlijk
verdedigbare posities verkozen.
164
Romeins geschiedschrijver (59 v.C.-17 n.C.) die de geschiedenis van Rome vanaf de stichting tot 9 v.C.
neerschreef in 142 boeken (Ab Urbe Condita). Hij was bevriend met Augustus. Woolf, G. (2003 : 371).
165
Livius, Ab urbe condita , 33 (5). Vert. door Van Rooijen-Dijkman, Hedwig W.A. (2001).
166
Zie Gilliver, C.M. (1993 : 79); Gruber, E. (2007 : 15).
167
Zie Gilliver, C.M. (1993 : 64); Gruber, E. (2007 : 15).
168
Rondreizend zanger uit het begin van de 8e eeuw v.C. Zijn bekendste werken zijn de Ilias en de Odyssea
(heldendichten). Zijn hoofdkenmerken waren zijn menselijkheid en zijn natuurlijkheid. Zoals niet een beschreef
hij op een natuurlijke wijze alle menselijke gevoelens en hartstochten. Noyen, P. (1968 : 94, 101).
169
Homerus, Ilias 7 (440-441). Vert. door Murray, A.T. (1924 : 334-335).
37
Hij voegt er ook aan toe dat enkel daar, waar het versterkte gebied bestond uit een laag
voorgebergte of een kustlijn, een gracht en een palissade vereist was. Wat dan ook het
gebruik ervan in Troje verklaart170. Ook Thucydides171 vermeldde het gebruik van een
dubbele palissade bij de belegering van Plataia (Griekenland) op het einde van de 5de eeuw
v.C.172.
H.H. Dubs meent dat in de context van het verslag over het gevecht vermeld in de Hanshu, de
dubbele palissade duidelijk verwijst naar de defensieve buitenwerken opgetrokken door de
Xiongnu en niet naar een omwalling gebouwd door de Chinezen tijdens een beleg. In het
verslag staken de Chinezen de palissade immers in brand173. E. Gruber bevestigt dat er
weinig of geen archeologisch of literair bewijs is dat het bestaan van de Romeinse dubbele
palissades bij de buitenverdediging van een stad suggereert. Maar het gebrek aan nog
bestaande palissades betekent zeker niet dat ze daarom nooit bestaan hebben.
Hij vindt het jammer dat H.H. Dubs in zijn zoektocht naar het antwoord op de dubbele houten
palissade in Centraal- Azië, de versterkingen in Centraal-Azië zelf uit het oog verloren is.
Want volgens hem is het meest bezwarende bewijsmateriaal voor de beweringen van H.H.
Dubs en W.W. Tarn over de Romeinse invloed op de vesting van Zhi Zhi in de Talas vallei
niet alleen het weerleggen van het feit dat opeenvolgende muren met palissades puur Romeins
zijn maar evenzeer dat deze manier van versterken ook in Centraal-Azië voorkwam.
Wellicht heeft W.W. Tarn niet gedacht aan het werk van Sovjet archeologen die in de streek
werkten, en tot de bevinding kwamen dat de oude Scythen in Chorasmië (waren enkele
staatjes rond de Amu Darya delta) frequent forten bouwden met dubbele muren, waarvan
Tchirik-Rabat (verdwenen landbouwnederzetting) er één was, die geleken op deze beschreven
in de Chinese Annalen. Ook nefast is de Wallburg van Ivolginsk in de buurt van Irkoetsk in
Rusland juist ten noorden van de Mongoolse grens. Sinds de jaren ‟30 gekend als een vesting
van de Xiongnu met vier opeenvolgende muren.
170
Winter, F.E. (1971 : 271-272).
Werd omstreeks 470 of 455 v.C. geboren. Hij behoorde tot de Atheense aristocratie, werd van verraad
beschuldigd en verbannen. Hij keerde in 404 v.C. naar Athene terug, gestorven rond 396 v. C. In de
Geschiedenis van de Peloponnesische oorlog wilde hij al de feiten van de Peloponnesische oorlog (431-404 v.C.)
verhalen. Het laatste van de acht boeken is niet voltooid. Hij neemt een unieke plaats in bij de oude
geschiedschrijving. De waarachtigheid en de objectiviteit van Thucydides zijn moeilijk te evenaren. Noyen, P.
(1968 : 120-122).
172
Thucydides, 2 (75-78). Vert. door Smith, C.F. (1920, Vol. 1 : 394-403); Thucydides, 3 (20-24). Vert. door
Smith, C.F. (1920, Vol. 2 : 31-41).
173
Dubs, H.H. (1957 a : 12).
171
38
Bovendien is dit eveneens in tegenspraak met de bewering van H.H. Dubs dat de Xiongnu
nomaden waren die geen steden hadden in Mongolië behalve enkele gebouwd door Chinese
overlopers. Het lijkt erop dat Zhi Zhi‟s dubbele palissades eerder gebouwd werden door zijn
eigen volk dan door vreemdelingen die in zijn leger beland waren.
4.2. De tekeningen en het verslag van de aanval op Zhi Zhi.
We vinden mogelijk verdere bewijzen van de Romeinse invloed terug in het bijzondere
gegeven dat het rapport voor het keizerlijk hof van de expeditie van Chen Tang en Gan
Yanshou, tekeningen van de aanval bevatte. Dit was zonder voorgaande in de Chinese kunst.
De schilderkunst had immers mythen, legenden en stichtende anekdotes als onderwerp. Dat
waren de enige onderwerpen die zowel in de schilderkunst als in de beschrijvingen bewaard
gebleven zijn. Chen Tangs tekeningen waren blijkbaar de eerste Chinese voorstellingen van
een eigentijds gebeuren174. Deze tekeningen die door Ban Gu beschreven werden, duidden op
een nieuwe invloed in de Chinese kunst.
4.2.1. De Chinese karakters „tushu‟.
In het verslag van Chen Tangs overwinning, terug te vinden in de Annalen van keizer Yuan
(元帝)175 , staat bovendien ook het volgende geschreven :
四年春正月,以誅郅支單于告祠郊廟。赦天下。群臣上壽。置酒,
以其圖書示後宮貴人176.
In the spring of the 4th year, the 1st month, the execution of the Shan-yü
Chih-chih was announced in the Suburban Sacrifice and in the Sacrifice
in the Temple (to the Imperial Ancestors). An amnesty was granted to
the Empire. The ministers wished the Emperor Long Life and held a
feast. His (or : its) t’u-shu were (was) shown to the important persons of
the harem177.
Maar wat betekenen nu de karakters „tushu‟ ? Verslaggever Fu Qian (服虔)178 merkt op :
174
Duyvendak, J.J.L. (1939 a : 255).
Regeerde tijdens de Westelijke Han-dynastie van 48 tot 32 v.C.
176
Hanshu j. 9, p. 295.
177
Duyvendak, J.J.L. (1939 a : 250).
178
Geleerde van de Klassieken, schreef o.a. 春秋左氏传解 : verklaringen bij de Zuozhuang, leefde tijdens de
Oostelijke Han (23-220 n.C.). De Crespigny, R. (2007 : 232)
175
39
服虔曰 : 討郅支之圖書也179.
They were (It was) the t’u-shu of the subjection of Chih-chih180.
Een onbekende verslaggever (或) zegt :
181
或曰 : 單于土地山川之形 書也
.
They were the writings on the configuration of the Shan-yü‟s territory,
mountains and rivers182.
Yan Shigu (嚴師古)183 vermeldt enkel dat deze laatste verklaring fout is, maar geeft verder
geen uitleg.
De meest voor de hand liggende vertaling van de karakters „tushu‟ is waarschijnlijk : „kaarten
en documenten‟. In de Han periode werd de uitdrukking in deze betekenis gestaafd. In Gao
Zu‟s (高祖)184 Annalen in de Hanshu staat :
[…] 圖籍文書185.
[…] charts, registers, documents and writings186.
Volgens J.J.L. Duyvendak was dit mogelijk de langere versie van 書圖.
In hoofdstuk 61 (hoofdstuk over Zhang Qian en Li Guangli 张骞李广利传) van de Hanshu,
treffen we de volgende zin aan :
179
Hanshu, j. 9, p. 295.
Vertaling Duyvnedak, J.J.L. (1939 a : 250).
181
Hanshu, j. 9, p. 295.
182
Vertaling Duyvendak, J.J.L. (1939 a : 250).
183
Chinese auteur en linguïst tijdens de Tang dynastie (618-907 n.C.), schreef commentaar op verschillende
Chinese klassieke teksten zoals de Hanshu.
184
Stichter van de Han-dynastie.
185
Hanshu, j. 1A, p. 23.
186
Vertaling Duyvendak, J.J.L. (1939 a : 250).
180
40
[…] 天子案古圖書,名河所出山曰昆侖雲187.
The son of Heaven (i.e. Wu-ti) having consulted the ancients maps and
writings (t’u-shu) gave the name K‟un-lun to the mountains from which
sprang the (Yellow) River188.
Afgaande op deze woorden was er voor de onbekende commentator van deze passage
voldoende bewijs om te denken dat de uitdrukking verwees naar geschriften over de
configuratie van de shanyu‟s gebied, bergen en rivieren.
Toch is J.J.L. Duyvendak van mening dat Yan Shigu gelijk had om die verklaring te
verwerpen. Zulke kaarten of mappen en notities waren zeker niet het soort zaken die aan de
dames van de keizerlijke harem getoond werden. Dit soort documenten waren veel te
waardevol voor de bestuurders van het Han rijk om er vrouwen mee te amuseren.
Waar de karakters „tushu‟ ook mogen naar verwijzen, in dit geval verbiedt de context de
normale interpretatie van „officiële kaarten en documenten‟.
Maar geen van de grote commentatoren gaf verder uitleg, er is echter wel een aantekening in
de Hanshu Pinglin (汉书评林, verzameling van discussie over de Hanshu) van Ling Zhilong
(凌稚隆)189 die op een betere verklaring wijst.
Ze gaat als volgt :
元帝以獲支之圖上祀郊廟下以為婦 之快失禮甚矣。其事雖微史臣詳
著之190.
Yüan-ti, above, (presented) the t’u of capturing Chih-chih in a sacrifice in
the Suburb and in the Temple (to the Ancestors), and, below, he made it
into (a thing of) amusement for the women, in which he gravely failed in
observance of the Rites. Although it is an insignificant matter, the
historian has carefully reported it191.
Het is voor J.J.L. Duyvendak duidelijk dat „tu‟ in dit citaat schilderij of tekening betekent, die
het gevecht met de shanyu afbeeldt. Het kan tijdens het offer gebruikt zijn, zoals Ling
187
Hanshu, j. 61, p. 2696.
Vertaling Duyvendak, J.J.L. (1939 a : 251).
189
Compileerde onder andere ook de 史记评林(shiji pinglin, verzameling van discussies over Shiji). Leefde
tijdens de Ming-dynastie (明朝, 1368-1644)
190
Hanshu Pinglin, j. 9, p. 9a. Heb de tekst niet zelf kunnen raadplegen, maar zie Duyvendak, J.J.L. (1939 a :
252).
191
Duyvendak, J.J.L. (1939 a : 252).
188
41
Zhilong veronderstelt, maar het werd zeker getoond aan de vrouwen van de harem om hen te
amuseren.
Als we het commentaar van Fu Qian in dit licht bekijken, kunnen we concluderen dat hij net
hetzelfde zegt : “Het was de tekening, met beschrijving, van de onderwerping van Zhi Zhi.192”
H.H. Dubs vraagt zich bovendien af of het niet correct is om „tushu‟ als kaart én als tekening
te vertalen. Chinese generaals die zich in onbekend gebied begaven, hadden de gewoonte
kaarten van hun reisweg te laten tekenen193. In het verslag van Li Lings (李陵)194 expeditie
wordt immers uitdrukkelijk vermeld dat hij, naarmate hij vorderde (voor hij door de Xiongnu
aangevallen werd) de streek waar hij doortrok op kaart liet vastleggen.
In de Hanshu staat dat hij stopte toen hij tijdens zijn mars in het gebied van de Xiongnu het
verste deel bereikte, een kamp opzette, de bergen, rivieren en de kenmerken van het gebied
waar hij doorgetrokken was op kaarten (tu) vastlegde195. Hieruit blijkt, volgens H.H. Dubs
dat het maken van kaarten een geijkte procedure was op keizer Wu‟s militaire expedities en
ook tijdens latere expedities. Daarom namen Chinese generaals mensen mee die kaarten
konden tekenen, waarschijnlijk schilders196. Voor een kaart van de weg vanaf Chinees
grondgebied tot in Sogdië met tekeningen van het landschap onderweg, hadden ze een lange
rol stof nodig waarop dus aan beide zijden voldoende ruimte was voor andere tekeningen197.
Voor H.H. Dubs ligt het dus voor de hand dat de lege plekken opgevuld werden met
opwindende taferelen van de glorieuze aanval.
192
Duyvendak, J.J.L. (1939 a : 252).
Oude kaarten waren niet zoals onze kaarten nu. Het waren schilderijen van locaties op geschikte plaatsen
gemaakt. Zulke kaarten vereisten geen cartograaf maar een schilder. Door Li Lings precedent samen met Chen
Tangs gewoonte om telkens hij een stad of dorp, een berg of rivier op zijn tocht tegenkwam, deze goed te
bestuderen, is het praktisch zeker dat hij op zijn tocht naar Sogdië een schilder mee had om de weg vast te
leggen. Dubs, H.H. (1957 a : 18).
194
Leefde tijdens de Westelijke Han, generaal die diende onder de heerschappij van keizer Wu, was de
kleinzoon van de beroemde generaal Li Guang 李广. Loewe, M. (2000 : 152-154).
195
Hanshu, j. 54, p. 2451.
196
Dubs H.H., in Duyvendak, J.J.L. (1939 b : 211-212).
197
Het gegeven dat Ban Gu‟s beschrijving van de Romeinse testudo van tekeningen over het slagveld kwam,
gemaakt door een ooggetuige, en mogelijk gecontroleerd door Romeinse strijders, rechtvaardigt het feit dat we
grote nadruk leggen op het zinsdeel : visschub formatie. Dubs, H.H. (1957 a : 40).
193
42
4.2.2. De tekeningen van de slag bij Zhi Zhi.
Is het echter geloofwaardig dat tijdens de Vroege Han een tekening gemaakt werd van een
belangrijke gebeurtenis ? Er is overvloedig bewijsmateriaal om aan te tonen dat China in de
Vroege Han een hoog ontwikkelde schilderkunst bezat198.
Zoals eerder vermeld waren mythen, legenden en stichtelijke anekdotes uit de geschiedenis de
favoriete onderwerpen voor illustraties. Grafkamers hadden hetzelfde soort tekeningen als de
paleizen. Dezelfde onderwerpen werden gekopieerd en opnieuw gekopieerd en ze vormden
een krachtig onderwijsmiddel. Schrijvers werden erdoor geïnspireerd net zoals literatuur hen
inspireerde, zo waren schilderen en schrijven nauw met elkaar verbonden. J.J.L. Duyvendak
wijst erop dat er tot dan toe nooit aangetoond was dat er ook tekeningen van eigentijdse
gebeurtenissen gemaakt werden. De interpretatie die aan de „tushu‟ van de gevangenneming
van de shanyu gegeven werd, bewijst dat dit wel het geval was199.
Waarom werd er in dit geval dan zo‟n tekening gemaakt ? Ling Zhilong suggereert dat
tijdens de Aankondiging aan de Keizerlijke Voorvaders een verslag van de campagne van
Chen Tang en Gan Yanshou met een tekening van de slag voorgesteld werd. J.J.L.
Duyvendak weet niet of Ling Zhilong bevoegd is om dit te beweren maar zijn stelling is zeker
niet onmogelijk. Deze tekening is een interessant voorbeeld van de continuïteit van de
Chinese rituele instellingen200. De tekening, als illustratie van oude verhalen, met een morele
en didactische inslag, had in dit geval dus ook een rituele betekenis. Ze werd gebruikt als
zichtbaar verslag voor de voorouders, dat hen in staat stelde ten volle van de overwinning te
genieten. Zo werd deze tekening een officieel document dat in de archieven bewaard werd201.
H.H. Dubs ziet in deze tekeningen iets wat vreemden, en dan vooral Romeinen, suggereerden.
Verder vermoedt hij dat de Romeinen zich na de nederlaag tegen de Xiongnu bij de Chinezen
voegden. Op de een of andere manier vertelden ze de Chinese bevelhebbers over de
„triumphus‟, die militaire campagnes rechtvaardigde. De tekeningen die in de optocht
meegedragen werden, dienden om de veldtochten die zegevierend afgesloten werden te
gedenken.
198
Voorbeelden zie Duyvendak, J.J.L. (1939 a : 252-254).
Duyvendak, J.J.L. (1939 a : 255).
200
Duyvendak, J.J.L. (1939 a : 256).
201
Duyvendak, J.J.L. (1939 a : 257).
199
43
Het hoofddoel was het persoonlijk prestige van de overwinnaar te bevorderen. Twee thema‟s
domineerden de tekeningen, namelijk scènes over gewonnen veldslagen en beelden van
onderworpen steden202.
De beschrijvingen van deze Romeinse gewoonte komen goed overeen met de aard van de
tekeningen die Chen Tang op de kaart van zijn route zou geplaatst hebben203.
Crassus‟ leger
bestond deels uit veteranen van Pompeius, zodat deze Romeinen misschien zelf getuige waren
of deelgenomen hadden aan Pompeius‟ „triumphus‟ in 61 v.C.204. Dus wanneer een
vindingrijk en levendig persoon als Chen Tang over de Romeinse „triumphus‟ hoorde, met de
voorstelling van de scènes die een succesvolle campagne weergaven, moet hij dit, althans
volgens H.H. Dubs, zeker aangegrepen hebben om zijn ongewone overwinning onder de
aandacht van het Chinese hof en de keizer te brengen205.
Chen Tang zat namelijk serieus in de problemen. Om zijn expeditie te organiseren had hij
immers een keizerlijk edict vervalst. Dit was niet alleen een zwaar misdrijf maar hierdoor
kreeg hij ook de nauwgezette Confucianistische ministers tegen zich. Zijn overste, de
Opperste Beschermer, Gan Yanshou, had bovendien de machtige eunuch Shi Xian (石显)206,
die de regering controleerde, zwaar beledigd door te weigeren met zijn zus te trouwen.
Bijgevolg waren zij die het meest invloed hadden binnen de centrale regering tegen Chen
Tang. Hij wist dat hij samen met Gan Yanshou zou gestraft worden tenzij zijn succes op een
ongewoon levendige manier onder de keizerlijke aandacht gebracht werd207.
Bovendien waren de ministers echt niet geneigd om twee ambtenaren in buitenlandse dienst,
die er niet in slaagden hun plannen op voorhand aan de bevoegde autoriteiten voor te leggen,
te vergeven. Dus, zegt H.H. Dubs, probeerden de twee mannen op deze manier de
bureaucratie in de hoofdstad te omzeilen en belangrijke mensen op de hoogte te brengen van
hun overwinning208.
202
Holliday, P.J. (1997 : 130, 134, 135)
Dubs, H.H. (1957 b : 147).
204
Dubs, H.H. (1957 a : 18).
205
Dubs, H.H. (1943 : 16).
206
Leefde tijdens de Westelijke Han (201 v.C.-24 n.C.), was samen met Hong Gong (弘恭)de eersten die echt
macht hadden. Loewe, M. (2000 : 479-480)
207
Dubs, H.H. (1943 : 13-14).
208
Dubs, H.H. (1957 a : 19).
203
44
Er werd een toonaangevende tekening van het gevecht met de shanyu gemaakt, waarvan we
ook in de biografie van Chen Tang een beschrijving vinden, die bij nader inzien inderdaad
veel details bevatte die de dames van de harem zeker moeten geïnteresseerd en vermaakt
hebben209. Een onwaarschijnlijk slimme zet van Chen Tang om dat aan de dames te tonen ?!
Ook het feit dat de testudo beschreven wordt, is voor H.H. Dubs een aanwijzing dat het
verslag gebaseerd is op tekeningen en daarom zou hij een zinsdeel uit de vertaling van J.J.L.
Duyvendak durven betwisten vooral omdat een aanpassing zijn hypothese over de tekeningen
nog zou versterken. Hij zegt :
One phrase in your translation I venture to challenge, especially because
it strengthens your hypothesis of pictures. On p. 259, line 9, where the
footmen outside the Shan-jü‟s gate are described, you have translated:
„lined up on either side of the gate in a formation as close as the scales of
a fish‟. There is no word in the Chinese for „as close as‟. It is rather, I
believe, in „a fish-scale formation‟. I take it as a reference to the Greek
practise of overlapping shields, which is called over-shielding. Such a
battle-array would naturally attract the attention of the Chinese, to whom
it was unfamiliar. The Sogdianians had probably learned it from the
Greeks who had previously conquered them, especially because it had
been so effective against themselves. Such an array was useless against
the Chinese strong cross-bows, which could probably pierce any armor.
A painter who once saw it would have put it into his picture, as an
example of the curious customs he had noticed. On the other hand, it
would be meaningless to the people of China, who had not seen it.
So this phrase „a fish-scale formation‟ was very likely taken from a
picture, rather than from a report210.
Het gegeven dat het verhaal niet in de vorm van een verslag is, is uitermate belangrijk en trekt
onmiddellijk de aandacht. De vertelling is ongewoon levendig en beschrijft de slag duidelijk
niet vanuit het oogpunt van een generaal. Het lijkt eerder het relaas van een ooggetuige, die
de dramatische momenten van de slag beschrijft. Volgens J.J.L. Duyvendak is het inderdaad
hoofdzakelijk een beschrijving van een reeks kleine momentopnames die de verschillende
fasen (scènes) allemaal in 1 (tekening) voorstelt. Het zijn als het ware kleine nota‟s
geschreven boven elke tekening.
209
Hanshu, j. 70, pp. 3001-3033.
Duyvendak, J.J.L. (1939 b : 213). In deze reactie van Dubs uit 1939 merken we duidelijk dat hij aannam dat
de visschub formatie gevormd werd door Sogdiërs die het van de Grieken overnamen. Later naar aanleiding van
een persoonlijke brief van W.W. Tarn herziet hij zijn visie, en is van mening dat de visschub formatie Romeinen
waren die met hun schilden een testudo vormden.
210
45
„Hier zijn de vlaggen met vijf kleuren op de muur geplant.‟ „Hier staan er enkele honderden
manschappen in wapenuitrusting op de muur.‟ enzovoort. Er is een eigenaardige herhaling
van uitdrukkingen die aantoont dat de aantekeningen op de tekening vermeld, erin verwerkt
werden.
Zo gaat het bijvoorbeeld op een tekening (scène 2) : „Officieren en manschappen werden
uitgestuurd om de ruiters en het voetvolk dichtbij de stadspoort te beschieten.‟ De volgende
tekening (scène 2) : „De ruiters en het voetvolk gaan allen naar binnen.‟
In een normaal relaas worden deze woorden nooit herhaald. We vinden net hetzelfde ook
terug in de beschrijving van de acties van de „mannen op de torens‟. De uitdrukking „deze
buiten‟ (scène 4), die naar de Chinese soldaten verwijst, is heel interessant. J.J.L. Duyvendak
gelooft dat dit het objectieve standpunt is van iemand die beschrijft wat hij op de tekening ziet,
en niet van een generaal die het verloop van de slag beschrijft. Er worden in het verhaal over
de strijd met de shanyu immers zoveel karakteristieke gewoontes en bewegingen gevonden
dat het mogelijk wordt de tekening bijna volledig te reconstrueren. Het is bovendien ook veel
gemakkelijker een reeks tekeningen te maken van de chaotische bewegingen van strijdende
mannen, dan er een adequate beschrijving van te geven. Het is aan de andere kant ook
eenvoudiger om eens de tekening er is, een letterlijke beschrijving te geven211.
4.2.3. De tekenaar : een zoveelste punt van discussie
Er is nog een ander punt waar J.J.L. Duyvendak de aandacht wil op vestigen. De tekeningen
tonen gebeurtenissen die in Sogdië plaatsvonden en konden dus gemakkelijk door een nietChinese kunstenaar, een of andere gevangene uit Sogdië gemaakt zijn. Als we evenwel de
ontberingen en moeilijkheden die men tijdens de Centraal-Aziatische expedities ondervond in
overweging nemen, lijkt dit toch niet erg waarschijnlijk. Door het feit dat Chen Tangs
expeditie niet door het hof maar door generaals te velde opgezet was, gelooft J.J.L.
Duyvendak dat het heel aannemelijk is dat er geen Chinese schilders deel uit maakten van zijn
leger. Ofwel werd de tekening dan na zijn terugkeer in de hoofdstad door de hofschilders
gemaakt (van weinig waarde want deze mannen hadden de strijd niet gezien) ofwel (wat J.J.L.
Duyvendak veel waarschijnlijker vindt) werd het schilderij gemaakt door een kunstenaar die
Chen Tang ter plaatse vond. In dit geval kan een mogelijk buitenlandse invloed op de vroeg
Chinese schilderkunst moeilijk genegeerd worden212.
211
212
Duyvendak, J.J.L. (1939 a : 261-262).
Duyvendak, J.J.L. (1939 a : 262-263).
46
Als cartografie echter, zoals eerder aangetoond, een erkend gegeven was tijdens Chinese
militaire expedities, dan was de schilder van de tekeningen die Chen Tang terugzond, en hier
zijn J.J.L. Duyvendak en H.H. Dubs het oneens, waarschijnlijk een Chinees en geen
vreemdeling. H.H. Dubs gelooft dat een ander gegeven deze veronderstelling kan bevestigen :
Chen Tangs leger verspeelde geen tijd in de streek rond Sogdië maar trok direct verder om de
shanyu aan te vallen.
In principe waren de Sogdiërs vijanden door hun alliantie met de shanyu. Maar door zijn
eigenmachtige acties had Zhi Zhi veel Sogdiërs beledigd en die wilden de Chinezen wel
helpen. Door hun alliantie durfden ze dit echter niet zo openlijk doen. Chen Tang diende dus
een uitvlucht te gebruiken om hun aanwezigheid in zijn kamp te verklaren. Bijgevolg nam hij
de mensen die hem zouden gidsen gevangen. Vandaar dat H.H. Dubs het nogal
onwaarschijnlijk vindt dat er een Sogdische schilder vóór de strijd in het Chinese kamp zou
geweest zijn. Misschien is hij nadien gekomen maar dan kon hij moeilijk de strijd getekend
hebben213.
J.J.L. Duyvendak bevestigt dat er in ieder geval niet veel tijd was om iemand te vinden.
Bovendien is onze kennis van de bewegingen van het Chinese leger alles behalve
gedetailleerd. Zwervers en gevangenen van alle slag konden zich gemakkelijk aansluiten
zonder dat de verslagen daar melding van maakten. Het feit dat de tekening zo‟n commotie
teweegbracht, wijst erop dat het iets ongewoons was.
Of de tekenaar nu een Chinees of vreemdeling was, het bestaan van een tekening van die aard
in 35 v.C. is, volgens J.J.L. Duyvendak, van uitzonderlijk belang en de link met de
historiografie blijft van zeer grote betekenis214.
213
214
Dubs, H.H. in Duyvendak, J.J.L. (1939 b : 211-213).
Duyvendak, J.J.L. (1939 b : 214-215).
47
4.3. Het verdere verloop van de slag.
Gan Yanshou en Chen Tang meldden in hun rapport aan de keizer dat ze 1.518 personen ,
inclusief Zhi Zhi‟s gemalin, erfgenaam, edelen, en anderen gedood hadden; 145 mensen
levend gevangen genomen hadden; en de overgave van meer dan 1.000 andere aanvaardden.
Deze werden als slaven verdeeld over de 15 staten die hulptroepen aan de Chinezen leverden.
H.H. Dubs verdedigt de stelling dat het aantal strijders die levend gevangen genomen werden
(145 mannen) en het aantal mannen die de visschub formatie vormden (meer dan 100 mannen)
mogelijk dezelfde waren215. De 145 Romeinse legioensoldaten hadden zich immers niet
overgegeven, maar stopten met vechten toen hun bevelhebber gedood werd.
Ze bleven waarschijnlijk in hun formatie, een formidabel geheel, klaar om zich te verdedigen
zoals alleen professionele soldaten doen. Hij gelooft dat het dus heel goed mogelijk is dat ze
uit vrije wil met de Chinezen meegingen216. Ontsnappen in deze vijandige woestijn
betekende de dood door verhongering. Ze waren immers geen nomaden die in staat waren
voor zichzelf te zorgen op de steppe. Door het verlaten van hun grenspost was terugkeren
naar Parthië ook geen alternatief, het zou eveneens hun dood betekenen. De Chinezen
verwelkomden dan ook deze moedige strijders die hun eigen grens konden bewaken.
Volgens H.H. Dubs werden ze vervolgens in een speciaal gecreëerde grensstad gestationeerd,
waaraan de Chinezen hun naam voor Rome gaven : Li Jian (犁靬)217. Chinese historici
gaven hiervan geen melding, omdat het van weinig belang was voor China.
215
Dubs, H.H. (1957 b : 146).
Dubs, H.H. (1957 b : 146).
217
Zie kaart, bijlage 6. Dubs, H.H. (1957 a : 1).
216
48
We vinden de naam Li Jian enkel in de lijst van Chinese provincies en de implicatie van
Wang Mangs (王莽)218 confucianistische rectificatie van namen (= aan alles de meest
geschikte naam geven), namelijk Jie Lu (揭虏) wat 2 betekenissen heeft; enerzijds „lafaards
gevangen genomen tijdens de bestorming van een stad‟; en anderzijds „lafaards op de been
brengen‟. De naam alleen is voor H.H. Dubs voldoende om aan te tonen dat er inderdaad
Romeinen in China waren die in deze stad geplaatst werden219.
218
Wang Mang (46 v.C. tot 23 n.C.), was keizer van 9 n.C.-23 n.C. en stichtte de Xin-dynastie (新朝). Meer
informatie : Hanshu, j. 99, pp. 4039-4194; Loewe, M. (2000 : 536-545).
219
Dubs, H.H. (1957 a : 15).
49
5. Andere argumenten die een Romeinse aanwezigheid kunnen verklaren.
5.1. De oudste naam voor Rome : onenigheid omtrent de identificatie van Li Jian.
Naast historici zijn ook heel wat fonologen het oneens als het over de identificatie van Li Jian
gaat. De enen (o.a. F. Hirth en E. Chavannes) stellen Li Jian gelijk met Rekem (Petra,
historische stad in Jordanië), anderen (o.a. J.J.M. de Groot en A. Herrmann) met Hyrcania
(gelegen tussen de Kaspische Zee in het noorden en het Elburz gebergte in het zuiden en
westen; huidige Gorgan) en nog anderen, waaronder P. Pelliot en H.H. Dubs, met het
Egyptische Alexandrië, waarvan gezegd wordt dat het in de vroege Han-dynastie zo
uitgestrekt was dat het Romeins gebied insloot220.
Het is voor dit onderzoek belangrijk om enkele passages aan te halen uit Chinese
geschiedkundige werken, die Li Jian vermelden. Het is namelijk aan de hand daarvan dat
historici en fonologen hun theorie staven.
De eerste drie passages komen uit hoofdstuk 123 (大宛传, hoofdstuk over Dayuan) van de
Shiji221. Passage 1 komt uit een stukje dat Anxi (Parthië) beschrijft :
Passage 1 :
安息 […] 其西則條枝,北有奄蔡、黎軒. 條枝在安息西數千里,臨
西海. […] 有大鳥,卵如甕. […] 而安息役屬之,以為外國.國善眩.
[…] 222.
Anxi […] to the west lies T'iao-chih and to the north An-ts'ai. Li-hsien/
T'iao-chih is situated several thousand 1i west of An-hsi and borders on
the Western Sea. […] There are great birds (ostriches) with eggs as large
as pots. […] An-hsi has, however, subjugated it, regarding it as a vassal
state. It has skillful con- jurors. […]223.
Wat verder lezen we het volgende :
220
Lieberman, S. (1958 : 211).
Historisch werk uit de Westerse Han-dynastie, geschreven door Sima Qian (司马迁) tussen 109 en 91 v.C.
222
Shiji, j. 123, p. 3162.
223
Vertaling Leslie, D.D. en Gardiner, K.H.J. (1982 : 273-274).
221
50
Passage 2 :
自博望侯騫死後 […] 而漢始築令居以西,初置酒泉郡以通西北
國.因益發使抵安息、奄蔡、黎軒、條枝、身毒國224.
After the death of Chang ch‟ien […] At this time the Han first built
fortifications west of the district of Ling-Chü and established the
province of Chiu-ch‟üan in order to provide a safe route to the lands of
the northwest, and as a result more and more envoys were sent to Anxi ,
Yen-ts‟ai, T‟iao-chih and Shen-tu225.
Het eerste Chinese gezantschap naar Parthië (Anxi), gevolgd door een Parthisch gezantschap
naar China, staat zowel in de Shiji als in de Hanshu beschreven. De versie in de Shiji gaat als
volgt :
Passage 3 :
初,漢使至安息,安息王令將二萬騎迎於東界.東界去王都數千
里.行比至,過數十城,人民相屬甚多.漢使還,而後發使隨漢使
來觀漢廣大,以大鳥卵及黎軒善眩人[一]獻于漢.及宛西小國驩潛
﹑大益,宛東姑師﹑扞 ﹑蘇薤之屬,皆隨漢使獻見天子.天子大
悅226.
When the Han envoys first reached An-hsi, the king of An-hsi ordered (a
general) to take a force of 20,000 cavalry and welcome them at the
eastern frontier. The eastern frontier is several thousand li distant from
the king's capital. Along the way (to the capital) one passes several tens
of cities; settlements are continuous and the population is very numerous.
Only when the Han envoys returned did (the king) send out his own
envoys to accompany the Han envoys and to come and observe the size
of Han territory. They brought conjurors from Li-kan and great birds'
eggs (ostrich eggs) as a present for the Han227.
De volgende twee passages (4 en 5) zijn afkomstig uit de Hanshu, hoofdstuk 96A (西域传,
hoofdstuk over de westelijke gebieden). Passage vier is de beschrijving van het gebied van
Wuyishanli (烏弋山離國) :
224
Shiji, j. 123, p. 3170.
Vertaling Watson, B. (1961 : 275).
226
Shiji, j. 123, p. 3172-3173.
227
Vertaling Leslie, D.D. en Gardiner, K.H.J. (1982 : 274).
225
51
Passage 4 :
烏弋山離國, […], 東與罽賓﹑北與撲挑﹑西與 靬﹑條支接. […] 行
可百餘日, 乃至條支. 國臨西海,[…],卵如甕.人甚多,往往有小
君長,安息役屬之,以為外國.善眩 […]228.
It (Wu-yi-shan-li) adjoins Chi-pin (Gandhara or Kashmir?) in the east,
P'u-t'ao in the north, and Li-kan/T'iao-chih in the west. […] Only after
travelling for some 100 or more days does one reach the state of T'iaochih. It borders on the Western Sea. […] There are great birds (ostriches)
with eggs as large as pots. The population is very numerous and
everywhere there are minor lords and chiefs. An-hsi has subjugated it,
regarding it as a vassal state. (The people) are skilled in conjuring […]229.
Passage vijf komt uit de Hanshu en beschrijft Anxi, waarbij ook het eerste Chinese
gezantschap naar Parthië (kan ook teruggevonden worden in de Shiji, zie passage drie) wordt
vermeld :
Passage 5 :
安息國, […] 東與烏弋山離﹑西與條支接.土地風氣,物類所有,民
俗與烏弋﹑罽賓同.亦以銀為錢 […] 有大馬爵.其屬小大數百城,
地方數千里,最大國也.[…] 武帝始遣使至安息,王令將將二萬騎
迎於東界.東界去王都數千里,行比至,過數十城,人民相屬.因
發使隨漢使者來觀漢地,以大鳥卵及 靬眩人獻於漢,天子大說
230
.
The State of An-hsi: […] it adjoins K'ang- chu (Sogdiana) in the north,
Wu-i-shan-li in the east, and T'iao-chih in the west. The land, climate,
and produce, and the customs of the people are identical with those of
Wu-i and Chi-pin […] there are large horses and (large) birds.
Several hundred cities, large and small, are subject to it. It is several
thou- sand li square, the largest of states. […] Emperor Wu first
dispatched envoys to An-hsi, the king (of An-hsi) ordered a general to
take a force of 20,000 cavalry and welcome them at the eastern frontier.
The eastern frontier is several thousand li distant from the king's capital.
Along the way (to the capital) one passes through several tens of cities,
settlements are continuous. (The king) took the opportunity to send out
(his own) envoys to accompany the Han envoys and to observe Han
228
Hanshu, j. 96A, p. 3888.
Vertaling van gereconstrueerde versie Leslie, D.D. en Gardiner, K.H.J. (1982 : 278-280).
230
Hanshu, j. 96A, pp. 3889-3890.
229
52
territory. They brought conjurors from Li-kan and great birds' eggs
(ostrich eggs) as a present for the Han (emperor), and the Son of Heaven
was delighted231.
Ook enkele fragmenten uit de Hou Hanshu, hoofdstuk 88 (hoofdstuk over de westerse regio‟s
西域传) (passages 6 en 7) zijn hier onmisbaar. Li Jian komt namelijk sinds de Hou Hanshu
niet meer voor, maar krijgt een andere naam die vanaf dan gebruikt werd. Passage zes gaat
over het gezantschap van Gan Ying naar Da Qin, vermeld in de beschrijving van Parthië
(Anxi) :
Passage 6 :
和帝永元九年,都護班超遣甘英使大秦,抵條支。臨大海欲度,而
安息西界船人謂英曰:海水廣大,往來者逢善風三月乃得度,
若遇 風,亦有二歲者,故入海人皆齎三歲糧。海中善使人思
土戀慕,數有死亡者。英聞之乃止 232.
In the 9th year of Yung-yiian of the Emperor Ho (i.e. 97), the Protector
General Pan Ch'ao sent Kan Ying as an envoy to Ta-ch'in. He arrived in
T'iao-chih, bordering on the Great Sea.
When about to take his passage across the sea, the sailors of the western
frontier of An-hsi told Ying: "The sea is vast. With favorable winds it is
still only possible for travellers to cross in three months. But if one
meets with slow winds, it may even take two years. It is for this reason
that those who go to sea always take on board a supply of three years'
provisions.
There is something in the sea which is apt to make men homesick, and
several have thus lost their lives". On hearing this, Ying gave up233.
Passage zeven treffen we aan bij Da Qin, onder de beschrijving van Parthië :
Passage 7 :
大秦國一名犂鞬,以在海西,亦云海西國 234.
231
Vertaling Leslie, D.D. en Gardiner, K.H.J. (1982 : 280-281).
Ho u Ha n s h u, j . 8 8 , p . 2 9 1 8 .
233
Vertaling Leslie, D.D. en Gardiner, K.H.J. (1982 : 282-284).
234
Hou Hanshu, j. 88, p. 2919.
232
53
The country of Ta Ts‟in is also called Li Chien (Li-kin) and, as being
situated on the western part of the sea, Hai-hsi-kuo [ i.e., “country on the
western part of the sea”]235.
De laatste passage, is afkomstig uit de Weilüe (魏略)236, op het einde van
hoofdstuk 30 van de Sanguozhi (三国志)237 :
Passage 8 :
大秦國一號犂靬在安息條支西大海之西 238.
The country of Ta Ts‟in, also called Li-kan, is on the west of the great
sea west of An-hsi [Parthia] and T‟iao-chih239.
235
Vertaling Hirth, F. (1966 : 40).
Historisch werk, kort verslag over de Wei-dynastie (魏朝) 220-265 n.C. – periode van de 3 koninkrijken (三
国)(220-280 n.C.)), geschreven door Yu Huan (魚豢) tussen 239 en 265 n.C.
237
Historisch werk dat de periode van de Drie koninkrijken (220-280) behandeld. Het werd gecompileerd door
Chen Shou (陳壽) in 289.
238
Sanguozhi, j. 30.
239
Vertaling Hirth, F. (1966 : 68).
236
54
5.1.1. H.H. Dubs‟ identificatie van Li Jian met Alexandrië (Egypte), centrum van het
oosten van het Romeinse Rijk.
Het is zeer opmerkelijk dat in een register van Chinese steden en bestuurlijke eenheden uit 5
n.C. teruggevonden in de Hanshu, drie Chinese plaatsen met buitenlandse namen aangetroffen
worden240. Deze zijn de oude naam voor Kucha; Wenxiu, en Li Jian.
De eerste twee plaatsen werden bevolkt door immigranten, uit de moederstad met dezelfde
naam, buiten China, en aangezien de Chinezen, zowel vroeger als nu, geen vreemde namen
aan hun steden gaven, wijst dit erop dat ook Li Jian bewoond werd door immigranten.
H.H. Dubs beweert dat Li Jian241 de oudste Chinese naam voor Rome was. En dus dat er
mensen vanuit het Romeinse Rijk naar China immigreerden en er deze stad stichtten242. Hij
zag zijn vermoeden bevestigd door het feit dat in het register van 5 n.C. ook de nieuwe naam
vermeld staat die Wang Mang aan Li Jian gaf, namelijk Jie Lu. Jie Lu betekent enerzijds
„lafaards gevangen genomen tijdens de bestorming van een stad‟ en anderzijds „lafaards op de
been brengen‟. Deze „lafaards‟ zijn naar H.H. Dubs‟ mening de Romeinse soldaten die
tijdens de slag om de stad van Zhi Zhi in 36 v.C. gevangen genomen en aan de Chinese grens
geplaatst werden243.
De prangende vraag wanneer deze stad zou gesticht zijn, houdt heel wat historici bezig. H.H.
Dubs stelt dat Li Jian ten vroegste in 121 v.C. gesticht werd, gezien de regio pas in 121 v.C.
door de Chinezen op de Xiongnu veroverd werd. De inwoners van deze streek vluchtten voor
de Chinese macht of werden naar een ander gebied aan de Chinese grens getransporteerd.
Nadien werd de streek geleidelijk aan door Chinezen bevolkt. Een andere gebeurtenis laat
hem echter toe de stichting van Li Jian heel wat later te situeren.
240
Hanshu, j. 28B, p. 1613.
Volgens H.H. Dubs was Li Jian de naam die de Chinezen gebruikten voor Rome en het Romeinse Rijk. Later
werd dat Da Qin. Velen gaan ervan uit dat Li Jian de Chinese transcriptie en afkorting van de Griekse naam
Alexandrië was, en oorspronkelijk duidde het op Alexandrië in Egypte. De Chinezen konden geen onderscheid
maken tussen Rome en Alexandrië. Dubs, H.H. (1957 b : 2).
242
Hoewel Wang Xianqian (王先谦) (in Shiji, j. 123, p. 3162) volgens H.H. Dubs niet kon verklaren hoe de
Romeinen China konden bereikt hebben, trok hij niettemin deze conclusie in zijn commentaar : Li Jian was het
land van Da Qin. Waarschijnlijk hebben mensen van deze streek die zich aan de Chinezen overgaven, deze
provincie gesticht. Dubs, H.H. (1957 a : 24).
243
H.H. Dubs stelt dat de stad met de Chinese naam voor Rome zich ten zuiden van het huidige Yongchang (永
昌) bevond, in het uitgestrekte noordwestelijke deel van de provincie Gansu. Dubs, H.H. (1957 b : 1).
241
55
In 79 v.C., deden de Xiongnu een inval, en daarbij werd de provincie Pan He (番禾), dicht bij
de latere Romeinse stad gesitueerd, onder de voet gelopen244. Op dat tijdstip werd Li Jian niet
vermeld in het register dus is het voor H.H. Dubs duidelijk dat Li Jian in 79 v.C. nog niet
bestond245. En bijgevolg situeert hij de oprichting van Li Jian tussen 79 v.C. en 5 n.C.246.
In navolging van P. Pelliot247 verklaart H.H. Dubs dat Li Jian een verkorte Chinese
transcriptie is van het Griekse woord Alexandrië en oorspronkelijk duidde op Alexandrië in
Egypte, een belangrijke stad in het Romeinse Rijk248.
P. Pelliot verklaart in het artikel “Li-kien, autre nom du Ta Ts‟in” :
Grace au commerce de l'océan Indien, la vraie métropole
méditerranéenne pour le royaume encore hellénisé de Bactriane au 2e
siècle avant notre ère, c‟était Alexandrie d‟Egypte. […] Au point de vue
phonétique, Li-kien représente régulièrement lê + kan ; l‟équivalence est
plus satisfaisante qu‟avec Rekem, dont l‟ m finale transcrite par n ne
s‟expliquerait pas ; l -x- (-ks-) rendu par -k- est peut-être à rapprocher de
la métathèse -sk- qui a transformé Alexandrie en [Al-]Iskanderiyah.
Enfin tout ce que Sseu-ma ts‟ien et le Ts‟ien han chou savent de précis
sur le Li-kien, c‟est que le roi parthe, en 140-86 avant notre ère, envoya à
la cour de Chine des jongleurs (et jongleuses) du Li-kien. Les jongleurs
et jongleuses d‟Alexandrie étaient célèbres et cette exportation, avec
celles des danseuses et musiciennes, est attestée par voie de l‟océan
Indien aussi bien dans le Périple de la mer Erythrée que dans un passage
du Heou han chou portant sur le début du 2e siècle de notre ère. Les
Chinois qui auraient eu d‟abord un écho indirect de l‟Egypte ptolémaïque,
donnèrent à l‟Orient méditerranéen le nouveau nom de Ta Ts‟in quand, à
la fin du 1e siècle de notre ère, ils furent mis en rapport avec l‟Orient
Syrien249.
244
Hanshu, j. 94 A.
Dubs, H.H. (1957 a : 1-2).
246
Dubs, H.H. (1957 b : 139).
247
Pelliot, P. (1915).
248
Dubs, H.H. (1957 a : 2).
249
Pelliot, P. (1915 : 690-691).
245
56
5.1.2. De discussie over de identificatie van Li Jian met Alexandrië.
Niet iedereen is het met H.H. Dubs eens wat betreft zijn identificatie van Li Jian met
Alexandrië.
S. Camman denkt dat Li Jian eerder verwijst naar één van de Alexandriës250, gesticht door
kooplieden.
D.D. Leslie en K.H.J. Gardiner verdedigen dan weer de theorie dan Li Jian in het
Seleucidische Rijk251 te vinden is.
Terwijl E.G. Pulleyblank Li Jian als de transcriptie van Hyrcania252 ziet.
Allemaal hebben ze hun argumenten en bewijzen die stellen dat ze het bij het rechte eind
hebben.
5.1.2.1. S. Cammann verwijst naar een Alexandrië in Centraal-Azië.
S. Cammann gelooft dat het heel aannemelijk was, dat buitenlanders die een stad oprichtten,
deze zelf een naam gaven. Maar in het geval van Li Jian wijzen de vele schrijfwijzen in de
Chinese geschiedkundige werken er volgens hem op dat de naam van deze stad een Chinese
poging was er een transcriptie aan te geven. Daarom was Li Jian niet enkel „de oudste
Chinese naam voor Rome‟ maar een naam door buitenlanders gegeven aan de stad waar ze
zich gevestigd hadden253. Bovendien was het niet de gewoonte van de Romeinen om plaatsen
„Alexandrië‟ te noemen , in tegenstelling tot Macedoniërs en Hellenistische Grieken die in de
4e eeuw v.C. naar Centraal-Azië (Bactrië, Fergana, Sogdië) kwamen. Zij hadden de
consistente gewoonte om veel van hun nieuw gestichte steden Alexandrië te noemen, naar
hun held Alexander de Grote. Een goed voorbeeld van dergelijke stad was Alexandrië
Eschate. Voortgaande op de indicaties dat Euthydemus I expedities leidde tot in Chinees
Turkestan, die mogelijk tot de eerste contacten tussen China en het Westen leidden, is het,
volgens S. Cammann, op die manier normaal dat de Chinezen al redelijk vroeg de naam
Alexandrië gebruikten om te verwijzen naar de westerse gebieden, lang voordat ze van het
bestaan van Rome afwisten.
250
Zie kaart, bijlage 10. Leslie, D.D. en Gardiner, K.H.J. (1982 : 304).
Zie kaart, bijlage 7. Leslie, D.D. en Gardiner, K.H.J. (1982 : 305).
252
Zie kaart, bijlage 7. Leslie, D.D. en Gardiner, K.H.J. (1982 : 305).
253
Cammann, S. (1962 : 381).
251
57
Hij gelooft dat het niet onmogelijk is dat enkele ondernemende handelaars uit Griekenland,
Syrië en het Nabije Oosten, die de nieuwe Alexandriës bevolkten, zich steeds verder waagden
en Chinees Turkestan doorkruisten tot in de buurt van Li Jian, dat aan de westelijke rand van
de Gansu-corridor lag. Tot de opkomst van de Xiongnu was daarvoor geen enkel beletsel.
Bovendien hadden de Xiongnu niet de gewoonte steden die hun nut bewezen als handels- of
industriecentrum te vernietigen, maar legden enkel een schatting op254. S. Cammann is er dan
ook eerder van overtuigd dat Li Jian een stad is die opgericht werd door kooplieden afkomstig
van een van de vele Alexandriës in Centraal-Azië, en genoemd naar de moederstad, of zelfs
een nieuw Alexandrië, dan van het idee dat de Romeinen ooit een plaats de naam Alexandrië
zouden geven255.
5.1.2.2. H.H. Dubs‟ ongenoegen over de beweringen van S. Cammann
H.H. Dubs is het niet eens met deze aanmerkingen van S. Cammann. Volgens hem vinden we
het ontstaan van de naam Li Jian terug in de Chinese geschiedkundige werken. Rond 110
v.C., stuurde de Parthische koning geschenken naar de Chinese keizer. Hij gaf o.a. ook
jongleurs uit Li Jian als geschenk (zie passage 2). Algemeen werd aangenomen dat jongleurs
de facto uit Alexandrië kwamen. H.H. Dubs volgt de interpretatie van P. Pelliot dat de
jongleurs uit Li Jian automatisch jongleurs uit Alexandrië waren en identificeerde Li Jian dus
met Alexandrië. Ze stellen dat de Chinezen bij het horen van de naam Alexandrië de
beginklinker van Alexandrië lieten vallen en het tot de twee erop volgende syllaben
herleidden, en dus werd van Alexandrië, Li Jian (Le Xan) gemaakt. En zo bekwamen ze een
naam naar analogie met hun eigen naamgeving voor steden256. Door het feit dat de Chinezen
nog geen contact hadden met Rome, gebruikten ze Li Jian om het Romeinse Rijk aan te
duiden. Kooplieden uit Alexandrië zouden deze naam zeker niet gebruiken voor een stad die
ze gesticht hadden257.
254
Cammann, S. (1962 : 381).
Cammann, S. (1962 : 381).
256
Dubs, H.H. (1962 : 135).
257
Dubs, H.H. (1962 : 135).
255
58
Wat de ligging aan de westelijke rand van de Gansu-corridor betreft wijst H.H. Dubs erop dat
in het geografisch hoofdstuk van de Hanshu waarin de verschillende legerdistricten,
koninkrijken en prefecturen in het rijk rond 4 v.C. genoteerd staan, Li Jian vermeld staat, niet
in het legerdistrict aan de westelijke rand, maar ten oosten van het centrum van die corridor,
slechts een vijftigtal mijl (80 km) van de Gele Rivier. Dit was een waterrijk gebied, waar
landbouw mogelijk was, en dus geen locatie die geschikt leek als koopliedenstad.
Bovendien hield S. Cammann er waarschijnlijk ook geen rekening mee dat Li Jian in de
Hanshu als prefectuur (xian 县)258 vermeld staat259, wat een handeling van de regering
vereiste om de stad te stichten. Dus moet de stad Li Jian gesticht zijn na een Chinese
keizerlijke verordening (ordonnantie), en niet door kooplieden.
Bovendien veranderde Wang Mang toen hij de troon beklom de namen van heel wat plaatsen,
overeenkomstig het Confucianistisch geloof dat namen de realiteit moeten voorstellen
(rectificatie van de namen). Hij gaf Li Jian de naam Jie Lu, wat „lafaards gevangen genomen
tijdens het bestormen van een stad‟ en „gevangenen op de been brengen‟ betekent. Beide
interpretaties verwerpen de theorie van S. Cammann en passen naar H.H. Dubs‟ oordeel bij
een stad gesticht voor Romeinse troepen260.
5.1.2.3. D.D. Leslie en K.L.J. Gardiner situeren Li Jian in het Seleucidische rijk.
In hun werk uit 1982261, weigeren D.D. Leslie en K.H.J. Gardiner Li-Kan (Li Jian) als een
aparte entiteit te zien. Tijdens het lezen van de Shiji (zie passage 1) en de Hanshu (zie
passage 4), plaatsten zij hun interpunctie zo dat Li-Kan/Tiaozhi (de schuine streep tussen LiKan en Tiaozhi impliceert dat de vier karakters Likantiaozhi volgens hen als een geheel in
elkaar lopen) geïnterpreteerd wordt als een entiteit. Dat wordt volgens D.D. Leslie en K.H.J.
Gardiner bevestigd door het feit dat buiten een passage in de Shiji en de Hanshu (nl. passages
3 en 5) Li-Kan en Tiaozhi altijd samen voorkomen262.
258
Tijdens de Han-dynastie bestonden de commanderijen (郡 jun) en de koninkrijken (王国 wangguo) uit
districten (xian). Twitchett, D. en Loewe, M., eds. (1986 : 475).
259
H.H. Dubs (1962 : 135) vertaald xian als prefectuur, hoewel (Heirman, A., Dessein, B., Delporte, D. (2001 :
167) we xian eerder moeten zien als district.
260
Dubs, H.H. (1962 : 135).
261
Leslie, D.D. en Gardiner, K.I.J. (1982 : 254-308).
262
Leslie, D.D. en Gardiner, K.I.J. (1982 : 290).
59
Zij stelden vast dat Li-Kan/Tiaozhi in Mesopotamië moet gelegen hebben. En dus verwijst
naar het Seleucidische Rijk263 dat over het gebied heerstte264.
Maar tegen de tijd dat de Hou Hanshu (后汉书) (passages 6 en 8) geschreven werd, hadden
Rome en Parthië het merendeel van het Seleucidische Rijk geabsorbeerd. In de Hou Hanshu
en latere teksten werd het vroegere Li-Kan/Tiaozhi niet meer aaneen geschreven. Li-Kan was
volgens hen de nieuwe macht in de streek : Da Qin (Romeinse Oosten). Likan/Tiaozhi
verdween en Tiaozhi werd een rompstaat in Mesopotamië, onderworpen aan Parthië265.
263
Van 311 – 63 v.C. dynastie gesticht door Seleucus I in het huidige Syrië.
Leslie, D.D. en Gardiner, K.I.J. (1982 : 292).
265
Leslie, D.D. en Gardiner, K.I.J. (1982 : 293).
264
60
5.1.2.4.E. G. Pulleyblank ziet Li juian als de transcriptie van Hyrcania.
E.G. Pulleyblank is het niet eens met D.D. Leslie en K.H.J. Gardiner. Hij vindt hun
identificatie ingenieus maar amper overtuigend, want alhoewel de vier karakters op een of
twee plaatsen in zowel de Shiji als de Hanshu wel degelijk na elkaar voorkomen, zijn ze er
ook vaak als afzonderlijke namen van twee karakters te vinden266. Hier staan de meningen
van E.G. Pulleyblank en D.D. Leslie en K.H.J. Gardiner lijnrecht tegenover elkaar. E.G.
Pulleyblank ziet Li Jian en Tiaozhi dan ook als twee aparte entiteiten, met, in navolging van
M. Brosset (1828) en andere fonologen (o.a. J. Markwart, J.J.M. de Groot en A. Herrmann) Li
Jian als de transcriptie van Hyrcania, en Tiaozhi als die van Seleucië.
Zowel de vermelding van Tiaozhi op het einde van de 2e eeuw v.C. in de Shiji (zie passage 1)
als in de Hou Hanshu bij het gezantschap van Gan Ying naar Da Qin in 97 v.C. (zie passage 6)
blijken geografisch te kloppen met de identificatie van Tiaozhi als Seleucië. Bovendien sluit
de vergelijking met andere Chinese transcripties van vreemde woorden in de Vroege Han
zowel Seleucië als Alexandrië uit als mogelijke equivalenten voor Li Jian, terwijl Tiaozhi
juist een goede transcriptie van Seleucië blijkt te zijn267. Gelet op zowel de perfecte
geografische als fonetische overeenkomst, kan volgens E.G. Pulleyblank bijna met zekerheid
gezegd worden, dat Tiaozhi stond voor Seleucië.
De vroegste vermelding van de naam Li Jian vinden we terug in hoofdstuk 123 van de Shiji
(zie passage 1). In de veronderstelling dat Li Jian ruw gezien in dezelfde richting ligt als de
andere vermelde gebieden uit de passage, past de gelijkstelling met Hyrcania perfect268.
Er zijn nog twee andere verwijzingen naar Li Jian in de Shiji, hoofdstuk 123 (zie passages 2
en 3), en geen van beide spreekt dit tegen. In passage 3 wordt gezegd dat grote vogeleieren
en de jongleurs uit Li Jian kwamen, hoewel ze eerder (zie passage 1) vermeld werden als een
kenmerk van Tiaozhi. Dit betekent volgens E.G. Pulleyblank echter niet dat zomaar moet
aangenomen worden dat Li Jian en Tiaozhi naar dezelfde plaats verwezen269. In die periode
waren en Hyrcania en het Mesopotamische deel van het oorspronkelijke Seleucidische Rijk,
dat de Chinezen onder de naam Tiaozhi kenden, deelgebieden van Parthië.
266
Pulleyblank, E.G.
Pulleyblank, E.G.
268
Pulleyblank, E.G.
269
Pulleyblank, E.G.
267
(1999 : 73).
(1999 : 73).
(1999 : 74).
(1999 : 74-75).
61
E.G. Pulleyblank vindt het moeilijk te bepalen of beide nu bekwame jongleurs hadden of als
er enkel verwarring heerste over dat deel van het Parthische rijk waar deze vandaan kwamen.
Wat voor hem duidelijk is, is dat goochelen en jongleren op een stereotiepe wijze
geassocieerd werden met het verre westen270.
De verklaringen in de Hou Hanshu en de Weilüe (zie passages 8 en 9), dat Li Jian een andere
naam is voor Da Qin zorgt voor verwarring271. E.G. Pulleyblank gelooft dat dit simpelweg
een veronderstelling kan zijn omdat er in de Shiji en Hanshu een equivalent voor Da Qin
gezocht werd. De naam Da Qin kwam enkel in gebruik vanaf de Latere Han. Li Jian was
toen niet meer terug te vinden en leek daarvoor dus uiterst geschikt. De interpretatie van P.
Pelliot (zie 5.1.1.) als een transcriptie van het beroemde Alexandrië in Egypte is volgens E.G.
Pulleyblank vanuit fonetisch oogpunt bekeken niet aan te bevelen. Wuchisan (乌迟散), door
F. Hirth als Alexandrië geïdentificeerd, biedt een betere fonetische overeenkomst met
Alexandrië272. De eerste sylabbe „wu‟ was namelijk tijdens de Han het normale equivalent
voor de vreemde beginletter „a‟273.
5.2. Kan Li Jian als een Romeinse „colonia‟ gezien worden?
Tijdens de Republiek (509-29 v.C.) waren er 2 soorten coloniae, enerzijds coloniae civium
Romanorum, kleine steden gebouwd bij de zee. De inwoners van deze colonia hadden alle
Romeinse burgerrechten en een eigen senatus. Anderzijds de coloniae Latinae, deze waren
beduidend groter. Het waren militaire bolwerken in de nabijheid van vijandelijk gebied. De
kolonisten die zich hier vestigden werden inwoners van een onafhankelijke stadsstaat. Als de
senatus en de consuls een colonia wilden stichten werden drie magistraten (triumviri)
verkozen om toezicht te houden. Ze kozen de nieuwe burgers en begeleiden hen als een soort
leger naar de plaats waar ze hun nieuw leven zouden beginnen. Was de stad volledig nieuw
op te richten dan werden eerst bepaalde rituelen uitgevoerd, vervolgens werden de muren en
gebouwen gebouwd en tenslotte kregen de inwoners van de colonia hun nieuwe wetgeving.
270
Pulleyblank, E.G. (1999 : 75).
Pulleyblank, E.G. (1999 : 75).
272
Zie verdere informatie : Pulleyblank, E.G. (1999 : 76).
273
Pulleyblank, E.G. (1999 : 76).
271
62
Onder het keizerrijk (29 v.C.-476 n.C.) werd een wetsvoorstel ingediend om land in bepaalde
coloniae aan legerveteranen te geven. De senatus was tegen dit idee omdat het een staat in de
staat creëerde. Nochtans stichtten latere militaire leiders zoals Julius Caesar dikwijls coloniae
voor hun veteranen274.
5.2.1. H.H. Dubs stelt dat er een nederzetting was die als colonia kan beschouwd
worden.
Wat de Romeinen betreft weten we, aldus H.H. Dubs, niks behalve dat de stad Li Jian bleef
bestaan in het westen van China. Er wordt nergens vermeld of het georganiseerd werd als een
colonia275 of niet. Het aantal Romeinen was waarschijnlijk te klein om de senatus276 toe te
laten een grondwet vast te leggen. De stad werd vermoedelijk wel bestuurd volgens Romeins
model277.
De inwoners van Li Jian hadden zich,volgens, H.H. Dubs, niet overgegeven aan de Chinezen,
maar waren vrije mensen, en er werd bijgevolg niet verwacht dat ze zich aan de Chinese
gewoonten onderworpen. De Han regering liet de bevolking over het algemeen met rust, voor
zover praktisch mogelijk, zolang ze de vrede bewaarden, hun taksen betaalden en de
verschuldigde soldaten leverden. De Chinezen gaven deze Romeinen zo goed als zeker een
bevelhebber of magistraat, benoemd door het centraal bestuur, om toezicht te houden op de
stad en de provincie. Gezien het feit dat de stad nog eeuwen bestond, mag gerust
aangenomen worden dat de bewoners met Chinese vrouwen huwden.
Li Jian stond tot ongeveer de 5de eeuw op de lijst van provincies in China. Later verminderde
haar belangrijkheid en nam mogelijk ook de bevolking in aantal af zodat de stad bij de
aangrenzende provincie Pan He gevoegd werd. De stad bleef bestaan want in de 7de eeuw
sprak Yan Shigu met iemand uit Li Jian.
Hij noteerde de plaatselijke uitspraak en stipte aan dat deze mensen de naam van de stad
waarschijnlijk nog steeds uitspraken met een „x‟ als in Alexandrië. Deze uitspraak
274
Lendering, J, www.Livius.org (laatst geraadpleegd op 22-05-2009).
Een Romeinse kolonie was een kleine vestiging die bestond uit Romeinse burgers, maar al bij al de
kenmerken van een militair garnizoen bleef behouden. Woolf, G. (2003 : 119-120).
276
Is de raad van de staat (oorspronkelijk de raad van de ouderen). Tijdens de Republiek (509 v.C/507 v.C.-27
v.C.) hield het toezicht op alle zaken van de binnenlandse en buitenlandse politiek, financiën en religie, en
behield belangrijke, rechtspersoonlijkheid hebbende functies in het rijk. Woolf, G. (2003 : 359).
277
Dubs, H.H. (1957 a : 22).
275
63
rechtvaardigt volgens H.H. Dubs het geloof dat tradities uit het Romeinse Rijk in die stad
bewaard bleven. Rond 746, toen de Tibetanen de hele streek onder de voet liepen werd de
stad waarschijnlijk vernietigd en verlaten. Er werd niets meer over deze plaats neergeschreven.
De Chinezen zijn een gemengd volk, zoals alle andere grote volkeren. Een paar honderd
Romeinen konden niet veel indruk maken op zo‟n groot land, dat ook veel andere stammen
opgeslorpt had. Of er nu een soort kolonie was of niet, er was een Romeinse nederzetting op
die plaats en op die manier kan het als een Romeinse kolonie beschouwd worden278.
5.2.2. Y. Yingshi heeft vijf redenen waarom H.H. Dubs verkeerd zit.
De beweringen van H.H. Dubs overtuigden Y. Yingshi (余英时)279 niet 280. Volgens hem
druist de vestiging van de 145 Romeinse soldaten in China tijdens de Han periode, zoals
beschreven door H.H. Dubs, in tegen alle institutionele methoden die toen van toepassing
waren op barbaren die zich overgaven.
1.
De 145 Romeinen waren te gering in aantal om toestemming te krijgen een stad te
stichten en een xian te vormen. In de meeste gevallen werden de barbaren, enkel wanneer ze
zich met hun land overgaven aan de Chinezen geïntegreerd in een Chinese jun (郡)281 en een
xian administratief systeem282.
2.
Barbaren, die zich overgaven maar gering in aantal waren, werden in een speciale
gevechtseenheid ondergebracht, vooral als het goede krijgers waren. Ze stonden onder het
bevel van een Chinese functionaris die belast was met de grensbarbaren.
278
Dubs, H.H. (1957 a : 22-23).
Yü Yingshi, 1930-…, is een Chinees Amerikaans historicus.
280
Yingshi, Y. (1967 : 89-90).
281
Tijdens de Han-dynastie bestond elke regio uit een aantal commanderijen of jun. Indien de
verantwoordelijkheid over het gebied toegekend werd aan een keizerlijke zoon en zijn erfgenamen als leengoed,
dan werd de naam wangguo (王国) gebruikt om naar dit gebied te verwijzen. Twitchett, D. en Loewe, M., eds.
(1986 : 507).
282
Yingshi, Y. (1967 : 90).
279
64
Aangezien H.H. Dubs de 145 Romeinen beschreef als „moedige vechters‟ en „professionele
soldaten‟283, is het Y. Yingshi nogal moeilijk te begrijpen waarom ze als gewone onderdanen
onder de controle van het jun-xian-systeem geplaatst werden en niet bij het Chinese leger
ingelijfd werden wat zonder twijfel het meest logische was284.
3.
Tijdens de Han regering was het een vaste gewoonte om barbaren die zich
overgegeven hadden in een shuguo(属国)285 onder te brengen indien de overgang naar junxian lange tijd in beslag nam. In een shuguo mochten ze volgens hun eigen gewoonten leven.
Indien de barbaren gering in aantal waren, kon een kleinschalige shuguo opgericht worden
om hen te herbergen. Volgens Y. Yingshi ging het in het geval van Li Jian enkel om een
gewone xian. Er is geen enkel spoor dat deze evolueerde van shuguo naar xian. Daarom lijkt
het hem zeer onwaarschijnlijk dat Li Jian volgens Romeins model bestuurd werd door de
gevangen Romeinen wat in geval van een shuguo wel mogelijk geweest was286.
4.
Y. Yingshi vindt het zelfs twijfelachtig of Li Jian ooit wel buitenlandse inwoners
gehad heeft. In Qin (秦朝, 221 v.C.-206 v.C.) en Han China werd de naam van een xian
altijd veranderd in tao (道)287, in geval er barbaren onder de jurisdictie vielen. Indien Li Jian
een plaats met buitenlandse inwoners geweest was, laat staan dat Romeinen deze stad
stichtten, werd het eerder een tao dan een xian genoemd288.
5.
Op het einde van de eerste Han periode werd onder de geregistreerde bevolking van
de 10 xian in de Zhangye provincie (张掖, bevindt zich in de huidige provincie Gansu) een
totaal van 24.382 huishoudens en 88.731 individuen aangetroffen289.
Het is echter niet geweten hoe deze bevolking over de tien xian verspreid was. Maar Y.
Yingshi vindt het zeker niet onredelijk aan te nemen dat elke xian ten minste enkele
283
Dubs, H.H. (1957 a : 15).
Yingshi, Y. (1967 : 90).
285
Shuguo of onderworpen staten, waren die gebieden die zichzelf hadden overgegeven aan een zekere vorm van
administratie door het keizerrijk. Liu Xiaoyuan (2004 : 9-10).
286
Yingshi, Y. (1967 : 90).
287
De tao waren districten (xian) in bepaalde gevoelige regio‟s, grensgebieden wiens vreemde inwoners zich niet
volledig aangepast hadden aan de Chinese autoriteit. Twitchett, D. en Loewe, M. (1986 : 475).
288
Yingshi, Y. (1967 : 90-91).
289
Y. Yinghsi vermeldt niet uit welke brom zijn gegevens komen. Ik heb in de Hanshu, j. 28B, p. 1613 het
volgende gevonden : er waren in de Zhangye provincie 24.352 huishoudens, 88.731 individuën. Meer dan
waarschijnlijk heeft Y. Yinghsi bij het overnemen van de cijfers een fout gemaakt, hij spreekt over 24.382
huishoudens in plaats van 24.352 zoals vermeld in de Hanshu.
284
65
duizenden mensen telde. Dit betekent noodzakelijkerwijze dat de 145 Romeinen, zelfs als ze
zich in Li Jian vestigden, volledig opgeslorpt werden door de duizenden Chinezen. Het is
quasi onmogelijk dat een afzonderlijk xian bestuur opgericht werd om voor een handvol
barbaren te zorgen. De administratieve kosten die het oprichten en onderhouden ervan met
zich meebracht, waren immers redelijk hoog tijdens de Han periode290.
Alles in overweging genomen denkt Y. Yingshi niet dat het realistisch is om de conclusie van
H.H. Dubs, dat „deze plaats een Romeinse nederzetting vormde en op die manier een
Romeinse kolonie mag genoemd worden‟291 als waarheidsgetrouw te beschouwen. Daarom is
hij het eens met S. Cammann die in zijn recensie over het boek zei „het was in geen enkel
opzicht een Romeinse stad, laat staan een kolonie‟292. Y. Yingshi is van menig dat de hele
theorie van H.H. Dubs kan teruggebracht worden tot het feit dat H.H. Dubs misleid werd door
de commentaar van Wang Xianqian (王先谦293) : „Li Jian was het land van de Da Qin
(Romeinse Rijk). Waarschijnlijk stichtten mensen daarvandaan (land) die zich overgaven
(aan de Chinezen) dit district.294‟ Dit haalde hij op zijn beurt uit een nota van Wu Zhexin in
zijn commentaar op de Hanshu waarin hij zegt dat er gedurende de Han periode in Li Jian
Romeinen waren die zich overgegeven hadden, maar dat dit ook het enige is wat er over de
zaak gezegd kan worden. Y. Yingshi stelt onomwonden dat er zeker meer bewijzen nodig
zijn om de Romeinen, als er al waren, van Li Jian met de 145 Romeinse legioensoldaten te
identificeren295.
290
Yingshi, Y. (1967 : 91).
Dubs, H.H. (1957 a : 22-23).
292
Cammann, S. (1962 : 382).
293
Chinees auteur (1842-1918), schreef een commentaar in de Hanshu.
294
Shiji, j. 123, p. 3162.
295
Yingshi, Y. (1967 : 91).
291
66
6. Andere mogelijke hypothesen.
S. Cammann stelt dat de meest waarschijnlijke hypothese uit H.H. Dubs‟ overwegingen het
feit is dat Li Jian, „Alexandrië aan de grens van China‟ door enkele Griekse kooplui, of door
handelaars onder Grieks-Bactrische invloed gesticht werd, om een buitenlands
handelscentrum tussen China en Chinees Turkestan te vormen. Later vestigden er zich in
deze stad dan andere mensen van verder uit het westen, inclusief enkele Romeinse burgers.
Maar S. Cammann is ervan overtuigd dat het waarschijnlijk nooit een Romeinse stad was in
welk opzicht dan ook, laat staan een kolonie. Zelfs dit blijft louter een veronderstelling tenzij
archeologische vondsten na verloop van tijd een ander licht werpen op de eerste culturele
relaties van deze stad en zijn bewoners296.
B. Szczesniak is van oordeel dat H.H. Dubs niettegenstaande de bewijzen van de val van de
vesting van Zhi Zhi en de groep Romeinse legioensoldaten, met 36 v.C. en de Romeinse
gevangenen uit die periode, te ver teruggaat in de tijd . Hij suggereert dat er in het Chinese
„Rome‟ een aangroei van nieuwe gevangenen was als gevolg van de volgende oorlogen tussen
Rome en de Parthen, vooral tijdens de regeerperiode van keizer Augustus. Deze periode is
belangrijk voor zijn Aziatische oorlogen, en de in de Hanshu geregistreerde datum van 5 n.C.
(register), toen het Chinese „Rome‟ reeds bestond. De oorlogen in de oostelijke provincies
van het Romeinse Rijk, en de gebeurtenissen in Centraal-Azië tijdens de heerschappij van
keizer Augustus, vooral van 6 v.C. tot 16 n.C., corresponderen met de oorlogen van Wang
Mang. De ongeregeldheden in Centraal-Azië in deze periode worden geassocieerd met de
opstanden in de westelijke territoria van China. Deze rellen resulteerden in de nederlaag van
de Xiongnu toen zij Kashgar bezetten. De Kashgaren streden tegen de Chinezen tijdens de
periode dat hun westelijke buren, de Parthen, tegen Rome vochten. De instroom van
Romeinse oorlogsgevangenen uit Parthië naar Kashgar vond ongetwijfeld in deze periode
plaats. De toeëigening van de troon door Wang Mang eindigde in 23 n.C. Daarna vestigden
verschillende lokale leiders zich vredevol in de westelijke gebieden.
Dit tijdperk van de Augustijnse oorlogen in Centraal-Azië benadert dichter de historische
datum van de stichting van Li Jian, die tot 5 n.C. kan nagetrokken worden.
296
Cammann, S. (1962 : 382).
67
H.H. Dubs benadrukt wel dat de Romeinse traditie in Li Jian tot in de 7e eeuw behouden werd.
Maar B. Szczesniak vraagt zich af of het zo lang bestaan zou hebben als het niet versterkt
werd door een aanzienlijke aangroei van Romeinse legioensoldaten, voor wie in 5 n.C. in de
Chinese grensgebieden een stad gevestigd was297 ?
297
Szczesniak, B. (1957 : 286-287).
68
7. Verder te onderzoeken, onopgeloste vragen.
Heel wat veronderstellingen in de theorie van H.H. Dubs werden, volgens mij, nog niet
besproken of onderzocht. Nochtans zijn er toch wel wat zaken waarbij ik mij de nodige
vragen stel. Het is mij bijvoorbeeld niet helemaal duidelijk hoe de Romeinse gevangenen die,
na hun verlies tijdens de slag bij Carrhae (53 v.C.), de Parthische grens in het oosten moesten
bewaken, uiteindelijk bij Zhi Zhi terechtgekomen zijn.
H.H. Dubs stelt dat ze ontsnapten :
“In de stad van shanyu Zhi Zhi aan de Talas rivier in Centraal-Azië
ontmoetten de Chinezen toen waarschijnlijk enkele Romeinse
legioensoldaten uit Crassus‟ leger, die blijkbaar van bij de Parthen
ontsnapt waren, en die zich verheugden om te dienen onder een
beroemde krijger, die op een dag de Parthen zou uitdagen.”298
Het is vreemd dat er noch in de bewijsvoering van H.H. Dubs noch in de reviews op zijn werk
aandacht aan besteed of dieper op ingegaan wordt.
Onder welke condities leefden deze soldaten-krijgsgevangenen ? Werden ze tijdens het
bewaken van de grenzen onder supervisie geplaatst ? Hoeveel soldaten bemanden deze
posten ? Was het mogelijk dat er daar ten minste 145 Romeinse soldaten gestationeerd
werden, en samen konden ontsnappen aan de Parthen ….? Enkele prangende vragen die
zeker een antwoord vragen.
Bovendien is er ook een tijdsprobleem. De slag in Carrhae vond plaats in 53 v.C. en de strijd
om de stad van Zhi Zhi in 36 v.C. Wat gebeurde er met de Romeinse krijgsgevangenen in die
tussenperiode van 17 jaar ? Ontsnapten ze pas na 17 jaar, en in dat geval waarom pas dan, of
waarom nog ontsnappen na zo‟n lange periode ? Of ontsnapten de soldaten reeds veel
vroeger, en dwaalden ze rond voordat ze de stad van Zhi Zhi bereikten ? Misschien kwamen
ze daar wel vele jaren voor de oorlog in 36 v.C. aan. De antwoorden op deze vragen zullen
we waarschijnlijk nooit beantwoord zien, want er wordt immers algemeen verondersteld dat
de Xiongnu geen geschreven bronnen hadden. Misschien kunnen Romeinse vondsten bij
eventuele opgravingen meer klaarheid brengen, maar ook dat betwijfel ik. Het is niet omdat
je Romeinse munten bij je hebt, dat je daarom ook een Romein bent.
298
Dubs, H.H. (1941 : 330).
69
De theorie van H.H. Dubs stoelt dus op heel wat veronderstellingen en toevalligheden, en er is
op heel wat vlakken zeker verder onderzoek nodig.
70
8. De fascinatie voor een Romeinse stad in China de afgelopen decennia.
Het huidige Li Jian (Zhelaizhai 者来寨) is een dorpje met een bijzondere bezienswaardigheid,
er staat namelijk een monument naar Romeinse vormgeving299. De Chinese dorpelingen
bouwden het recent en beweren dat het voor hun erfgoed en voorouders is.
8.1. De believers : D. Harris en Guan Yiquan.
30 jaar na de publicatie in 1957 van „A roman city in ancient China‟ van H.H. Dubs, las D.
Harris, een Australische schrijver en avonturier zijn boek. Gefascineerd door de legende van
een Romeinse stad in China wilde hij het mysterie helpen ontrafelen. Hij verkocht al zijn
bezittingen en trok naar China waar hij Engels doceerde aan de Universiteit van Lanzhou in
de huidige Gansu provincie, waar naar verluid de Romeinse stad Li Jian gesitueerd was, die
hij „een stad door Romeinen in China gebouwd, 1300 jaar voor Marco Polo Cathay
binnenkwam‟ noemde. Overdag gaf hij les en na zijn uren beoefende hij zijn werkelijke
passie. Tijdens zijn verblijf daar ontmoette hij Guan Yiquan, professor in de geschiedenis van
Centraal-Azië aan de Noordwestelijke Universiteit van Nationaliteiten in Lanzhou, die al een
tiental jaar onderzoekingen verrichtte naar Li Jian. Beiden geloofden, in navolging van H.H.
Dubs, dat een aantal Romeinse soldaten op de een of andere manier uit Parthië wisten te
ontsnappen en 500 mijl (800 km) noordoostwaarts vluchtten naar het gebied van de Xiongnu,
die net als de Romeinen vijanden van de Parthen waren. Daar, zo gaat de theorie, deden ze
als huurlingen dienst bij de machtige Xiongnu leider Zhi Zhi wiens rijk zich over de
graslanden van Mongolië uitstrekte.
Maar waar exact moesten ze Li Jian situeren ?
Uit zijn berekeningen en die van Guan Yiquan, stelde D. Harris vast dat alle routes naar een
regio rond het dorpje Zhelaizhai leidden, ongeveer vijf uur rijden ten noordwesten van
Lanzhou. In de lente van 1989 troffen ze er ten westen van het dorp een oude muur aan.
Maar kregen geen toestemming Zhelaizhai zelf binnen te gaan, waar regeringsambtenaren
sindsdien meer ruïnes vonden300.
299
300
Zie afbeelding, bijlage 11.
Chu, H. (2000).
71
Nadat D. Harris‟ ontdekking van de muur in Zhelaizhai in de publiciteit kwam, vroeg een
Australisch team van wetenschappers de Chinese regering toestemming om luchtfoto‟s en
satellietbeelden te mogen nemen om na te gaan of er onder het dorp ruïnes lagen. Ze werden
echter afgewezen deels omwille van de restrictieve politieke sfeer en het wantrouwen ten
aanzien van buitenlanders die overheerste na de studentenopstand op het Tian‟anmen plein in
1989.
In 1991 publiceerde D. Harris zijn boek, „Black Horse Odyssey‟, waarin hij voornamelijk zijn
ervaringen van de reis vertelt. Ondertussen schreef Guan Yiquan verder aan zijn eigen werk
over zijn onderzoek naar een mogelijke „Romeinse stad‟. Hij stierf in 1998 en liet een
onafgewerkte versie van 450.000 karakters achter. De laatste twee hoofdstukken bleven
onafgewerkt. Guan Heng, Guan Yiquans zoon wil proberen zijn vaders studies verder te
zetten, en hoopt op een dag zijn werk te kunnen publiceren, maar tot nu toe is hij er niet in
geslaagd een uitgever te vinden om een boek met zo weinig aantrekkingskracht te drukken.
D. Harris geeft toe dat er in het westen geen nieuwe ontwikkelingen zijn in de studie van „een
Romeinse stad in China‟301.
In 2000 onderhandelde D. Harris ook met een Australisch productiehuis over een
documentaire waarmee hij hoopte het verdere onderzoek in een stroomversnelling te
brengen302. In 2005 werd op Discovery Channel een documentaire uitgezonden over Li Jian
en de Romeinen.
8.2. Archeologen op zoek naar waarneembare sporen.
In mei 1993 kwamen meerdere archeologen naar het dorpje Zhelaizhai om een veldonderzoek
en kleine opgravingen te doen. Ze ontdekten dat de „Li Jian ruïnes‟ zoals de lokale bewoners
ze noemden, in werkelijkheid een zeer oude stadsmuur was, zo‟n 10 meter lang, 1 tot 2 meter
hoog en op z‟n breedst bijna 3 meter303. De muur was in een s-vorm gebouwd uit klei aarde.
In de nabijheid van de ruïnes waren er boerderijen.
De dorpelingen herinnerden zich dat de muur in de vroege jaren „70, bijna 100 meter lang was,
drie keer de huidige hoogte en behoorlijk wijd aan de top. Later groeven mensen om
uiteenlopende redenen de aarde van de muur, en maakten de muur zo korter en korter.
301
Auteurscollectief (2005).
Chu, H. (2000).
303
Zie afbeelding, bijlage 12.
302
72
De opgraving leverde tientallen overblijfselen op, zoals ijzeren ketels, ijzeren potten en
keramiek ketels. Ze werden geverifieerd als overblijfselen uit de Han-dynastie. Archeologen
ontdekten ook dat in het dorpje Xinghua, niet ver van de ruïnes, een landbouwer een grote,
dikke blok hout van meer dan 3 meter uitgegraven had, die bovendien met verschillende
houten knuppels ingelegd was, meer dan waarschijnlijk een instrument dat de Romeinen
gebruikten om de stadsmuur te bouwen304.
In 2003 werden in Yongchang een aantal oude graftomben, meer dan 2.000 jaar oud,
blootgelegd. In een ervan vonden de archeologen iemand die 1,8 meter was. De gemiddelde
Chinees was toen veel kleiner. Sommige onderzoekers geloven dat dit eens te meer bewijst
dat de soldaten van een oud Romeins legioen hier ooit leefden. Maar Zhang Defang, directeur
van het Gansu Provinciaal Archeologisch Team, wees erop dat de graven dateren uit de
Oostelijke Han-dynastie (25-220 n.C.). De grafeigenaars hebben dus geen relatie met de oude
Romeinen305.
De aanhangers van de Romeinse theorie schermen dan weer met nieuwe vondsten in de
omgeving van Zhelaizhai : een beker in Romeinse stijl, een waterkan en het meest
intrigerende, een helm waarop de Chinese woorden „zhao an‟ of „een van hen die zich
overgaven‟ gegraveerd is‟‟306. Maar volgens professor Yang Gongle van de Beijing Normal
University is er onvoldoende bewijsmateriaal om de dorpelingen aan de oude Romeinen te
linken. Volgens Yangs onderzoek, werd het district Li Jian gesticht in 104 v.C., een halve
eeuw vroeger dan de voorgestelde aankomst van de Romeinse soldaten.
Verdere onderzoeken in de naburige dorpen leidden tot de verrassende ontdekking dat heel
wat mensen uitgesproken kenmerken zoals brede neuzen, grote diepliggende ogen, krullend
blond haar en lange beenderen hadden307.
8.3. Kan DNA- onderzoek voor de oplossing zorgen?
304
Cui Bian (1998).
Auteurscollectief (2005).
306
Chu, H. (2000).
307
Cui Bian (1998).
305
73
In 1999 werden DNA-tests uitgevoerd om op wetenschappelijke wijze het visuele bewijs van
de lichte ogen en het krullend, licht haar te vergelijken met de Chinese bevolking in het
algemeen. De testen suggereren een genetisch verband met Europeanen, maar geven geen
afdoend bewijs over de afstamming van de overblijvers van Crassus‟ legioen. Genetische
vermenging met Europeanen via de handelaars langs de zijderoute lijkt een veel
aannemelijker verklaring.
Er is bovendien nog een andere mogelijke verklaring voor deze genetische vermenging en het
uiterlijk van de bevolking van Zhelaizhai die niets met Rome te zien heeft. De Europees
uitziende, Indo-Europees sprekende Tocharen (Yuezhi) zouden namelijk oorspronkelijk uit
Gansu afkomstig zijn (discussie in de Hou Hanshu). De Europese gelaatstrekken van de
Oeigoeren en de Tajikken werden aan hen toegeschreven, dus waarom ook niet bij de
Chinezen die in de voorvaderlijke gebieden van de Tocharen wonen ? Dit weerlegt de
Romeinse hypothese niet, maar voorziet zeker en vast een sterke alternatieve verklaring voor
de nogal Europese gelaatstrekken bij de inwoners van Zhelaizhai308.
In 2007 werden bloedstalen van 93 mensen genomen die in en rond Li Jian wonen. De
bloedtesten vormen een onderdeel van een project opgestart door wetenschappers en historici
nadat de lokale autoriteiten de controle op genetisch onderzoek versoepelden. Maar professor
Xie Xiaodong, die genetica aan de Lanzhou Universiteit doceert, waarschuwde voor overenthousiasme. “Zelfs als ze afstammelingen zijn van het Romeinse Rijk, betekent dat niet
noodzakelijk dat ze ook van de Romeinse soldaten afstammen. Het rijk strekte zich namelijk
uit over een groot gebied. Veel soldaten werden ter plaatse gerekruteerd, dus is alles
mogelijk.”309.
De ontwikkeling en het brede gebruik van DNA-technologieën maken een nieuwe aanpak
mogelijk voor onderzoekers zoals Xie, die het mysterie willen ontrafelen. Toch worden ze
geconfronteerd met enorme complexiteiten. Het gebied rond Yongchang was een
handelsknooppunt langs de oude zijderoute, waarlangs mensen van verscheidene etniciteit,
zelfs van rond de Middellandse Zee kwamen en gingen.
Bovendien wordt aangenomen dat het Romeinse leger bestond uit mensen van diverse
etnische origine en nationaliteit. Omdat het Romeinse Rijk op dat moment op het hoogtepunt
308
309
Auteurscollectief (2004).
Spencer, R. (2007).
74
van zijn macht was, had het heel wat landen en regio‟s over gans Europa, Afrika en WestAzië veroverd. Volgens Zhou Ruixia, Xie‟s assistent, worden de genetische data van de
lokale dorpelingen met een Kaukasisch uiterlijk en de data van Europeanen maar ook West-,
Centraal- en Oost-Aziaten vergeleken. Hun onderzoeksresultaten worden in academische
tijdschriften in de Verenigde Staten of Groot-Brittannië gepubliceerd310.
Sinds de reis en het onderzoek van D. Harris kwam het mysterie omtrent „een Romeinse stad
in China‟ opnieuw in de publiciteit. Vooral het DNA-onderzoek onder de zogezegde
Romeinse afstammelingen kent vanaf de jaren „90 een boost. Rond die tijd was er dan ook
heel wat belangstelling in de media zowel in China als in het Westen. Het is wel opvallend
dat verschillende krantenartikels letterlijk dezelfde passages weergeven. Bovendien zitten
niet alle artikels op dezelfde lijn : het ene bericht spreekt over blond haar en blauwe ogen, het
andere over groene ogen en bruin of ros haar. Het is verwonderlijk dat ik nergens
wetenschappelijke of andere informatie heb kunnen vinden over de resultaten van de
verschillende bloed- en DNA-onderzoeken, die eventueel dit 2000 jaar oude mysterie zouden
kunnen oplossen.
310
Auteurscollectief (2005).
75
9. Conclusie.
Tot op heden is het moeilijk te achterhalen of de door de Romeinen verloren gewaande
legioensoldaten na de slag bij Carrhae werkelijk in contact kwamen met Han China en met
name Chen Tang en Gan Yanshou. Met zijn boek “A Roman City in Ancient China” wou
H.H. Dubs dit bewijzen. Hij geeft een viertal argumenten die ons van de Romeinse
aanwezigheid in China moeten overtuigen. De achillespees van zijn hele bewijsvoering zit in
het gegeven dat hij zich slechts op een historische bron baseerde, namelijk de Hanshu. De
passage met het verslag over de strijd tussen de Han China onder leiding van Chen Tang en
Gan Yanshou en de Xiongnu, met aan het hoofd shanyu Zhi Zhi waarin een visschubformatie
en een dubbele houten palissade vermeld wordt, is van uiterst groot belang voor H.H. Dubs‟
theorie. Zowel de visschubformatie als de dubbele houten palissade waren noch bij de
Chinezen noch bij de nomadische stammen gekend. Ook de tekeningen van de slag waarop
Ban Gu zich volgens J.J.L. Duyvendak zou gebaseerd hebben bij het schrijven van zijn relaas
waren uniek voor die tijd. Tekeningen van een eigentijds gebeuren waren immers ongekend
bij de Chinezen, laat staan bij de nomadenvolkeren waarvan aangenomen wordt dat ze geen
geschreven bronnen nalieten. Mede door de aanwijzingen en aanvullingen van onder andere
W.W. Tarn en J.J.L. Duyvendak komt H.H. Dubs tot de conclusie dat deze duidelijk
overeenkomsten vertonen met tekeningen meegedragen bij een Romeinse triumphus.
Het commentaar in diezelfde Hanshu dat de naam Li Jian waar de Romeinse soldaten
geplaatst werden , een andere naam voor Rome was, overtuigde H.H. Dubs helemaal.
De publicatie van “A Roman City in Ancient China” in 1957 brengt tussen de voor-en
tegenstanders onder de historici, fonologen en onderzoekers een polemiek op gang.
Sommigen volgen H.H. Dubs op enkele punten na, anderen vinden dat zijn theorie louter
steunt op veronderstellingen en toevalligheden. Maar de pro‟s evenmin als de contra‟s
brachten nieuwe inzichten of theorieën naar voor.
De stelling van H.H. Dubs, dat er een Romeinse stad in China zou geweest zijn is zeer
interessant en fascinerend. Maar niettemin vrees ik toch dat we nooit te weten zullen komen
of zijn theorie al dan niet correct is. Het bewijsmateriaal waarmee H.H. Dubs zijn
beweringen staafde is van literaire, en niet van materiële aard, en dus slechts
veronderstellingen.
76
Jammer genoeg zijn de tekeningen die Gan Yanshou en Chen Tang mee naar China namen,
en waarop Ban Gu zich zou gebaseerd hebben voor zijn verslag van de oorlog tussen de
Xiongnu en de Chinezen in 36 v.C. verloren gegaan. Ze hadden voor het nodige ontbrekende
materiële bewijs kunnen zorgen en dan was dergelijke discussie omtrent de Romeinse
aanwezigheid in China voor het eerste handelscontact in 166 n.C. er waarschijnlijk nooit
geweest, want dan kon het verslag van Ban Gu aan de hand van deze tekeningen geverifieerd
worden.
De hernieuwde belangstelling eind jaren ‟80 door de ontdekking van het oude Li Jian in de
omgeving van het dorpje Zhelaizhai en het bizarre feit dat de inwoners ongewoon westerse
gelaatstrekken hadden resulteerden in enkele archeologische vondsten en wetenschappelijke
DNA-onderzoeken. De vondsten met enige betekenis gingen echter niet veel verder dan een
muur en een helm met inscriptie.
Ook het DNA-onderzoek kan volgens mij geen afdoend bewijs leveren dat de inwoners
rechtstreekse afstammelingen van de Romeinse legioensoldaten zijn. Li Jian lag immers aan
de zijderoute waar het krioelde van handelaars en kooplui van verschillende origine. Terwijl
ook de Tocharen (Yuezhi) met hun gelijkaardige gelaatskenmerken regelmatig in CentraalAzië rondzwierven. Bovendien veroverden de Romeinen heel wat gebieden in het oosten en
hadden de gewoonte gevangen soldaten in te lijven. Het is dus helemaal niet vanzelfsprekend
dat, indien er al Romeinen waren, ze effectief uit Rome afkomstig waren.
Hoewel de resultaten van de DNA-testen, volgens mijn geraadgepleegde informatie, nog niet
formeel bekend gemaakt werden, ben ik ervan overtuigd dat ze geen soelaas zullen brengen.
Misschien kunnen archeologische vondsten in de toekomst de ontbrekende schakels naar
boven brengen om het Romeinse Li Jian als historisch „echt‟ te aanvaarden, maar zolang dat
niet gebeurt, blijft „A Roman City in Ancient China‟ wishful thinking.
77
Bibliografie
Auteurscollectief (2004), Quando in Seres.
http://jeetfiskdo.blogspot.com/2004/04/quandoinseres.html.
Auteurscollectief (2005), Romans in China Stir up Controversy.
http://news.xinhuanet.com/English/2005-08/24/content_3396301.htm.
Ban Gu 班固, et al., comps., (1962), Qian Hanshu 前汉书 (Boek van de vroegere Han). 12
Vols. Beijing 北京 : Zhonghua shuju 中华书局.
Barfield, Thomas J. (1981), The Hsiung-nu Imperial Confederacy: Organization and Foreign
Policy. The Journal of Asian Studies, Vol. 41, No. 1, pp. 45-61.
Barfield, Thomas J. (1989), The Perilous Frontier: Nomadic Empires and China. Cambridge,
Mass. [etc.] : Basil Blackwell.
Cammann, Schuyler (1962), Review : A Roman City in Ancient China. The Journal of Asian
Studies, Vol. 21, No. 3, pp. 380-382.
Chu, Henry (2000), Digging for Romans in China.
http://articles.latimes.com/2000/aug/24/news/mn-9483.
Coedès, G. (1977), Textes d’auteurs grecs et latins relatifs à l’Extrême-Orient. Hildesheim :
Georg Olms.
Cui Bian (1998), Roman Descendants Found in Gansu. Beijing Review, Vol. 41, No. 46, pp.
19-20.
De Crespigny, Rafe (2007), A Biographical Dictionary of Later Han to the Three Kingdoms
(23-220 AD). Leiden : Brill.
Detlefsen, D. (1904), Die geographischenBücher (II, 242-VI schluss) der Naturalis Historia
des C. Plinius Secundus mit vollständigem kritischen Apparat / hrsg. von D. Detlefsen.
Berlin : Weidmannsche Buchhandlung.
Dillon, Michael (1998), China, A Cultural and Historical Dictionary. Surrey: Curzon Press.
Dubs, H.H. (1941), An Ancient Military Contact between Romans and Chinese. American
Journal of Philology 62, No. 3, pp. 322-330.
Dubs, H.H. (1943), A Roman Influence upon Chinese Painting. Classical Philology, Vol. 38,
No. 1, pp. 13-19.
Dubs, H.H. (1957 a), A Roman City in Ancient China. London : The China Society.
78
Dubs, H.H. (1957 b), A Roman City in Ancient China. Greece and Rome, second series, Vol.
4, No. 2, pp. 139-148.
Dubs, H.H. (1962), A Roman City in Ancient China: A Reply to Professor Cammann. The
Journal of Asian Studies, Vol. 22, No. 1, pp. 135-136.
Ducrey, Pierre. (1985), Guerre et guerriers dans la Grèce antique. Fribourg : Office du
livre.
Duyvendak, J.J.L. (1939 a), An Illustrated Battle-Account in the History of the Former Han
Dynasty. T‟oung Pao, Vol. 34, No. 4, pp. 249-264.
Duyvendak, J.J.L. (1939 b), Mélanges: A comment on an Illustrated Battle-Account in 35 B.C.
T‟oung Pao, Vol. 35, No. 1-3, pp. 211-218.
Fan Ye 范晔, et al., comps., (1965), Hou Hanshu 后汉书 (Boek van de latere Han). 12 Vols.
Beijing 北京 : Zhonghua shuju 中华书局.
Gilliver, C.M. (1993), The Roman Art of War : Theory and Practise. A Study of the Roman
Military Writers. Ph.D. diss., London university.??
Gruber, Ethan (2007), The origins of Roman Li-Chien. Internet:
http://people.virginia.edu/~ewg4x/roman_li-chien.pdf
Harris, David (1991), Black Horse Odyssey : Search into the Lost City of Rome in China.
Kent Town : Wakefield Press.
Heirman, A., Dessein, B., Delporte, D. (2001), China. Een maatschappelijke en filosofische
Geschiedenis van de vroegste Tijden tot de twintigste Eeuw. Gent : Academia Press.
Herrmann, Albert (1966), A Historical Atlas of China. Edinburgh : Edinburgh University
Press.
Hirth, F. (1966), China and the Roman Orient : Researches into their Ancient and Medieval
Relations as Represented in Old Chinese Records. New York : Paragon Book Reprint Corp.
Holliday, Peter J. (1997), Triumphal Painting : its Function, Development, and Reception.
The Art Bulletin, Vol. 79, No. 1, pp. 130-147.
Holt, Frank L. (1995), Alexander the Great and Bactria. Leiden : E.J. Brill.
Homerus ca. 800 v.C. – ca. 750 v.C. (1924), Homer, the Iliad I, English transl. by A.T.
Murray. 2 Vols. Cambridge, Massachusetts : Harvard University Press.
Horatius Flaccus, Quintius 65 v.C.- 8 v.C. (1980), The odes/ Horatius; ed. with introd., rev.
Text and comment. by Kenneth Quinn. Basingstoke : Macmillan.
Knapp, Charles (1928), The Testudo. The Classical Weekly, Vol. 22, No. 8, pp. 57-58.
79
Lattimore, Owen (1958), Review : A Roman City in Ancient China. American Journal of
Philology, Vol. 79, No. 4, pp. 447-448.
Lendering, J. (laatst geraadpleegd op 22-05-2009), Colonia. www.livius.org.
Leslie, D.D. en Gardiner, K.H.J. (1982), Chinese Knowledge of Western Asia during the Han.
Toung Pao, Second Series, Vol. 68, Livr. 4/5, pp. 254-308.
Lieberman, Samuel (1958), Review : A Roman City in Ancient China. Classical Philology 53,
No. 3, pp. 210-211.
Liu Guanghua 刘光华 (2005), “Guanyu xihan Zhi Zhi cheng zhi zhan 关于西汉郅支城之战
(Over de oorlog om de stad van Zhi Zhi tijdens de westelijke Han)”, xibei di er minzu
xueyuan xuebao 西北第二民族学院学报. No. 1, pp. 25-34.
Liu Ming 刘明, Xie Sheng 叶生 (1997), “Zhi Zhi shanyu baiwang pingshu 郅支单于败亡评
述 (commentaar op de verslagen Zhi Zhi)”, Changshou gao zhuan xuebao 常熟高专学报.
No. 4, pp. 52-56.
Liu Xiaoyuan (2004), Frontier Passages : ethnopolitics and the rise of Chinese communism,
1921-1945. Stanford : Stanford University Press.
Livius, Titus ca. 59 v.C. – ca. 17 n.C. (2001), Vrijheid voor de Grieken : de Geschiedenis van
Rome XXXI-XLV/ Livius; vert. en toegel. door Van Rooijen-Dijkman, Hedwig W. A.
Amsterdam : Athenaeum-Polak en Van Gennep.
Loewe, Michael (2000), A Biographical Dictionary of the Qin, Former Han and Xin Periods
(221BC-24 AD). Leiden : Brill.
Maenchen-Helfen, Otto (1945), The Yüe-Chich Problem Re-examined. Journal of the
Amercian Oriental Society, Vol. 65, No. 2, pp. 71-81.
Mc.Govern, William Montgomery (1939), The Early Empires of Central Asia: A Study of the
Scythians and the Huns and the Part they Played in World History. Chapel Hill : The
University of North Carolina Press.
Mc. Laughlin, Raoul (2008), Silk Ties: the Links between Ancient Rome and China. History
Today, Vol. 58, No. 1, pp. 34-41.
Noyen, P. (1968), Wij en de Oudheid. Antwerpen : De Nederlandsche Boekhandel.
Pelliot, Paul. (1915), Li-Kien, autre nom du Ta-Ts’in (Orient Méditerranéen). Toung Pao,
Vol. 16, No. 5, pp. 690-691.
Plutarchus Chaeronensis ca. 46- ca. 120 (1916). Lives. 3 : Pericles and Fabius Maximus;
Nicias and Crassus/ Plutarchus, with an English Transl. by Bernadotte Perrin. Cambridge,
Massachusetts, London, England : Harvard University Press.
Pulleyblank, Edwin G. (1999), Review: The Roman Empire as known to Han China. Journal
of the American Oriental Society, Vol. 119, No. 1, pp. 71-79.
80
Qiu Jin 丘进 (1998), “Handai zhongxi jiaowang yu shehui kaifang 汉代中西交往与社会开
放 (Contact tussen China en het westen en het openen van de samenleving tijdens de Handynastie)”, Xueshu yanjiu 学术研究. No. 5, pp. 65-70.
Scullard, Howard Hayes (1959), From the Gracchi to Nero: a History of Rome from 133 B.C.
to A.D. 68. London : Methuen & CO LTD.
Seligman, C.G. (1938), The Roman Orient and the Far East. Annual report Smithsonian
Institution (Washington, D.C.), pp. 547-568.
Sima Qian 司马迁 et al., comps., (1959), Shiji 史记 (Historische Verslagen). 10 Vols.
Beijing 北京 : Zhonghua shuju 中华书局.
Spencer, Richard (2007), Roman Descendants Found in gansu? www.Telegraph.co.uk.
Szcześniak, B. (1957), Review : A Roman City in Ancient China. Journal of the American
Oriental Society, Vol. 77, No. 4, pp. 286-287.
Tan Qixiang 谭其骧 ed. (1982-1987), Zhongguo lishi dituji 中国历史地图集 (historische
atlas van China). 8 vols. Shanghai 上海 : Ditu chubanshe 地图出版社, Vol. 2.
Tarn, W.W. (1938), The Greeks in Bactria and India. Cambridge : Cambridge University
Press.
Teggart, Frederick J. (1969), Rome and China : a Study of Correlations in Historical Events.
Berkeley : University of California Press.
Thucydides ca. 460 v.C. – ca. 400 v.C. (1920), History of the Peloponnesian War Books I
and II, with an English transl. by Charles Forster Smith. 4 Vols. Cambridge, Massachusetts :
Harvard University Press, Vol. 1.
Thucydides (1920), History of the Peloponnesian War Books III and IV, with an English
transl. by Charles Forster Smith. 4 Vols. Cambridge, Massachusetts : Harvard University
Press, Vol. 2.
Twitchett, Denis en Loewe, Michael, eds. (1986), Cambridge History of China, Vol. 1: The
Qin and Han Empires, 221 BC-AD 220. 15 Vols. Cambridge : Cambridge University Press.
Wallinga, H.T. (1958), Review: A Roman City in Ancient China. Mnemosyne, Fourth Series,
Vol. 11, Fasc. 1, pp. 79-80.
Wang Shoukuan 汪受宽 (2000), “Li Jin xian ming youlai yu shezhi niandai jianlun 骊
(De origine van de naam van Li Jin en de theorie van het onderzoek
van het jaartal van de oprichting)”, Dunhuang xue ji kan
. No. 1, pp. 114-120.
Ward, Allen Mason (1977), Marcus Crassus and the Late Roman Republic. Columbia &
London : University of Missouri Press.
81
Watson, Burton (1961), Records of the Grand Historian of China, Translated from the Shih
Chi of Ssu-Ma Ch’ien. Vol. 2 : The Age of Emperor Wu 140 to circa 100 BC. 2 Vols. New
York, London : Colombia University Press.
Winter, Frederick E. (1971), Greek Fortifications. Toronto : University of Toronto Press.
Woolf, Greg (2003), Cambridge Illustrated History of the Roman World. Cambridge :
Cambridge University Press.
Yang Gongle 杨共乐 (1993), “Shei shi di yi pai lai hua jingshang de xifangren 谁是第一排来
华经商的西方人 (Wie zijn de eerste westerlingen die naar China kwamen om handel te
drijven)”, Shijie lishi 世界历史. No. 4, pp. 117-119.
Yang Gongle 杨共乐 (2001), “Gan Ying chushi daqin xianlu jiqi yiyi xin tan 甘英出使大秦
线路及其意义新探 (De route die Gan Ying op diplomatieke missie naar het Romeinse rijk
deed en het nieuw onderzoeken van de betekenis)”, Shijie lishi 世界历史. No. 4, pp. 115-118.
Yang Jianguo 杨建国 (1996), “Qin Han yu xiongnu de zhanzheng shuping 秦汉与匈奴的战
争述评 (revisie op de oorlog tussen de Xiongnu met de Qin en de Han)”, Baoji wenli xueyuan
xuebao (ren wen shehui kexue ban)宝鸡文理学院学报 (人文社会科学版). No. 3, pp. 66-72.
Yü, Ying-shih (1967), Trade and Expansion in Han China : a Study in the Structure of SinoBarbarian Economic Relations. Berkeley : University of California Press.
Yun Fan 云帆 (1993), “Beiju yingxiong Gan Yanshou yu Chen Tang 悲剧英雄甘延寿与陈
汤 ( Tragedie van de helden Gan Yanshou en Chen Tang)”, sichou zhi lu 丝绸之路. No. 3,
pp. 21-22.
Wright, David C. (2002), “The Northern Frontier”. A military History of China, pp. 57-80.
Colorado : Westview Press.
Zhao Yongfu 赵永复 (1983), “Han Tang de xiyu 汉唐的西域 (De Westerse regio‟s tijdens de
Han- en de Tang-dynastie”, lishi jiaoxue wenti 历史教学问题. No. 2, pp. 59-61.
82
Bijlagen
Bijlage 1 : Tarn, W.W. (1938 : Map 1).
Bijlage 2 : Tan Qixiang (1982-1987, Vol. 2 : 37-38).
Bijlage 3 : Tan Qixiang (1982-1987, Vol. 2 : 13-14).
Bijlage 4 : Tan Qixiang (1982-1987, Vol. 2 : 39).
Bijlage 5 : Herrmann, A. (1966 : 10-11).
Bijlage 6 : Dubs, H.H. (1957 a : 1).
Bijlage 7 : Leslie, D.D. en Gardiner, K.H.J. (1982 : 305).
Bijlage 8 : Katafract.
Bijlage 9 : Parthisch schot.
Bijlage 10 : Leslie, D.D. en Gardiner, K.H.J. (1982 : 304).
Bijlage 11 : Monument naar Romeinse vormgeving in Zhelaizhai.
Bijlage 12 : De Li Jian ruïnes.
83
Download